36
1. Na het aanbrengen van de roerstaven (6) of kneedhaken
(7) dompelt u deze in een roerkom die u vooraf met de te
verwerken ingrediënten hebt gevuld.
2. Steek nu de stroomstekker (8) in een correct geïnstalleerd
en vrij toegankelijk stopcontact.
3. Schakel het apparaat in door de regelaar voor de
snelheidsstanden (3) op 1 (kleinste stand) te zetten. Volgens
de gesteldheid en de hoeveelheid van het roergoed de
overeenkomstige snelheid (1-5) selecteren door de regelaar
van de snelheidsstanden (3) naar rechts te schuiven. De
turbofunctie kan in elke snelheidsstand ingeschakeld worden
nadat u extra op de turbotoets (4) drukt.
4. Na beëindiging van het werkproces het apparaat uitschakelen
(0-stand) en de stroomstekker (8) uittrekken. Eventuele
deegresten met een plastic of houten spatel verwijderen.
5. Roerstaven (6) of kneedhaken (7) door het indrukken van
de uitwerptoets (2) ontgrendelen en uitnemen. Gebruik de
kneedhaken (7) voor het maken van gist- of zandtaartdeeg.
Snelheidsstanden
0 Aan-/uit-schakelaar
1 voor het mengen van zachte ingrediënten, zoals bloem,
boter, etc.
2 voor het mixen van vloeibare ingrediënten
3 optimaal voor het mengen van cake- en brooddeeg
4 voor het opkloppen van boter, toetjes etc.
5 voor het opkloppen van ijssneeuw, slagroom en het pureren
van gekookte aardappelen etc.
Turbo
Gelijke snelheid als stand 5.
Met deze toets (4) kunt u over het volledige vermogen van uw
apparaat in de betreffende snelheidsstand beschikken.