32
6) Zie hoofdstuk 5.5 voor het toevoegen van
effecten.
7) Om het ingangssignaal van de jacks TAPE IN
(23) en van de USB-aansluiting (45) naar het
mastersignaal te schakelen, drukt u op de
toets TAPE / USB TO MIX (41).
Opmerking: Als tijdens een opname via de jacks
TAPE OUT of via de USB-aansluiting het opname-
signaal als ingangssignaal naar de jacks TAPE IN
of de USB-aansluiting wordt gestuurd, dan mag de
toets TAPE/ USB TO MIX niet ingedrukt zijn, omdat
er zich anders een terugkoppeling voordoet.
8) Met de schuifregelaars MASTER stelt u het
uiteindelijke volume van het mastersignaal in
met inachtneming van de uitsturingsled's
(38). Om deze het niveau van het mastersig-
naal te laten weergeven, drukt u op de toets
MASTER MIX (32). Daarbij moeten alle toet-
sen SOLO (2, 29) voor de beluisteringsfunc-
tie uitgeschakeld zijn. [Als een van de toetsen
SOLO ingedrukt is, licht de led onder de toets
PFL /AFL (40) op.] Bij oversturing lichten de
rode led's CLIP van de niveauweergave op;
plaats de schuifregelaars MASTER overeen-
komstig terug.
9) Om een kanaal te dempen, bv. tijdens een
speelpauze, drukt u op de toets MUTE (6, 25).
Ter controle licht de LED onder de toets op.
5.4 Monitor-uitgangskanaal instellen
De monitorinstallatie voor de geluidsregeling op
het podium moet op de jack AUX SEND 1 (55)
van het uitgangskanaal 1 aangesloten zijn.
1) Bij de kanalen waarvan het signaal naar het
monitorkanaal gestuurd wordt, drukt u op de
toets PRE (10) om het signaalafnamepunt
voor het monitorkanaal naar pre-fader om te
schakelen.
2) Draai de regelaar AUX SEND MASTER 1 /
MON (30) voor het totale geluidsvolume van
het gemengde monitorsignaal zo ver open
dat het monitorsignaal bij de volgende instel-
lingen goed hoorbaar is via de monitorinstal-
latie.
3) Meng met de regelaars AUX SEND 1 / MON
(11) de kanaalsignalen naar het monitorka-
naal: Draai de regelaars volgens het ge -
wenste onderlinge geluidsvolume van de
kanalen open.
4) Met de regelaar RETURN TO AUX 1 (37)
kunt u het effectsignaal van de interne effec-
tengenerator naar het monitorkanaal 1 men-
gen of het signaal van de jacks FX RTN (57),
als hierop een apparaat is aangesloten.
5) Als u het monitorkanaal via een hoofdtelefoon
of een regie-monitorinstallatie wilt be luisteren,
en de uitsturingsled's (38) moeten het moni-
torsignaal aangeven, druk dan op de toets
SOLO (29) naast de regelaar AUX SEND
MASTER 1 / MON (30),
hoofdstuk 5.6.
5.5 Effecten toevoegen
5.5.1 Gebruik van de interne
effectengenerator
Met de interne effectengenerator kunnen 100
verschillende effecten gegenereerd worden die
naar de masterkanalen en naar het uitgangska-
naal 1 gemengd kunnen worden. Als effectenka-
naal voor de effectengenerator dient het uit-
gangskanaal 2.
Belangrijk: Bij gebruik van de effectengenerator
mag de ingang FX RTN (57) niet in gebruik zijn.
Bij aansluiting van de beide jacks wordt de sig-
naalweg van de interne effectengenerator naar
de masterkanalen en naar het uitgangskanaal 1
onderbroken.
1) Om de navolgende effectinstellingen te laten
horen, plaatst u de regelaars AUX SEND
MASTER 2 / FX (28) en FX RETURN (27)
eerst ongeveer in de middelste stand.
2) Draai de knop FX SELECT (43) links- of
rechtsom tot het nummer van het gewenste
effect (
afb. 7 Effectenoverzicht) knippe-
rend op het display (44) verschijnt. Bevestig
de keuze door op de knop te drukken: het
nummer stopt met knipperen, het effect is
ingeschakeld.
3) Meng met behulp van de regelaars AUX
SEND 2 / FX (9) de signalen van de ingangs-
kanalen naar het effectenkanaal. Het signaal
wordt na de schuifregelaar (1) afgenomen,
d.w.z. dat de effectsterkte van een kanaal
steeds in verhouding is tot het ingestelde
kanaalniveau.
4) Stel het niveau van alle op het effectenkanaal
gemengde signalen in met de regelaar AUX
SEND MASTER 2 / FX (28). De signalen wor-
den naar de ingang van de effectengenerator
gestuurd en zijn ook beschikbaar op de jack
AUX SEND 2 (55).
De led PEAK boven de toets MUTE (42)
dient bij ingeschakelde effectengenerator als
oversturingsled. Hiermee kunt u de uitsturing
grof regelen. Als de led oplicht, draait u de
regelaar AUX SEND MASTER 2 / FX over-
eenkomstig terug.
5) Meng het effectsignaal met de regelaar FX
RETURN (27) naar de masterkanalen; en
met de regelaar RETURN TO AUX 1 (37)
mengt u het effectsignaal desgewenst ook
naar het uitgangskanaal 1.
6) De effectengenerator kan met een op de jack
FOOT SWITCH (51) aangesloten voetdruk-
knop en met de toets MUTE (42) uit- en
opnieuw ingeschakeld worden (de toets ver-
grendelt niet). Als hij uitgeschakeld is, licht ter
controle de led PEAK boven de toets MUTE.
5.5.2 Extern effectenapparaat
Het effectenapparaat moet via een Aux-Send-
uitgang en een Aux-Return-ingang (of lijningang
van een vrijgegeven ingangskanaal) aangeslo-
ten zijn,
hoofdstuk 4.2.2.
1) Om de navolgende effectinstellingen te laten
horen, plaatst u de overeenkomstige uit-
gangs- en ingangsregelaar eerst ongeveer in
de middelste stand:
overeenkomstig de gebruikte uitgang
regelaar AUX SEND MASTER 1 / MON (30)
of
regelaar AUX SEND MASTER 2 / FX (28)
overeenkomstig de gebruikte ingang
regelaar AUX RTN (31)
of
regelaar FX RETURN (27)
of
schuifregelaar (1) van het overeenkom-
stige ingangskanaal
2) Als het effectenapparaat op de ingang AUX
RTN (56) aangesloten is, legt u met de toets
MASTER / SUB 1-2 (39) vast, of het effectsig-
naal naar de masterkanalen (toets uitgescha-
keld) of naar de subgroepkanalen (toets inge-
drukt) gestuurd moet worden.
3) Afhankelijk van welk uitgangskanaal als
effectenkanaal gebruikt wordt, mengt u met
de regelaars AUX SEND 1 / MON (11) of met
de regelaars AUX SEND 2 / FX (9) de kanaal-
signalen naar het effectenkanaal. Met deze
regelaars kunt u voor elk kanaal afzonderlijk
de gewenste effectintensiteit instellen.
Indien het uitgangskanaal 1 als effecten-
kanaal gebruikt wordt, moeten de toetsen
PRE (10) uitgeschakeld zijn (instelling post-
fader).
Opmerking: Als het effectenapparaat op de lijnin-
gang van een ingangskanaal is aangesloten, draait
u de regelaar AUX SEND 1 of 2 van het bewuste
kanaal volledig terug, omdat er zich anders een
terugkoppeling voordoet.
4) Met de respectieve uitgangsregelaar AUX
SEND (28, 30) stelt u het niveau van het uit-
gangssignaal op het effectenkanaal zo in, dat
het effectenapparaat niet overstuurd wordt.
Met de toets SOLO (29) naast de AUX-
SEND-regelaar kunt u het effectenkanaal via
de hoofdtelefoon of een regie-monitorinstal-
latie beluisteren en via de uitsturingsled's
(38) controleren,
hoofdstuk 5.6.
5) Het signaal dat van het effectenapparaat
komt, voegt u toe met de respectieve in -
gangsregelaar; hiermee kunt u de effect -
intensiteit voor alle kanalen samen instellen:
— Als het effectenapparaat op de ingang
AUX RETURN (56) is aangesloten,
mengt u het effectsignaal met de regelaar
AUX RTN (31) naar de masterkanalen of
naar de subgroepkanalen (afhankelijk van
de stand van de toets MASTER / SUB 1-2).
NL
B
Nummer Naam Effect Parameter
00 – 09 VOCAL Nagalmeffect, bijzonder geschikt voor zangtoepassingen uitklinktijd 0,8 – 0,9 s, pre-delaytijd 10 – 45 ms
10 – 19 SMALL ROOM Nagalmeffect: Simulatie van een kleine tot middelgrote ruimte uitklinktijd 0,7 – 2,1 s, pre-delaytijd 20 – 45 ms
20 – 29 LARGE HALL Nagalmeffect: Simulatie van een grote zaal uitklinktijd 3,6 – 5,4 s, pre-delaytijd 23 – 55 ms
30 – 39 ECHO Echo-Effekt vertragingstijd 145 – 205 ms
40 – 49 ECHO + VERB Combinatie van echo-effect en nagalmeffect vertragingstijd 208 – 650 ms, uitklinktijd 1,7 – 2,7 s
50 – 59 FLANGE + VERB Combinatie van flanger-effect en nagalmeffect snelheid 0,8 – 2,52 Hz, uitklinktijd 1,5 – 2,9 ms
60 – 69 PLATE Simulatie van een klassieke, helder klinkende galmplaat uitklinktijd 0,9 – 3,6 s
70 – 79 CHORUS + GTR Gitaareffect: Chorus snelheid 0,92 – 1,72 Hz
80 – 89 ROTARY + GTR Gitaareffect: Rotary (Leslie-effect) modulatiediepte 20 – 80 %
90 – 99 TREMOLO + GTR Gitaareffect: Tremolo snelheid 0,6 – 5 Hz
Afb. 7 Effectenoverzicht