21
Zet de camera aan (1) en zet de keuzeknop in de auto-
matische opnamestand (2).
Basishandelingen opname
Richt het scherpstelkader op het onderwerp.
• Let goed dat het onderwerp binnen het scherpstelkader binnen
het scherpstelbereik van de camera ligt: 0,6 m - ∞. Gebruik voor
onderwerpen die dichterbij zijn dan 0,6 m de macrofunctie (blz.
33).
3
Druk de ontspanknop half in (3) om de scherpstelling en de belich-
ting op het onderwerp te vergrendelen.
• Het signaallampje geeft de status van scherpstelling en flitser
aan. Kijk op blz. 22 voor meer informatie.
• Het scherpstelkader wordt rood om scherpstelvergrendeling op
het onderwerp te bevestigen. Blijft het wit, dan kon de camera
niet op het onderwerp scherpstellen. Herhaal dan voorgaande
stappen.
•Sluitertijd en diafragma verschijnen, wat betekent dat de
belichting vergrendeld is.
Druk de ontspanknop geheel in (4) om de opname te maken.
•Het groene signaallampje kan gaan knipperen om aan te geven
dat er beeldinformatie naar de geheugenkaart wordt
weggeschreven. Zet nooit de camera uit en open nooit de
batterij/kaartruimte als er beeldinformatie wordt overgespeeld.
2
1
4