PM350-20062R1 331 5 nv Niko sa I ndu str iep ark W est 4 0, B E- 9100 S int- Ni kla as , Bel gium — te l. +3 2 3 77 8 90 0 0 — f ax + 32 3 7 77 7 1 20 — e -mai l: sup por t @ni ko.b e — ww w.ni ko.e u NL
350-20062
3
14.
Druk op
of .
Je stelt het eerste referentiepunt in zone
2 in op een zo laag mogelijk lichtniveau (bv .
200 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
15.
Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het eerste referentiepunt (bv .
).
De rode indicatieled dooft en de blauwe
indicatieled brandt. De luxwaarde is ingesteld.
16.
Druk op
of .
Je stelt het tweede referentiepunt in zone 2
in op een zo hoog mogelijk lichtniveau
(bv . 500 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
17.
Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het tweede referentiepunt (bv .
).
De blauwe indicatieled dooft, en de rode en
blauwe indicatieleds branden tegelijkertijd. De
luxwaarde is ingesteld en de verlichting in zone
1 wordt uitgeschakeld.
18.
Druk op
of .
Je stelt het derde referentiepunt in zone
2 in op een zo hoog mogelijk lichtniveau (bv .
400 lux).
Opmerking: Het lichtniveau moet zo dicht
mogelijk de vaste waarden op de IR-
afstandsbediening benaderen.
19.
Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij het derde referentiepunt (bv .
).
De rode en blauwe indicatieleds doven, en de
groene indicatieled brandt. De luxwaarde is
ingesteld.
20.
Druk op de toets met de waarde die het dichtst
aanleunt bij de gewenste luxwaarde (bv .
voor 200 lux).
Je stelt de gewenste luxwaarde voor zone 2
in op tafelhoogte.
De groene indicatieled dooft. De luxwaarde is
ingesteld.
21.
Druk eenmaal op
.
De sensor wordt opnieuw geblokkeerd en keert
terug naar de besturingsmode. Het toestel werkt
nu volgens de nieuwe instellingen.
5.4. Gangfunctie instellen
Je kunt de aanwezigheidsmelder gebruiken in ruimtes zonder binnenvallend daglicht, zoals een gang. In dat geval
gebruik je de verlichting als oriëntatieverlichting, waarbij het lichtniveau varieert tussen 100% en een ingesteld
niveau. Aan de hand van onderstaand voorbeeld kun je de gangfunctie van de sensor correct instellen.
Voorbeeld (zie ook figuur 9): De gewenste uitschakelvertraging, d.w.z. de tijd tussen de laatste beweg ing en het
moment waarop de verlichting daalt tot een lager lichtniveau (oriëntatieverlichting), moet worden ingesteld op 20
minuten. Het lichtniveau van de oriëntatieverlichting moet worden ingesteld op 20%. Na 21 minuten wordt de
verlichting uitgeschakeld.
Stap Actie Gevolg
1.
Zet dipswitch 1 op OFF (fabrieksinstelling). Je kunt nu het toestel instellen met de IR-
afstandsbediening.
2.
Druk driemaal op
.
De sensor wordt gedeblokkeerd en de groene
indicatieled knippert eenmaal.
3. Draai de LUX-potentiometer helemaal naar
rechts (maximale instelling).
a. De rode indicatieled begint te knipperen.
b. Zodra de potentiometer het maximale
lichtniveau bereikt heeft, brandt de blauwe
indicatieled. De gangfunctie is correct
geselecteerd en nu geactiveerd.
4.
Druk eenmaal op
.
De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor de uitschakelvertraging
(10 min) vermeerderd met 10 minuten. De
uitschakelvertraging is nu ingesteld op 20
minuten.
5.
Druk driemaal op
.
De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je driemaal op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor het lichtniveau van de
oriëntatieverlichting (5%) vermeerderd met
15%. Het lichtniveau is nu ingesteld op 20%.
6.
Druk tweemaal op
.
De rode indicatieled begint te knipperen om aan
te geven dat het signaal goed ontvangen is.
Als je op deze toets drukt, wordt de
fabrieksinstelling voor de uitschakelvertraging
van de oriëntatieverlichting (1 min) vermeerderd
met 20 minuten. De uitschakelvertraging van
de oriëntatieverlichting is nu ingesteld op 21
minuten.
7.
Druk eenmaal op
.
De sensor wordt opnieuw geblokkeerd en keert
terug naar de besturingsmode. Het toestel werkt
nu volgens de nieuwe instellingen.
6. WERKING EN GEBRUIK
6.1. Algemene werking
De geïntegreerde lichtsensor meet voortdurend het daglichtniveau in het detectiegebied en vergelijkt dit niveau met
de ingestelde luxwaarde. Dankzij de lichtsensor springt het licht enkel automatisch aan als de melder beweging
detecteert binnen het detectiebereik én als het daglichtniveau daalt tot onder de vooraf ingestelde luxwaarde:
• De verlichting blijft ingeschakeld zolang er beweging gedetecteerd wordt.
• Nadat de laatste beweging gedetecteerd is, blijft de verlichting ingeschakeld gedurende
de ingestelde uitschakelvertraging (1 tot 60 minuten). Zodra de uitschakelvertraging
verlopen is, schakelt de verlichting over naar oriëntatieverlichting. Is de uitschakelvertraging van de
oriëntatieverlichting verlopen, dan schakelt de verlichting uit.
• Naarmate het daglichtniveau toeneemt , wordt de verlichting in de ruimte neergedimd tot het
vooraf ingestelde minimumniveau bereikt is.
• De verlichting schakelt automatisch uit zodra het daglichtniveau voldoende hoog is .
6.2. T oepassingen
Op deze aanwezigheidsmelder zijn twee toepassingen mogelijk:
• manuele toepassing: manueel aan/uit via drukknop, automatisch uit via aanwezigheidsmelder , of
afhankelijk van het lichtniveau.
• automatische toepassing (enkel te selecteren met de IR-afstandsbediening) : automatisch aan/uit via
aanwezigheidsmelder , afhankelijk van het lichtniveau.
Mode T oepassing Werking
Plafondverlichting manueel
Schakeling van DALI- en DSI-daglichtsturing
1
in twee zones via een
drukknop.
Indien nodig, kun je de verlichting inschakelen volgens de vooraf
ingestelde parameters.
Zolang het toestel aanwezigheid detecteert, wordt de verlichting
aangepast op basis van de vooraf ingestelde parameters.
automatisch Automatische schakeling van DALI- en DSI-daglichtsturing
1
in twee
zones via de aanwezigheidsmelder .
manueel en
automatisch
Druk kort op de drukknop om de verlichting uit te schakelen. Na
ongeveer tien seconden is de aanwezigheidsmelder opnieuw klaar om
de verlichting automatisch in te schakelen.
Verlichting dimmen manueel en
automatisch
Druk lang op de drukknop om de verlichting op of neer te dimmen.
Je kunt de verlichting ook dimmen via de IR-afstandsbediening.
Wanneer de dimfunctie geactiveerd is, moet je de verlichting
uitschakelen zodat ze opnieuw kan worden ingeschakeld en kan
functioneren op basis van de daglichtmeting (via de geïntegreerde
lichtsensor).
1
De twee zones zijn aangesloten op hun eigen DALI- of DSI-bus in zones 1 en 2.
Je kunt deze toepassingen ook uitvoeren met de IR-afstandsbediening zoals beschreven in rubriek 4.1.
7. PROBLEEMOPLOSSING
Probleem Oorzaak Oplossing
De kalibrering is niet geslaagd:
de rode indicatieled blijft
knipperen.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Er is te veel daglicht, waardoor
de sensor oververzadigd is.
- Het kunstlichtniveau schommelt
te weinig (of de sensor
registreert de schommelingen
niet voldoende).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens de kalibrering.
- Druk op
en herhaal de
kalibrering.
- Druk eenmaal op
.
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het eerste
referentiepunt in zone 1: de rode
indicatieled knippert even en blijft
daarna branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op
of
om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op
.
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het tweede
referentiepunt in zone 1: de rode
indicatieled knippert even en de
blauwe indicatieled blijft daarna
branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- De twee referentiepunten zijn
identiek.
- Er is te weinig verschil tussen
het kunstlichtniveau in beide
referentiepunten.
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op
of
om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op
. De
sensor is geblokkeerd en keert
terug naar de
fabrieksinstellingen.
Er is een fout opgetreden bij
het instellen van het eerste
referentiepunt in zone 2: de rode
indicatieled knippert even, waarna
de rode en blauwe indicatieleds
blijven branden.
- Er is niet voldoende daglicht (of
de sensor registreert te weinig
daglicht).
- Het daglichtniveau schommelde
te veel tijdens het instellen.
- Druk op
of
om het
referentiepunt opnieuw in te
stellen.
- Druk eenmaal op
.
De sensor is geblokkeerd
en keert terug naar de
fabrieksinstellingen.