7
Informatie van het voorbeeld
In het voorjaar van 1907 kreeg Maffei de opdracht voor de
bouw van een Pacific-compoundlocomotief voor de Beierse
spoorwegen. Uitgaande van de op dezelfde fabriek ontworpen
Badense „IV f” ontwikkelde Maffei de Beierse S 3/6, die door het
tijdloos elegante uiterlijk, vooral benadrukt door de viercilinder
compound-aandrijving, al snel vele generaties spoorwegliefheb-
bers zou fascineren.
De eerste machine verliet de fabriek in julie 1908, waar nog het-
zelfde jaar zes locomotieven volgden. In drie reeksen (a tot c) le-
verde Maffei tot 1911 nog eens 16 grotendeels gelijke machines.
Afwijkend van de eerste 23 locs kregen 18 machines (series d en
e, Maffei 1912/13) drijfwielen met een doorsnede van 2.000 mm in
plaats van 1.870 mm. Als gevolg daarvan kwam de ketel van deze
machines hoger te liggen. Vanaf serie f (drie machines, 1913/14)
werd echter teruggekeerd naar de oorspronkelijke diameter van
de drijfwielen. Tot 1918 sloot serie i deze eerste aanschafperiode
af. Met uitzondering van de 18 „hoogassers” hadden de overige
71 machines alle een gestroomlijnde machinistencabine. De
tweede aanschafperiode begon in 1923 en eindigde pas in de
Reichsbahn-tijd in 1931. In de jaren 1923/24 leverde Maffei de
serie k met 30 machines, daarna in 1927/28 de series l en m (20
machines) evenals de serie n met nog maar twee machines in
1930. Omdat Maffei faiiliet ging, werden de laatste 18 exempla-
ren van de S 3/6 als serie o in 1930/31 in licentie vervaardigd
door Henschel.
De machines waren aanvankelijk gestationneerd in München,
Neurenberg en Ludwigshafen en reden in de zware snel-
treindienst. Na de eerste wereldoorlog moesten 19 machines
worden overgedragen als herstelbetaling. bi jde DRG kregen de
resterende machines met kleine wielen de nummers 18 401-434,
18 461-478 en 18 479-548, de „grootwielers” de nummers 18
441-458. Behalve de grote Beierse depots waren ook de depots
Wiesbaden, Darmstadt, Halle / S.
en Osnabrück thuisbasis voor de Beierse paradepaarden. De
bekendste prestatie tijdens de Reichsbahn-tijd is ongetwijfeld
het trekken van de FFD 101/102 „Rheingold”. Na de tweede
wereldoorlog verdwenen de locs voor het grootste deel uit de
personendienst. Van 1953 tot 1956 werden in totaal 30 machines
uit de laatste drie series grondig gemoderniseerd door de DB.
Tot 1962 werden de laatste niet gemoderniseerde zustermachi-
nes buiten dienst gesteld, alleen de 18 505 bleef als testloc tot
mei 1967 in dienst bij het BZA Minden. Deze is tegenwoordig
te bewonderen in het DGEG-spoorwegmuseum in Neustadt /
Weinstrasse.