Nederlands / Blz. 17
6. Indicatiefuncties en programmeermogelijkheden
6.1 Overzicht van de indicatiefuncties en de
programmeermogelijkheden
Indicatiefuncties
Na het inschakelen van de netspanning voert de besturing een zelftest uit
(alle controlelampjes branden ca. 2 seconden).
• Zie ook afb. 2, bladzijde 5.
Foutmeldingen
Knippert het controlelampje STORING (6), dan wordt het bijbehorende
foutmeldingsnummer na kort indrukken van de programmeertoets j (10)
aangeduid (indicaties knipperen onregelmatig). Het foutmeldingsnummer wordt
berekend door de optelsom van de knipperende cijfers.
• Zie ook 9. Foutmeldingsnummers, bladzijde 43.
Programmeren van de basisfuncties van de aandrijving
Toets j (10) langer dan 2 seconden ingedrukt houden. Dan wisselt de besturing
van de operationele toestand naar de programmeermodus voor de basisfuncties,
indicatie 1 knippert, alle andere indicaties branden.Toets j kan losgelaten worden.
Met de toetsen h (11) of g (12) kunnen wijzigingen in het programmeermenu
aangebracht en met toets j in het geheugen opgeslagen worden.
(Wordt toets j ingedrukt, zonder dat er een wijziging met de toetsen h en g
wordt aangebracht, dan wordt het programmeermenu overgeslagen,
de instellingen blijven onveranderd). Na het laatste programmeermenu is de
programmering van de basisfuncties van de aandrijving beeindigd, herkenbaar
door het uitgaan van alle indicaties in de volgorde van 8-1.
Programmeren van de uitgebreide aandrijvingsfuncties
Toets j (10) langer dan 10 seconden ingedrukt houden. Dan wisselt de
besturing van de operationele toestand naar de programmeermodus voor de
uitgebreide aandrijvingsfuncties, indicatie 8 knippert snel, alle andere indicaties
branden.
Door toets j ingedrukt te houden, met de toetsen h (11) of g (12) de gewenste
programmeermodus kiezen (indicatie van de modus knippert snel, alle andere
indicaties branden). Toets j kan losgelaten worden.