DASHBOARD EN BEDIENING
43
1
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING/
HELLINGSHOEKDETECTIE
Voor een correcte werking van het alarmsysteem moeten
de ruiten en het eventuele opendak (waar voorzien) goed
gesloten zijn.
Deze functie kan zo nodig worden uitgeschakeld (als bij-
voorbeeld dieren in het interieur worden gelaten) door
op knop A-fig. 14 bij het plafondlampje voorin te druk-
ken, alvorens de diefstalbeveiliging in te schakelen.
Bij het uitschakelen van de functie knippert de led op de
drukknop enkele seconden. Het uitschakelen van de vo-
lumetrische bescherming/preventie tegen kantelen moet
telkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uit-
geschakeld is geweest.
DEAD LOCK-SYSTEEM
Bij een inbraakpoging gaat het lampje
Y
(of het symbool
op het display) op het instrumentenpaneel branden, en
verschijnt er een bericht op het display (zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Om het alarmsysteem helemaal uit te schakelen (bijvoor-
beeld als de auto langdurig stilstaat) moet de auto gewoon
met de metalen baard van de sleutel worden vergrendeld.
WAARSCHUWING Als de batterij van de sleutel met af-
standsbediening leeg is, of als er een storing in het systeem
is, kan het systeem worden uitgeschakeld door de sleutel
in het contactslot naar de stand MAR te draaien.
fig. 14
L0E0153m