83
Gevorderde technieken
13
Stel de groep van slaafflitsers A en B in.
•Breng slaafflitser A onder in groep A, en slaafflitser B
in groep B.
14
Controleer of de flitser-klaarlampjes van de
hoofdflitser en de slaafflitsers aangaan. Druk dan
op de FLASH knop van de hoofdflitser voor een
testflits.
•
Eerst ontsteekt de hoofdflitser, vervolgens de slaafflitsers
van groep A, gevolgd door die van groep B.
• Als een bepaalde slaafflitser niet ontsteekt, verander
dan de opstelling door de flitser wat dichter bij het
onderwerp te plaatsen of het lichtsensorvenster meer
naar de hoofdflitser te richten. Maak een testflits met
de nieuwe opstelling.
•U kunt de belichting controleren alvorens de eigenlijke
opname te maken met behulp van de testverlichting
(blz. 66).
15
Controleer tenslotte het diafragma en de flitsafstand
zoals in de TTL flitsmodus en maak de opname.
• Raadpleeg blz. 17 voor TTL flitsen.
• De flitswerking kan gecontroleerd worden aan de
hand van het flitser-klaarlampje of de pieptoon
(blz. 89).