ISO GEVOELIGHEID
De ISO-instelling bepaalt de mogelijke combinaties van sluitertijd en dia-
fragma voor een gegeven belichtingssituatie. Een hogere gevoeligheid staat
snellere sluitertijden en/of een kleiner diafragma toe (om scherpe, snelle
actiefoto's te maken, ofwel om een hogere scherptediepte te bereiken) ten
koste van meer beeldruis.
Druk op de knop
ISO
(1.13) en selecteer in het schermmenu ofwel AUTO ISO
voor de automatische instelling, of een van de zes vaste instellingen.
Met de AUTO ISO-optie kunt u het toegepaste gevoeligheidsgebied begren
-
zen – bijv. om beeldruis te voorkomen, maar ook de langste toe te passen
sluitertijd vastleggen, bijv. om onscherpte van bewegende onderwerpen te
voorkomen.
Selecteer Auto ISO Settings (3.3) in het menu, dan Slowest Speed of Max
ISO in het eerste submenu en de gewenste instellingen in het tweede sub
-
menu.
Opmerking:
De waarde AUTO ISO (2.1.3) die is ingesteld door de camera, kan worden
bekeken, zelfs als de schermen zijn uitgeschakeld (zie p.115), door de ont-
spanner tot het eerste drukpunt in te drukken (1.8, zie p.107).
BEELDEIGENSCHAPPEN /
CONTRAST, SCHERPTE, KLEURVERZADIGING
Een van de vele voordelen van digitale fotografie is de zeer eenvoudige
wijziging van belangrijke beeldeigenschappen, d.w.z. die het beeldkarakter
bepalen. Met de LEICA X2 kunt u drie van de belangrijkste beeldeigenschap-
pen beïnvloeden, nog voor u de foto neemt:
- Het contrast, d.w.z. het verschil tussen lichte en donkere partijen, bepaalt
of een beeld ”effen” of meer ”stralend” wordt. U kunt hiermee het con-
trast beïnvloeden door dit verschil te vergroten of te verkleinen, d.w.z. het
helderder weergeven van heldere partijen en donkerder weergeven van de
donkere partijen.
- De scherpe juist afbeelden door de juiste afstandsinstelling - in ieder geval
voor het hoofdmotief - is een voorwaarde voor een geslaagde opname. Het
scherpte-effect van een beeld wordt op zijn beurt weer sterk bepaald door
de contourscherpte, d.w.z. hoe klein het overgangsgebied tussen licht en
donker op de contouren van het beeld is. Door vergroten of verkleinen van
zulke gebieden kan dus ook het scherpte-effect worden aangepast.
- De kleurverzadiging bepaalt of de kleuren op het beeld meer ”flets” en pas-
telkleurig, of ”knallend” en bont verschijnen. Hoewel de lichtomstandighe-
den en weersgesteldheid (nevelig / helder) voor de opname gegeven zijn,
kan de weergave hiermee toch goed worden beïnvloed.
Bij alle drie beeldeigenschappen kunt u – onafhankelijk van elkaar - behalve
de normale Standard, d.w.z. ongewijzigde weergave, ook telkens twee
zwakkere of sterkere niveaus instellen.
Selecteer Sharpening (3.10), Saturation (3.11), of Contrast (3.12) in het
menu en de gewenste instellingen in de betreffende submenu's.
Opmerking:
Deze instellingen hebben alleen effect op JPG-bestanden; DNG-bestanden
blijven onveranderd.
118