114
Het meten van de belichting
Bij de LEICA M7 wordt de belichtingsmeting voor
het aanwezige omgevingslicht selectief via het ob-
jectief bij het werkzame diafragma uitgevoerd.
Daarbij wordt het door een lichte meetstip gere-
flecteerde licht door een fotodiode (pijl) opgevan-
gen en gemeten. Deze silicium-fotodiode met er-
voor geplaatste convergerende lens bevindt zich
links boven de sluiter. De meetstip (12mm in dia-
meter, hetgeen overeenkomt met 13% van het ne-
gatief) bevindt zich in het midden van het eerste
sluitergordijn.
De ongelijkmatige dekking van de witte kleur is
niet het gevolg van een gebrekkige productie,
maar van het feit dat op het flexibele rubberdoek
van de sluiter geen dikke verflaag aangebracht
kan worden zonder dat het functioneren van de
sluiter wordt belemmerd. De ongelijkmatige struc-
tuur van de meetstip heeft geen enkele invloed op
het belichtingsresultaat.
De voor een juiste belichting geschikte tijd-/
diafragma-combinaties worden door de zoekerin-
dicaties weergegeven of hiermee bepaald. Bij ge-
bruik van de tijdautomaat wordt het diafragma
met de hand gekozen, waarna de camera zelfstan-
dig de bijbehorende sluitertijd kiest. In deze func-
tie informeert een digitale LED-indicatie over de
ontstane sluitertijd (bijv. 1000).
Bij handmatige instelling van beide waarden dient
voor de afstemming van de belichting een uit drie
rode LED’s bestaande lichtschaal (
). Als de
instelling goed is, licht alleen de middelste, ronde
LED op.
Inschakelen van de belichtingsmeter
De belichtingsmeter wordt door licht indrukken
van de ontspanknop (18) tot het eerste drukpunt
ingeschakeld, mits de camera met de hoofdscha-
kelaar (17) is aangezet, de sluiter volledig is opge-
trokken en de tijd-instelkop (16) niet op B staat.
Wanneer de belichtingsmeter gereed is om te
meten, brandt een van de indicaties in de zoeker
voortdurend: