Tabblad Overige
Definieer de volgende instellingen:
• Terugbellen — Selecteer Ja als u werkt met een dienst die terugbelt naar het apparaat wanneer u een internetverbinding
tot stand brengt.
• Terugbeltype — Informeer bij uw internetprovider naar de juiste instelling. Servernummer verwijst naar de standaard
Microsoft-terugbelmethode en Servernummer (IETF) verwijst naar een terugbelmethode die is goedgekeurd door de Internet
Engineering Task Force. Selecteer Nummer om een nummer te gebruiken dat u definieert in het veld Terugbelnummer.
• Terugbelnummer — Voer het telefoonnummer voor gegevensoproepen van uw apparaat in. Dit nummer wordt door de
terugbelserver gebruikt.
• Aanmelden met onbew. tekst — Selecteer Nee als u uw wachtwoord nooit als gewone tekst zonder codering wilt verzenden.
Deze optie heeft overigens uitsluitend invloed op PPP-verbindingen. E-mail- en internetwachtwoorden worden niet
gecodeerd. Voor sommige internetproviders moet deze optie worden ingesteld op Ja.
• PPP-compressie gebruiken — Selecteer Ja om de gegevensoverdracht te versnellen als dit door de remote PPP-server wordt
ondersteund. Als u problemen ondervindt bij het tot stand brengen van een verbinding, selecteert u Nee.
Een internettoegangspunt voor een wireless LAN instellen
De communicator heeft een vooraf gedefinieerd internettoegangspunt voor een wireless LAN, maar u kunt ook zelf een nieuw
internettoegangspunt maken.
1. Selecteer Verbindingen > Instellen internet.
2. Druk op Nieuw. U kunt desgewenst een bestaand internettoegangspunt gebruiken als basis voor het nieuwe toegangspunt.
3. Definieer de instellingen.
• Naam internetinstellingen — Voer een beschrijvende naam voor het internettoegangspunt in.
• Netwerk-id — Selecteer de netwerk-ID op basis van het bestemmingsnetwerk waartoe u met het internettoegangspunt
toegang wilt. U kunt netwerk-ID's hernoemen en nieuwe netwerk-ID's maken. Met de juiste netwerk-ID zorgt u ervoor
dat het gegevensverkeer rechtstreeks naar het gewenste netwerk wordt doorgestuurd. Met name VPN-software (Virtual
Private Network) kan het gegevensverkeer voor een bepaald netwerk beperken. Met netwerk-ID's kunnen
internettoegangspunten worden gefilterd bij het tot stand brengen van een internetverbinding.
• Type internetinstellingen — Selecteer Wireless LAN als verbindingstype.
• Netwerkmodus — Als u de modus Infrastructuur selecteert, kunnen apparaten met elkaar en met vaste LAN-apparaten
communiceren via een wireless LAN-toegangspunt. Als u de modus Ad-hoc selecteert, kunnen apparaten rechtstreeks
gegevens verzenden en ontvangen. Er is geen wireless LAN-toegangspunt nodig.
• Netwerknaam — Typ de netwerknaam (SSID - Service Set IDentifier) zoals opgegeven door de systeembeheerder of druk
op Wijzigen en selecteer een naam in de lijst. In de modus Ad-hoc geven gebruikers zelf een naam aan het wireless LAN.
Als u de netwerknaam hier niet opgeeft, wordt u gevraagd een netwerk te selecteren wanneer u een wireless LAN-
verbinding tot stand brengt.
• Beveiligingsmodus — U moet dezelfde beveiligingsmodus selecteren die wordt gebruikt in het wireless LAN-
toegangspunt. Als u WEP (Wired Equivalent Privacy), 802.1X, of WPA (Wi-Fi Protected Access) selecteert, moet u ook de
relevante extra instellingen configureren.
4. Nadat u de instellingen hebt gedefinieerd, drukt u op Geavanc. om geavanceerde instellingen op te geven als dit nodig is.
Druk anders op Voltooien of Gereed om de configuratiewizard af te sluiten.
Geavanceerde instellingen voor internettoegangspunten configureren
Druk op Geavanc. wanneer u de gewenste basisinstellingen voor internettoegangspunten hebt geconfigureerd.
De beschikbare tabbladen en opties zijn afhankelijk van de instellingen die u hebt gekozen. Neem contact op met uw
systeembeheerder voor de juiste waarden.
Tabblad IP-configuratie
Voor de twee protocollen (IPv4 en IPv6) zijn enigszins verschillende instellingen vereist.
• IP autom. ophalen — Als u Ja selecteert, wordt het IP-adres automatisch van de server verkregen. Deze instelling wordt ook
wel dynamisch IP-adres genoemd. Als u Nee selecteert, moet u het IP-adres, het subnetmasker en de standaardgateway in
de onderstaande velden opgeven.
• DNS autom. ophalen — Als u Ja voor het IPv4-protocol of DHCP voor het IPv6-protocol selecteert, worden de primaire en
secundaire DNS-adressen (Domain Name Server) automatisch van de server verkregen. DNS is een internetdienst die
domeinnamen zoals www.nokia.com omzet in IPv4-adressen zoals 192.100.124.195 of IPv6-adressen zoals
3ffe:2650:a640:1c2:341:c39:14. Als u Nee voor het IPv4-protocol of Handmatig voor het IPv6-protocol selecteert, moet u de
IP-adressen voor de primaire en secundaire DNS-servers opgeven.
Tabblad Proxy's
U kunt een proxy gebruiken om sneller toegang tot internet te krijgen. Sommige internetproviders vereisen het gebruik van
webproxy's. Neem contact op met uw internetprovider voor de proxygegevens.
C o n f i g . s c h e r m
Copyright © 2004-2005 Nokia. All Rights Reserved. 79