62 NL/BE
• Controleer of de hogedrukslang (6) geen knikken, scheuren
of andere beschadigingen vertoont.
• Zorg voor een geschikte wateraansluiting met voldoende
doorstroming.
• Controleer of het apparaat recht staat.
• Schakel de watertoevoer in.
LET OP
• Schakel de pomp niet in als de watertoevoer niet is aange-
sloten of ingeschakeld.
• Kies de gewenste sproeier (27) en steek deze in de straal-
pijp (11).
11.1 Motor starten
LET OP
• Bij de eerste inbedrijfstelling moet het oliepeil
(SAE10W30) en de brandstof (benzine, normaal, lood-
vrij) worden bijgevuld.
• Controleer het brandstofniveau en de motorolie, vul indien
nodig bij.
• Zorg voor voldoende ventilatie van het apparaat.
• Zorg ervoor dat de bougie / bougiestekker (24) goed zijn
bevestigd.
m VOORZICHTIG
• Bij het starten met de trekkabel van de startmotor (26)
kan plotselinge terugslag verwondingen aan de hand ver-
oorzaken.
11.1.1 Koude start (afb. 13)
• Zet de chokehendel (8) in de stand “Choke”.
• Zet de aan/uit-schakelaar (19) in de stand “I/ON”.
• Start de motor met de trekkabel van de startmotor (26). Trek
hiervoor hard aan de greep. Als de motor niet start, trek dan
opnieuw aan de greep.
• Na het starten van de motor laat u de machine enkele secon-
den draaien en zet u de chokehendel (8) op “Run”.
11.1.2 Warme start (afb. 13)
• Zet de chokehendel (8) in de stand “Run”.
• Zet de aan/uit-schakelaar (19) in de stand “I/ON”.
• Start de motor met de trekkabel van de startmotor (26). Trek
hiervoor hard aan de greep.
11.1.3 Na het starten van de motor (afb. 1)
• De trekkerblokkering (4) van het handspuitpistool (2) indrukken.
• Houd het handspuitpistool in een veilige richting en druk de
trekker (3) in. Hiermee wordt het pompsysteem van lucht en
verontreinigingen ontdaan.
11.2 Motor uitschakelen (afb. 13)
• Laat het apparaat kortstondig zonder belasting werken,
voordat u het uitschakelt, zodat het apparaat kan “afkoe-
len”.
• Zet de aan/uit-schakelaar (19) in de stand “0/OFF”.
11.2.1 Na het uitschakelen van de motor
• Sluit de watertoevoer.
• Druk de trekker (3) zo lang in tot het apparaat drukloos is.
11.3 Instellen van de werkdruk en de toevoerhoe-
veelheid
Bij dit apparaat zijn werkdruk en toevoerhoeveelheid stan-
daard ingesteld en kunnen niet worden versteld.
11.4 Vervangen van de sproeier (afb. 7)
m GEVAAR
• Schakel het apparaat uit voordat u de sproeier verwisselt
en druk de trekker (3) in tot het apparaat drukloos is.
• Verwijder de bougiestekker (24).
11.4.1 Gebruik van de sproeiers (afb. 7, 14)
Met behulp van de snelsluiting op de straalpijp (11) kan tussen
vijf sproeiers (27) worden geschakeld.
Ga als volgt te werk om de sproeiers (27) te vervangen:
• Trek de ring van de snelkoppeling terug en trek het mondstuk
(27) eraf.
• Selecteer het gewenste mondstuk:
-Zachte straal: 40° (wit) of 25° (groen)
-Harde straal: 15° (geel) of 0° (rood)
-Reinigingsmiddel: zwart
• Trek de ring naar achteren, plaats het geselecteerde mond-
stuk (27) en laat de ring los. Trek aan de sproeier (27) om te
controleren of deze goed vastzit.
• Het beste reinigingsresultaat wordt bereikt als de sproeier
(27) op een afstand van 20 tot 60 cm van het te reinigen
oppervlak wordt gehouden. Als de afstand te klein is, kan
het gespoten oppervlak beschadigd raken.
• Houd bij het reinigen van autobanden een afstand van ten
minste 30 cm aan.
11.5 Gebruik met reinigingsmiddelen
m WAARSCHUWING
• Schakel het apparaat uit voordat u afstellings- of onder-
houdswerkzaamheden gaat uitvoeren.
• Verwijder de bougiestekker (24).
LET OP
Ongeschikte reinigingsmiddelen kunnen het apparaat en het
te reinigen object beschadigen.
• Gebruik alleen aanbevolen reinigingsmiddelen die ge-
schikt zijn voor hogedrukreinigers. Dit apparaat is bedoeld
voor gebruik met door de fabrikant aanbevolen reinigings-
middelen. Het gebruik van andere reinigingsmiddelen of
chemicaliën kan de veiligheid van de machine in gevaar
brengen.
• Aanbevolen reinigingsmiddelen zijn voornamelijk reini-
gingsmiddelen die geschikt zijn voor gebruik met hoge-
drukreinigers. Deze zijn onder andere verkrijgbaar in de
doe-het-zelf- en autoaccessoiremarkten.
LET OP
Reinigingsmiddelen kunnen schadelijk zijn voor het milieu.
• Neem de aanwijzingen van de fabrikant in acht bij het
gebruik en de afvoer van het reinigingsmiddel en het af-
valwater.
Ga als volgt te werk om met reinigingsmiddelen te werken:
• Bereid de reinigingsmiddeloplossing voor volgens de aan-
wijzingen van de fabrikant.
