9
2.2 Eisen aan ISDN-bekabeling
Geen vertakkingen
Er mogen op de ISDN-bekabeling geen vertakkingen voorkomen.
De kabel moet van wandcontactdoos naar wandcontactdoos lopen.
Als kabels getrokken worden vanuit één wandcontactdoos naar
meerdere wandcontactdozen, kunnen er problemen optreden.
Op de wandcontactdozen moet ISDN-randapparatuur worden aan-
gesloten met ISDN-aansluitsnoeren. Een aansluitsnoer van een
randapparaat, bijvoorbeeld een telefoon, moet korter zijn dan 10
meter. Dit wordt dan niet beschouwd als vertakking.
Houd er rekening meer dat de ISDN-bekabeling en het ISDN-aan-
sluitsnoer van een randapparaat twee verschillende dingen zijn.
Afsluiten
ISDN-bekabeling moet aan beide uiteinden worden afgesloten
met een weerstand. In veel gevallen zit de NT1 aan één einde van
de kabel. In de NT1 zit een weerstand die standaard staat inge-
schakeld. Dit betekent dat u alleen nog maar de andere kant van
de kabel hoeft af te sluiten met een weerstand. In sommige geval-
len lopen vanaf de NT1 twee kabels (zie figuur 1). In dit geval is de
NT1 niet het uiteinde van de kabel maar hangt de NT1 als het
ware midden tussen de twee kabels. Dit wordt een Y-configuratie
genoemd. Bij een Y-configuratie moet u de weerstand in de NT1
uitschakelen. Deze handeling wordt uitgelegd in de gebruiksaan-
wijzing van de NT1.
Er zijn twee manieren om de ISDN-bekabeling af te sluiten:
– Met een losse afsluitplug met een weerstand daarin.
Deze plug kan eenvoudig in de laatste wandcontactdoos van
de bekabeling worden geklikt .
– Met een (zwart) verdeelblokje.
Dit verdeelblokje is een soort wandcontactdoos met een
afsluitplug erin. Het verdeelblokje vormt door zijn inwendige
afsluitplug per definitie het einde van de ISDN-bekabeling.
Op een verdeelblokje mogen daarom alleen randapparaten
worden aangesloten met een kabel korter dan 10 meter.
U kunt geen kabel doortrekken vanaf een verdeelblokje naar
een andere wandcontactdoos.