68
Fotografische basisprincipes
69
LICHTBRONNEN EN KLEUR
Het menselijk oog past zich uitstekend aan verschillende lichtomstandigheden aan. Het papier van
deze gebruiksaanwijzing ziet er wit uit, ongeacht het type verlichting. Fotografische systemen zijn
minder flexibel. Verandert de lichtbron, dan krijgt een scène een andere kleur; TL licht geeft een
groenige kleurzweem, gewone huishoudgloeilampen maken alles oranje. De witbalansinstelling van
de camera zorgt voor een automatische aanpassing, zodat de opnamen er altijd natuurlijk uit zien.
De meest voorkomende lichtbron, zonlicht, verandert van kleur naar gelang de tijd van de dag en de
atmosferische omstandigheden. De zon heeft dichtbij de horizon een warme tint, een koele tint rond
de middag. De daglicht-witbalansinstelling is bestemd voor mooie zonnige dagen. De vaste
daglicht-witbalansinstelling van de camera is bestemd voor mooi zonnig weer. Is het bewolkt weer,
dan worden de kleuren koeler; gebruik daarvoor de instelling voor bewolkt weer (Cloudy). Het blauw
van een heldere hemel zorgt ervoor dat schaduwen een koele kleurzweem hebben.
De speciale witbalansinstelling Shade rekent daarmee af. Kunstlicht is consistenter, maar vertoont
ook variaties. Bij gloeilampen is de kleur van het licht mede afhankelijk van het aantal watt. De
witbalansinstellingen kunnen worden aangepast om wijzigingen in deze lichtbronnen tegemoet te
komen.
Bepaalde soorten kunstlicht hebben een discontinu spectrum dat in een foto tot zeer onnatuurlijke
kleuren kan leiden. De witbalans kan geen goede correctie realiseren voor lichtbronnen als natrium-
of kwikdamplampen. natrium lampen (snelwegverlichting), of kwikdamplampen. Voor portretten
onder deze lichtomstandigheden kan de flitser worden gebruikt om het omgevingslicht te
overstemmen. Maakt u bij dat soort licht overzichtsopnamen, stel de kleurtemperatuur dan in op de
vaste daglichtinstelling.
+2.0 LW
+1.0 LW
±0,0 LW
-1.0 LW
-2,0 LW
4x zoveel licht
2x zoveel licht
1/2x zoveel licht
1/4x zoveel licht
Gemeten belichting
WAT IS EEN LW?
LW staat voor lichtwaarde. Een
verandering van 1 LW (EV, Exposure
Value) geeft een verdubbeling of
halvering van de belichting. Een LW is
gelijk aan een hele sluitertijd- of
diafragmastop.
Fotograferen is een waardevolle en aangename bezigheid. Met de moderne cameratechniek wordt u
gelukkig veel meet- en regelwerk uit handen genomen. Kennis van nu de volgende basisprincipes
zal u helpen uw foto’s nog meer naar uw hand te zetten. Het diafragma, de regelbare opening in het
objectief, regelt niet alleen de hoeveelheid doorgelaten licht, maar ook de scherptediepte; dat is de
zone voor en achter het onderwerp waarin alles scherp wordt weergegeven.
FOTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES
Hoe hoger het diafragmagetal, des te groter is de scherptediepte.
Dan is bijvoorbeeld alles vanaf 1,5 m van de camera tot aan de
horizon scherp. Bij een hoog diafragmagetal is de opening in het
objectief klein, dus dat vraagt wel om relatief lange sluitertijden.
Dat is weer niet het geval bij een laag diafragmagetal (een grote
opening), dat een beperkte scherptediepte geeft; dan is bijvoor-
beeld alleen het onderwerp scherp maar blijft de achtergrond
onscherp. Een goede instelling voor portretten, met een scherp
onderwerp en een onscherpe achtergrond. Landschapsfoto’s
moeten vaak van voor tot achter scherp zijn en vragen doorgaans
dus om een hoog diafragmagetal voor veel scherptediepte.
De scherptediepte verandert ook met de brandpuntsafstand. Hoe
korter de brandpuntsafstand (hoe groter de beeldhoek), des te
groter is de scherptediepte.
De sluiter regelt niet alleen de duur van de belichting maar bepaalt
ook in hoeverre beweging scherp (bevroren) worden
weergegeven. Korte sluitertijden worden gebruikt in actiefotografie
om beweging te bevriezen. Lange sluitertijden geven bewegingen
in een waas weer, denk bijvoorbeeld aan het stromen van een
waterval. Bij lange sluitertijden is gebruik van een goed statief
belangrijk.
Maak voor kritisch werk eerst een testopname en bekijk het
resultaat. Is het beeld niet naar wens, dan kunt u het wissen.