105
Scherptediepte/De Scherptediepteschaal
Met de hoogste scherpte wordt dat – aan de film
parallelle – niveau in het motief afgebeeld, waarop
het objectief is ingesteld. Deze maximale scherp-
te neemt naar voren en naar achteren geleidelijk
af, zodat er een bepaald dieptebereik ontstaat,
dat op het beeld scherp wordt weergegeven: de
scherptediepte. Deze is afhankelijk van de opna-
meafstand, de brandpuntsafstand van het objec-
tief (samen levert dat de afbeeldingsschaal op) en
het ingestelde diafragma. Door het diafragma te
verkleinen, d.w.z. een grotere waarde in te stellen,
vergroot u de scherptediepte. Door het diafragma
te vergroten, d.w.z. een kleinere waarde in te stel-
len, vermindert u de scherptediepte. Samen met
de scherptediepteschaal kunt u op de afstandsin-
stelring het bereik van de scherptediepte bij de
betreffende ingestelde afstand aflezen.
Hebt u bijvoorbeeld het objectief LEICA
SUMMILUX-M 1:1,4/50mm ASPH. op 5m inge-
steld, dan ligt de scherpte bij diafragma 1,4 onge-
veer tussen 4,6m en 5,5m. Verkleint u het
diafragma echter bij dezelfde afstand tot 16, dan
ligt de scherpte ongeveer tussen 2,5m en onein-
dig.