29
OPNAMEN MAKEN
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de
scherpstelvergrendeling (blz. 30).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik
bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan
• 0,5 m de macro-instelling (blz. 69).
Druk de ontspanknop half in (1) of houd de AF/AEL-toets (2) half
ingedrukt om scherpstelling en lichtmeting te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 31) in de zoeker/monitor geven aan dat de
scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan kon de
camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande stappen totdat het
signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het scherm
verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart
wanneer de belichting wordt vergrendeld.
Druk de ontspanknop geheel in (3) om de opname te
maken.
• Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de
beeldinformatie naar de CompactFlash kaart wordt
weggeschreven. Verwijder een CompactFlash kaart nooit als
er informatie wordt overgeschreven.
Wanneer de keuzeknop in de fotostand staat is de camera ingeschakeld; de
elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden ingeschakeld.
1
2
3