2-1. Rijprocedures
Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures.
■ Starten van de motor (Blz. 147)
■ Rijden
Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D.
(Blz. 151)
Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 158)
Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging te brengen.
■ Tot stilstand brengen van de auto
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
Activeer indien nodig de parkeerrem.
Zet de selectiehendel in stand P of N als de auto langdurig stilstaat.
(Blz. 151)
■ Parkeren van de auto
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
Activeer de parkeerrem. (Blz. 158)
Zet de selectiehendel in stand P. (Blz. 151)
Druk op de startknop om de motor uit te zetten.
Vergrendel de portieren nadat u gecontroleerd hebt of u de elek-
tronische sleutel bij u hebt.