665793
2
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/393
Nächste Seite
Peugeot 308
InstructIeboekje
Het online-instructieboekje
Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te
raadplegen...
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang
tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit
pictogram:
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website
van Peugeot voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het
volgende internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
de taal,
het model van uw auto en de carrosserievariant,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met
de eerste registratiedatum van uw auto.
Selecteer:
Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de
rubriek "MyPeugeot".
Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Welkom
Symbolen
veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de
bescherming van het milieu.
Wij danken u voor uw keuze voor de 308.
Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering
en de specieke kenmerken voor het land waarvoor de auto
bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties
wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich
het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de
door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en
accessoires, zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto.
Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de
nieuwe eigenaar te geven.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te maken
van de mogelijkheden van uw auto.
.
.
Inhoud
308_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Overzicht
Instrumentenpaneel 12
Verklikkerlampjes 13
Meters 28
Kilometerteller en dagteller 35
Boordcomputer 37
Touchscreen 40
Datum en tijd instellen 47
Sleutel met afstandsbediening 50
"Keyless entry and start" met
afstandsbediening 56
"Keyless entry and start" 58
Achterklep 61
Alarm 67
Elektrisch bedienbare ruiten 70
PEUGEOT i-Cockpit 72
Stuurwielverstelling 72
Voorstoelen 73
Achterbank (Berline) 79
Achterbank (SW) 80
Indeling interieur 82
Middenarmsteun vóór 84
Indeling van de bagageruimte (Berline) 87
Indeling van de bagageruimte (SW) 88
Verwarming en ventilatie 91
Handbediende airconditioning 93
Handbediende airconditioning
(Touchscreen) 94
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling (Touchscreen) 95
Ontwasemen - Ontdooien voorruit
en zijruiten 100
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit 101
Panoramadak 102
Plafonniers 103
Sfeerverlichting 104
Spiegels 105
Lichtschakelaar 107
Verlichting overdag 110
Automatische verlichting 111
Richtingaanwijzers (knipperlichten) 112
Verlichting zijkant 113
Koplampen in hoogte verstellen 113
Ruitenwisserschakelaar 114
Automatische ruitenwissers 116
Alarmknipperlichten 118
Noodoproep of Pechhulp 119
Claxon 121
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) 121
Veiligheidsgordels 124
Airbags 127
Vervoer van kinderen 131
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde 134
ISOFIX-bevestigingen en -kinderzitjes 140
Kinderbeveiliging 144
Eco-rijden
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto
Ergonomie en comfort
Verlichting en zicht
Veiligheid
.
Inhoud
308_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Rijadviezen 146
Starten - afzetten van de motor 148
Handbediende parkeerrem 154
Elektrische parkeerrem 155
Hill Start Assist 162
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 163
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 163
Opschakelindicator 164
Automatische transmissie 165
Driver Sport Pack 169
Stop & Start 170
Snelheden opslaan 173
Snelheidsbegrenzer 174
Snelheidsregelaar 177
Actieve snelheidsregelaar 180
Weergave van de afstand in tijd tot de
voorligger 187
Waarschuwing bij kans op aanrijding,
automatisch noodremsysteem 190
Dodehoekbewaking 195
Parkeerhulp 198
Achteruitrijcamera 200
Park Assist 201
Bandenspanningscontrolesysteem 209
Brandstoftank 213
Tankbeveiliging diesel 214
Sneeuwkettingen 216
Sneeuwscherm 217
Trekken van een aanhanger 218
Eco-mode 219
Accessoires 220
Wisserbladen vervangen 222
Allesdragers monteren 223
Motorkap 225
Benzinemotor 226
Dieselmotor 227
Niveaus controleren 228
Controles 231
AdBlue
®
en SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotor) 233
Gevarendriehoek (opbergen) 238
Bandenreparatieset 239
Reservewiel 246
Een lamp vervangen 252
Zekering vervangen 262
12V-accu 268
Slepen 272
Brandstoftank leeg (diesel) 274
Benzinemotoren 275
Gewichten (benzine) 278
Dieselmotoren 281
Gewichten (diesel) 285
Afmetingen 289
Identicatie 292
Rijden Praktische informatie
Storingen verhelpen
Technische gegevens
DENON-systeem 293
7 inch touchscreen 295
Peugeot Connect Sound 359
Audio en telematica
Index
4
Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Exterieur
Ruitenwissers 114-117
Ruitenwisserbladen vervangen 117, 222
Keyless entry and start 56-60, 63-65
Sleutel met afstandsbediening 50-55, 65
Starten 148-154
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP) 121-123
Sneeuwkettingen 216
Bandenspanning 245, 251, 292
Bandenspanningscontrolesysteem 209-212
Reservewiel 246-251
- gereedschap
- demonteren/monteren
Noodremsysteem, automatisch 190-194
Verlichting 107-113
Dagrijverlichting (leds) 110
Koplampverstelling 113
Lampen vervangen 252-256
- koplampen
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Sneeuwscherm 217
Verwarming voorruit en
ruitensproeierkoppen 117
Ruitbediening, blokkering 70-71
Keyless entry and start 56-60
Portieren 50-52, 54
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 67-69
Brandstoftank, tankbeveiliging 213-215
Panoramadak 102
Fietsendrager, allesdragers 222-223
Accessoires 220-221
Bagageruimte 61-62
- openen/sluiten
- noodbediening
Bandenreparatieset 239-245
Gevarendriehoek 238
Parkeerhulp 198-199
Achteruitrijcamera 200
Trekhaak 147, 218
Slepen 272-273
Park Assist 201-208
Lampen vervangen 257-261
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
- mistachterlicht
Buitenspiegels 105, 113
Dodehoekbewaking 195-197
5
.Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Interieur
Voorzieningen bagageruimte 87
Gevarendriehoek 238
AdBlue-reservoir 233-237
Veiligheidsgordels 124-126
Voorstoelen 73-78
- handmatige verstelling
- elektrische verstelling
- hoofdsteun
- stoelverwarming
- elektrisch verstelbare lendensteun
- massage
PEUGEOT i-Cockpit 72
Kinderzitjes 131-145
ISOFIX-kinderzitjes 140-144
Mechanisch kinderslot 144
Airbags 127-130
Stuurwiel (verstellen) 72
Voorzieningen interieur 82-85
- matten
- armsteun vóór
- 12V-accessoireaansluiting
- USB-aansluiting/Jack-aansluiting
- 230V-aansluiting
Uitschakeling passagiersairbag 128, 134
Achterzitplaatsen 79
Armsteun achter, skiluik 86
Berline
6
Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Voorzieningen bagageruimte 88
Bagageafdekking 89-90
Bagagenet voor hoge belading 90
Gevarendriehoek (opbergen) 238
AdBlue-reservoir 233-237
Veiligheidsgordels 124-126
Voorstoelen 73-78
- handmatige verstelling
- elektrische verstelling
- hoofdsteun
- stoelverwarming
- elektrische verstelling
- massage
PEUGEOT i-Cockpit 72
Kinderzitjes 131-145
ISOFIX-kinderzitjes 140-144
Mechanisch kinderslot 144
Airbags 127-130
Stuurwiel (verstellen) 72
Voorzieningen interieur 82-85
- matten
- armsteun vóór
- 12V-accessoireaansluiting
- USB-aansluiting/Jack-aansluiting
- 230V-aansluiting
Uitschakeling passagiersairbag 128, 134
Achterzitplaatsen 80-81
Armsteun achter, skiluik 86
SW
7
.Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Cockpit
Plafonnier 103
Sfeerverlichting, beenruimte 104
Binnenspiegel 106
Peugeot Connect SOS, Peugeot
Connect Assistance 119-120
USB-aansluiting(en)/
Jack-aansluiting 85, 312, 366 / 367
Handgeschakelde vijf-/
zesversnellingsbak 163
Schakelindicator 164
Automatische transmissie 165-168
Dynamische functie 169
Stop & Start-systeem 170-172
Hill Start Assist 162
Zekeringen dashboard 262-265
Handbediende airconditioning 93
Handbediende airconditioning
(Touchscreen) 94-95
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
(Touchscreen) 95-98
Luchtrecirculatie 99
Ontwasemen/ontdooien voor 100
Ontwasemen/ontdooien achterruit 101
Handbediende parkeerrem 154
Elektrische parkeerrem 155-161
Touchscreen 40-46, 295-357
Datum en tijd instellen 47-49
Motorkapontgrendeling 225
Peugeot Connect Sound 359-378
8
Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Alarmknipperlichten 118
Vergrendelen/ontgrendelen
vanuit het interieur 66
Verlichting 107-113
Richtingaanwijzers 112
Instrumentenpaneel 12-13
Verklikkerlampjes 13-27
Meters 28-35
Schakelindicator 164
PEUGEOT i-Cockpit 72
Stuurwiel verstellen 72
Claxon 121
Koplampverstelling 113
Opslaan van snelheden 173
Snelheidsbegrenzer 174-176
Snelheidsregelaar 177-179
Actieve snelheidsregelaar 180-186
Ruitenwissers 114-117
Boordcomputer 37-39
Cockpit (vervolg)
Boordcomputer 37, 39
Boordcomputer (Touchscreen) 38, 39
Datum/tijd instellen (Touchscreen) 47
Datum/tijd instellen (displays C, A,
A zonder autoradio) 48-49
Achteruitrijcamera 200
Weergave van de afstand in tijd
tot de voorligger 187-189
Waarschuwing bij kans op
aanrijding 190-194
Automatisch noodremsysteem 193-194
Stop & Start-systeem 170-172
Alarm 67-69
Verwarming voorruit en
ruitensproeierkoppen 117
9
.Overzicht
308_nl_Chap00b_vue-densemble_ed01-2016
Onderhoud - Gegevens
Afmetingen 289-291
Identificatie 292
Brandstoftank leeg (diesel,
handopvoerpomp) 274
Niveaus controleren 228-230
- olie
- remvloeistof
- koelvloeistof
- ruitensproeiervloeistof,
koplampsproeiers
- brandstofadditief (diesel
met roetfilter)
Controle van onderdelen 231-232
- accu
- luchtfilter/interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter (diesel)
- remblokken/-schijven
Lampen vervangen 252-261
- voor
- achter
12V-accu 268-271
Spaarfase accu, eco-mode 219
Zekeringen motorruimte 262, 266-267
Motorkapontgrendeling 225
Onder de motorkap (benzine) 226
Onder de motorkap (diesel) 227
Motoren (benzine) 275-277
Motoren (diesel) 281-284
AdBlue 233-237
Gewichten (benzine) 278-280
Gewichten (diesel) 285-288
10
Eco-rijden
308_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
11
.Eco-rijden
308_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk
naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke
normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
12
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
1. Brandstofniveaumeter.
2. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
3. Motorolieniveaumeter.
4. Opschakelindicator.
Ingeschakelde versnelling automatische
transmissie.
5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
A. Dimmer verlichting.
B. Resetten van de dagteller.
Tijdelijk weergegeven informatie:
- onderhoud,
- actieradius brandstofadditief.
7. Onderhoudsindicator en vervolgens
kilometerteller (km of miles).
Deze functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het
contact.
8. Dagteller (km of miles).
9. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
10. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Meters en displays Bedieningstoetsen
13
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes
Een aantal verklikkerlampjes kan zowel
permanent gaan branden als gaan
knipperen.
Aan de manier van oplichten in
combinatie met de werkingsfase van
de auto valt af te lezen of er sprake is
van een normale situatie of een storing.
Bij een storing kan het lampje gaan
branden in combinatie met een melding.
Raadpleeg de volgende tabellen voor
meer informatie.
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder
in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel enkele seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding.
Verklikkerlampjes kunnen permanent branden
of knipperen.
14
Instrumentenpaneel
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is
ingeschakeld.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
15
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contact staat in de 2
e
stand
(contact) of de knop " START/STOP "
is ingedrukt.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor
onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat:
- het koppelingspedaal is ingetrapt bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak,
- het rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij auto's
met een automatische transmissie.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Parkeerrem permanent. De parkeerrem is aangetrokken of
niet goed vrijgezet.
Het verklikkerlampje gaat uit als u met het rempedaal
ingetrapt de parkeerrem vrijzet.
Als uw auto is voorzien van een elektrische
parkeerrem: houd het rempedaal ingetrapt en druk op
de hendel van de parkeerrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de handbediende parkeerrem en de
elektrische parkeerrem.
16
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboard aan
passagierszijde staat in de stand
"ON".
De passagiersairbag is ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag uit te schakelen.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje airbags brandt).
Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start -systeem.
Dodehoekbewaking
(volgens uitvoering)
permanent. De functie dodehoekbewaking is
geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de dodehoekbewaking.
17
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar op de zijkant van het
dashboard aan passagierszijde staat
in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje
airbags brandt).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit
geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in
de rijrichting".
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP /ASR)
permanent. De toets is ingedrukt en het
verklikkerlampje brandt.
De functie ESP/ASR is uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het verklikkerlampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden
hoger dan ongeveer 50 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en in het bijzonder de
CDS/ASR.
18
Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een bijbehorende melding wordt
weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden in het geval van een ernstige
storing van de motor, het remsysteem,
de stuurbekrachtiging enz. of een
ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
19
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de op het scherm weergegeven melding.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals een
geopend portier of een roetfilter dat verstopt dreigt te
raken (rijd om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden dit toelaten, met een snelheid van
minimaal 60 km/h totdat het verklikkerlampje dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding
en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, waarbij
de sleutel van de
onderhoudsindicator
eerst knippert en
vervolgens permanent
brandt.
Het interval voor de onderhoudsbeurt
is overschreden.
Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
20
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert. Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond,
schakel een versnelling in (auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet
het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent. De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Bij een storing gaat het branden van
dit verklikkerlampje vergezeld van
een waarschuwingsmelding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet
meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem en met
name over het weer inschakelen van de automatische
functies.
21
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
22
Instrumentenpaneel
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Automatisch
noodremsysteem
knippert. Het automatische noodremsysteem
wordt geactiveerd.
Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van
de aanrijding met de voorligger te beperken.
permanent,
in combinatie met
een melding en een
geluidssignaal.
Storing in het automatische
noodremsysteem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Het automatische noodremsysteem is
uitgeschakeld (via het menu).
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
naald in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog minder dan 6 liter brandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 53 liter of 45 liter,
afhankelijk van de uitvoering.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
23
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu*
permanent. Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
* Volgens land van bestemming.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt /
weer losgemaakt
permanent
of knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
24
Instrumentenpaneel
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanning
te laag
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
+ knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
Service.
Er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
25
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Voet op het
rempedaal
permanent. Het rempedaal moet worden
ingetrapt.
Bij de automatische transmissie moet u bij een
draaiende motor en voordat u de parkeerrem vrijzet
het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit
stand P in een andere stand te kunnen zetten.
Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.
Voet op het
koppelingspedaal
permanent. In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem wordt de motor niet
gestart als u het koppelingspedaal
slechts gedeeltelijk intrapt.
Trap bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal volledig in zodat
de motor gestart kan worden.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Een of meer
portieren
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel
aangeeft, bij een
snelheid lager dan
10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft
en een geluidssignaal, bij
een snelheid hoger dan
10 km/h.
Pictogram in het display van
het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
26
Instrumentenpaneel
AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen of neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+ knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen of neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir laten bijvullen of contact opnemen met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het vloeistofreservoir moet worden bijgevuld met
minimaal 3,8 liter AdBlue
®
.
Pictogram in het display van
het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue
®
en het SCR -systeem.
27
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Pictogram in het
display van het
instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot
van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking tot
de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
storingen te voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
28
Instrumentenpaneel
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt
in:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te
hoog. Het waarschuwingslampje
maximumtemperatuur en het
waarschuwingslampje STOP
gaan branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F wacht tot de motor is afgekoeld,
F draai de dop iets los om de druk te laten
dalen,
F verwijder vervolgens de dop,
F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
Meters
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
Deze termijn wordt berekend op basis van
de laatste reset van de onderhoudsindicator
en is afhankelijk van het aantal afgelegde
kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
heeft de mate van vervuiling van de motorolie
ook invloed op de berekening (volgens land van
bestemming).
29
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
5 seconden na het aanzetten van het contact,
verdwijnt de sleutel; de teller geeft de
kilometerstand aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden.
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km
overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
wordt deze waarschuwing, zodra het contact
is aangezet, gecombineerd met het permanent
branden van het verklikkerlampje Service.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display gedurende 5 seconden het volgende
aan:
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display gedurende 5 seconden het volgende
aan :
30
Instrumentenpaneel
Bij de berekening van de resterende
hoeveelheid af te leggen kilometers kan
ook de factor tijd worden meegewogen,
afhankelijk van de rijgewoontes van de
bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan branden
als het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant, is
overschreden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met
dieselmotor kan de sleutel ook eerder
gaan branden, afhankelijk van de
kwaliteit van de motorolie (volgens land
van bestemming).
De afname van de kwaliteit van
de motorolie is afhankelijk van de
rijomstandigheden van de auto.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
F zet het contact af,
F druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
31
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Motorolieniveaumeter
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact
het motorolieniveau enkele seconden
weergegeven, gelijktijdig met de
onderhoudsindicator.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 30 minuten niet
heeft gedraaid.
Als het motorolieniveau in orde is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Als het motorolieniveau te laag is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok
2 merktekens op de peilstok:
- A = maxi; het olieniveau
mag nooit boven dit niveau
uitkomen,
- B = mini; als het olieniveau
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bijgevuld
via de vulopening.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor de plaats van de peilstok en
het bijvullen van motorolie bij een
auto met een benzinemotor of een
dieselmotor.
Olieniveau correct
Storing motorolieniveaumeter
Te weinig olie
32
Instrumentenpaneel
Actieradiusindicatoren AdBlue
®
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te
laag AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk
weer te geven.
F Vervolgens " Diagnose ".
Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de
waarde minder nauwkeurig.
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De actieradius wordt tijdelijk weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto kunt u
deze informatie weergeven op het touchscreen.
F Selecteer het menu
" Rijhulpsysteem ".
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen AdBlue
®
-
vloeistof is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over AdBlue
®
en
het SCR-systeem, en met name over
het bijvullen van de vloeistof.
33
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Actieradius tussen 0 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
AdBlue
®
-vloeistof is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Storing in verband met een te laag
AdBlue
®
-niveau
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen.
Als u zelf additief bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue
®
en het SCR-
systeem, en met name over het bijvullen van de vloeistof.
34
Instrumentenpaneel
Starten geblokkeerd
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
U hebt de limiet van de geautoriseerde
rijfase overschreden: het
startblokkerringssysteem voorkomt dat
de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is
gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Als een storing wordt gesignaleerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen
1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
35
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Kilometerteller en dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl). De
eenheid kan bij stilstaande auto worden
gewijzigd via het configuratiemenu van
het display.
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft
gezet.
F Druk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
Kilometerteller Dagteller
36
Instrumentenpaneel
Dimmer
dashboardverlichting
Hiermee kunt u de lichtsterkte van de
verlichting van het dashboard en het
"touchscreen" handmatig aanpassen.
Druk terwijl de verlichting brandt op de knop
om de sterkte van de dashboardverlichting,
de verlichting van het touchscreen en de
sfeerverlichting in te stellen. Laat de knop los
zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
F Druk op het menu " Configuratie ".
F Stel de lichtsterkte (uitsluitend van de
verlichting van het touchscreen) in door te
drukken op de toetsen "+" of "-".
De dimmer kan alleen worden bediend
als de verlichting van de auto is
ingeschakeld.
Instrumentenpaneel
Touchscreen
37
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Display van het
instrumentenpaneel
Weergave van de informatie
F Druk op de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende functies
weer te geven.
- Actuele informatie:
actieradius,
actueel brandstofverbruik,
● de teller van het Stop & Start-
systeem.
- Traject "1":
gemiddelde snelheid,
gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het eerste traject.
- Traject "2" :
gemiddelde snelheid,
gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het tweede traject.
Volgens uitvoering
Traject resetten
F Druk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan twee
seconden in.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
38
Instrumentenpaneel
Boordcomputer
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Weergave van de informatie op het touchscreen
Permanente weergave:
F Selecteer het menu "Rijhulpsysteem".
De informatie van de boordcomputer wordt
weergegeven op de hoofdpagina van het menu.
F Druk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken.
Tabblad met actuele informatie:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- de teller van het Stop & Start-
systeem.
Traject "1":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
Traject "2":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Traject resetten
F Druk, zodra het gewenste traject
wordt weergegeven, op de toets voor
het resetten of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijhulpsysteem".
Tijdelijke weergave in een specifiek venster:
F Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie
te bekijken en de verschillende tabbladen
weer te geven.
Touchscreen
39
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Boordcomputer, enkele definities
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog met de
resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden (berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
40
Instrumentenpaneel
Touchscreen
Het heeft de volgende functies:
- bediening van de verwarming/
airconditioning,
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de configuratiemenu's van het
audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Algemene werking
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
En bovendien, volgens uitvoering:
- de weergave van de
waarschuwingsmeldingen en de grafische
weergave van de parkeerhulp,
- de bediening van het navigatiesysteem en
de internetdiensten en weergave van de
bijbehorende informatie.
Status van de verklikkerlampjes
Bepaalde toetsen zijn voorzien van een
verklikkerlampje dat de status van de
desbetreffende functie aangeeft.
Groen verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie geactiveerd.
Oranje verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie uitgeschakeld.
41
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Gebruik deze toets om de secundaire
pagina te openen.
Gebruik deze toets om terug te gaan
naar de hoofdpagina.
Gebruik deze toets om toegang te
krijgen tot extra informatie en de
instellingen van bepaalde functies.
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om de pagina te
verlaten.
Principes
Gebruik de toetsen aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Als gedurende enkele seconden geen
handelingen op de secundaire pagina
worden uitgevoerd, wordt automatisch
de hoofdpagina weer weergegeven.
Airconditioning.
Hiermee kunnen onder andere de
temperatuur en de aanjagersnelheid
worden ingesteld. Zie de rubrieken
"Verwarming", "Handbediende
airconditioning" en "Automatische
airconditioning".
Menu's van het touchscreen
Rijhulpsystemen.
Hiermee kunnen bepaalde functies
worden geactiveerd, gedeactiveerd
en geconfigureerd.
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Navigatie.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
is het navigatiesysteem niet
leverbaar, optioneel of standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Configuratie.
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
Internetdiensten.
Deze functie is niet leverbaar,
optioneel of standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
1. Instellen van het geluidsvolume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
42
Instrumentenpaneel
Menu "Rijhulpsysteem"
De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Initialisatie bandensp.
controle
Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
Dodehoekdetectie Inschakelen van de functie.
Park Assist Inschakelen/uitschakelen van de functie.
43
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Configuratie auto Toegang tot de te configureren functies.
Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te geven.
- " Rijhulpsysteem "
- "[Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling]" (activeren
van de functie "automatisch inschakelen van de achterruitenwisser bij het inschakelen van de
achteruitversnelling")
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ruitenwisserschakelaar.
- "[Waarschuwing kans op aanrijding]" (activeren van de "waarschuwing kans op aanrijding")
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de "waarschuwing kans op
aanrijding" en het automatische noodremsysteem.
- "[ Verlichting ]"
- "[Follow me home-verlichting]" (automatische follow me home-verlichting),
- "[Instapverlichting]" (instapverlichting aan de buitenzijde),
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de lichtschakelaar.
- "[Sfeerverlichting]".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sfeerverlichting.
- " Toegang auto "
- "[Indrukken afstandsbediening bestuurder]" (selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier).
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel met afstandsbediening
of het Keyless entry and start -systeem.
- "[Ontgrendeling achterklep]" (selectieve ontgrendeling van de achterklep).
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de achterklep.
Diagnose Overzicht van de actieve waarschuwingen.
Parkeerhulp Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Actieve snelheidsregelaar Selectie van de normale snelheidsregelaar of de actieve snelheidsregelaar.
De desbetreffende keuze wordt alleen doorgevoerd als de rolknop van de bediening aan de
stuurkolom in de stand "CRUISE" staat.
44
Instrumentenpaneel
Status van de functies die in- en
uitgeschakeld kunnen worden
Storingsmelding
In geval van een storing van een functie gaat
het verklikkerlampje van de toets voor in- of
uitschakelen enkele ogenblikken branden.
Er verschijnt een pictogram rechts van het
pictogram van de toets en vervolgens gaat, bij
functies die standaard zijn ingeschakeld, het
oranje verklikkerlampje permanent branden.
Steeds als de toets opnieuw wordt ingedrukt,
gaat het verklikkerlampje enkele ogenblikken
knipperen.
Voorbeeld:Voor bepaalde functies is er een speciale toets
waaraan een verklikkerlampje is gekoppeld.
Als de functie is in- of uitgeschakeld, afwijkend
van de standaardinstelling (af fabriek), gaat dit
verklikkerlampje branden.
Groen verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie ingeschakeld.
Oranje verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie uitgeschakeld.
Functie niet ingeschakeld.
Waarschuwing voor een storing.
vervolgens
45
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Menu "Conguratie"
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz.
Thema's Keuze van het grafische thema.
Interactieve hulp Toegang tot het interactieve instructieboekje.
Scherm uit
Helderheid instellen
46
Instrumentenpaneel
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Systeeminstelling Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
- afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Tijd/datum Instellen van datum en tijd.
Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits,
Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch, Servisch, Kroatisch, Hongaars, Tsjechisch,
Braziliaans-Portugees.
Scherminst. Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...)
Rekenmachine
Kalender
47
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Touchscreen
Datum en tijd instellen
F Druk op de secundaire pagina op
" Tijd/datum ".
F Selecteer het menu
" Configuratie ".
De datum en tijd kunnen worden ingesteld via
het touchscreen tablet.
F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum
instellen " en wijzig de instellingen met
behulp van het numerieke toetsenbord en
bevestig uw keuzes.
F Druk op " Bevestigen " om het
menu te verlaten.
48
Instrumentenpaneel
Raadpleeg de rubriek "Audio en
telematica" voor meer informatie over
het menu Multimedia.
Display C
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu weer te geven.
F Druk op de toetsen "7" of "8" om het menu
Persoonlijke instellingen - configuratie
te selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets " OK " te drukken.
F Druk op de toetsen "5" of "6" en "7" of "8"
om de gewenste waarden voor de datum
en de tijd in te stellen en druk op de toets
"OK"om uw keuze te bevestigen.
F Druk op de toets "5" of "6" om het menu
Configuratie display, te selecteren en
bevestig uw keuze door op de knop "OK"
te drukken.
49
1
Instrumentenpaneel
308_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Display A (zonder
autoradio)
F Selecteer een parameter met de toets "5"
of "6" en druk op de toets "OK" om de
waarde te wijzigen.
F Wacht ongeveer 10 seconden tot de
gewijzigde waarde is opgeslagen of druk
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Vervolgens keert het display terug naar het
vorige scherm.
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven en op de
toets "5" of "6" om het menu Instellingen
display weer te geven:
F Druk op de toets "OK" om het gewenste
menu te selecteren.
F Selecteer een parameter en druk op de
toets "7" of "8" om de waarde te wijzigen.
De volgende parameters kunnen worden
ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Display A
F Druk op de toets "5" of "6" om de vorige of
volgende parameter te selecteren.
F Druk op de toets "OK" om de gewijzigde
waarde op te slaan en terug te keren naar
het vorige scherm of druk op deze toets "]"
om de uitgevoerde handeling af te breken.
50
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
U kunt de auto centraal vergrendelen en
ontgrendelen met de sleutel in het portierslot of
met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient
tevens voor het openen en sluiten van de
tankdop, en voor de lokalisatie en het starten
van de auto. Bovendien heeft de sleutel
met afstandsbediening in functie in de
diefstalbeveiliging.
Sleutel met
afstandsbediening
Uitklappen/inklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel uit te
klappen/in te klappen.
Volledig ontgrendelen
Met de sleutel Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
F Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto om de auto te
ontgrendelen en trek vervolgens aan de
portiergreep om het portier te openen.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt
niet uitgeschakeld. Het alarm zal worden
geactiveerd door het openen van een portier
en kan worden uitgeschakeld door het contact
aan te zetten.
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
51
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve ontgrendeling
F Alleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
deze knop.
Met de afstandsbediening
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld met behulp van het menu
" Rijhulpsysteem " en vervolgens
" Configuratie auto " en " Toegang auto ".
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
F De overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op deze
knop.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel mee te nemen.
Normale vergrendeling
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om de auto volledig
te vergrendelen.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet
ingeschakeld.
Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand
gedraaid houdt of de knop van de
afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook
de ruiten gesloten.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, zal bij draaiende
motor of als de auto sneller dan
10 km/h rijdt gedurende enkele
seconden een melding worden
weergegeven.
Met de sleutel
52
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als één van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Het alarmsysteem (indien aanwezig)
wordt in dat geval niet meer
ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het
van buitenaf en van binnenuit openen
van de portieren.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, is ook de
vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
F Draai de sleutel richting de achterzijde
van de auto om de auto volledig te
vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals richting de achterzijde van de
auto om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels ingeklapt.
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
F Druk binnen 5 seconden nogmaals op deze
knop om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
Met de sleutel
53
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
F Druk op deze toets.
Lokaliseren van de auto
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Verlichting via de
afstandsbediening
Druk kort op deze toets om de
verlichting via de afstandsbediening
te activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door de toets een tweede keer in te drukken
terwijl de verlichting nog brandt, wordt de
verlichting via de afstandsbediening weer
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het display.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld
te zijn.
54
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodbediening
F Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
F Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
F Steek de geïntegreerde sleutel in het slot
op de zijkant van het portier en draai de
sleutel een achtste omwenteling rechtsom
(rechter portier) of linksom (linker portier).
F Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto correct is vergrendeld.
Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een
storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Het alarmsysteem (indien aanwezig)
wordt niet in-/uitgeschakeld als u
de auto met de sleutel vergrendelt/
ontgrendelt.
Het alarm wordt geactiveerd als een
portier wordt geopend en kan worden
uitgeschakeld door het contact aan te
zetten.
Bestuurdersportier Overige portieren
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk als de storing niet is verholpen.
55
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij vervangen
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit lampje op het
dashboard, een geluidssignaal, en
een melding op het display.
F Zet het contact af.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
F Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de
vergrendelknop (gesloten hangslot)
van de afstandsbediening.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Synchroniseren
F Wip het deksel los door een kleine
schroevendraaier in de uitsparing te
steken.
F Til de deksel op.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats de nieuwe batterij in de juiste
richting.
F Klik het deksel vast.
56
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
"Keyless entry and start" met afstandsbediening
Volledig ontgrendelen Selectief ontgrendelen
U kunt om de auto te ontgrendelen (openen) of vergrendelen (sluiten) de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de
afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende twee seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Bovendien wordt het inbraakalarm
uitgeschakeld (indien aanwezig).
F Druk om uitsluitend het
bestuurdersportier te ontgrendelen
één keer op deze knop.
F Druk op deze knop om de auto te
ontgrendelen.
F Druk nogmaals op deze knop om de
overige portieren te ontgrendelen en de
achterklep te openen.
Deze functie kan worden ingesteld via het
menu "Rijhulpsysteem" en vervolgens
"Configuratie auto" en "Toegang auto".
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
Vergrendelen
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende enkele seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto worden de buitenspiegels
ingeklapt en wordt het inbraakalarm
ingeschakeld.
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
Houd deze knop ingedrukt tot de
ruiten volledig gesloten zijn.
Als de portieren vergrendeld zijn,
kunnen de hulpdiensten in geval van
nood mogelijkerwijs moeilijker toegang
krijgen tot het interieur.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, zal bij draaiende
motor of als de auto sneller dan
10 km/h rijdt gedurende enkele
seconden een melding worden
weergegeven.
57
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht.
De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Lokaliseren van de auto
F Druk op deze toets.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal als de sleutel
van het Keyless entry and start-
systeem zich binnen het detectiebereik
bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel ontladen raakt,
gaan de "Keyless entry"-functies over
in de waakfase als de auto langer
dan 21 dagen niet is gebruikt. Om
de functies weer te activeren, dient
u op een van de knoppen van de
afstandsbediening te drukken of de
motor te starten met de elektronische
sleutel in de lezer.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
58
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Volledig ontgrendelen
"Keyless entry and start"
Systeem waarmee de auto ontgrendeld
(geopend), vergrendeld (gesloten) en gestart
kan worden zonder dat u de elektronische
sleutel tevoorschijn hoeft te halen.
F Als u de elektronische sleutel op zak
hebt binnen de detectiezone A, kunt u
de auto ontgrendelen door uw hand op
de achterzijde van een voorportiergreep
te leggen. Trek vervolgens aan de
portiergreep om het portier te openen.
De centrale vergrendeling werkt niet:
- als het contact is aangezet,
- als een van de portieren of de
achterklep nog geopend is,
- als een sleutel van het Keyless entry
and start-systeem zich nog in de
auto bevindt.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Het alarmsysteem (indien aanwezig)
wordt in dat geval niet meer
ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Selectief ontgrendelen
Als de selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier is geactiveerd:
F Wanneer de elektronische sleutel zich in
de detectiezone aan de bestuurderszijde
bevindt, legt u uw hand achter de
portiergreep van het bestuurdersportier
om alleen het bestuurdersportier te
ontgrendelen. Trek vervolgens aan de
portiergreep om het portier te openen.
F Wanneer de elektronische sleutel
zich in de detectiezone zich aan de
passagierszijde bevindt en u uw hand
achter de portiergreep van het voorportier
aan passagierszijde legt, wordt de gehele
auto ontgrendeld. Trek vervolgens aan de
portiergreep om het portier te openen.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geselecteerd.
Deze instelling kan worden uitgevoerd via
het menu "Rijhulpsysteem" en vervolgens
"Configuratie auto" en "Toegang auto".
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende enkele seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto worden de buitenspiegels
uitgeklapt en wordt het inbraakalarm
uitgeschakeld.
59
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen
F Druk, als de sleutel zich binnen het
detectiegebied A bevindt, met een van uw
vingers op een van de voorportiergrepen
(bij de merktekens) of druk op de
vergrendelschakelaar van de achterklep
om de auto te vergrendelen.
Houd uw vinger op de portiergreep tot de
ruiten volledig gesloten zijn.
Let erop dat niemand het correcte
sluiten van de ruiten in de weg staat.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter,
ook niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te
houden.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, zal met draaiende
motor of als de auto sneller dan
10 km/h rijdt gedurende enkele
seconden een melding worden
weergegeven.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt en wordt het
inbraakalarm ingeschakeld.
60
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het
van buitenaf en van binnenuit openen
van de portieren.
Als de supervergrendeling is
ingeschakeld, is ook de knop van de
centrale vergrendeling in het interieur
buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
Houd de knop ingedrukt om de
ramen te sluiten.
Met Keyless entry and start
Via de portieren of de achterklep:
F Druk, terwijl u de elektronische sleutel bij u
hebt (deze moet zich in de detectiezone A
bevinden), met een vinger op de
portiergreep (bij de merktekens) of op de
vergrendelschakelaar op de achterklep
(rechts) om de auto te vergrendelen.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door voorwerpen
of personen.
Let met name op in de auto aanwezige
kinderen wanneer u de ruiten sluit.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
deze knop om de supervergrendeling van
de auto in te schakelen.
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie
negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet
verbetert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan door het systeem worden
beschouwd als een verzoek om ontgrendelen van de auto.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelschakelaar
op de achterklep (rechts) om de
supervergrendeling in te schakelen.
61
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Achterklep
F Ontgrendel de auto met de
afstandsbediening, druk op deze
knop en open de achterklep.
Openen met de "Keyless
entry and start"-
afstandsbediening
F Druk op deze knop; de auto
wordt ontgrendeld.
Openen met de sleutel
Standaard wordt de auto volledig ontgrendeld.
Deze instelling kan worden uitgevoerd via
het menu "Rijhulpsysteem" en vervolgens
"Configuratie auto" en "Toegang auto".
Volledig ontgrendelen
Selectief ontgrendelen
F Druk op deze knop; de
achterklep wordt ontgrendeld.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
F Druk op de schakelaar voor het openen en
open de achterklep.
F Druk op de schakelaar voor het openen en
open de achterklep.
F Druk op de schakelaar voor het openen
terwijl de elektronische sleutel zich in
het detectiegebied A bevindt en open
vervolgens de achterklep.
Openen met het Keyless
entry and start-systeem
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Deze instelling kan worden uitgevoerd via
het menu "Rijhulpsysteem" en vervolgens
"Configuratie auto" en "Toegang auto".
Selectieve ontgrendeling
Volledige ontgrendeling
62
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als de ontgrendeling van alleen de achterklep
is geactiveerd:
F Druk, als de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt, op de knop voor
het openen van de achterklep om alleen
de achterklep te ontgrendelen en beweeg
vervolgens de achterklep omhoog.
Het ontgrendelen wordt gesignaleerd door het
gedurende enkele seconden snel knipperen
van de richtingaanwijzers.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag met behulp
van een van de handgrepen aan de
binnenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten (het
slot heeft twee standen), wordt bij draaiende
motor of tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gedurende enkele seconden een
melding weergegeven.
Noodbediening
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen,
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar rechts.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
F Druk, als de sleutel zich in de detectiezone
A bevindt, op de vergrendelingsknop van
de achterklep om de auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt gesignaleerd door het
gedurende enkele seconden knipperen van de
richtingaanwijzers.
Vergrendelen met Keyless
entry and start
Ontgrendelen
63
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodsleutel
Ontgrendelen/vergrendelen met de geïntegreerde sleutel van
het Keyless entry and start-systeem
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto
vergrendeld en ontgrendeld worden als de
elektronische sleutel niet werkt:
- lege batterij, 12V-accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 te verwijderen.
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze linksom.
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is.
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
slot op de zijkant van het portier en draai
de sleutel een achtste omwenteling
rechtsom (achterportier rechts) of linksom
(achterportier links).
F Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
Als het inbraakalarm is geactiveerd,
zal het geluidssignaal dat klinkt bij
het met de sleutel (geïntegreerd in de
afstandsbediening) openen van een
portier, bij het aanzetten van het contact
stoppen.
Ontgrendelen van het portier aan
passagierszijde
F Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde
64
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F Druk het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
Storing in en resetten van
de afstandsbediening
F Steek eerst de mechanische sleutel
(ondergebracht in de afstandsbediening) in
het slot om de auto te ontgrendelen.
F Verwijder de bekleding onder de
12V-aansluiting.
F Plaats de elektronische sleutel in de
desbetreffende houder.
F Zet het contact aan door op de knop
"START/STOP" te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
65
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe sleutel bestellen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te
spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar
worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat,
zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische
apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw
bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
66
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
Als binnen 30 seconden na het
ontgrendelen geen enkel portier
is geopend, worden de portieren
automatisch weer vergrendeld.
Als de supervergrendeling is
ingeschakeld of als de auto is
vergrendeld met de afstandsbediening
of de portiergrepen, is de knop buiten
werking. Gebruik in dat geval de sleutel
of de afstandsbediening om de auto te
ontgrendelen.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
F Druk op de knop om de portieren en de
achterklep te ver- of ontgrendelen.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is
de knop buiten werking.
Als u vanwege het vervoer van een
groot voorwerp met de achterklep
geopend rijdt, kunt u op de knop
drukken om uitsluitend de portieren te
vergrendelen.
Bij het van binnenuit vergrendelen
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Houd om deze functie in of uit te
schakelen de knop ingedrukt tot
een melding op het display wordt
weergegeven.
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
67
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Vergrendel de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Vergrendelen van de auto
met alle beveiligingsfuncties
ingeschakeld
Inschakelen
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening.
of
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één keer per
seconde knipperen en de richtingaanwijzers
knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.
Na het vergrendelverzoek met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem wordt de omtrekbeveiliging
na 5 seconden en de interieurbeveiliging na
45 seconden geactiveerd.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de auto
niet vergrendeld, maar wordt de beveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
F Zet het contact af en verlaat de auto.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Het bestaat uit de volgende typen beveiliging:
Alarm
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de knop of de kabels van de sirene
uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens wijzigingen aan het
alarmsysteem aan te brengen.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
Dit systeem houdt de veranderingen in de
wagenhoogte in de gaten.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Wegsleepbeveiliging*
Als de standkachel (indien
aanwezig) is ingeschakeld, kan de
interieurbeveiliging niet worden
gebruikt.
* Op de GT- en GTi-uitvoeringen.
68
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Uitschakelen
F Druk op deze ontgrendelknop
van de afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als 30 seconden zijn
verstreken zonder dat een portier of
de achterklep is geopend), wordt het
alarmsysteem niet automatisch weer
ingeschakeld.
Om het alarmsysteem in te schakelen
moet u de auto ontgrendelen en weer
vergrendelen met de afstandsbediening
of het "Keyless entry and start"-
systeem.
Het alarmsysteem is uitgeschakeld: het
verklikkerlampje van de knop is uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging (en de
wegsleepbeveiliging als uw auto hiermee is
uitgerust) uit om te voorkomen dat het alarm
onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- iemand in de auto aanwezig is,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
De wegsleepbeveiliging wordt ook
uitgeschakeld (als uw auto hiermee is
uitgerust).
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op deze toets en
houd deze ingedrukt tot het
verklikkerlampje blijft branden.
F Stap uit.
F Vergrendel onmiddellijk de auto
met de afstandsbediening of met
het "Keyless entry and start"-
systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld: het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Om de interieurbeveiliging uit te schakelen
moet deze procedure elke keer na het afzetten
van het contact worden uitgevoerd.
69
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F Ontgrendel de auto met de sleutel (in de
afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
F Open het portier; het alarm gaat af.
F Zet het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel (in
de afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop blijft
branden, duidt dit op een storing in
het systeem.
Automatisch inschakelen
Deze functie is niet beschikbaar, optioneel of
standaard.
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
F Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
worden gedrukt of moet de auto
ontgrendeld worden met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless entry and start"-
systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
De wegsleepbeveiliging wordt ook opnieuw
ingeschakeld (als uw auto hiermee is uitgerust).
Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
F Schakel de omtrekbeveiliging
uit door de auto te ontgrendelen
met de afstandsbediening of met
het "Keyless entry and start"-
systeem.
F Schakel het alarmsysteem
weer volledig in door de
auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of met het
"Keyless entry and start"-
systeem.
Het verklikkerlampje van de knop knippert weer
één keer per seconde.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
70
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch bedienbare ruiten
1. Links voor.
2. Rechts voor.
3. Rechts achter.
4. Links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare
ruiten achter.
Handbediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
Beveiliging tegen beknellen
(volgens uitvoering)
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Door de knop voor het vergrendelen
(op de sleutel of de afstandsbediening)
ingedrukt te houden worden de ruiten
automatisch gesloten.
Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is
verwijderd, kunnen de ruiten niet meer worden
bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer
te kunnen bedienen.
Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk
dan op de schakelaar om de ruit helemaal
te openen en trek vervolgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
71
2
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Resetten van de
ruitbediening
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op deze schakelaar om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
achter geblokkeerd.
Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening
achter niet geblokkeerd.
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
- open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde omhoog getrokken.
72
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en duw
de hendel omlaag om het stuurwiel te
ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Trek aan de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
PEUGEOT i-Cockpit
Stel alvorens te gaan rijden en om optimaal
te profiteren van de specifieke ergonomie van
de PEUGEOT i-Cockpit uw zitpositie af in de
volgende volgorde:
- de hoogte van de hoofdsteun,
- de hoek van de rugleuning,
- de hoogte van de zitting van de stoel,
- de positie in lengterichting van de stoel,
- de diepte en vervolgens de hoogte van het
stuurwiel.
- de buitenspiegels en binnenspiegel.
Controleer vervolgens of u een
goed zicht hebt op het "head-up"
instrumentenpaneel boven het kleine
stuurwiel.
Zorg er bij het verstellen van de stoel
naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om
te voorkomen dat de stoel wordt
geblokkeerd. Onderbreek het schuiven
van de stoel meteen als dit het geval is.
73
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Handmatig verstelbare voorstoelen
F Til de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
F Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
F Draai aan de draaiknop om de rugleuning
te verstellen.
Verstelling in lengterichting Hoogteverstelling Rugleuningverstelling
Uit veiligheidsoverwegingen mogen de stoelen uitsluitend bij stilstaande auto worden versteld.
F Draai aan de knop om de lendensteun in
de gewenste stand te zetten.
Lendensteun
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
74
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel
In lengterichting Rugleuninghoek Hoogte en hoek zitting
Voer deze elektrische verstellingen
alleen bij draaiende motor uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt.
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te
verkrijgen.
F Beweeg de achterzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoogte
in te stellen.
F Beweeg de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoek
van de zitting in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
75
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel op.
U kunt twee standen opslaan en later
oproepen met de toetsen aan de zijkant van de
bestuurdersstoel.
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Opslaan van een zitpositie met
de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel in de gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervolgens binnen
4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is
opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert de
vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
F Druk met het contact aan of met
draaiende motor op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbreken door op de
toets M, 1 of 2 te drukken of door een van
de schakelaars van de stoelverstelling te
bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het
rijden.
Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is
tot 45 seconden na het afzetten van het contact
mogelijk.
76
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stoelverwarming
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
F Met de draaiknop kan de stoelverwarming
ingeschakeld worden en kan een
verwarmingsstand worden geselecteerd:
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
Aanvullende instellingen
Langdurig gebruik op de maximale
stand wordt afgeraden voor personen
met een gevoelige huid.
Kans op brandwonden bij personen
met een verminderd gevoel van warmte
(door ziekte, medicijngebruik, enz.).
Kans op oververhitting van het systeem
bij het gebruik van isolerend materiaal,
zoals zitkussens of stoelhoezen.
Gebruik de functie niet:
- als uw kleding nat is,
- als een kinderzitje op de stoel is
bevestigd.
Om beschadiging van het
verwarmingselement te voorkomen:
- plaats geen zware voorwerpen op
de stoel,
- ga niet op uw knieën op de stoel
zitten of erop staan,
- zet of leg geen scherpe voorwerpen
op de stoel,
- mors geen vloeistoffen.
Om kortsluiting te voorkomen:
- maak de stoel niet schoon met een
vloeibaar middel,
- gebruik de stoelverwarming nooit
als de stoel nat is.
Gebruik de functie alleen als de stoel
wordt gebruikt.
Verlaag de sterkte van de verwarming
zodra dit mogelijk is.
Als de stoel en het interieur een
aangename temperatuur hebben
bereikt, schakel dan de functie uit: een
lager stroomverbruik zorgt voor een
lager brandstofverbruik.
77
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Elektrisch verstelbare
lendensteun
F Druk de schakelaar in om de lendensteun
naar wens in te stellen.
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Hoogte van de hoofdsteun
78
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Inschakelen / uitschakelen.
Massagefunctie
Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder en de
voorpassagier. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem is geactiveerd.
F Druk op deze knop.
Gedurende deze tijdsduur wordt de massage
in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten
massage worden gevolgd door 4 minuten rust).
Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het
controlelampje gaat dan uit.
U kunt de massagefunctie uitschakelen door op
de knop te drukken; het verklikkerlampje gaat
dan uit.
Intensiteit instellen
F Druk op deze knop om de
intensiteit van de massage in te
stellen.
U hebt de keuze uit twee standen
voor de intensiteit van de massage.
Het verklikkerlampje van de functie
gaat branden en de massagefunctie
wordt voor een tijdsduur van 1 uur
ingeschakeld.
79
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Achterbank (Berline)
F Schuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
F Houd de desbetreffende buitenste
veiligheidsgordel tegen de rugleuning en
maak deze vast.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
F Controleer of de rode markering bij de
knop 1 niet meer zichtbaar is.
F Maak de buitenste veiligheidsgordel los en
plaats deze naast de rugleuning.
Bij het neerklappen van de rugleuning
mag de middelste veiligheidsgordel niet
worden vastgemaakt, deze moet plat
tegen de rugleuning worden gelegd.
F Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te
ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de zitting 3.
Neerklappen van de
rugleuning
Terugplaatsen van de
rugleuning
U kunt de rugleuning van de achterbank in twee delen (1/3 - 2/3) neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan
niet opgeklapt worden.
Om de inhoud van de bagageruimte
te vergroten kunt u uitsluitend de
rugleuningen van de achterbank
neerklappen; de zitting kan niet worden
opgeklapt.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te
zitten.
80
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Achterbank (SW)
U kunt de achterbank in twee delen (1/3 - 2/3) neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een afzonderlijk
ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning vanuit de bagageruimte neer te klappen.
Neerklappen van de achterbank vanuit de bagageruimte
F Zorg ervoor dat de rugleuning
ongehinderd kan worden neergeklapt
(veiligheidsgordels, ...) en er zowel boven
als onder de achterbank niets in de weg zit,
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
F Trek vanuit de bagageruimte aan de
ontgrendeling, zodat de rugleuning op de
zitting kantelt.
Neerklappen van de
achterbank via de
achterzijde
F Zorg ervoor dat de rugleuning
ongehinderd kan worden neergeklapt
(veiligheidsgordels, ...) en er zowel boven
als onder de achterbank niets in de weg zit.
F Schuif de voorstoel indien nodig naar
voren,
F Controleer of de veiligheidsgordel langs de
rand van de rugleuning loopt,
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
81
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en
onderling worden uitgewisseld.
Hoofdsteunen buitenste
zitplaatsen achter
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal A in.
De hoofdsteun van de middelste
zitplaats is niet verstelbaar.
F Trek de hendel 1 naar voren zodat de
rugleuning op de zitting kantelt.
Terugplaatsen van de
achterbank
F Zet de rugleuning rechtop en vergrendel
deze.
F Controleer of het rode vlak ter hoogte van
ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is.
F Zet de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats deze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de
achterbank de veiligheidsgordels niet klem
komen te zitten en dat de gesphouders op
de juiste plek komen te zitten.
82
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Indeling interieur
1. Gekoeld dashboardkastje met
ventilatieopening.
2. 12V-aansluitingen vóór (120 W)
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw apparatuur
te voorkomen.
3. USB-aansluiting
4. JACK-aansluiting
5. Bekerhouder (volgens uitvoering)
6. Opbergvakken (volgens uitvoering)
7. Opbergvak - wegklapbare bekerhouder
Kantel de steun om de bekerhouder te
kunnen gebruiken.
8. Middenarmsteun vóór
9. 230V-accessoireaansluiting (120 W)
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw apparatuur
te voorkomen.
83
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Matten
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Bevestigen Verwijderen
Terugplaatsen
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden
gehinderd en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
84
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
12V-aansluitingMiddenarmsteun vóór
Het deksel van de armsteun is in hoogte- en lengterichting verstelbaar voor een optimaal
zitcomfort.
F Til het deksel op tot de gewenste stand
(laag, tussenin of hoog).
F Trek de armsteun in de hoogste stand iets
verder omhoog en beweeg hem vervolgens
naar de laagste stand.
F Trek de handgreep omhoog.
F Trek het deksel helemaal open.
F Schuif de armsteun tot de aanslag naar
voren of naar achteren.
Opbergvak
Verstelling in lengterichtingHoogteverstelling
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw
apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
85
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten
om muziekbestanden via de geluidsinstallatie
van de auto te kunnen beluisteren.
De muziekbestanden worden beheerd via het
draagbare apparaat.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of de toetsen van de autoradio.
JACK-aansluitingUSB-aansluiting
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening de
rubriek Audio en telematica.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare
apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik
van de draagbare apparatuur hoger
is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
Raadpleeg de rubriek Audio en
telematica voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
230 V / 50 Hz stopcontact
F Open het opbergvak.
F Controleer of het groene verklikkerlampje
brandt.
F Sluit uw elektrische apparaat
(telefoonlader, laptop, CD/DVD-speler,
flessenwarmer enz. ) aan.
Bij een storing in het systeem gaat het groene
lampje knipperen.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
In het achterste opbergvak bevindt zich een 230 V /
50 Hz stopcontact (max. vermogen: 120 W).
Dit stopcontact werkt als de motor draait, maar
ook in de STOP-stand bij auto's met een Stop &
Start-systeem.
86
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Skiluik
F Klap de middenarmsteun omlaag.
F Druk op de ontgrendelingsknop van het
luik.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
F Klap de middenarmsteun achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen
voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als
de armsteun is neergeklapt, toegang tot het
skiluik.
Middenarmsteun achter
Sluit hoogstens één apparaat op het
stopcontact aan (verlengsnoeren of
dubbelstekkers niet toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een
metalen behuizing.
De stroomtoevoer naar dit stopcontact
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er
andere omstandigheden zijn die daar
aanleiding toe geven (bijzondere
weersomstandigheden, zware belasting
van de elektrische installatie van de
auto enz.). Het groene verklikkerlampje
gaat dan uit.
De verschillende aansluitingen zijn niet
beschikbaar, optioneel of standaard,
afhankelijk van het uitrustingsniveau
van uw auto.
Sluit het luik wanneer u het niet meer
gebruikt.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
87
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Indeling van de bagageruimte (Berline)
1. Hoedenplank
2. Vloerplaat bagageruimte
Til de vloerplaat op om toegang te krijgen
tot de opbergbakken.
3. Opbergbakken
Hierin zijn opgeborgen:
- het sleepoog,
- de bandenreparatieset,
- het reservewiel (afhankelijk van
het uitrustingsniveau optioneel of
standaard).
4. Sjorogen
5. Riem (volgens uitvoering)
88
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Indeling van de bagageruimte (SW)
1. Bagageruimteverlichting
2. Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen
achter
3. 12V-aansluiting (maximaal 120 W)
4. Uitneembare opbergbakken
Trek de opbergbakken omhoog om ze los
te maken.
5. Opbergbakken met daarin:
- het sleepoog,
- de bandenreparatieset,
- het reservewiel (afhankelijk van
het uitrustingsniveau optioneel of
standaard).
6. Bagageafdekking
(zie de destreffende rubriek).
7. Ringen voor het bevestigen van een net
(voor het vastzetten van bagage) (volgens
uitvoering)
F Pak de ringen één voor één en leg ze in de
geleiderail.
F Verplaats de ring in de gewenste positie
door op de knop te duwen.
F Neem de montagerichting in acht (ringen in
verticale stand naar de buitenzijde van de
auto gericht).
89
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bagageafdekscherm (SW)
Oprollen Verwijderen Opbergen
F Verwijder de geleiders van het scherm uit
de rails op de achterstijlen.
F Laat het scherm los, het wordt automatisch
opgerold.
F Houd uw linkerhand onder het
bagageafdekscherm.
F Maak het uiteinde van de oprolautomaat
los door het naar voren (rechtsom) te
draaien.
F Voer dezelfde handeling uit voor de
rechterzijde (linksom).
In de opbergbak onder de vloerbekleding van
de bagageruimte bevindt zich een uitsparing
waarin het bagageafdekscherm diagonaal kan
worden opgeborgen.
Deze uitsparing is bij auto's met een
subwoofer niet aanwezig.
90
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Plaatsen
F Plaats het linker en vervolgens het rechter
uiteinde van het bagageafdekscherm in de
desbetreffende uitsparingen.
F Plaats uw handen boven op de
oprolautomaat en draai het geheel naar
achteren om het vast te zetten.
F Rol het scherm af tot het vast kan worden
gezet aan de achterstijl.
Hoge belading (SW)
Bagagenet
1
e
zitrij
F Klap de achterbank neer.
F Verwijder aan weerszijden de afdekplaatjes
bovenaan bij de hemelbekleding.
F Plaats de bovenste haken van het net in de
hemelbekleding.
F Bevestig het net aan de haken
aan de onderzijde, ter hoogte van
de bevestigingspunten van de
veiligheidsgordels.
F Span het net met behulp van de riemen.
Ook als het net is geplaatst kunnen de
rugleuningen van de achterbank probleemloos
worden neergeklapt.
2
e
zitrij
F Verwijder aan weerszijden de afdekplaatjes
bovenaan bij de hemelbekleding.
F Plaats de bovenste haken van het net in de
hemelbekleding.
F Bevestig het net aan de sjorogen aan
de onderzijde die zich aan weerszijden
van de vloerbekleding of op de rails in
de bagageruimte bevinden (volgens
uitvoering).
F Span het net met behulp van de riemen.
Met dit bagagenet kan de auto tot aan het dak worden beladen:
- achter de voorstoelen (1
e
zitrij) wanneer de achterbank is neergeklapt.
- achter de achterbank (2
e
zitrij).
91
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan
de verwarming en ventilatie worden bediend
via het menu "Airconditioning" van het
touchscreen of via het bedieningspaneel van
de middenconsole.
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
92
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning
werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto
op het door u gewenste niveau wilt
houden, kunt u tijdelijk de functie Stop &
Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start -systeem.
93
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Temperatuurregeling
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
Luchtopbrengstregeling
F Draai de knop om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de
minimumstand staat (uitschakeling
van het systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld. Er blijft
door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen in te drukken.
Airconditioning aan/uit
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
F Druk op deze toets. Het verklikkerlampje
gaat branden.
Uit
F Druk nogmaals op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat uit.
De airconditioning werkt doeltreffend
in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn
gesloten.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt u
gedurende enige tijd de recirculatiestand
inschakelen. Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen
onaangename verschijnselen optreden (vocht,
beslagen ruiten).
94
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Handbediende airconditioning (Touchscreen)
Temperatuurregeling
F Druk op een van deze toetsen om de
waarde te verlagen of te verhogen.
De handbediende airconditioning werkt bij draaiende motor.
Luchtopbrengstregeling
Druk op een van deze toetsen om
de aanjagersnelheid te verhogen
of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Druk op de toets van het menu
" Airconditioning " om de pagina
met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
Luchtverdeling
Met deze toetsen regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
Voorruit.
De luchtstroom kan met meerdere toetsen
worden aangepast: als het verklikkerlampje
brandt, stroomt er lucht in de aangegeven
richting; als het verklikkerlampje uit is, stroomt
er geen lucht in de aangegeven richting.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
95
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
De airconditioning werkt doeltreffend
in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn
gesloten.
Airconditioning aan/uit
Aan
Uit
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen
onaangename verschijnselen optreden (vocht,
beslagen ruiten).
Om sneller koele lucht te verkrijgen kunt u
gedurende enige tijd de recirculatiestand
inschakelen. Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling (Touchscreen)
Dit airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
zijn ook beschikbaar bij aangezet contact.
Het inschakelen van de airconditioning,
de temperatuur van de lucht die uit de
ventilatieroosters en uitstroomopeningen
stroomt, de luchtopbrengst en de luchtverdeling
in het interieur worden automatisch geregeld,
afhankelijk van de temperatuur in het interieur
en de ingestelde temperatuur.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk instellen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verhogen.
De weergegeven waarde heeft betrekking
op een comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Druk op de toets van het menu
" Airconditioning " om de pagina
met de bedieningsfuncties van de
airconditioning op het scherm weer
te geven.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen.
96
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch het
temperatuurverschil.
De intensiteit is uitsluitend gekoppeld aan
de stand AUTO. Als de stand AUTO echter
wordt uitgeschakeld, blijft het lampje van de
geselecteerde intensiteit branden.
Als de intensiteit wordt gewijzigd terwijl de
stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand
AUTO hierdoor niet ingeschakeld.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het geselecteerde
comfortniveau zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
F Druk op de toets "AUTO" om
het automatische programma
van de airconditioning in of uit te
schakelen.
Automatisch programma "comfort"
Druk om de door het groene lampje
aangegeven ingestelde intensiteit te wijzigen
op de toets van de gewenste intensiteit:
"Soft": voor een aangenaam
comfort en een zo laag mogelijk
geluidsniveau, aangezien de
aanjagersnelheid beperkt wordt.
"Normaal": voor het beste
compromis tussen thermisch
comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Fast": voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
De intensiteit van het automatische
programma "comfort" kan worden
ingesteld op de secundaire pagina
van het menu " Airconditioning ".
97
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
U kunt de luchtverdeling in het interieur regelen
met behulp van deze drie toetsen.
Regeling luchtopbrengst
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Regeling luchtverdeling
F Druk op een van deze toetsen
om de aanjagersnelheid te
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde
luchtopbrengst geleidelijk opgevuld.
Door de luchtopbrengst tot het minimum te
verminderen, schakelt u de aanjager uit.
Naast de ventilator wordt "OFF" weergegeven.
Voorruit.
Voeten van de inzittenden.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Door het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld.
Als de functie is ingeschakeld, brandt het
lampje van de toets. Voor een gelijkmatige
luchtverdeling in het interieur kunnen de drie
functies gelijktijdig worden geactiveerd.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
- luchtopbrengst,
- luchtverdeling.
F Druk nogmaals op de toets
"AUTO" om het automatische
programma "comfort" weer in te
schakelen.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "AUTO" uit.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen gedoofd.
98
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Functie "Mono"
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone).
Op de secundaire pagina van het menu
"Airconditioning":
F Druk op deze toets om de functie
"Mono" in of uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt
als de functie is ingeschakeld.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan passagierszijde
gebruikt.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
- in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
- in de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Uitschakelen
Inschakelen
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
Functie "ventilatie bij
aangezet contact"
Als het contact is aangezet, kunt u
gebruikmaken van het ventilatiesysteem
en via het menu " Airconditioning " de
luchtopbrengst en luchtverdeling in het
interieur regelen.
Deze functie is gedurende enkele minuten
beschikbaar, afhankelijk van de laadtoestand
van de accu.
Als deze functie wordt ingeschakeld, blijft de
airconditioning uitgeschakeld.
Met de toetsen van de temperatuurregeling
kunt u profiteren van de restwarmte van de
motor om het interieur op te warmen.
F Druk op de toets A/C om het
airconditioningssysteem in te schakelen.
Als het lampje onder de toets brandt, is de
airconditioning ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
F Druk de toets "A/C" nogmaals in om het
airconditioningssysteem uit te schakelen.
Als het lampje onder de toets gedoofd is, is de
airconditioning uitgeschakeld.
99
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Door de toevoer van buitenlucht wordt
voorkomen dat de voorruit en de zijruiten
beslaan.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk
gebruiken om sneller warme of koele
lucht te verkrijgen.
F Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het verklikkerlampje gaat
branden.
F Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje gaat uit.
100
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
Met handbediende airconditioning
of automatische airconditioning
met gescheiden regeling
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid,
de temperatuur en de luchtverdeling
in de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
F Schakel de airconditioning in door de toets
"A/C" in te drukken; het verklikkerlampje in
de toets gaat branden.
F Druk op deze toets om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
(met touchscreen)
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F Druk nogmaals op deze toets of op
"AUTO" om deze functie uit te schakelen.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
101
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit
Aan
Uit
F Druk op deze toets om de
achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te
ontwasemen.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
F U kunt de achterruitverwarming
ook eerder uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat uit.
102
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Panoramadak
F Druk op het achterste gedeelte van de
schakelaar, tot aan het zware punt.
De beweging van het zonnescherm stopt zodra
u de schakelaar loslaat.
Elektrisch bedienbaar zonnescherm
F Druk op het voorste gedeelte van de
schakelaar, tot aan het zware punt.
De beweging van het zonnescherm stopt zodra
u de schakelaar loslaat.
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm tijdens de
beweging tegen een obstakel stuit,
moet u de bewegingsrichting van het
scherm omdraaien. Gebruik hiervoor de
schakelaar.
Het elektrisch bedienbare zonnescherm verbetert het thermische comfort en dempt geluiden.
U kunt ook tot voorbij het zware punt
op de schakelaar drukken of aan de
schakelaar trekken: het zonnescherm
gaat dan volledig open of dicht nadat u
de schakelaar hebt losgelaten.
Als u de schakelaar nogmaals
bedient, stopt de beweging van het
zonnescherm.
Zet altijd het contact af als u de auto,
zelfs al is het maar voor een korte tijd,
verlaat.
Als de bestuurder het zonnescherm
bedient, moet hij er zeker van zijn
dat niets de beweging van het
zonnescherm kan hinderen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat
de passagiers het zonnescherm op de
juiste wijze bedienen.
Let op kinderen in de auto wanneer u
het zonnescherm bedient.
Openen Sluiten
103
3
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
Plafonnier vóór - achter
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Kaartleeslampjes vóór -
achter
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Permanent uit.
Permanent aan.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de elektronische sleutel uit de lezer
wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonniers.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto kunt u de plafonnier ook in- of
uitschakelen door op deze toets te
drukken.
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
104
Ergonomie en comfort
308_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
De lichtsterkte van de sfeerverlichting kan
worden ingesteld via de secundaire pagina van
het menu " Rijhulpsysteem ".
F Selecteer het menu " Configuratie auto ".
F Vink de regel "Sfeerverlichting" aan.
Als het buiten donker is, gaat de verlichting van
de binnenhandgrepen van de voorportieren
automatisch branden als de parkeerlichten
worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Inschakelen
Verlichting
beenruimte
De werking is gelijk aan die van de plafonniers.
De lampen gaan branden zodra één van de
portieren wordt geopend.
Inschakelen
Druk op het "vergrootglas" om de
lichtsterkte te regelen.
105
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Spiegels
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Ontwaseming - ontdooiing
Buitenspiegels
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken.
Stel om veiligheidsredenen de spiegels zo
af dat de dode hoek zo klein mogelijk is.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in te
schatten.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
elektronische sleutel of met het "Keyless
entry and start"-systeem.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de
elektronische sleutel of met het "Keyless
entry and start"-systeem.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
ontwasemen en ontdooien van de
achterruit.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Verstellen
106
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt
en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
107
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Automatische functies
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- dagrijverlichting vóór: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlichten: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist
en voor een optimale verlichting van
kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting (via de
afstandsbediening),
- instapverlichting,
- dagrijverlichting,
- automatische verlichting.
Programmeren
Bepaalde functies kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting (op afstand),
- instapverlichting.
Reizen naar het buitenland
Halogeenkoplampen
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Led-koplampen
De led-koplampen zijn zo ontworpen dat
de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden
als u de auto gaat gebruiken in een land
waarin het verkeer aan de andere kant van
de weg rijdt.
108
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Zonder automatische
inschakeling
Met automatische inschakeling
Selecteren van de stand van de
hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting vóór (draaiende motor).
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampje
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
109
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Mistverlichting
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Alleen mistachterlicht
Het dimlicht of het grootlicht moet zijn
ingeschakeld.
F Draai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), gaat het mistachterlicht uit.
F Draai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
De mistlampen vóór en het mistachterlicht
werken als de parkeerlichten of de dimlichten
zijn ingeschakeld (handmatig of in de stand
AUTO).
Verdraai de ring:
F één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
110
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Uitschakelen van de
verlichting bij afzetten van
het contact
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Aanzetten van de
verlichting na afzetten van
het contact
Om de verlichting weer aan te zetten,
draait u de ring A in de stand "0"-
lichten gedoofd, en kiest u vervolgens
de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt er een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting nog
brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van
de laadtoestand van de accu (overgang
naar eco-modus).
Verlichting overdag vóór
(LED-verlichting)
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.
111
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Follow me home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Automatische verlichting
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, het achterlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en/of een
melding.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor
ten onrechte voldoende licht
waarnemen; de verlichting wordt dan
niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich
in aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
Handbediend
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
112
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Automatisch
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd (lichtschakelaar in de
stand "AUTO"), wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Het in- of uitschakelen van de functie
en de tijdsduur van de follow me
home-verlichting zijn in te stellen
via het menu " Rijhulpsysteem " en
vervolgens " Configuratie auto " op
de secundaire pagina.
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar
in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor
weinig omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
F Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening of op
de portiergreep van een van de
voorportieren met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
afzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
Programmeren
Het in- en uitschakelen van de functie
instapverlichting en de duur van het branden
van de instapverlichting kan worden
ingesteld via de menu's " Rijhulpsysteem "
en " Configuratie auto ".
Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden
en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Richtingaanwijzers
(knipperlichten)
F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar
omlaag voorbij het zware punt.
F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar
omhoog voorbij het zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
113
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en
het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Verlichting
buitenspiegels
Inschakelen
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd
automatisch.
Handmatige verstelling van
de halogeenkoplampen
Automatische verstelling
van de koplampen met
"Full led"-technologie
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0 Bestuurder of bestuurder + voorpassagier.
- Bestuurder + voorpassagier +
achterpassagiers.
1 5 personen.
- 5 personen + belading in de bagageruimte.
2 Bestuurder + belading in de bagageruimte.
In het geval van een storing gaat
dit verklikkerlampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de
hoogte van de lichtbundel van dit type koplampen,
afhankelijk van de belading van de auto.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
Stand "0": basisinstelling.
Raak in het geval van een storing
de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Koplampen in hoogte verstellen
Als de plafonnier in deze stand staat,
wordt de verlichting in de buitenspiegels
automatisch ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het afzetten van het contact,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
114
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisserschakelaar
Handmatige functiesInstellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Ruitenwissers vóór
Selectiehendel wissnelheid: zet de hendel in de
gewenste stand.
Met handbediende ruitenwissers
(interval)
Met automatische ruitenwissers
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan
de voorruit.
Verwijder onder winterse
omstandigheden sneeuw, ijs of rijp
van de voorruit, van het gebied
rondom de ruitenwisserarmen
en de ruitenwisserbladen en van
het voorruitrubber alvorens de
ruitenwissers in te schakelen.
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
115
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplamsproeiers worden alleen geactiveerd
als de dimlichten branden en de auto rijdt.
Bij auto's met dagrijverlichting moet de
lichtschakelaar in de stand dimlichten worden
gezet om de koplampsproeiers te activeren.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Bij auto's met automatische
airconditioning wordt tijdens het
bedienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afgesloten
om stank in het interieur te voorkomen.
Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter:
Deactiveer de automatische werking
van de ruitenwisser achter bij
sneeuwval of strenge vorst en bij
montage van een fietsendrager op de
achterklep.
Deze functie is standaard geactiveerd.
F Selecteer het menu
" Rijhulpsysteem " en
vervolgens " Configuratie auto ".
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Deze automatische functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
touchscreen tablet.
116
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau
van het reservoir te laag is,
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
Automatische ruitenwissers vóór
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
117
4
Verlichting en zicht
308_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren
wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om
te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
Voorruit- en
ruitensproeierverwarming*
* Volgens land van bestemming.
In zone 1 ontdooit de verwarming het gedeelte
bij de ruitenwisserbladen als deze bij vorst of
sneeuw zijn vastgevroren.
In zone 2 verbetert de verwarming het zicht
door ophoping van sneeuw te voorkomen als
de ruitenwissers in werking zijn.
Inschakelen
F Druk bij draaiende motor op
deze toets; het lampje van de
toets gaat branden.
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer
uit te schakelen; het lampje van de toets gaat uit.
Bij koud weer verwarmt deze functie de voorruit
en de ruitensproeiers.
118
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
119
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Noodoproep of Pechhulp
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Peugeot Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "Peugeot
Connect SOS"* is verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje
uit.
De alarmcentrale "Peugeot Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op**
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
** Afhankelijk van de geografische dekking van
"Peugeot Connect Assistance" en "Peugeot
Connect SOS" en van de officiële landstaal
die door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op www.peugeot.
nl bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina MyPeugeot op de
internetsite voor uw land.
120
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Peugeot Connect Assistance
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT, behoudt de fabrikant zich
het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de
auto te wijzigen.
Bij een storing in dit systeem kan er
met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Werking van het systeem
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
Bij het aanzetten van het
contact, gaat het groene lampje
3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Het rode lampje knippert en dooft
vervolgens: er is een storing in
het systeem.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van
"Peugeot Connect Assistance" en "Peugeot
Connect SOS" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl
bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Peugeot Connect
SOS" en "Peugeot Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "Peugeot Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "Peugeot
Connect SOS" en "Peugeot Connect
Assistance"en vervolgens op "Peugeot
Connect Assistance" om te bevestigen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-oproep of Assistance-oproep niet
meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
121
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Program) dat de volgende
systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (NRA),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole.
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (NRA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
122
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een
storing in het ABS-systeem.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
De normale remwerking van uw auto
blijft behouden. Rijd wel voorzichtig
en matig uw snelheid.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de verklikkerlampjes
STOP en ABS, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Intelligente Tractiecontrole
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
123
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de
motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking
van deze systemen onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk
de auto te voorzien van winterbanden
voor en achter die ervoor zorgen dat de
wegligging zo neutraal mogelijk is.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
F Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop gaan branden,
grijpt het ESP-systeem niet meer in
op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h
(behalve bij de GT en GTi).
F Druk nogmaals op de knop om
het systeem handmatig weer in
te schakelen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Inschakelen
124
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Omdoen
125
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal.
Na deze 2 minuten blijft (blijven)
het pictogram (de pictogrammen)
branden zolang de bestuurder of
passagier(s) zijn gordel (hun gordels)
niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) voor en achter
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1 op het
instrumentenpaneel en de
desbetreffende pictogrammen (2 t/m
6) op het pictogrammendisplay
van de veiligheidsgordels en
passagiersairbag rood branden als
de desbetreffende veiligheidsgordel
niet is vastgemaakt of weer is
losgemaakt.
Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, gaat het desbetreffende
pictogram (4 t/m 6) gedurende ongeveer
30 seconden branden.
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.
3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter.
6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
126
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Adviezen
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
127
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Registratiezones voor een
aanrijding
128
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
F Zet het contact af en steek de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand "OFF".
F Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen airbag aan
passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw voorpassagier te
garanderen.
Bij het aanzetten van het contact
gaat dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels gedurende
ongeveer één minuut branden
om aan te geven dat de airbag
aan passagierszijde weer is
ingeschakeld.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
laat het systeem dan altijd
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
129
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen het
bovenlichaam van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
De window-airbags helpen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) te beschermen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans
op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
window-airbags niet geactiveerd.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden raadpleeg dan altijd
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Storing
Window-airbags
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
130
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig niets in
de buurt van de airbags of in het gebied waar
de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij
het afgaan van de airbag verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name geen
wijzigingen door aan de onderdelen in de
directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-
netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accessoires.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken - In dat geval werken de zij-
airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
131
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Vervoer van kinderen
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is
hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van
uzelf.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Algemeen
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
132
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de
bescherming van het kind bij een aanrijding
niet meer gewaarborgd.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
133
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
"Met de rug in de rijrichting"
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met het gezicht in de rijrichting"
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun
voor dat de steun goed contact maakt
met de vloer. Verstel de passagiersstoel
als dit niet het geval is.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden
gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.
134
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de airbags.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding levensgevaarlijk gewond raken.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u op
de volgende tabellen deze waarschuwing in
alle benodigde talen.
135
5
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zízení orientované srem dozadu na sedadlo chráné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der
Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retencn para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage “seljaga sõidusuunas“ lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD.
Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un sge protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTI.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu lima u smjeru vožnje na sjedalo ztićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett üsen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIAIOS priekinės ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
136
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVITS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai rat NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье,
защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.
Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE PKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okre unazad na sedištu ztićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön kolta yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
137
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik
alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto
worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
138
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie
Plaats
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ± 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) (d)
- met hoogteverstelling U (R) U (R) U (R) U (R)
- zonder hoogteverstelling
(waarbij de rugleuning rechtop
moet staan)
U (R) U (R) U (R) U (R)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Berline
Zitplaats links of rechts achter (e) U U U U
Middelste zitplaats achter (e) U (f) U (f) X X
SW
Zitplaats links of rechts achter (e) U U U U
Middelste zitplaats achter (e) X X X X
139
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
U Plaats geschikt voor het bevestigen van
een universeel goedgekeurd kinderzitje
met de veiligheidsgordel. Kinderzitje
geplaatst met de rug in de rijrichting of
het gezicht in de rijrichting.
U(R) Als U, waarbij de stoel van de auto in de
hoogste stand en zo ver mogelijk naar
achteren staat.
X Plaats niet geschikt voor het plaatsen
van een kinderzitje in de aangegeven
gewichtsgroep.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op
de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
(d) Als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde worden uitgeschakeld.
Als dat niet gebeurt, kan het kind
levensgevaarlijk gewond raken wanneer de
airbag wordt geactiveerd.
Als een kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel
wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde ingeschakeld blijven.
(e) Als u een kinderzitje met de rug of met
het gezicht in de rijrichting op de zitplaats
achter bevestigt, schuif dan de voorstoel
naar voren en zet vervolgens de rugleuning
rechtop om voldoende ruimte over te laten
voor het kinderzitje en de benen van het
kind.
(f) Een kinderzitje met steun mag nooit op
de middelste zitplaats achter worden
bevestigd.
140
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen.
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
Twee bevestigingsringen A, die zich tussen de
rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden,
aangegeven met een ISOFIX-merkteken.
Eén bevestigingsring B in de bagageruimte
(voorzien van een merkteken) die TOP
TETHER wordt genoemd, voor de bevestiging
van de bovenste riem.
Aan de TOP TETHER kan de bovenste
bevestigingsriem (indien aanwezig) van een
kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een
frontale aanrijding beperkt dit systeem het naar
voren kantelen van het kinderzitje.
De TOP TETHER bevindt zich op de vloer van
de bagageruimte, achter de rugleuningen.
Gebruik niet de bevestigingsogen voor
het bagagenet (Berline) of de sjorogen
(SW) die zich aan de zijkanten van de
vloer van de bagageruimte bevinden.
Deze ringen bevinden zich achter
afdekplaatjes (Berline) of ritssluitingen
(SW).
Voor toegang tot de ringen:
F Maak het afdekplaatje los door het
naar voren te trekken en scharnier
het vervolgens omhoog (Berline).
F Trek de ritssluiting naar boven open
(SW).
141
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een ongeval ernstig letsel
oplopen.
Houd u nauwgezet aan de
montagevoorschriften die in de
handleiding van het kinderzitje zijn
vermeld.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
- verwijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens het kinderzitje op deze zitplaats
te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd),
- voer de riem van het kinderzitje over
de rugleuning van de zitplaats, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste
bevestigingsriem aan de ring B,
- trek de bovenste bevestigingsriem strak.
Als uw auto is voorzien van een reservewiel
met dezelfde afmetingen als de overige wielen
van de auto, moet u deze procedure volgen:
F voer de riem en de haak via de opening
door de vloer van de bagageruimte,
F til de vloer van de bagageruimte op,
F verwijder de bovenste opbergbak die naast
het wiel is aangebracht,
F zet de haak vast aan de TOP TETHER-
ring,
F plaats de opbergbak en de vloer van de
bagageruimte terug.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes
in uw auto, waarin staat vermeld
welke kinderzitjes voor uw auto zijn
gehomologeerd.
142
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Het PEUGEOT-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn
goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
"RÖMER Baby-Safe Plus" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug
in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-
basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.
"Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: D, C, A, B, B1)
Groep 1: 9 tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug
in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-
basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit zitje kan ook met het gezicht in de
rijrichting worden geplaatst.
Dit zitje kan niet worden bevestigd met een
veiligheidsgordel.
We adviseren u het zitje voor kinderen tot
3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in
de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met
de bovenste riem, aan de ring B, de TOP
TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de
stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de
rugleuning niet kunnen raken.
143
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor Geen ISOFIX
Berline
Zitplaats links en rechts achter
IL-SU
(a+b)
IL-SU
(c)
IL-SU
(a)
IL-SU
(c)
IL-SU
(a)
IUF
IL-SU
Zitplaats midden achter Zonder ISOFIX
SW
Zitplaats links en rechts achter
IL-SU
(a+b)
IL-SU
(c)
IL-SU
(a)
IL-SU
(c)
IL-SU
(a)
IUF
IL-SU
Zitplaats midden achter Zonder ISOFIX
144
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
IUF Zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU Zitplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-universeel
gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of
een steun.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIX-
bevestigingen en -kinderzitjes, en
met name over de bovenste riem.
X: Zitplaats die niet geschikt is voor
een kinderzitje voor de aangegeven
gewichtscategorie.
(a) Schuif de voorstoel zonder
hoogteverstelling vanuit de middelste stand
1 positie naar voren. Zet een stoel met
hoogteverstelling in de hoogste stand.
(b) Als een reiswieg op een buitenste zitplaats
is bevestigd, kunnen de andere twee
zitplaatsen achter niet gebruikt worden.
(c) De voorstoel met hoogteverstelling moet
in de hoogste stand zijn gezet. Schuif de
stoel zonder hoogteverstelling vanuit de
middelste stand 1 tot 5 posities naar voren.
Verwijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning op een passagiersstoel te
bevestigen.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
mechanisch systeem om het openen van
binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren en de kinderbeveiliging werkt
op elk portier afzonderlijk.
Vergrendelen
F Draai de knop met de geïntegreerde sleutel
tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
F Draai de knop met de geïntegreerde sleutel
tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
145
5
Veiligheid
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitjes Plaatsen van een
zitverhoger
Adviezen
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd
u aan de regels die gelden in het land waar u
zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning
op een passagiersstoel plaatst, moet u
de hoofdsteun van de desbetreffende
passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed
is opgeborgen of vastgemaakt om te
voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling
remmen een gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te
brengen nadat u het kinderzitje weer hebt
verwijderd.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
Kinderen voorin
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de achterportieren per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
146
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm.
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw
auto niet met draaiende motor stil op
een plaats waar brandbaar materiaal
(gras, afgevallen blad enz.) in contact
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
147
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
F Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gewichten.
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig
activeren van het geluidssignaal te
voorkomen, wordt de parkeerhulp achter
hierbij automatisch uitgeschakeld.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
handmatige hoogteverstelling van
de koplampen.
148
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor, sleutel met afstandsbediening
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
Contactslot
1. Stand Stop.
2. Stand Contact.
3. Stand Starten.
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
In bepaalde gevallen moet u veel kracht
uitoefenen om het stuurwiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen
tegen het trottoir aan liggen).
F Bij een auto met een automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de
stand N of P en trap het rempedaal volledig
in.
149
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Auto met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F Auto met een dieselmotor: draai de sleutel
in de stand 2 (aanzetten van het contact)
om de motor te laten voorgloeien.
F Wacht tot dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
dooft en activeer vervolgens de
startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen
gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
Onder winterse omstandigheden kan
het voorgloeien langer duren.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat bij gematigde temperaturen de
motor niet stationair warmdraaien, maar
rijd direct weg zonder de motor veel
toeren te laten maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit.
Wacht enige tijd alvorens opnieuw te
starten. Als na enkele startpogingen de
motor nog steeds niet is aangeslagen,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op (dodelijke)
vergiftiging.
Om de goede werking en de levensduur
van de mechanische onderdelen van
de motor en de versnellingsbak van uw
auto te garanderen moet u bij zeer koud
weer (temperaturen lager dan -23°C) de
motor gedurende 4 minuten stationair
laten draaien alvorens weg te rijden.
150
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en vervolgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
F Zet de auto stil.
F Draai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Afzetten met de sleutel
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
Zet het contact pas uit als de auto
volledig stilstaat.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
F Controleer of de parkeerrem
goed is aangetrokken, zeker als
de auto op een helling staat.
● Bij een handbediende
parkeerrem moet de hendel
zijn aangetrokken.
● Bij een elektrische parkeerrem
moet het verklikkerlampje van
de hendel branden.
151
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor
pas na het doven van het
verklikkerlampje "Voorgloeien"
gestart.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden nadat u op de
knop "START/STOP" hebt
gedrukt, moet u het rem- of
het koppelingspedaal ingetrapt
houden tot het verklikkerlampje
dooft. Druk niet nogmaals op de
knop "START/STOP" voordat
de motor draait.
F Zorg ervoor dat de elektronische sleutel
zich in het interieur van de auto, binnen de
detectiezone, bevindt.
Starten
F Druk op de knop " START/STOP ".
De elektronische sleutel van het
"Keyless entry and start"-systeem
moet zich in de detectiezone bevinden.
Verlaat om veiligheidsredenen deze
zone niet als de motor draait.
Als de elektronische sleutel niet binnen
de zone wordt gedetecteerd, wordt een
melding weergegeven. Om de motor te
kunnen starten moet u ervoor zorgen
dat de elektronische sleutel zich binnen
de zone bevindt.
Starten - afzetten van de motor,
"Keyless entry and start"
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
wordt bijna onmiddellijk gestart.
Als aan een van de voorwaarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen
moet het stuurwiel heen en weer worden
bewogen terwijl de knop "START/STOP"
wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
(Lees de waarschuwing voor de
dieseluitvoeringen).
F Als uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap vervolgens het koppelingspedaal
volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan de
selectiehendel in de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
152
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Afzetten
F Zet de auto stil.
F Druk op de knop " START/STOP "
terwijl de elektronische sleutel zich
in het interieur van de auto bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Contact aanzetten
(zonder te starten)
Als het contact aanstaat, gaat
het systeem na een bepaalde tijd
automatisch over op de eco-mode om
de laadtoestand van de accu op peil te
houden.
Het contact kan worden aangezet door, terwijl
de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem zich in de auto bevindt,
zonder pedalen in te trappen op de knop
"START/STOP" te drukken.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (radio, verlichting, enz.).
F Druk op de knop "START/STOP":
de verlichting en lampjes van
het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor
wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het
contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F Steek de elektronische sleutel in de lezer.
Alternatieve procedure voor het starten
153
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd of zich niet meer in het
detectiegebied bevindt, wordt er een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel als u een portier sluit of
wanneer u de motor wilt afzetten.
F Druk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het
afzetten van de motor
F Als uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap vervolgens het koppelingspedaal
volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan de
selectiehendel in de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
Neem bij een storing in de elektronische sleutel
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
F Houd de knop "START/STOP" ongeveer
vijf seconden ingedrukt als u de motor toch
wilt afzetten.
Alternatieve procedure voor het
afzetten van de motor
Vergeten van de sleutel
Als de elektronische sleutel niet uit de
lezer is gehaald, wordt u bij het openen
van het bestuurdersportier door een
melding gewaarschuwd.
In noodgevallen kan de motor altijd geforceerd
worden afgezet (zelfs tijdens het rijden).
Houd de knop "START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
154
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handbediende parkeerrem
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in en zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje brandt in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, geeft dit aan
dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Door het rempedaal in te trappen
kan de handbediende parkeerrem
gemakkelijker worden aangetrokken en
vrijgezet.
Vrijzetten
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem iets omhoog, druk de
ontgrendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Aantrekken
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te
zetten.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter,
ook niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
155
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Elektrische parkeerrem
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Verklikkerlampje werking
Dit verklikkerlampje gaat zowel op
het instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen dat
de parkeerrem is aangetrokken.
Dit systeem zorgt ervoor dat de parkeerrem
automatisch wordt aangetrokken bij het
afzetten van de motor en automatisch wordt
vrijgezet bij het wegrijden.
Als een aanhangwagen achter uw
auto is gekoppeld, op een steile helling
wordt geparkeerd of uw auto zwaar is
beladen, dient u bij het parkeren de
voorwielen naar het trottoir te sturen en
een versnelling in te schakelen.
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
verklikkerlampje uit om dit te bevestigen.
Het verklikkerlampje op de hendel
gaat knipperen als u de hendel
bedient om de parkeerrem aan te
trekken of vrij te zetten.
In het geval van een lege accu werkt
de bediening van de elektrische
parkeerrem niet.
Beveilig als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen
door een wielblok tegen een van de
wielen te plaatsen.
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel.
- Door kort aan de hendel te
trekken om de parkeerrem aan
te trekken.
- Door de hendel kort in
te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt
houdt om de parkeerrem
vrij te zetten.
Vanwege de voor de elektrische
parkeerrem gebruikte technologie is
de montage van 15 inch-velgen niet
mogelijk.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kunt u een versnelling
inschakelen om de auto op zijn plaats te
houden.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
156
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch vrijzetten
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd door
het doven van het verklikkerlampje
remsysteem en het verklikkerlampje P
op de hendel in combinatie met de
weergave van een melding.
Trap bij stilstaande auto niet onnodig
het gaspedaal in, omdat hierbij de
parkeerrem kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van een
melding.
Als de motor is afgeslagen of is afgezet
door de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem, wordt de parkeerrem
niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf
de parkeerrem aantrekken of vrijzetten
met de hendel.
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden:
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
het contact wordt uitgezet.
Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: trap het koppelingspedaal
volledig in, schakel de eerste versnelling of
de achteruitversnelling in, geef gas en laat de
koppeling opkomen.
Auto met een automatische transmissie:
selecteer de stand D, M of R en geef gas.
157
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Sticker op het portierpaneel
Controleer voordat u de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken: de
verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel moeten allebei permanent
branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in
combinatie met een melding.
Handmatig vrijzetten
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Wanneer de auto stilstaat: trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het
verklikkerlampje van de hendel.
Om bij aangezet contact of draaiende motor de
parkeerrem vrij te zetten:
F houd het rempedaal ingetrapt,
F druk de hendel kort in.
Handmatig aantrekken
Adviezen
De ruimte vóór de hendel van de
elektrische parkeerrem is niet bedoeld
als opbergruimte.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van
het verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in combinatie
met een melding en een permanent
geluidssignaal tot de portieren zijn gesloten.
158
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stilzetten van de auto bij
draaiende motor
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in
combinatie met een melding.
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd door
het doven van het verklikkerlampje
remsysteem en het verklikkerlampje
P op de hendel in combinatie met
een melding.
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende
motor kort aan de hendel.
Onder zeer koude
weersomstandigheden (kans op
vastvriezen), bij het slepen en in
een wasstraat is het raadzaam de
parkeerrem niet te gebruiken.
Parkeren van de auto met
de parkeerrem vrijgezet
F Zet het contact af.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats een
wielblok voor een van de wielen.
F Zet de motor af.
Het branden van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel geeft aan
dat de parkeerrem is aangetrokken.
F Zet het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F Zet de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
159
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van de automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, zoals
bij zeer koud weer of het trekken van een
aanhangwagen (bijv. caravan) of het slepen van
een auto, kan het nodig zijn de automatische
werking van het systeem uit te schakelen.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit
ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dat moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en ESP zorgen ervoor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect".
Bij een storing aan de systemen ABS en
ESP, aangegeven door het branden van
een van de twee verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
160
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
De verschillende mogelijke storingen zijn in deze tabel beschreven.
Raadpleeg bij een storing in de elektrische parkeerrem zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van dit verklikkerlampje.
- Automatisch vrijzetten niet mogelijk.
- Als u de parkeerrem automatisch probeert vrij te zetten, wordt, als de parkeerrem
is aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding weergegeven. Deze melding
geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van deze verklikkerlampjes.
- De noodremfunctie werkt niet optimaal.
- Als het automatisch vrijzetten niet mogelijk is, wordt, als de parkeerrem is
aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding weergegeven. Deze melding
geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van deze verklikkerlampjes.
- Automatisch aantrekken niet mogelijk: gebruik de hendel.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
- Als ook het automatisch vrijzetten niet mogelijk is, wordt, als de parkeerrem is
aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding weergegeven. Deze melding
geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van deze verklikkerlampjes.
- Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet mogelijk is, is de hendel defect.
- De automatische functies moeten onder alle omstandigheden worden gebruikt:
ze worden automatisch geactiveerd bij een storing in de hendel.
- U kunt de auto niet meer met de parkeerrem op zijn plaats houden terwijl de
motor draait.
161
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van deze verklikkerlampjes.
De parkeerrem is defect; de handmatige en elektrische bediening werken mogelijk
niet meer.
Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden:
F trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken tot
het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, moet u op de volgende wijze voorkomen dat de auto
kan wegrollen:
F parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F schakel een versnelling in.
F plaats indien mogelijk een wielblok.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van deze verklikkerlampjes.
- De parkeerrem werkt niet optimaal; de auto kan niet onder alle omstandigheden
door de parkeerrem tegen wegrollen worden beveiligd.
U moet voorkomen dat uw auto kan wegrollen:
- parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
- schakel een versnelling in.
- plaats indien mogelijk een wielblok.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de verklikkerlampjes P na het wegrijden knipperen, is de parkeerrem niet goed
vrijgezet.
Zet de auto stil zodra dit mogelijk is en probeer de parkeerrem met de hendel volledig
vrij te zetten. Trap daarbij het rempedaal in.
Weergave van de melding "Storing accu" en branden van
dit verklikkerlampje.
- Het laadniveau van de accu is te laag, zet de auto op een veilige wijze stil.
- Als de accu volledig ontladen is, kan de parkeerrem niet meer bediend worden:
neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om de parkeerrem vrij te zetten.
162
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- als aan bepaalde hellingcondities is
voldaan,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Bij een storing in de Hill Start Assist gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt een melding
weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie:
als de stand D of M is geselecteerd.
163
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
F Trap het koppelingspedaal volledig
in en zet de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
Als u dit niet doet, kan de
versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (door per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
164
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opschakelindicator
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg,
de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder moet derhalve altijd waakzaam
blijven.
- U rijdt in de derde versnelling.
Voorbeeld:
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan behalve de pijl ook het
nummer van de aanbevolen versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen.
- terug te schakelen.
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
De functie kan niet worden
uitgeschakeld.
165
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatische transmissie
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of voor handmatig
schakelen.
Deze transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
● met het programma Sport: dit
schakelprogramma maakt een meer
dynamische rijstijl mogelijk,
● of het programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig
grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
1. Toets programma "S" (Sport).
2. Toets programma "T" (Sneeuw).
Schakelpatroon
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen
Sequentieel schakelen tussen de zes
versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar de +
om één versnelling op te schakelen.
of
F Beweeg de selectiehendel kort naar
de - om één versnelling terug te schakelen.
Flippers aan de stuurkolom*
Beweeg de flipper rechts naar u toe om op te
schakelen.
Met de flippers is het niet
mogelijk de neutraalstand en de
achteruitversnelling in te schakelen of
uit de achteruitversnelling te schakelen.
* Volgens uitvoering.
Beweeg de flipper links naar u toe om terug te
schakelen.
166
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
1 t/m 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wegrijden
F Trap het rempedaal in en
selecteer de stand P of N.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
F Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
F Selecteer de stand R, D of M,
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
167
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch
schakelprogramma
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's Sport en
Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar het
automatische programma
F Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets (S of "T") te drukken.
Kruipfunctie (rijden zonder
gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de
auto zich langzaam in beweging zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van de stand D, de
stand M of de stand R.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen in de auto achter.
Als uw auto is uitgerust met het Driver Sport
Pack, raadpleeg dan de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de stand Sport.
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
168
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar de +
om één versnelling op te schakelen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar de -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding D en verschijnen
achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Handmatig schakelen
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de
stand P; het geluidssignaal stopt en
de melding verdwijnt.
Bij aangezet contact wordt een
melding op het display van het
instrumentenpaneel weergegeven die
duidt op een storing in de transmissie.
Storing
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet
gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
169
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- de visuele sfeer met een specifieke
achtergrondverlichting van het
instrumentenpaneel,
- het motorgeluid,
- de stuurbekrachtiging,
- de acceleratie,
- de informatie voor de bestuurder
over dynamische parameters, op het
instrumentenpaneel.
Deze functie is uitsluitend beschikbaar
als de Park Assist en de stand Sneeuw
van de automatische transmissie niet
zijn geselecteerd.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt deze functie automatisch
uitgeschakeld.
Inschakelen
F Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de
verschillende gegevens van de dynamische
parameters op het instrumentenpaneel
weer te geven.
F Houd de knop ingedrukt tot de
achtergrondverlichting van het
instrumentenpaneel verandert.
Het lampje van de toets blijft branden.
Weergave
F Druk herhaaldelijk op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om naar een
volgend scherm te gaan.
Als het lampje knippert, kan de functie
niet worden ingeschakeld (bijvoorbeeld
als de Park Assist of de stand
Sneeuw is geselecteerd) en gaat de
achtergrondverlichting weer over naar
de normale modus.
Als het lampje langdurig blijft
knipperen, neem dan contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De automatische transmissie (indien
aanwezig) schakelt sneller.
Deze telemetrische gegevens
(versnelling in lengte- en dwarsrichting,
geleverd vermogen, vuldruk, ...) dienen
uitsluitend ter informatie.
170
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
- Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 20 km/h of bij stilstaande
auto (afhankelijk van de motor) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
Tank nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Om het comfort bij parkeermanoeuvres
te verbeteren is de STOP-stand
niet beschikbaar gedurende
enkele seconden na het uit de
achteruitversnelling schakelen.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging;
deze blijven normaal functioneren.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/minuten)
- Bij een automatische transmissie, als u
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in de stand N zet.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
171
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de STOP-
stand niet wordt geactiveerd zijn:
- de auto bevindt zich op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurderportier is geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
- de auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10 km/h
gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er zijn bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Overgang naar de START-stand
- Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u het
koppelingspedaal volledig intrapt.
- Bij een automatische transmissie:
● als u, met de selectiehendel in de
stand D of M, het rempedaal loslaat,
● als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal niet ingetrapt,
de selectiehendel in de stand D of M zet,
● of als u de achteruitversnelling
selecteert.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motoruitvoering) bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- de snelheid van de auto hoger is dan
3 km/h bij een automatische transmissie,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Het verklikkerlampje "ECO" gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart:
172
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
verklikkerlampje permanent branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer
wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de selectiehendel in
de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal
in te trappen.
U moet het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van een speciale 12V-accu.
Werkzaamheden aan dit type accu
mogen alleen worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen / Inschakelen
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor door de
bestuurder wordt gestart.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Openen van de motorkap
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen, met name over
het rijden op overstroomde wegen.
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit
te voeren om verwondingen als gevolg
van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
173
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Er zijn standaard al snelheden opgeslagen.
F Selecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt opslaan:
Deze functie kan worden ingesteld via het
touchscreen.
F Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
snelheidsbegrenzer
of
F Druk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen.
Touchscreen
F Selecteer " Inst. snelheden " in
het menu " Rijhulpsysteem ".
snelheidsregelaar.
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
174
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen / onderbreken van de
snelheidsbegrenzing.
5. Weergeven van de lijst van opgeslagen
snelheden (bij uitvoeringen met het touchscreen).
Weergave op het
instrumentenpaneel
Om de snelheidsbegrenzer te kunnen
inschakelen moet de ingestelde snelheid
minimaal 30 km/h bedragen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de ingestelde
maximumsnelheid het gaspedaal los tot de
wagensnelheid weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
De ingestelde maximumsnelheid
blijft na het afzetten van het contact
opgeslagen in het geheugen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan
van snelheden.
175
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen / Pause
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Schakel de snelheidsbegrenzer in door
op de toets 4 te drukken, als de gewenste
snelheid wordt weergegeven (standaard de
laatste geprogrammeerde snelheid).
F U kunt de werking van de
snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals op de toets 4 te drukken:
het onderbreken wordt bevestigd op het
display (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt
de waarde van de snelheid wijzigen:
- druk op de toets 2 of 3 om de weergegeven
snelheid te verhogen of te verlagen:
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
- door op de toets 5 te drukken:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
De waarde wordt direct weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Het selectiescherm wordt na enkele
seconden gesloten.
Instellen van de maximumsnelheid (instelling)
176
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld
in een steile afdaling, kan de
snelheidsbegrenzer niet altijd
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
De snelheidsbegrenzer wordt dan
tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid knippert op het display.
Als de ingestelde snelheid zonder
ingreep van de bestuurder wordt
overschreden, knippert de snelheid in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij gebruik van matten die niet zijn
goedgekeurd door PEUGEOT kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
worden gehinderd.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Het knipperen van streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
StoringTijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Uitschakelen
F Trap het gaspedaal met kracht in tot
voorbij het zware punt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Als de ingestelde snelheid zonder ingreep
van de bestuurder wordt overschreden
(bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de
snelheid in combinatie met een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid weer is gedaald
tot beneden de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer en stopt het
knipperen van de snelheid.
F Draai de knop 1 in de stand "0".
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
177
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bediening aan de
stuurkolom
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto
met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Actuele snelheid gebruiken als ingestelde
snelheid / Verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. Actuele snelheid gebruiken als ingestelde
snelheid / Verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. Onderbreken / hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Overzicht van de opgeslagen snelheden.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van de ESC.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten tot de wagensnelheid weer gelijk is aan de
geprogrammeerde snelheid.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
of vierde versnelling (afhankelijk van de
motoruitvoering) zijn ingeschakeld.
Bij een auto met automatische transmissie moet
minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan
van snelheden.
178
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen / Onderbreken
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u vervolgens de ingestelde snelheid wijzigen:
- met behulp van de toetsen 2 of 3 :
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk op de toets 2 of 3: de actuele snelheid
van uw auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
- door op de toets 5 te drukken:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F selecteer een waarde: deze verschijnt op
het instrumentenpaneel.
Het selectiescherm wordt na enkele
seconden gesloten.
De wijziging is opgeslagen.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
gaat de weergegeven snelheid knipperen.
Het knipperen stopt als de snelheid weer is
gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt niet meer weergegeven.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
de werking ervan tijdelijk onderbreken door op
de toets 4 te drukken: op het display wordt de
onderbreking aangegeven (Pause).
179
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken
van een zware aanhanger kan het
voorkomen dat de ingestelde snelheid
niet wordt gehaald.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij
het gebruik van de snelheidsbegrenzer.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Als streepjes knipperen wijst dit op een
storing in de snelheidsregelaar. Laat dit
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
180
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Actieve snelheidsregelaar "CRUISE"
Dit systeem zorgt ervoor dat de auto
automatisch de door de bestuurder ingestelde
snelheid aanhoudt.
Bovendien kan dit systeem (wanneer de
situatie dit toelaat) een bepaalde afstand, die
u zelf kunt selecteren, tussen uw auto en de
voorligger aanhouden.
Werkingsprincipes
Met behulp van een radar aan de voorzijde
van de auto, die een bereik heeft van ongeveer
100 meter, signaleert het systeem een
voorligger.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem geleidelijk de snelheid van uw
auto door alleen op de motor af te remmen
(hetzelfde effect als bij het indrukken van de
mintoets "-").
Als uw auto de voorligger te dicht of te snel
nadert, wordt de actieve snelheidsregelaar
automatisch gedeactiveerd. De bestuurder
wordt dan gewaarschuwd door een
geluidssignaal en een melding.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de actieve
snelheidsregelaar geleidelijk de wagensnelheid
tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om aan te geven dat hij een
langzamer voertuig gaat inhalen, staat de
actieve snelheidsregelaar tijdelijk toe dat hij
de voorligger dichter nadert om het inhalen
gemakkelijker te maken, zonder dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Selecteren van het type
snelheidsregelaar
Als u de "normale" snelheidsregelaar wilt
gebruiken, kunt u de actieve snelheidsregelaar
uitschakelen via het touchscreen.
De rolknop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar moet in de stand "CRUISE"
staan, anders wordt de keuze niet doorgevoerd.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidsregelaar.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van de functie opgeslagen.
F Druk op de toets om
over te schakelen
van de actieve
snelheidsregelaar
naar de "normale"
snelheidsregelaar
en omgekeerd.
De actieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
De functie remt de auto niet af via het
remsysteem, maar alleen op de motor.
Het bereik van de actieve
snelheidsregeling is beperkt: de
snelheid wordt niet meer aangepast
als het verschil tussen de ingestelde
snelheid van uw auto en de snelheid
van de voorligger te groot wordt.
Als deze functie wordt geselecteerd,
wordt de weergave van de afstand in
tijd tot de voorligger uitgeschakeld.
Als het verschil tussen de ingestelde
snelheid van uw auto en de snelheid
van uw voorligger te groot wordt, kan
het systeem de snelheid van uw auto
niet meer aanpassen: de regelaar wordt
automatisch uitgeschakeld.
181
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De actieve snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld, daarbij moet de
wagensnelheid tussen 40 km/h en 150 km/h
liggen.
Algemeen
Het onderbreken van de actieve
snelheidsregelaar kan handmatig (met de toets)
of automatisch worden uitgevoerd:
- door het rem- of koppelingspedaal in te
trappen,
- om veiligheidsredenen bij een ingreep van
het ESC-systeem,
- als de elektrische parkeerrem wordt
bediend,
- als een grenswaarde voor de afstand in tijd
tot de voorligger wordt bereikt (berekend
op basis van het snelheidsverschil tussen
uw auto en uw voorligger en de ingestelde
afstand in tijd tot de voorligger),
- als de afstand tussen uw auto en uw
voorligger te klein wordt,
- als de snelheid van uw voorligger te laag
is,
- als de snelheid van uw auto te laag wordt.
Bij het gebruik van de actieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van
de pedalen.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de ingestelde afstand in tijd tot de
voorligger opgeslagen.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
of vierde versnelling (afhankelijk van de
motoruitvoering) zijn ingeschakeld.
Bij een auto met automatische transmissie
moet minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan
150 km/h, gaat de actieve snelheidsregelaar
automatisch over op een conventionele
snelheidsregeling (zonder automatische
regeling van de afstand tot de voorligger).
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Actuele snelheid gebruiken als ingestelde
snelheid / Verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. Actuele snelheid gebruiken als ingestelde
snelheid / Verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. Onderbreken / hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Weergave van een overzicht van de
opgeslagen snelheden en de ingestelde
afstand in tijd tot de voorligger.
Bediening aan de
stuurkolom
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan
van snelheden.
182
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De actieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu " Rijhulpsysteem ".
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk op een van de toetsen 2 of 3: de
actuele snelheid van uw auto wordt de
ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
Standaard is de afstand in tijd tot de voorligger
ingesteld op 2 seconden.
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Inschakelen
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd of
bijstelfase van de wagensnelheid.
8. Ingestelde snelheid.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Toetsen 2 en 3
Als de regelaar is ingeschakeld, kunt u de
ingestelde snelheid op de volgende manieren
wijzigen:
F herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen
in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in stappen
van + of - 5 km/h.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam een
snelheid te selecteren die dicht bij de actuele
snelheid van uw auto ligt.
183
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wijzigen van de ingestelde snelheid en/of de afstand in
tijd tot de voorligger
Druk op de toets 5 om de zes opgeslagen
snelheden en de ingestelde afstand in tijd
tot de voorligger op het touchscreen weer te
geven.
F Kies een snelheid: deze wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven,
F druk op de toets "+" of "-" om een nieuwe
ingestelde afstand in tijd tot de voorligger
te selecteren die ligt tussen 2,5 en
1 seconden.
Als de radar een voorligger signaleert
en de geselecteerde snelheid veel
hoger ligt dan die van deze voorligger,
wordt het systeem niet geactiveerd
en wordt de waarschuwingsmelding
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
weergegeven tot de omstandigheden
voldoende veilig zijn voor de activering
van het systeem.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden
zonder dat u het gaspedaal intrapt, bijvoorbeeld
in een steile afdaling, wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van d e snelheid op het
instrumentenpaneel.
Toets 5 (MEM)
Ongeacht de status van de functie wordt deze
waarde opgeslagen.
Het selectiescherm wordt na enkele seconden
gesloten. De wijzigingen zijn op dat moment
opgeslagen.
184
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In de volgende tabel worden de bij bepaalde rijomstandigheden weergegeven waarschuwingen en meldingen beschreven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Pictogram
Weergave op het
instrumentenpaneel
Bijbehorende
melding
Toelichting
Geen voertuig gedetecteerd:
het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.
Detectie van een voertuig op de grens van het bereik van de radar:
het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.
"AANGEPASTE
SNELHEID"
Detectie van een voertuig dat zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de
snelheid lager ligt dan de ingestelde snelheid.
Het systeem remt de auto af op de motor (max. 30 km/h) en houdt de wagensnelheid
gelijk aan die van de voorligger om de ingestelde afstand in tijd tot de voorligger te
bewaren.
Bij het automatisch afremmen achter een voorligger kan de werkelijke
wagensnelheid hoger zijn dan de weergegeven "aangepaste snelheid".
"AANGEPASTE
SNELHEID"
Als de aangepaste snelheid de grens van het systeem (ingestelde snelheid -
30 km/h) bereikt, gaan de aangepaste snelheid en de waarde van de ingestelde
snelheid knipperen om aan te geven dat de functie binnen enkele ogenblikken
automatisch zal worden uitgeschakeld.
"Snelheidsregelaar op
pauze".
Als het systeem de grens voor het aanpassen van de snelheid overschrijdt en als de
bestuurder niet ingrijpt (inschakelen van de richtingaanwijzer, wisselen van rijstrook,
snelheid minderen), wordt de werking van het systeem automatisch onderbroken.
Deze melding verschijnt in combinatie met een geluidssignaal.
185
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de actieve snelheidsregelaar
automatisch wordt onderbroken, kan
deze pas weer worden geactiveerd als
weer aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" wordt weergegeven zolang
het niet mogelijk is om de actieve
snelheidsregelaar weer te activeren.
Als het activeren weer mogelijk is, is
het raadzaam de functie te activeren
door de toets 2 (SET+) of 3 (SET-) in te
drukken waarbij uw actuele snelheid
als nieuwe ingestelde snelheid wordt
opgeslagen. Het indrukken van de
toets 4 (inschakelen/pauze) om de
functie te activeren met de laatste
ingestelde snelheid is ook mogelijk,
maar daarbij kan deze snelheid sterk
afwijken van uw actuele snelheid.
Als het verschil tussen de ingestelde snelheid
en de snelheid van de voorligger groter is dan
30 km/h, werkt het systeem niet.
De werking van het systeem wordt in dat geval
onderbroken als de afstand met de voorligger
te klein wordt.
De actieve snelheidsregelaar vermindert de
wagensnelheid uitsluitend door af te remmen
op de motor. Daardoor neemt de snelheid
langzaam af, zoals dat ook gebeurt bij het
loslaten van het gaspedaal.
De werking van het systeem wordt automatisch
onderbroken:
- als de voorligger te sterk of te plotseling
afremt en u zelf niet remt,
- als een voertuig invoegt tussen uw auto en
uw voorligger,
- als het systeem de snelheid niet voldoende
kan verminderen om een veilige afstand te
bewaren, zoals in een steile afdaling.
Beperkingen van de werking
Omdat het gezichtsveld van de radar relatief
smal is, is het mogelijk dat het systeem het
volgende niet detecteert:
De snelheidsregelaar houdt geen
rekening met:
- stilstaande voertuigen,
- tegemoetkomende voertuigen.
- smalle voertuigen, bijvoorbeeld
motorfietsen,
- voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden,
- voertuigen die een bocht in rijden,
- voertuigen die plotseling van rijstrook
wisselen.
186
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In het geval van een storing van de actieve
snelheidsregelaar wordt u gewaarschuwd door
een geluidssignaal en de weergave van de
melding "Storing functies hulp bij het rijden".
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de actieve
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de actieve snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken
van een zware aanhanger kan het
voorkomen dat de ingestelde snelheid
niet wordt gehaald of niet kan worden
vastgehouden.
Storing
De werking van de radar, die achter
de voorbumper is gemonteerd, kan
verstoord worden door bepaalde
weersomstandigheden, die een
opeenhoping van sneeuw, ijs, modder
enz. veroorzaken.
Reinig de voorbumper door de sneeuw
of de modder te verwijderen.
Matten die niet door PEUGEOT
zijn goedgekeurd kunnen hinderlijk
zijn bij het gebruik van de actieve
snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed bevestigd
is,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
187
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave van de afstand in tijd tot de voorligger
Met behulp van een radar aan de voorzijde
van de auto helpt dit systeem de bestuurder
bij het bewaren van een veilige afstand tot
de voorligger door de actuele afstand in
tijd tot de voorligger weer te geven op het
instrumentenpaneel.
Dit betreft het tijdsinterval, uitgedrukt in
seconden, tussen twee voertuigen die achter
elkaar rijden.
Aanbevolen wordt een afstand van ongeveer
2 seconden te bewaren.
Raadpleeg de verkeersregels van uw land.
Activeren/deactiveren*
F Druk op deze toets, het lampje
gaat branden.
De weergegeven afstand dient alleen
ter informatie: het systeem grijpt op
geen enkele wijze in.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de controle over zijn auto
moet bewaren.
De functie is niet bedoeld voor gebruik
in stadsverkeer of voor een sportieve
rijstijl (snelle bochten, krachtig
accelereren en remmen...), maar alleen
voor constante rijomstandigheden.
De functie werkt bij een snelheid van
70 tot 150 km/h.
Stilstaande voertuigen en bepaalde
objecten (bijvoorbeeld fietsen) worden
niet gedetecteerd.
De waarde van de afstand in tijd
tot de voorligger die de functie
kan weergeven, ligt tussen 3 en
0,5 seconden.
Als de afstand korter wordt dan
0,5 seconden, blijft deze waarde
weergegeven worden, zelfs als de
werkelijke afstand korter is.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van de motor.
U kunt de functie activeren via het menu
"Rijhulpsystemen", bij draaiende motor.
* Volgens uitvoering.
Voorwaarden voor de
weergave
De actieve snelheidsregelaar mag niet zijn
geselecteerd (de gegevens van de actieve
snelheidsregelaar worden weergegeven in
plaats van de afstand in tijd tot de voorligger).
188
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Zodra de wagensnelheid aan de voorwaarden voldoet, verschijnt een pictogram op het instrumentenpaneel:
Weergaves
Pictogram Bijbehorende melding Toelichting
Geen voertuig gesignaleerd door de radar.
Er wordt een voertuig gedetecteerd, maar de afstand tot dit voertuig is groter dan
3 seconden. Er wordt geen waarde weergegeven.
Er wordt een voertuig gedetecteerd. De afstand tot dit voertuig is 3 seconden of kleiner. De
laagste waarde die kan worden weergegeven is 0,5 seconden, ook al is de afstand in tijd tot
de voorligger in werkelijkheid kleiner.
"SYSTEEM
UITGESCHAKELD: Snelheid
ongeschikt"
Als de snelheid van uw auto buiten het werkingsbereik ligt.
Als de snelheid niet geschikt is, wordt een melding weergegeven zolang de snelheid niet
aan de voorwaarden voldoet (ongeveer lager dan 70 km/h of hoger dan 150 km/h. Bij het
verminderen van snelheid wordt de functie echter uitgeschakeld zodra de snelheid lager is
dan 45 km/h).
SYSTEEM UITGESCHAKELD:
Verminderd zicht
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als de sensor het voertuig vóór u niet goed
waarneemt (slechte weersomstandigheden, sensor slecht afgesteld, ... ).
189
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Onder bepaalde omstandigheden is het
mogelijk dat de gevolgde auto niet kan worden
gedetecteerd, bijvoorbeeld:
- als u in een bocht rijdt,
- als u van rijstrook wisselt,
- als de voorligger zich buiten het bereik
van de sensor bevindt (maximaal bereik:
ongeveer 100 m).
Beperkingen van de
werking
wordt dit pictogram weergegeven in
combinatie met een melding.
Laat het systeem controleren
Storing
In het geval van een storing in het systeem
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u het systeem na een reparatie voor
het eerst gebruikt, kan een melding
worden weergegeven die aangeeft dat
het systeem bezig is met resetten. De
functie is dan niet beschikbaar. Zodra
deze melding is verdwenen, is het
systeem weer klaar voor gebruik. Als
de melding niet verdwijnt, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de radar, die achter
de voorbumper is gemonteerd, kan
verstoord worden door bepaalde
weersomstandigheden, die een
opeenhoping van sneeuw, ijs, modder
enz. veroorzaken.
Reinig de voorbumper door de sneeuw
of de modder te verwijderen.
190
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing bij kans op aanrijding en automatisch noodremsysteem
Waarschuwing bij kans op aanrijding
Het waarschuwingssysteem bij kans op
aanrijding kan door de bestuurder worden in-
en uitgeschakeld.
Op de secundaire pagina van het menu
"Rijhulpsystemen":
F Selecteer het menu " Configuratie auto ".
F Vink de regel " Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen" aan
en bevestig.
Dit systeem is ontworpen om de
veiligheid tijdens het rijden te vergroten.
Het is de taak van de bestuurder
constant alert te zijn op de
verkeerssituatie en de afstand en
snelheid ten opzichte van andere
voertuigen in te schatten.
Het waarschuwingssysteem kans op
aanrijding is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Dit systeem werkt vanaf 30 km/h en
alleen bij detectie van een object dat
in dezelfde richting als uw auto rijdt.
Stilstaande objecten worden niet
gedetecteerd. De radar van het systeem
bevindt zich aan de voorzijde van de
auto .
Dit systeem waarschuwt de bestuurder als er
kans is op een aanrijding met de voorligger.
191
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Op de secundaire pagina van het menu
"Rijhulpsystemen":
F Selecteer het menu " Configuratie auto ".
F Vink de regel " Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen" aan.
Het moment dat de waarschuwing wordt
geactiveerd, bepaalt de manier waarop u wordt
gewaarschuwd voor een voorligger.
U kunt kiezen uit een van de drie volgende
standen:
- " Ver ", wanneer u vroeg voor een
voorligger wilt worden gewaarschuwd
(rustige rijstijl).
- " Normaal ".
- " Dichtbij ", wanneer u later wilt worden
gewaarschuwd (sportieve rijstijl).
Instellen van de activering van de waarschuwing
F Druk op het vergrootglas.
F Wijzig het moment dat de waarschuwing
wordt geactiveerd en druk op " Afsluiten "
om deze instelling op te slaan en het menu
te verlaten.
F Druk op " Bevestigen " om de wijziging op
te slaan.
192
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De overgang naar een volgend
waarschuwingsniveau vindt plaats
als de rijsituatie ongewijzigd blijft
(ongewijzigde snelheden, geen
wisseling van rijstrook...)
Als uw auto een voorligger te
snel nadert, wordt het eerste
waarschuwingsniveau mogelijk niet
weergegeven: waarschuwingsniveau
2 wordt direct weergegeven.
Bovendien wordt waarschuwingsniveau
1 nooit weergegeven als de stand
"Dichtbij" is ingesteld.
Slechte weersomstandigheden (zware
regenval, sneeuw die zich voor de radar
heeft opgehoopt) kunnen de werking
van het systeem in de weg staan. In dat
geval wordt de waarschuwingsmelding
"SYSTEEM NIET ACTIEF: Weinig
zicht" weergegeven. De functie is weer
beschikbaar als de melding verdwijnt.
Het waarschuwingssysteem "kans op
aanrijding" is een hulpsysteem voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Waarschuwingen
Afhankelijk van de door het systeem
gesignaleerde kans op een aanrijding en het
geselecteerde moment van waarschuwen, zijn
er meerdere niveaus voor de waarschuwing.
Niveau 1: alleen een visuele
waarschuwing (oranje) die aangeeft
dat u uw voorligger zeer dicht
bent genaderd. De melding " Auto
dichtbij " wordt weergegeven.
Niveau 2: visuele waarschuwing
(rood) met geluidssignaal, die u
waarschuwt dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen! " wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en uw voorligger.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór een aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de richting van de
auto, de snelheid van uw auto en die van uw
voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen, enz.) zodat de waarschuwing op het
meest geschikte moment wordt geactiveerd.
193
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het automatisch noodremsysteem is een
functie die beoogt de snelheid van een frontale
aanrijding te verminderen of de aanrijding
te voorkomen wanneer de bestuurder niet
zelf ingrijpt, door gebruik te maken van een
detectiesysteem met radar en in te grijpen op
het remsysteem van de auto.
Automatisch noodremsysteem
Dit verklikkerlampje knippert als de
auto "begint" te remmen, maar de
auto zal nooit automatisch volledig
worden stilgezet.
U zult het rempedaal krachtig moeten
blijven intrappen totdat de auto
volledig stilstaat.
Voorwaarden voor activering
Het automatisch noodremsysteem werkt
alleen als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
draaiende motor,
geen storingen in het elektronisch
stabiliteitsprogramma,
wagensnelheid minimaal 20 km/h,
motortoerental voldoende hoog.
Bovendien werkt de radardetectie van het
systeem niet als de auto een scherpe bocht
maakt.
F Druk op het vergrootglas.
F Wijzig het moment dat de waarschuwing
wordt geactiveerd en vink de regel
"Automatisch remmen" aan.
F Druk op " Afsluiten " om het gekozen
moment op te slaan en het menu te verlaten.
F Druk op " Bevestigen " om de wijziging op te
slaan.
Via de secundaire pagina van het menu
" Rijhulpsysteem ":
F Selecteer het menu " Configuratie auto ".
F Vink de regel " Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen" aan.
Als de functie "automatisch
noodremsysteem" niet is
geactiveerd, brandt dit
verklikkerlampje permanent.
194
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
In het geval van een storing wordt
u gewaarschuwd door het branden
van het verklikkerlampje Service in
combinatie met een melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de radar, die achter
de voorbumper is gemonteerd, kan
verstoord worden door bepaalde
weersomstandigheden, die een
opeenhoping van sneeuw, ijs, modder
enz. veroorzaken.
Reinig de voorbumper door de sneeuw
of de modder te verwijderen.
195
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dodehoekbewaking
Werking
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u
langzaam een andere auto inhaalt.
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem voor dodehoekbewaking is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te
allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De functie kan worden geactiveerd
via het menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen.
F Druk op deze toets (volgens
uitvoering) om de functie te
activeren: het bijbehorende
lampje gaat branden.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
196
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Indien een voertuig - een (motor)fiets,
een auto of een vrachtwagen - zich in de
dode hoek van de auto bevindt, zal er een
waarschuwingslampje gaan branden in de
linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van
de situatie) onder de volgende voorwaarden:
- alle voertuigen rijden in dezelfde richting
en op aangrenzende rijstroken,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met het voertuig
dat u aan het inhalen bent, is kleiner dan
10 km/h,
- het snelheidsverschil met het voertuig dat u
inhaalt, is kleiner dan 25 km/h,
- het verkeer stroomt vloeiend door,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan,
enz.
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- voor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus...) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
197
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op deze
toets: het lampje van de toets en
het bijbehorende verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaan
uit (volgens uitvoering).
- dit verklikkerlampje
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit,
Storing
De dodehoekbewaking wordt
automatisch uitgeschakeld als u een
aanhanger trekt met een door het
PEUGEOT-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit
op minimaal 30 centimeter van de
sensoren.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
- dit pictogram schakelt over op
de waarschuwingsmodus, het
verklikkerlampje knippert enige
tijd en gaat vervolgens uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Afhankelijk van de uitvoering gebeurt het
volgende:
198
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Parkeerhulp achter
De grafische weergave is een aanvulling
op het geluidssignaal. Op het scherm of
op het instrumentenpaneel worden blokjes
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het
symbool "Gevaar".
Parkeerhulp vóór
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Geluidssignalen
Grasche weergave
199
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager op de trekhaak wordt
gemonteerd (auto's voorzien van een
trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd).
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
De functie kan worden uitgeschakeld
via het menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen.
F Druk op deze knop. Het lampje
van de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer
de functie Park Assist bezig is de
beschikbare ruimte van een parkeerplaats
te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Park Assist.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
Storing
- dit verklikkerlampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal,
- dit pictogram schakelt over
op de waarschuwingsmodus,
het verklikkerlampje knippert
enige tijd en blijft vervolgens
branden en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt bij het inschakelen
van de achteruitversnelling, gebeurt,
afhankelijk van de uitvoering, het volgende:
200
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de beelden op het touchscreen of in het
instrumentenpaneel weergegeven.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30 cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger
en de lens van de camera.
De op de beelden weergegeven strepen
kunnen u helpen bij de manoeuvre.
Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
Het is normaal dat onder aan het scherm een
gedeelte van de kentekenplaat zichtbaar is.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De achteruitrijcamera is gecombineerd met het
parkeerhulpsysteem.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De turquoise gebogen lijnen geven de
maximale draaicirkels weer.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon
met een zachte, droge doek.
201
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
vervolgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting
terwijl de bestuurder het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak) bedient.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk
zijn dat u enkele keren moet steken.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal of stropdas,
uw handtas en dergelijke niet tussen de
spaken terechtkomen - Kans op letsel!
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat
het Stop & Start-systeem niet over op
de STOP-stand. In de STOP-stand
wordt bij het activeren van de Park
Assist de motor weer gestart.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat
de auto tijdens de gehele manoeuvre
onder controle blijft en geen obstakels
kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
De Park Assist assisteert u bij de
volgende parkeermanoeuvres:
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
De Park Assist kan maximaal
4 parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto
op dat moment niet goed geparkeerd
staat, moet u zelf het stuur weer ter
hand nemen om de manoeuvre te
voltooien.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
202
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het verloop van de manoeuvres
en de rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De assistentie is
gedeactiveerd: als
dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan
dat het sturen niet meer
door het systeem wordt
uitgevoerd: u moet het stuur
zelf weer ter hand nemen.
De assistentie is
geactiveerd: als dit
pictogram wordt
weergegeven in combinatie
met een maximumsnelheid,
geeft dit aan dat het sturen
wordt overgenomen door
het systeem: raak het
stuurwiel niet aan.
De functie parkeerhulp is niet
beschikbaar tijdens de meting van de
beschikbare ruimte. Na deze meting
waarschuwt de functie u tijdens de
manoeuvre als uw auto een obstakel
nadert: het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de ruimte tussen de
auto en het obstakel minder dan 30 cm
bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het Dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld.
203
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Werking
Hulp bij leparkeren
F Druk op deze toets.
F Selecteer " Park Assist " in het
menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen om de functie te
activeren.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeervakken die aanzienlijk
korter of langer zijn dan de auto.
of
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Inparkeren " op het
touchscreen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan
de zijde waar u wilt parkeren om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
F Zodra u een vrij parkeervak hebt
gevonden,
204
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig.
Rijd niet sneller dan 7 km/h voor of
achteruit en volg de waarschuwingen van
de "Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat
de manoeuvre is voltooid.
F Als de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt
het stuur weer overnemen.
205
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hulp bij uitparkeren na
leparkeren
F Druk bij stilstaande auto op deze
toets.
F Druk op " Uitparkeren " op het
touchscreen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van de rijbaan.
F Schakel de achteruit- of vooruitversnelling
in en laat het stuurwiel los.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig. Rijd niet sneller dan 5 km/h vooruit
of achteruit en volg de waarschuwingen
van de "Parkeerhulp" tot wordt aangegeven
dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra beide
voorwielen van de auto zich buiten het
parkeervak bevinden.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
F Start als u vanuit een fileparkeervak wilt
wegrijden eerst de motor.
of
F Selecteer " Park Assist " in het
menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen om de functie te
activeren.
206
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk zodra u een vrij parkeervak
hebt gevonden op deze toets op
het stuurwiel,
Hulp bij haaks inparkeren
F Selecteer " Park Assist " in het
menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen om de functie te
activeren.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeervak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
of
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer " Vakparkeren " op het
touchscreen.
Als er meerdere parkeervakken naast
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw
auto naar het laatste parkeervak geleid.
207
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is
bezig.
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de
instructies op het instrumentenpaneel en
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het
verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel uit en wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
Tijdens het inparkeren of het uitrijden
van een parkeervak kan de functie
achteruitrijcamera in werking treden.
Deze functie zorgt ervoor dat u een
beter overzicht hebt van de directe
omgeving van de auto door aanvullende
informatie op het instrumentenpaneel
weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achteruitrijcamera.
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van
de auto een obstakel tot minder dan
50 cm is genaderd.
208
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem kan worden gedeactiveerd door
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
- als het contact wordt afgezet,
- als de motor afslaat,
- als er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
- als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
- als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
- na meer dan 4 parkeercycli,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Het verklikkerlampje van de functie op het
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Deactiveren
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het
systeem weer activeren om de meting voort te
zetten.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het trekken van een aanhangwagen,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- bij een wagensnelheid van meer dan
70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
- dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven, in combinatie met
een geluidssignaal,
Storing
In het geval van een storing in
de stuurbekrachtiging wordt dit
pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een waarschuwingsmelding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen
Controleer bij slecht weer en bij
winterse omstandigheden of de
sensoren niet worden bedekt met vuil,
rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
- dit pictogram schakelt over op
de waarschuwingsmodus, het
verklikkerlampje knippert enige
tijd waarna het dooft.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet
meten.
Objecten die groter zijn dan de
afmetingen van de auto, worden bij een
manoeuvre niet gedetecteerd door het
Park Assist-systeem.
Afhankelijk van de uitvoering gebeurt het
volgende:
209
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
210
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Resetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F controleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
211
6
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.
F Bevestig het resetten door op de toets
" Ja " te drukken. Als het resetten is
voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven.
Touchscreen
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Display C
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu
Persoonlijke instellingen - configuratie
te selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken.
F Selecteer " Initialisatie
bandensp.controle " in het
menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen.
F Druk op de toets "5" of "6" om het menu
Configuratie auto instellen te selecteren
en bevestig uw keuze door op de toets OK
te drukken.
F Druk op de toets "5" of "6" om het
menu Rijhulpsysteem, het menu
Bandenspanning en vervolgens het menu
Resetten te selecteren en bevestig uw
keuzes door op de toets OK te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
212
Rijden
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk met aangezet contact en
stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Display A
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Display A (zonder
autoradio)
213
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstoftank
Tank meer dan 6 liter brandstof om er voor te
zorgen dat de stijging van het brandstofniveau
wordt weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
Openen
Indien uw auto is voorzien van het
Stop & Start-systeem, tank dan nooit
wanneer de motor zich in de STOP-
stand bevindt; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de knop
"START/STOP" bij een auto met het
Keyless entry and start-systeem.
F Ontgrendel de auto als deze is voorzien
van het Keyless entry and start-systeem.
F Druk op de klep (in het achterste deel van
de zijkant van de auto) en trek de klep
vervolgens open.
Tanken
F Verwijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F Plaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop rechtsom te draaien.
F Druk de klep van de tankdop dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F Kies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van
uw auto).
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 53 liter (of 45 liter, afhankelijk van de uitvoering).
F Als uw auto is voorzien van een
conventionele sleutel, steek deze dan in de
vuldop.
F Draai de vuldop linksom.
214
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog minder
dan 6 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk,
maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging, om ervoor te zorgen
dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
Tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor zijn
voorzien van een tankbeveiliging. Daarom
adviseren wij u voordat u naar het buitenland
afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren
of uw auto geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
215
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie
...) is nadrukkelijk verboden (kans
op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
- Benzine die voldoet aan de
norm EN228 en is gemengd
met een biobrandstof
die voldoet aan de norm
EN15376.
- Diesel die voldoet aan de
richtlijn EN590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%),
- Diesel die voldoet aan de
richtlijn EN16734 gemengd
met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
- Paraffinehoudende diesel
die voldoet aan de richtlijn
EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die
voldoet aan de richtlijn
EN16709 is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto.
Maar als deze brandstof, ook al
is het slechts incidenteel, wordt
gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde
landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te
gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer.
216
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type sneeuwketting
195/65 R15
schakel 9 mm205/55 R16
225/45 R17
225/40 R18 K-Summit K23
235/35 R19 Polaire Grip 70
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
217
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwscherm
Zorg dat de motor is afgezet en de
ventilateur stil staat als er handelingen
aan het sneeuwscherm worden
uitgevoerd. Voor het plaatsen en
verwijderen wordt geadviseerd contact
op te nemen met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Plaatsen
F Breng het scherm aan op het bovenste
gedeelte van het luchtrooster in de
voorbumper.
F Druk op het scherm om de
bevestigingsclips vast te zetten.
Verwijderen
F Gebruik een schroevendraaier als hefboom
om de bevestigingsclips één voor één los
te maken.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C (bijvoorbeeld 's zomers),
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om
een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
218
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
De afsluitplaat bevindt zich achter het
onderste luchtrooster.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gewichten (en aanhangergewichten
indien van toepassing voor uw auto).
Trekhaak GTi
Uw auto is niet geschikt voor de
montage van een trekhaak.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Houd u aan de maximaal toegestane
aanhangergewichten. U kunt ze
vinden op het kentekenbewijs of in de
technische gegevens van uw auto.
219
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten
gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de
eco-mode
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en worden de actieve functies
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de
eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu.
220
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
"Multimedia"
Multimediasteun, handsfree set, DVD-speler,
rijhulpsystemen, voertuigvolgsysteem, ...
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van
PEUGEOT.
"Transportoplossingen"
Kunststof bak bagageruimte, bagagenet,
allesdragers, fietsendrager voor bevestiging
op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging
op de allesdragers, skidrager, dakkoffer,
trekhaakkabelset...
De trekhaak moet door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats worden
gemonteerd.
Ombouwsets
Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd
"Entreprise" voor het ombouwen van een
bedrijfsauto naar een personenauto en
omgekeerd.
"Styling"
Lichtmetalen velgen van 15 tot 18 inch,
sierdoppen voor velgen, dorpellijsten,
pookknoppen, ...
"Ligne S": 16 en 17 inch lichtmetalen
velgen, carrosserieset, stickers, buiten- en
binnenspiegelkappen, pookknop, dorpellijsten,
matten*, …
"Comfort"
Windgeleiders, zonneschermen opzij
en zonnescherm achter, aansteker,
bagagestoppers, kledinghanger
voor bevestiging aan de hoofdsteun,
middenarmsteun vóór, opbergruimte
onder hoedenplank, parkeerhulp voor en
achter, gestileerde spatlappen, ruitfolie,
indelingssysteem bagageruimte, ...
* Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
"Veiligheid"
Inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten
met slot, zitverhogingen en kinderzitjes,
alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek,
veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen
auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen,
sneeuwsokken, mistlampen vóór, hondenrek, ...
"Bescherming"
Matten*, stoelhoezen geschikt voor
stoelen met zij-airbags, spatlappen,
zijstootlijsten, stootlijsten voor de bumpers,
bumperbeschermers, dorpellijst voor de
bagageruimte, mat voor de bagageruimte, ...
221
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Het monteren van elektrische apparatuur
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot
storingen in het elektronisch systeem van
uw auto en een verhoogd stroomverbruik
veroorzaken.
Neem contact op met een
vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook
terecht voor het aanschaffen van producten
voor reiniging, onderhoud (interieur en
exterieur), waaronder de ecologische
producten uit het gamma "TECHNATURE",
en bijvullen (ruitensproeiervloeistof, ...),
lakstiften en spuitbussen met de kleur die
exact overeenkomt met die van uw auto
en producten voor navullen (flacon voor
bandenreparatieset...), ...
222
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Wisserbladen vervangen
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Voordat u een wisserblad
demonteert
Het bevestigen van een drager aan de
achterklep is niet toegestaan.
Fietsendrager /
accessoires
223
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Allesdragers monteren
Neem het in de handleiding van
de allesdragers aangegeven
maximumgewicht voor de belading in acht.
Monteer de allesdragers uitsluitend op de
vier verankeringspunten op de dakrand. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de
aanwijzingen en instructies in de
montagehandleiding van de fabrikant
om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade
aan de allesdragers en de
bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Bevestigen op de dakrails
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd
raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto
goedgekeurde allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Aanbevelingen
- Zorg voor een gelijkmatige verdeling en
voorkom overbelasting aan één kant.
- Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk
bij het dak.
- Sjor de lading goed vast.
- Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien kan
de stabiliteit van de auto door de belading
worden beïnvloed.
- Controleer bij lange reizen bij elke stop of
de lading nog goed vastzit.
- Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
ADVISEERT
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN
VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt Peugeot weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze
monsterrally's voorzien de equipes van Peugeot Sport
hun Peugeot 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en
Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie
van deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde
motorolie draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen
van de CO
2
-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen
vervuiling.
225
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Motorkap
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Openen
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder.
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
F Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
Gebruik nooit een hogedrukreiniger om
de motorruimte schoon te maken: de
elektrische componenten kunnen dan
beschadigd raken.
F Trek aan de hendel naar u toe en til de
motorkap op.
F Open het portier.
F Trek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
226
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Benzinemotor
1. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Vulopening remvloeistof.
4. Accu/zekeringen.
5. Zekeringkast.
6. Luchtfilter.
7. Oliepeilstok.
8. Motorolie (bij)vullen.
9. Afzonderlijk massapunt.
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok en de olievuldop is
afhankelijk van de motoruitvoering.
227
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotor
1. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Vulopening remvloeistof.
4. Accu/zekeringen.
5. Zekeringkast.
6. Luchtfilter.
7. Oliepeilstok.
8. Motorolie (bij)vullen.
9. Handopvoerpomp*.
10. Afzonderlijk massapunt.
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok en de olievuldop is
afhankelijk van de motoruitvoering.
228
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij,
tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
A = MAXI
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een horizontale
ondergrond staat en de motor ten minste
30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A of onder het merkteken B ligt, start de
motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
229
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter
op het dashboard bij het aanzetten van
het contact na 30 minuten de juiste
waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
Het remvloeistofniveau dient zich
tussen het merkteken "A" (MAX
op het afzonderlijke reservoir)
en het merkteken "B" (MIN op
het hoofdreservoir) te bevinden.
Controleer indien dit niet het geval
is of de remblokken van uw auto zijn
versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het voor uw auto bestemde
onderhoudsschema.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
230
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten in koelvloeistof
moet worden bijgevuld.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen is
het (bij)vullen van het reservoir met water niet
toegestaan.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te
laag vloeistofniveau van de ruiten-
en koplampsproeiers aangegeven
door een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
Onder winterse omstandigheden is het
raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van
ethanol of methanol te gebruiken.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt
aangegeven door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel.
231
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het onderhoudsschema
van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door het
tijdelijk branden van dit lampje in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren,
zodra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h
rijden tot het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum brandstofadditiefniveau
bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
232
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Remblokken
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
elektrische parkeerrem.
233
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van de vloeistof AdBlue
®
, die
ureum bevat, zet een katalysator tot 85%
van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en
water, stoffen die onschadelijk zijn voor de
gezondheid en het milieu.
De AdBlue
®
bevindt zich in een specifiek
reservoir. Het reservoir heeft een inhoud
van 17 liter, goed voor een actieradius
van ongeveer 20.000 km. Wanneer u met
de resterende hoeveelheid AdBlue
®
nog
maximaal ongeveer 2400 km kunt rijden tot
het reservoir leeg is, wordt automatisch een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van de AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km
te rijden, moet tussentijds AdBlue worden
bijgevuld.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km
wordt een systeem geactiveerd dat
het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog
kunt rijden voordat de auto stilvalt.
234
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bijvullen van AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik
van kinderen, in de originele flacon of
jerrycan.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Gebruik uitsluitend AdBlue
®
die aan de norm
ISO 22241 voldoet.
Verdun de AdBlue
®
nooit met water.
Giet nooit AdBlue
®
in de brandstoftank.
De verpakking in flacons of jerrycans met
een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De flacons met een inhoud van
1,89 liter (1/2 gallon) en jerrycans met een
inhoud van 5 liter zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
AdBlue
®
is een oplossing op ureumbasis.
Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en
geurloos (indien koel bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een
ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Belangrijk
Als het AdBlue
®
-reservoir van uw auto
helemaal leeg is (dit wordt aangegeven
door de waarschuwingsmeldingen en
u kunt in dat geval de motor niet meer
starten) moet u het reservoir vullen met
minimaal 3,8 liter additief (twee flacons
van 1,89 liter).
235
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Voorschriften voor opslag
Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue
®
niet in uw auto.
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons en jerrycans koel en buiten direct
zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
F Til voor toegang tot het AdBlue
®
-reservoir
de vloerbekleding van de bagageruimte op
en verwijder vervolgens het reservewiel of
de opbergbak (volgens uitvoering).
F Draai de zwarte dop een kwart
omwenteling linksom zonder er druk op uit
te oefenen en trek hem omhoog om hem te
verwijderen.
F Draai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F Trek de knop omhoog om hem te
verwijderen.
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
Voer de lege AdBlue
®
-flacons of
-jerrycans niet als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze naar uw
verkooppunt.
236
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacons naar uw verkooppunt.
F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
Spoel gemorste AdBlue
®
-vloeistof
onmiddellijk weg met koud water of
veeg het weg met een vochtige doek.
Als de AdBlue
®
-vloeistof is
gekristalliseerd, verwijder het dan met
een spons en warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
F Breng de zwarte dop aan en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom zonder
er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat
het merkteken op de dop in lijn staat met
merkteken op de steun.
F Leg het reservewiel en/of de opbergbak
(volgens uitvoering) terug op de bodem van
de bagageruimte.
F Plaats de vloerbekleding van de
bagageruimte terug en sluit de achterklep.
Belangrijk: als u AdBlue
®
hebt
bijgevuld nadat het reservoir leeg is
geraakt, aangegeven door de melding
"Vul AdBlue bij: starten geblokkeerd",
dient u ongeveer 5 minuten te wachten
voordat u het contact weer aanzet,
zonder het bestuurdersportier te
openen, de auto te ontgrendelen,
de sleutel met afstandsbediening
in het contactslot te steken of
de elektronische sleutel van het
"Keyless entry and start"-systeem in
het interieur te leggen.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
F Pak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
237
7
Praktische informatie
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Uitvoering met subwoofer
- Haal voorzichtig de bedrading los uit de
houder zodat u over een zekere lengte aan
bedrading beschikt.
- Verwijder de gele bout waarmee de
subwoofer op zijn plaats wordt gehouden.
F Verwijder de opbergbak of til hem op.
F Plaats de subwoofer tegen de zijwand van
de bagageruimte.
Draai voordat u de subwoofer weer monteert
de gele bout enkele omwentelingen los.
238
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Gevarendriehoek (opbergen)
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u de alarmknipperlichten
inschakelen en uw reflecterende
veiligheidsvest aantrekken.
Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling
op de alarmknipperlichten.
Elke auto moet zijn voorzien van een
gevarendriehoek.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de
gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
De gevarendriehoek is als accessoire
leverbaar. Neem hiervoor contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De opbergplaats voor een opgevouwen
gevarendriehoek, al dan niet in een koker,
bevindt zich onder de vloerplaat van de
bagageruimte.
239
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de bandenspanning
controleren en aanpassen.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band. Bovendien kan
met de compressor de bandenspanning
worden aangepast.
2. Sleepoog.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
De compressor kan worden
aangesloten op de 12V-aansluiting
achter. Gebruik de compressor alleen
voor de duur die nodig is om de band
van de auto te repareren of op spanning
te brengen.
Zie de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over slepen.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek bestemd voor uw
auto, gebruik het niet voor andere doeleinden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
voorzien van het volgende gereedschap.
240
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
Beschrijving van de set
E. Opbergvak met een kabel + adapter voor
een 12V-aansluiting.
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie en
het op spanning brengen.
H. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet H moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
241
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
F Zet het contact af.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B in de stand
"O" staat.
242
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
F Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
F Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
243
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
F Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
2. Op spanning brengen
F Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
244
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Verwijderen van de slang en de flacon
F Beweeg de volledige slang 2 naar links, tot
hij contact maakt met de behuizing.
F Maak de aansluiting 1 van de flacon los
door hem een kwart omwenteling linksom
te draaien.
F Beweeg de volledige slang 2 iets naar
buiten en maak vervolgens de aansluiting
3 van de luchttoevoerslang los door hem
een kwart omwenteling linksom te draaien.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
F Verwijder de volledige slang 2.
F Houd de compressor rechtop.
F Draai de flacon 4 aan de onderzijde los.
Voer deze handelingen in omgekeerde
volgorde uit om de nieuwe flacon en de nieuwe
slang te plaatsen.
245
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om uw
bandenspanning te controleren of uw banden
op spanning te brengen.
F Draai de schakelaar A in de stand
"Op spanning brengen".
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto.
F Verwijder de set en berg deze op.
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gereset.
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Sluit de slang aan op het ventiel van de
band.
246
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Reservewiel
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
Toegang tot het gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Sleepoog.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het slepen.
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in
de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
247
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Verwijderen van het reservewiel
F Draai de gekleurde centrale moer los.
F Verwijder het bevestigingssysteem (moer
en bout).
F Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Terugplaatsen van het wiel
F Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het wiel en maak de houder
vast.
F Plaats de polystyreen opbergbak terug.
F Leg het wiel in de reservewielbak.
F Draai de gekleurde moer op de bout een
aantal omwentelingen los.
F Plaats het bevestigingssysteem (moer en
bout) in het hart van het wiel.
F Draai de centrale moer vast tot deze klikt
en het wiel goed vastzit.
248
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Verwijder de sierdop(pen) van de
wielbout(en) met het gereedschap 3
(volgens uitvoering).
F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
F Plaats het voetstuk van de krik op de grond
en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht
onder één van de twee steunpunten onder
de carrosserie A of B is geplaatst. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Zet het contact af.
Als uw auto is uitgerust met een
handbediende parkeerrem, trek dan de
parkeerrem aan en controleer of het
verklikkerlampje van het remsysteem
brandt.
Als uw auto is uitgerust met een
elektrische parkeerrem en de
automatische werking van de
parkeerrem is niet geactiveerd, trek dan
de parkeerrem aan en controleer of het
verklikkerlampje van het remsysteem
en het verklikkerlampje P op de hendel
van de parkeerrem branden.
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
eerste versnelling in om de wielen te
blokkeren.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de
stand P om de wielen te blokkeren.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
Gebruik niet:
- de krik voor andere doeleinden dan
het opkrikken van de auto,
- een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
249
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat het
contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo
niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de de krik wegzakken - Kans op letsel!
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
250
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 (volgens uitvoering) enigszins
vast.
F Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
251
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de dop 4 (volgens uitvoering).
F Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de dop(pen) op de wielbout(en)
(volgens uitvoering).
F Berg het gereedschap op in de houder.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Als uw auto is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem,
controleer dan de bandenspanning en
reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
252
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met "full LEDs"
verlichting
Uitvoering met halogeenlampen
Let er bij het monteren van H7-lampen
met nokjes op dat deze nokjes goed in de
uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste
richting schijnt.
Mistlampen vóór (H11)
Richtingaanwijzers
(GT)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED's contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
1. Dimlicht (H7-55W).
2. Grootlicht (HB3).
3. Richtingaanwijzers (PY21-21W).
4. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDs).
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDs).
2. Dimlicht (LEDs).
3. Grootlicht (leds-full LEDs).
4. Richtingaanwijzers (PY21-21W).
253
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
Verlichting overdag / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s en lichtgeleiders contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
254
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F Draai de stekker (met de lamp) omhoog
(1/4 omwenteling).
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Maak de twee veren los (indrukken en naar
buiten bewegen).
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Let op het gedeelte achter de
rechter lamp, dat zo heet kan zijn
dat u zich eraan kunt branden
(ontluchtingsleidingen).
Ga om de lichtunit enkele centimeters naar
voren te verplaatsen om bij de lampen te
komen als volgt te werk:
F Verplaats de oranje clip naar achteren en
trek vervolgens aan de stekker terwijl u het
zwarte gedeelte (boven op de oranje clip)
ingedrukt houdt.
F Verwijder de twee bouten waarmee de
lichtunit is bevestigd.
F Maak de pen aan de achterzijde en
vervolgens de centreernok aan de
voorzijde los.
F Verplaats de lichtunit naar voren.
Tip voor het verplaatsen van de lichtunit (uitvoering met halogeenlampen)
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
255
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met halogeenlampen)
Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
Dimlicht/parkeerlicht
(uitvoering met "full LEDs"
verlichting)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met leds "full LEDs" contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met "full LEDs"
technologie)
De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich
onder de koplamp.
F Maak het sierdeel los door het aan de
bovenzijde los te trekken (uitsparing).
F Draai de lamphouder los (1/4 omwenteling).
F Vervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
F Draai de lamphouder los (1/4 omwenteling).
F Verwijder de lamphouder.
F Vervang de defecte lamp.
256
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Geïntegreerde zijknipperlichten
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Voor het vervangen van de LED dient u het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Mistlampen
F Maak het sierdeel los door het aan de
bovenzijde los te trekken (uitsparing).
F Draai de twee bouten los om de unit te
verwijderen.
F Maak de stekker los.
F Draai de lamphouder los (1/4 omwenteling).
F Verwijder de lamphouder.
F Vervang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde en bevestig het sierdeel door het vast
te drukken.
Instapverlichting in de
buitenspiegels
257
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
1. Parkeerlicht (leds).
2. Achteruitrijlicht (W16W).
3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
4. Remlicht (leds).
5. Mistachterlichten (P21W).
Achterlichten (berline)
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruitrijlichten, richtingaanwijzers (op de schermen)
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
F Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
F Draai de lamphouder los (1/4 omwenteling)
en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
258
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Maak de twee deksels links en rechts los.
F Draai de bouten die zich daarachter
bevinden los.
F Maak de bekleding van de bagageruimte
los om bij de stekker van de lamp te
kunnen komen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
F Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
F Draai de lamphouder los (1/4 omwenteling)
en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Mistachterlicht (achterklep)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens de grote kunststof afdekkap.
259
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Achterlichten (SW)
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzers (op de schermen)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
F Verwijder de twee bevestigingsmoeren van
de lamp (bij voorkeur met een pijpsleutel).
F Beweeg de bevestigingsclip opzij en
verwijder gelijktijdig de lamp voorzichtig via
de buitenzijde.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder het afdichtschuim.
F Maak de lamphouder los door op de twee
borglippen te drukken.
F Vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
1. Parkeerlicht (leds).
2. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
3. Remlicht (leds).
4. Achteruitrijlicht (W16W).
5. Mistachterlichten (P21W).
260
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Achteruitrijlicht, mistachterlicht (achterklep)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
F Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Mistachterlicht: maak de lamphouder los
door op de twee borglippen te drukken en
vervang de lamp vervolgens.
F Achteruitrijlicht: draai de lamphouder een
kwart omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
261
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
verlichting te laten vervangen.
Derde remlicht (leds) Kentekenplaatverlichting (W5W)
Druk het lampglas vast in de houder om het
weer te monteren.
F Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
262
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los,
F Verwijder het deksel en keer het om,
Toegang tot het
gereedschap
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten met het contact uit,
F de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Vervangen van een zekering
Goed Defect
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Tang
Zekering vervangen
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en te
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
F Haal de tang van de achterzijde van het
deksel waarop hij is bevestigd.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard.
263
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
264
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F4 5 Urgence- en Assistance-oproepen.
F6 A of B 15 Autoradio, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.
F11 5 Keyless entry and start-systeem
F13 10 12V-aansluiting vóór.
F14 10 12V-aansluiting bagageruimte.
F16 3 Verlichting dashboardkastje, plafonnier achter.
F17 3 Verlichting make-upspiegel, plafonnier vóór.
F19 5 Instrumentenpaneel.
F21 10 Multifunctioneel display, airconditioning.
F22 5 Achteruitrijcamera, parkeerhulp.
F24 3 Regen- en lichtsensor.
F25 5 Airbags.
F28 A of B 15 Autoradio (+ accu).
F30 20 Ruitenwisser achter.
F31 30 Sloten.
F32 10 Hifi-versterker.
F33 3 Geheugen zitposities.
F34 5 Elektrische stuurbekrachtiging.
F35 3 Weergave niet-vastgemaakte veiligheidsgordels.
F Maak het deksel los door het aan de
bovenzijde eerst links en vervolgens rechts
los te trekken.
Versie 1 (Full)
Toegang tot de zekeringen
265
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Versie 2 (Eco)
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F9 5 Inbraakalarm, Urgence- en Assistance-oproep.
F13 5 Achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F15 15 12V-aansluiting.
F16 15 Aansteker.
F17 15 Autoradio.
F18 20 Touchscreen, CD-speler, audio-/navigatiesysteem.
F19 5 Regen- en lichtsensor.
F20 5 Airbags.
F21 5 Instrumentenpaneel.
F22/F24 30 Sloten interieur, exterieur, voor en achter.
F23 5
Verlichting dashboardkastje, make-upspiegel, plafonniers voor
en achter.
F25/F27 15 Ruitensproeierpomp voor/achter.
F26 15 Claxon.
F30 15 Ruitenwisser achter.
266
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringkast in de
motorruimte
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering.
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F12 5 Elektronische eenheid Park Assist.
F14 25 Ruitensproeierpomp voor en achter.
F15 5 Stuurbekrachtiging.
F19 30 Ruitenwissermotor vóór.
F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21 20 Koplampsproeiers.
F22 15 Claxon.
F23 15 Grootlicht rechts.
F24 15 Grootlicht links.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Versie 1 (Full)
Zekeringkast 1
Toegang tot de zekeringen
267
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringkast 2
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F8 30 Emissieregelsysteem dieselmotor (AdBlue
®
).
F10 5 Automatische transmissie.
F12 15 Automatische transmissie.
Versie 2 (Eco)
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F13 5 Intelligente servicecentrale (BSI).
F16 15 Mistlampen vóór.
F18 10 Grootlicht rechts.
F19 10 Grootlicht links.
F25 40 Relais koplampsproeiers (montage achteraf).
F27 25 Intelligente servicecentrale (BSI).
F28 30 Emissieregelsysteem dieselmotor (AdBlue
®
).
F29 30 Ruitenwissermotor vóór.
F30 80
Gloeibougies (diesel), programmeerbare extra verwarming
(montage achteraf), koplampsproeierpomp.
268
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
12V-accu
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F Open de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F Bevestig de motorkapsteun.
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Voordat u werkzaamheden
uitvoert
Zet de auto stil, trek de parkeerrem
aan, zet de versnellingsbak in de
neutraalstand en zet vervolgens het
contact af.
Controleer of alle elektrische functies
van de auto zijn uitgeschakeld.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Algemeen
12V-loodaccu
F Verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool (+).
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar,
daarom is er een afzonderlijk massapunt
aangebracht op de motorsteun.
269
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Een aantal functies, waaronder het Stop
& Start-systeem, is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
F Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
270
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu opladen met een acculader
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
Volg de door de fabrikant van de lader
geleverde instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de
verkeerde polen.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
F Zet het contact uit.
F Schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de
pluspool omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt
aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F Schakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A.
271
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de
accupoolklem niet kan worden
vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
Aansluiting met snelkoppeling
Loskoppelen van de pluspool (+)
F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de pluspool (+)
F Plaats de geopende accupoolklem E op de
pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem E om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel
D omlaag te duwen.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Doe het volgende voordat u de accu loskoppelt:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting enz.) uit,
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Na het weer aansluiten van de
accu
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen gnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen (afhankelijk van de uitvoering):
- de sleutel met afstandsbediening,
- het elektrische zonnescherm / de
elektrische zonneschermen,
- ...
272
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Slepen
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het
gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op,
F neem het sleepoog uit de houder.
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand.
Als u dit niet doet, is het mogelijk
dat bepaalde onderdelen van het
remsysteem beschadigd raken en dat
de rembekrachtiger na het starten niet
meer werkt.
F Druk op het klepje in de voorbumper (zoals
hierboven aangegeven) om het los te
maken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid
en houd de afstand waarover de auto wordt
gesleept beperkt.
Slepen van uw auto
273
8
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen
en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
F Druk op het klepje in de achterbumper
(zoals hierboven aangegeven) om het los
te maken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid
en houd de afstand waarover de auto wordt
gesleept beperkt.
Slepen van een andere auto
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem, en met name over het parkeren van de auto met vrijgezette parkeerrem.
274
Storingen verhelpen
308_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
1.6 HDi-motor
(behalve BlueHDi)
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
275
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Benzinemotoren en versnellingsbakken
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Motor
1.2
PureTech 82
1.2 PureTech 110 1.2 PureTech 130 S&S
Versnellingsbak
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6 (automatisch,
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LPHMZ LPHNZ - LRHNZ LPHNY - LRHNY LPHNY - LRHNY
Carrosserievariant Berline Berline SW Berline SW Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1199 1199 1199
Boring x slag (mm) 75 x 90,5 75 x 90,5 75 x 90,5
Max.vermogen: ECE-norm (kW)* 60 81 96
Toerental bij max.vermogen (t/min) 5750 5500 5500
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 118 205 230
Toerental bij max.koppel (t/min) 2750 1500 1750
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,25 3,5 3,5
276
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
** Voor Rusland.
*** Landen buiten Europa.
Motor 1.6 VTi 115 1.6 THP 135** / 150*** / 165***
Versnelllingsbak BVM5 (handgeschakeld, 5 versnellingen) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LWNFP - LXNFP
L35GL / L35GX / L35GY - L45GL / L45GX / L45GY
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1587 1598
Boring x slag (mm) 78,5 x 82 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 85 / 115 99,3 / 110 / 121,4
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6050 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 150 221 / 240 / 240
Toerental bij max. koppel (t/min) 4000 1400
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,5 4,25
277
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Benzinemotoren en versnellingsbakken GT en GTi
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Motor
1.6 THP 205 S&S
GT
1.6 THP 250 / 270 S&S
GTi
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering L35GT - L45GT L35GP / L35GN
Carrosserievariant Berline SW Berline
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 151 184 / 200
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6000 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 285 330
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750 1900
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 4,25 4,25
278
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (benzine)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Motor
1.2 PureTech
82
1.2 PureTech 110 1.2 PureTech 130 S&S
Versnellingsbak
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6 (automatisch,
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LPHMZ LPHNZ - LRHNZ LPHNY - LRHNY LPHNY - LRHNY
Carrosserievariant Berline Berline SW Berline SW Berline SW
Ledig gewicht 1075 1080 1190 1090 1190 1150 1200
Gewicht rijklaar* 1150 1155 1265 1165 1265 1225 1275
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1670 1720 1825 1750 1840 1770 1855
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2395 2920 2925 3041 3040 2970 2955
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
750 1200 1100 1300 1200 1200 1100
Aanhanger ongeremd 570 575 630 580 630 610 635
Aanbevolen kogeldruk 75 75 71 75 71 - -
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
279
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Voor Rusland.
*** Landen buiten Europa.
Motor 1.6 VTi 115 1.6 THP 135** / 150*** / 165***
Versnellingsbak BVM5 (handgeschakeld, 5 versnellingen) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LWNFP - LXNFP L35GL / L35GX / L35GY - L45GL / L45GX / L45GY
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Ledig gewicht 1190 1260 1255 1315
Gewicht rijklaar* 1265 1335 1330 1390
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1720 1820 1780 1870
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2320 2420 2380 2470
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
600 600 600 600
Aanhanger ongeremd 600 600 600 600
Aanbevolen kogeldruk 75 71 75 71
280
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Gewichten en aanhangergewichten GT en GTi (in kg) (benzine)
Motor
1.6 THP 205 S&S
GT
1.6 THP 250 / 270 S&S
GTi
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld,
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering L35GT - L45GT L35GP / L35GN
Carrosserievariant Berline SW Berline
Ledig gewicht 1200 1315 1205
Gewicht rijklaar* 1275 1390 1280
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1790 1880 1790
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3190 3180 -
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1400 1300 -
Aanhanger ongeremd 635 695 -
Aanbevolen kogeldruk 75 71 -
281
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotoren en versnellingsbakken
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving
(richtlijn 1999/99/CE).
Motor 1.6 HDi 92 1.6 e-HDi 115 1.6 BlueHDi 100
Versnellingsbak
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld,
6 versnellingen)
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LB9HP - LC9HP LB9HC - LC9HC LBBHY - LCBHY
Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 68 85 73
Toerental bij max. vermogen (t/min) 4000 3600 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 230 270 254
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750
Brandstof Diesel
Katalysator Ja
Roetfilter Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,75
282
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving
(richtlijn 1999/99/CE).
** Voor België.
Motor 1.6 BlueHDi 120
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingsbak) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LBBHZ - LBBHX - LCBHZ - LCBHX LBBHT - LBBHX - LCBHT - LCBHX
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 85** / 88 85
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3500
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750
Brandstof Diesel
Katalysator Ja
Roetfilter Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,75
283
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Motor 2.0 BlueHDi 150
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LHAHX - LJAHX - LJAHR LHAHX - LJAHX
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 110
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 370
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000
Brandstof Diesel
Katalysator Ja
Roetfilter Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 6,1
284
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gemeten waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Motor
2.0 BlueHDi 180
GT
Versnellingsbak EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LHAHT - LHAHW - LJAHT - LJAHW
Carrosserievariant Berline SW
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 133
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 400
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000
Brandstof Diesel
Katalysator Ja
Roetfilter Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 5,1
Dieselmotor en versnellingsbakken GT
285
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (diesel)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Motor 1.6 HDi 92 1.6 e-HDi 115 1.6 BlueHDi 100
Versnellingsbak
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld,
6 versnellingen)
BVM5 (handgeschakeld,
5 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LB9HP - LC9HP LB9HC - LC9HC LBBHY - LCBHY
Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW
Ledig gewicht 1090 1180 1160 1200 1160 1200
Gewicht rijklaar* 1165 1255 1237 1275 1235 1275
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1740 1850 1780 1870 1780 1880
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3040 3050 3180 3170 3074 3080
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1300 1200 1400 1300 1300 1200
Aanhanger ongeremd 580 620 615 630 615 630
Aanbevolen kogeldruk 75 71 75 71 75 71
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
286
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Motor 1.6 BlueHDi 120
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 rapports) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LBBHZ - LBBHX - LCBHZ - LCBHX LBBHT - LBBHX - LCBHT - LCBHX
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Ledig gewicht 1185 1300 1200 1310
Gewicht rijklaar* 1260 1375 1275 1385
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1810 1870 1820 1910
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3210 3170 3120 3110
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1400 1300 1300 1200
Aanhanger ongeremd 615 680 635 690
Aanbevolen kogeldruk 75 71 75 71
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
287
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Motor 2.0 BlueHDi 150
Versnellingsbak BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen) EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LHAHX - LJAHX - LJAHR LHAHX - LJAHX
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
Ledig gewicht 1290 1315 1310 1420
Gewicht rijklaar* 1365 1390 1385 1495
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1870 1970 1900 2000
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3465 3470 3398 3400
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1600 1500 1500 1400
Aanhanger ongeremd 680 690 690 740
Aanbevolen kogeldruk 75 71 75 71
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
288
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten GT (in kg) (diesel)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
Motor
2.0 BlueHDi 180
GT
Versnellingsbak EAT6 (automatisch, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering LHAHT - LHAHW - LJAHT - LJAHW
Carrosserievariant Berline SW
Ledig gewicht 1320 1425
Gewicht rijklaar* 1395 1500
Maximaal technisch toegestane massa totaal 1920 2020
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3420 3420
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1500 1400
Aanhanger ongeremd 695 750
Aanbevolen kogeldruk 75 71
289
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Afmetingen (in mm)
Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto.
Berline SW
290
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
GT / GTi Berline* GT SW
291
9
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Bedrijfsauto-uitvoering
Aantal zitplaatsen: 2.
Nuttige inhoud van de laadruimte: 1,31 m
3
In meters (m)
Nuttige lengte van de laadvloer 1,458
Nuttige breedte tussen de wielkasten 1,036
Nuttige breedte in het midden van de
laadruimte
1,077
Nuttige hoogte
- in het midden van de laadruimte 0,916
- bij de achterklep 0,831
- onder de bagageafdekking 0,5
292
Technische gegevens
308_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van
de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN)
onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de wielkast rechts voor.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op
de onderste voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeurssticker.
Deze eenmalige sticker, die rechts of links
op de middenstijl is aangebracht, bevat de
volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese typegoedkeuringsnummer,
- het voertuigidentificatienummer (VIN),
- het maximaal technisch toelaatbare
totaalgewicht,
- het maximaal toelaatbare treingewicht,
- de maximale belasting op de vooras,
- de maximale belasting op de achteras.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker, die op de middenstijl aan
bestuurderszijde is bevestigd, bevat de
volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met volle
belading,
- bandenmaat (met de belastingsindex en
de snelheidsaanduiding van de band),
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
.
293
Audio en telematica
308_nl_Chap10a_DENON_ed01-2016
DENON-systeem
Het nieuwe DENON Hifi-systeem van de
PEUGEOT 308 is een speciaal voor uw auto
ontworpen technologisch hoogstandje dat
bestaat uit 9 luidsprekers en een digitale
versterker.
De technologie van DENON bestaat uit
doeltreffende, hoogwaardige componenten:
- 4 tweeters met een soepel membraan en
een resonantiekamer voor een minimale
vervorming van het geluid. 100% actief
vóór in de auto.
- 4 CosCone
TM
woofers: technologie met
een hoge gevoeligheid en een goede
spreiding van het geluid, met een
hoog basrendement ondanks de platte
uitvoering.
- 1 subwoofer met een luidspreker van
100 W die is ingebouwd onder de vloer van
de bagageruimte en niet ten koste gaat van
het laadvolume.
- 1 klasse D digitale versterker met
8 uitgangen. Verbeterde demping van
rijgeluiden.
2 geluidsverdelingen afhankelijk van
de bezetting van de auto (bestuurder of
passagiers).
- Technologie "digitale klankkleur"
waardoor het motorgeluid extra sportief en
geraffineerd klinkt.
.
295
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
7 inch touchscreen
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 296
Stuurkolomschakelaars 299
Menu's 300
Media 302
Radio 308
Muziek 312
Navigatie 316
Navigatie - routebegeleiding 324
Verkeer 328
Conguratie 330
Internetdiensten 340
PEUGEOT Connect Apps 341
Telefoon 342
Veelgestelde vragen 350
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de
elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn.
Zie de rubriek over de eco-mode.
296
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Basisfuncties
Gebruik de toetsen aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire pagina
Hoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan
het systeem gedurende minimaal
5 minuten overgaan in de waakstand
(volledig uitschakelen van het scherm
en het geluid).
.
297
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te
drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te
drukken.
Volumeregeling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor
"Verkeersinformatie (TA)" en
navigatieaanwijzingen).
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"AM"/"DAB"*.
- "USB"-stick.
- CD-speler (in het dashboardkastje)*.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending via Bluetooth*.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in
de bovenste balk van het touchscreen, is
het mogelijk direct de geluidsbron, de lijst
met zenders (of titels afhankelijk van de
geluidsbron) of de temperatuurregeling te
kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat
voelbaar aangeraakt moet worden, met
name bij bewegingen (door een lijst
bladeren, scrollen over de kaart, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als het scherm met meerdere
vingers wordt aangeraakt, worden de
commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij
elke temperatuur worden gebruikt.
Als het bijzonder warm is, kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Zodra de
temperatuur in het interieur is gezakt,
zal de oorspronkelijke instelling weer
worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het display een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
.
299
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Indrukken: onderbreken/hervatten
van de geluidsweergave.
Verhogen van het volume.
Wijzigen van de geluidsbron: radio,
multimedia.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Radio, indrukken: toegang tot de
voorkeuzezenders.
Media, draaien: vorige/volgende
nummer.
Indrukken: een keuze bevestigen.
Verlagen van het volume.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens gesprek: toegang tot het
telefoonmenu (gesprek beëindigen,
privacy-modus, handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, huidig
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: afspeellijst weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
300
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Menu's
Media
Airconditioning Rijhulpsysteem
Navigatie
Selecteren van een geluidsbron of een
radiozender. Weergeven van foto's.
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
Weergeven van de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
(Volgens uitvoering)
.
301
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Telefoon
Configuratie
Internetdiensten
Een telefoon via Bluetooth
®
verbinden.Instellen van het geluid (balans, sfeer, ...),
de grafische thema's, de lichtsterkte van de
dashboardverlichting, de weergave (taal,
eenheden, datum, tijd, ...) en weergeven van
een interactieve hulp met betrekking tot de
belangrijkste uitrusting en verklikkerlampjes
van de auto.
(PEUGEOT CONNECT APPS)
Verbinding maken met een portal met
applicaties die het reizen gemakkelijker, veiliger
en persoonlijker maken. Hiervoor is een dongel
met abonnement nodig die verkrijgbaar is bij
het PEUGEOT-netwerk.
(Volgens uitvoering)
302
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Media
Niveau 1 Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
"Media"
Hoofdpagina
.
303
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Media
Lijst
Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren.
Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
CD
USB
iPod
Bluetooth
AUX
Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
304
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Foto's
Lijst van FM-zenders
"Media"
Secundaire pagina
.
305
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Media
Secundaire pagina
Foto's
Selecteren pagina
De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.
Draaien De foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te
maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Bevestigen De instellingen opslaan.
306
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
"Media"
Secundaire pagina
.
307
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Media
Secundaire pagina
Lijst met Media
Weergeven van het meest recent gebruikte
medium.
Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurig afspelen (alle
nummers)
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeur. afspelen
(huidig album):
Continu herhalen
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De opties in - of uitschakelen.
Volgen DAB/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De opties in - of uitschakelen.
Weer
Sport - Programma-info
Config. waarsch.
Bevestigen De instellingen opslaan.
308
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en selecteer
vervolgens " Opslaan ".
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Automatisch zenders zoeken
Selecteer " Lijst zenders " op de
secundaire pagina.
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer de radio " FM-radio " of
" AM-radio ".
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer " Lijst updaten " om de
lijst bij te werken.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
OF
of
OF
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
of
Druk op 3of 4of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Druk op "Frequentie invoeren" om
de hoofdpagina weer te geven en
druk vervolgens op de secundaire
pagina.
.
309
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Selecteer de radio " FM-radio " of
" AM-radio ".
Selecteer een zender of een frequentie
(zie de desbetreffende rubriek).
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Radio ".
Schakel " Volgen RDS "
in of uit.
Druk op " Opslaan ".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op " Bevestigen ".
Via een alfabetische lijst
Druk op de huidige radiozender en kies
vervolgens de zender uit de weergegeven lijst.
Of
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en selecteer
vervolgens " Opslaan ".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en
uitschakelen
VERVOLGENS
OF
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen
zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren zonder dat
u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
Sommige RDS-zenders zijn echter niet
in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
310
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de
"Radiotekst" van de
beluisterde radiozender.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB"-
band.
Weergave van de naam van
de radiozender waarop is
afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het scherm voor het
selecteren van de geluidsbron, de lijst met
zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron)
of de temperatuurregeling.
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM"
beschikbaar is, wordt de optie "DAB FM" grijs
weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
.
311
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Selecteer " DAB-radio ".
Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Radio ".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens " Bevestigen ".
Digitale radio - Volgsysteem
DAB / FM
DAB
(Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgen DAB/FM"
dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgen DAB/FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het
systeem overschakelt op de analoge
"FM"-zender en kan het geluidsvolume
veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van
de beluisterde radiozender. Selecteer
"Lijst" op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als
"FM"-zender (optie " DAB/FM " grijs
weergegeven) of als het "Volgen DAB/
FM" niet is geactiveerd, wordt het
geluid onderbroken als het digitale
signaal te zwak wordt.
of
Selecteer " Lijst zenders " op de
secundaire pagina.
312
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Muziek
USB-speler Geluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Extra aansluiting (AUX-
ingang)
Deze audiobron kan alleen worden gebruikt als
de optie "Extra aansluiting" is geactiveerd in de
"Media"-instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer de geluidsbron.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
CD-speler
Plaats de CD in de speler.
.
313
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten.
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
314
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen"
van de Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van
het aangesloten apparaat (artiesten /
albums / genres / playlists / audiobooks /
podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
316
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
Navigatie Berekeningscriteria
"Navigatie"
Hoofdpagina
.
317
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming invoeren Weergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekeningscriteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria
gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerbot
Exact-Dichtb.
Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Bevestigen De opties opslaan.
Opslaan Het actuele adres opslaan.
De navigatie stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Spraak
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
318
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestemming invoeren
Contacten
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
319
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestemming
invoeren
Adres
Act. plaats
Het adres instellen.Point of Interest
Stadscentrum
Opslaan Het actuele adres opslaan.
Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Bestand aanmaken
Stop inlassen
Contact zoeken
Navigeren
Op de kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of
het routeplan bekijken.
Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
320
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
POI zoeken op naam
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
321
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
Op naam
Zoeken De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI
kiezen.
Verwijderen
POI's importeren
Bevestigen De opties opslaan.
322
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
323
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
Afsluiten Uw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart
kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
"Kaartkleur "dag""
Kaartkleur 'nacht'
Dag-/nachtst. automat.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
Bevestigen Uw keuzes opslaan.
324
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Opslaan " om het adres
als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer " Bevestigen ".
Druk op " Zie route op de kaart " om
de navigatie te starten.
Selecteer " Adres ".
Kies het " Land: " in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de " Plaats: " of de postcode,
de " Straat: ", het " N°: ".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer " Navigeren ".
Kies de overige criteria: " Tol ",
" Veerboot ", " Verkeer ", " Exact ",
" Dichtb. ".
Kies de navigatiecriteria: " Snelste "
of " Kortste " of " Tijd/afstand " of
" Ecologisch " .
Druk om de navigatie-informatie te
wissen op " Instellingen ".
Druk op " De navigatie stoppen ".
Druk om de navigatie te hervatten op
" Instellingen ".
Druk op " De navigatie hervatten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
.
325
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Navigeren ".
Naar een contact uit het
telefoonboek
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Contacten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer " Navigeren ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te
kunnen gebruiken moet het adres
van het contact zijn ingevoerd in het
telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
326
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Naar GPS-coördinaten
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Adres ".
Stel de " Lengtegraad: "
en vervolgens de
" Breedtegraad: " in.
Selecteer " Navigeren ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer " Bestemming invoeren ".
Selecteer " Op de kaart ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " POI zoeken ".
Selecteer " Alle POI's ",
Of
" Auto ",
Of
" Rest./ hotels ".
.
327
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/Gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
328
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicogebieden /
Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Waarschuwing! ".
U kunt nu de melding voor Risicogebieden
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navi."
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicogebieden instellen.
Selecteer " Bevestigen ".
Deze waarschuwings- en
weergavefuncties zijn alleen
beschikbaar als de Risicogebieden
vooraf zijn gedownload en in het
systeem zijn geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Traffic-berichten ".
Stel de filters
" Op de route ",
" Rondom ",
" Op bestemming " in om een
meer gedetailleerd overzicht van
meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
.
329
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Opties traffic ".
Selecteer:
- " Nieuwe berichten melden ",
- " Spraakweergave berichten ",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer " Bevestigen ".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem
ontvangen TMC-bericht (Trafic Message
Channel) is informatie met betrekking tot
de verkeersomstandigheden die in real
time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra een
verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt
de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken
en wordt het verkeersbericht
weergegeven. Zodra het verkeersbericht
is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Spraak ".
Schakel " Verkeer (TA)" in
of uit.
330
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Conguratie
Niveau 2 Niveau 3
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Keuze van het thema
"Configuratie"
Hoofdpagina
.
331
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Configuratie
Audio-instellingen
Geluid De geluidssfeer kiezen.
Verdeling
De verdeling van het geluid over het interieur
instellen dankzij het Arkamys
®
-systeem.
Effecten
Het geluidsvolume selecteren of het volume
koppelen aan de wagensnelheid.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Spraak
Het geluidsvolume van de stem instellen en
kiezen voor het opnoemen van straatnamen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Configuratie
Scherm uit
Scherm uitschakelen (zwart scherm). Druk op het
scherm om het weer in te schakelen.
Configuratie
Thema's
Bevestigen
De instellingen opslaan nadat de gewenste
achtergrond is geselecteerd.
Configuratie
Interactieve hulp
Terug
Raadplegen van de Interactieve hulp.
Rijhulpsysteem -
Uitrusting
Verklikkerlampjes
Audio / Communicatie
GPS-navigatie
Vorige pagina
Volgende pagina
332
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Eenheden
Display
Configuratie
Instellen datum en tijd
Fabrieksinstellingen
Niveau 1 Niveau 2
"Configuratie"
Secundaire pagina
.
333
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Configuratie
Secundaire pagina
Systeeminstelling
Eenheden
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens in de lijst selecteren en
vervolgens op Wissen drukken.
Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Configuratie
Secundaire pagina
Tijd/datum
Bevestigen
De datum en tijd instellen en vervolgens
bevestigen.
Configuratie
Secundaire pagina
Scherminst.
Automatische tekstweergave uitschakelen
De lichtsterkte instellen en vervolgens bevestigen.Animaties uitschakelen.
Bevestigen
334
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Taalkeuze
RekenmachineConfiguratie
Kalender
Niveau 1 Niveau 2
"Configuratie"
Secundaire pagina
.
335
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Configuratie
Secundaire pagina
Talen
Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Configuratie
Secundaire pagina
Rekenmachine
De rekenmachine selecteren.
Configuratie
Secundaire pagina
Kalender
De kalender selecteren.
336
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Geluidsinstellingen
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Audio- instellingen ".
Selecteer " Geluid " of " Verdeling "
of " Effecten " of " Beltonen " of
" Spraak ".
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt
voor een betere geluidsverdeling in het
interieur.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het
Arkamys
©
-systeem) in de auto is
belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de
weergave af te stemmen op het aantal
inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de
configuratie met 6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Geluid , Bass:,
Treble: , Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de Verdeling en de
Balans zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
- " Geluid " (6 verschillende opties)
- " Bass: "
- " Treble: "
- " Loudness " (inschakelen/
uitschakelen)
- " Verdeling ", (" Bestuurder ",
" Alle passagiers ", " Alleen vóór ")
- " Geluidssignaal bij aanraken
touchscreen "
- " Volume gekoppeld aan
snelheid " (inschakelen/
uitschakelen)
.
337
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Elke keer dat de achtergrond wordt
gewijzigd, start het systeem opnieuw
op en wordt het scherm even zwart.
De in het systeem geïntegreerde
"Interactieve hulp" vervangt
niet de papieren uitgave van uw
instructieboekje, waarvan de inhoud
veel uitgebreider is.
Uit veiligheidsoverwegingen kan de
procedure voor het veranderen van de
achtergrond uitsluitend bij stilstaande
auto worden uitgevoerd.
Uit veiligheidsoverwegingen kan
de "Interactieve hulp" uitsluitend bij
stilstaande auto worden geraadpleegd.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Thema's ". Selecteer " Interactieve hulp ".
Selecteer een achtergrond in de lijst
met grafische thema's en druk op
" Bevestigen ".
Thema's Interactieve hulp
338
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Selecteer:
- " Tijd/datum " om de tijdzone, de
synchronisatie met het GPS, de
tijd en het formaat en vervolgens
de datum te wijzigen.
- " Talen " om de taal te wijzigen.
- " Rekenmachine " om de
rekenmachine weer te geven.
- " Kalender " om de kalender
weer te geven.
Selecteer " Systeeminstelling ".
Selecteer " Scherminst. ".
Selecteer " Eenheden " om de
eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Schakel " Automatische
tekstweergave uitschakelen " en
" Animaties uitschakelen. " in of uit.
Selecteer " Gegevens wissen " om
de lijst met laatste bestemmingen,
de persoonlijke points of interest en
de contacten uit het telefoonboek te
wissen.
Vink de instelling(en) aan en
selecteer " Verwijderen ".
Selecteer " Fabrieksinstellingen "
om terug te gaan naar de
standaardinstellingen.
Systeem
De instellingen van het systeem wijzigen
340
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Internetdiensten
Niveau 1 Niveau 2
"Internetdiensten"
Hoofdpagina
Applicaties voor hulp tijdens
het rijden, zie de rubriek
"PEUGEOT Connect Apps"*.
Identificatie
Pmtrs DUN-verb.
Internetsnelheid
Sommige smartphones van de
nieuwste generatie zijn hiermee
niet compatibel.
Secundaire pagina
Browsen op het internet via
de Bluetooth-telefoon en het
protocol Dial-Up Networking
(DUN).
* Afhankelijk van het land.
.
341
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
PEUGEOT Connect Apps
De apps maken gebruik van de gegevens
van de auto, zoals de huidige snelheid, de
kilometerstand, de actieradius of de GPS-
positie om relevante informatie te kunnen
verstrekken.
Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige
functies alleen beschikbaar als de auto
stilstaat.
De app "MyPeugeot" is een link tussen de
gebruiker, het merk en het netwerk.
Hiermee kan de klant alles te weten komen
over zijn auto: onderhoudsschema, accessoire-
aanbod, afgesloten servicecontracten enz.
Ook is het mogelijk de kilometerstand door te
geven aan de site "MyPeugeot" of een dealer
te zoeken.
Druk op het menu "Internetdiensten"
om de apps weer te geven.
Sluit de dongel "PEUGEOT
Connect Apps" aan op de USB-
aansluiting.
* Afhankelijk van het land.
"PEUGEOT Connect Apps"* bestaat uit
rijhulpapplicaties die de bestuurder in
real time van nuttige informatie kunnen
voorzien over o.a. de situatie op de
weg, risicozones, brandstofprijzen,
parkeermogelijkheden, toeristische
plaatsen, weersomstandigheden, leuke
adresjes…
Deze service bevat de toegang tot
het mobiele netwerk in combinatie
met het gebruik van de apps. Om
"PEUGEOT Connect Apps"* te kunnen
gebruiken, moet u een contract
afsluiten bij het PEUGEOT-netwerk. De
beschikbaarheid is afhankelijk van het
land van bestemming en de versie van
het touchscreen. U kunt zich ook na
aflevering van de auto voor de dienst
aanmelden.
342
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Contacten
Gesprekkenlijst
"Telefoon"
Hoofdpagina
.
343
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Gesprekkenlijst
Alle oproepen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Ontvangen
Verzonden
Contacten
Vergrootglas
Raadplegen
Aanmaken
Bellen
Telefoon
Contacten
Adresbestanden
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Raadplegen
Aanmaken
Wijzigen
Verwijderen
Alles wissen
Op naam
Bevestigen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
344
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth (apparatuur)
Opties Telefoon
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon -verbinding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
"Telefoon"
Secundaire pagina
.
345
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Bluetooth
verbinding
Zoeken Externe apparatuur zoeken.
Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde
externe apparaat beëindigen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Verwijderen De geselecteerde telefoon Verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Zoeken naar
apparatuur
Gedetecteerde
apparatuur
Telefoon
Het zoeken naar externe apparatuur starten.Streaming audio
Internet
Telefoon
-verbinding
Secundaire pagina
Opties Telefoon
In de wacht
De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw
telefonische gesprekspartner het gesprek met de
passagier niet kan horen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Geheugenstatus
Gebruikte en beschikbare items, percentage
gebruik van intern telefoonboek en van de
contacten via Bluetooth.
Bevestigen De instellingen opslaan.
346
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat.
Snelle procedure via de telefoon
Selecteer in het menu Bluetooth van uw
telefoon de systeemnaam in de lijst met
gedetecteerde apparatuur.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer " OK " en bevestig.
Procedure via het systeem
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"
(configuratie van de telefoon).
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth verbinding ".
Selecteer " Zoeken naar apparatuur ".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de gewenste
telefoon en kies
" Bevestigen ".
Voer een code van minimaal 4 cijfers
in om verbinding te maken en
" Bevestigen ".
Voer dezelfde code in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden
met de volgende profielen:
- " Telefoon " (handsfree set, alleen
telefoon),
- " Streaming audio " (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- " Internet " (alleen webbrowser als uw
telefoon compatibel is met de norm
Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").
Selecteer één of meer profielen en bevestig uw
keuze.
.
347
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
De beschikbaarheid van diensten hangt
af van het GSM-netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur. Controleer in de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon
en informeer bij uw provider welke
diensten voor u toegankelijk zijn.
Het systeem kan maar één profiel
kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt de drie profielen
als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site
www.peugeot.nl.
De herkende telefoon
wordt weergegeven in de
lijst.
Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere
keer dat het contact wordt aangezet, worden
gevraagd om de automatische verbinding te
accepteren.
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig
is, wordt deze automatisch herkend en binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van
het contact is de koppeling automatisch tot
stand gebracht (Bluetooth actief).
Om het profiel van de automatische verbinding
te veranderen moet u de telefoon in de
lijst selecteren en vervolgens de gewenste
instelling selecteren.
Het is afhankelijk van het type telefoon
of het systeem u vraagt om toestemming
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan
" Updaten ".
Verbinding maken met een
Bluetooth
®
-apparaat
Automatisch opnieuw verbinding
maken
Als het contact wordt aangezet, wordt er
automatisch opnieuw verbinding gemaakt met
de telefoon waarmee verbinding was toen het
contact de laatste keer werd afgezet, indien
bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is
geactiveerd.
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Handmatig verbinding maken
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth " om de lijst
van gekoppelde apparaten weer te
geven.
Selecteer de externe apparatuur waarmee u
verbinding wilt maken.
Druk op " Zoeken naar apparatuur ".
De verbinding wordt bevestigd door de
weergave van een melding en de naam van de
telefoon.
348
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Beheer van
telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan
randapparatuur worden gekoppeld of
losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst
van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Bluetooth " om de lijst
van gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Selecteer de randapparatuur in de lijst.
Selecteer " Zoeken naar apparatuur "
Of
" Verbinden / Loskoppelen " om via
Bluetooth verbinding te maken met
de geselecteerde randapparatuur of
de verbinding te verbreken.
Of
" Verwijderen " om de koppeling te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
Selecteer " Ophangen ".
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op " Bellen " om het nummer
te bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
.
349
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer " Contacten ".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Selecteer " Bellen ".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Gesprekkenlijst ".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Contacten ".
Selecteer " Raadplegen ".
Selecteer " Aanmaken " om een
nieuw contact toe te voegen.
Of
" Wijzigen " om het geselecteerde
contact te wijzigen.
Of
" Verwijderen " om het
geselecteerde contact te verwijderen.
Of
" Alles wissen " om alle informatie
van het geselecteerde contact te
verwijderen.
Selecteer " Op naam " om de lijst
met contacten te raadplegen.
350
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
Veelgestelde vragen
Navigatie
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Info-Service" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding
van "Risicogebieden" die
niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of
op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de
"Risicogebieden" te kunnen bepalen. Selecteer "Op
de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te
schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de
melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
.
351
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen.
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het
systeem is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
352
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in
de lijst is veranderd.
Houd de toets "List" van de stuurwielbediening
ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken
of druk op de functie van het systeem: "Lijst
updaten".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
.
353
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USB-
poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt
voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan
worden. Bij apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte
van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler
is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
audio-installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige tijd
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem
een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
354
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
.
355
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
356
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
.
357
Audio en telematica
308_nl_Chap10b_SMEGplus_ed01-2016
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.peugeot.nl (services) kunt u bekijken of
uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen
dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen
SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
.
359
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Peugeot Connect Sound
Autoradio / Bluetooth
®
Inhoud
Basisfuncties 360
Stuurkolomschakelaars 361
Menu's 362
Radio 362
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 364
Media 366
Telefoon 370
Menustructuur/menustructuren display(s) 372
Veelgestelde vragen 375
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat deze
uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio
zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
360
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Basisfuncties
Aan/uit en volumeregeling.
Weergave van de lijst radiozenders.
Lang indrukken: nummers van de CD
of de MP3-afspeellijsten (CD / USB).
Selecteren van de geluidsbron:
Radio; Audio-CD-/MP3-CD-speler;
USB; Jack-aansluiting; Streaming
audio; AUX-ingang.
Selecteren van het golfbereik FM,
DAB en AM.
Instellen van de geluidsweergave:
geluidsverdeling voor/achter, links/
rechts, loudness, geluidssferen.
Functie TA (verkeersinformatie) AAN/
UIT.
Selecteren van de weergave op
het display: datum, audiofuncties,
telefoon, Bluetooth, persoonlijke
instellingen-configuratie.
Selecteren van een lagere/hogere
radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Selecteren van bestandenlijst /
genre / artiest / vorige of volgende
afspeellijst (USB).
Huidige bewerking verlaten.
Bevestigen.
Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, MP3 of USB.
Weergave van het algemene menu.
.
361
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Radio: selecteren van de vorige/
volgende voorkeuzezender.
USB : selecteren van het genre /
artiest / index van de lijst.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu.
Volume verlagen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
vooruitspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Mute: geluid onderbreken door
het gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
een van de twee volumetoetsen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
vorige nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
terugspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het telefoonmenu.
Volume verhogen.
362
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Menu's
Display C
Multimedia
Parameters media, Radio-
instellingen.
Telefoon
Bellen, Beheer index, Beheer
telefoon, Gespr. beëindigen.
Bluetooth-verbinding
Beheer aansluitingen, Extern
apparaat zoeken.
Persoonlijke instellingen -
Configuratie
Parameters van de auto definiëren,
Taalkeuze, Configuratie display,
Keuze van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare menu's
de rubriek "Menustructuur display(s)".
Radio
Selecteren van een zender
Druk herhaalde malen op de
toets SRC om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND om het
golfbereik te selecteren.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op de toets LIST voor een lijst
van de beschikbare zenders in het
gebied waar u zich bevindt (maximaal
30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Display A
.
363
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
RDS
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een
normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "RDS volgen activeren".
Druk op OK, op het display wordt de
aanduiding RDS weergegeven.
Als de modus "Radio" is ingeschakeld, druk
dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te
schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Daardoor kan de
ontvangst van de zender tijdens de reis
wegvallen.
Verkeersinformatie (TA)
beluisteren
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren
of uit te schakelen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren
naar de verkeersinformatie. Om
te worden geactiveerd moet deze
functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen
ontvangen. Zodra er een bericht
wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (Radio, CD, ...)
automatisch onderbroken en wordt
de verkeersinformatie doorgegeven.
Zodra het bericht is afgelopen, wordt
de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
364
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Weergave van de opties:
doorgestreept indien actief maar niet
beschikbaar.
Opgeslagen radiozender, toetsen
1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de naam van de
beluisterde "multiplex" (ook wel
"bundel" genoemd).
Geeft de kwaliteit van het signaal op
de beluisterde band weer.
Weergave Radiotekst (TXT) van de
beluisterde radiozender.
Weergave van de naam van de
zender waarop is afgestemd.
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is in "FM", wordt de optie
"DAB FM" doorgestreept weergegeven.
.
365
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Selecteer " Multimedia " en
bevestig.
Selecteer " Volgsysteem digitale
zender / FM " en bevestig.
Lang indrukken : selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de zender).
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Druk op de toets "Menu".
Zoeken naar de volgende "multiplex/
bundel".
Wijzigen van het golfbereik (FM1,
FM2, DAB,...)
Dankzij de digitale radio kunt
u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra
categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen
uit radiozenders die op alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Digitale radio
Druk op "OK" zodra de radio op het
display wordt weergegeven om het
contextuele menu weer te geven.
(RDS-volgsysteem, Volgsysteem
digitale zender / FM, Weergave
Radiotekst (TXT), Zenderinformatie,...)
Volgsysteem digitale zender
DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM"
biedt de mogelijkheid om bij slechte
ontvangst van het digitale signaal
automatisch over te schakelen op de
analoge radio"FM" (indien beschikbaar)
zodat u naar uw favoriete zender kunt
blijven luisteren.
Na het inschakelen van het
"Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat
het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume
veranderen.
Zodra het digitale signaal weer
stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale
ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is via de analoge radio
"FM" (optie " DAB/FM " doorgestreept),
of als het "Volgsysteem digitale zender /
FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid
wegvallen als de ontvangst van het
digitale signaal slecht wordt.
366
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Media
USB-speler
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het externe USB-apparaat met een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk
geheugen). Dit kost enkele seconden tot enkele
minuten bij een eerste aansluiting.
Deze wachttijd kan worden bekort door
andere bestanden dan muziekbestanden te
verwijderen en het aantal mappen te beperken.
Elke keer dat het contact wordt afgezet of
een USB-stick wordt aangesloten, worden de
playlists bijgewerkt.
De playlists worden in het geheugen
opgeslagen: als de playlists niet zijn gewijzigd,
kost het laden ervan minder tijd.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Druk enige tijd op LIST voor het
weergeven van de indelingen.
Kies per "Map" / "Artiest" /
"Genre" / "Playlist".
Druk op OK om de gekozen indeling
te bevestigen en vervolgens opnieuw
op OK om de keuze vast te leggen.
Druk kort op LIST voor de indeling
die u de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van
de toetsen links/rechts en omhoog/
omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende track van de
lijst te gaan.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit spoelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar volgende/vorige "Map" /
"Artiest" / "Genre" / "Playlist" van
de lijst te gaan.
.
367
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
AUX-aansluiting
(AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens
het volume van de autoradio af. Het externe
apparaat moet worden aangestuurd met de
bedieningstoetsen van het apparaat.
Sluit eenzelfde extern apparaat
niet tegelijkertijd aan via de Jack-
aansluiting en de USB-aansluiting.
CD-speler
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele
CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-brander.
Plaats een CD in de CD-speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om
de tracklist van de CD weer te geven.
Houd een van toetsen ingedrukt om
snel vooruit of achteruit te spoelen.
368
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
De autoradio speelt uitsluitend bestanden
met de extensie ".mp3" en een
samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz
af. Geluidsbestanden met een andere extensie
(.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden
afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en verwijder speciale tekens
(bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om de functie "CD" te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
map van de CD te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
track van de CD te kiezen.
Druk op de toets LIST om de
speellijsten van de MP3-CD weer te
geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Een MP3-CD afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot
alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het
enkele tot enkele tientallen seconden duren
voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal
255 MP3-bestanden, verdeeld over
8 speellijsten, afspelen. Het is echter
raadzaam het aantal afspeellijsten tot
twee te beperken om een lange laadtijd
van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening
gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde
niveau weergegeven.
.
369
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat
FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik voor een correcte werking de
originele USB-kabels van Apple
®
.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
* In sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden
geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming biedt de mogelijkheid
audiobestanden van de telefoon via de
luidsprekers van de auto te beluisteren.
Koppel de telefoon: zie de rubriek " Telefoon ".
Selecteer in het menu " Bluetooth: telefoon -
audio" de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch
verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
Via de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening op het
stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de
muziekstukken aansturen**. De informatie over
de muziekstukken kan op het display worden
weergegeven.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE* te drukken.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
370
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Telefoon
Koppelen van een Bluetooth
®
-telefoon
Display C
(Afhankelijk van model en uitvoering)
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan het Bluetooth-systeem van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd bij stilstaande auto en met
aangezet contact.
Raadpleeg de site www.peugeot.nl voor meer
informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Druk op de toets MENU.
Kies in het menu:
- "Bluetooth : telefoon - audio"
- "Bluetooth configuratie"
- "Zoeken via Bluetooth"
Er wordt een venster weergegeven met de
melding dat het systeem bezig is met zoeken.
De beschikbare functies zijn afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
uw telefoon of neem contact op met uw
provider voor meer informatie over de
beschikbare functies.
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit
venster weergegeven.
Met het menu "Telefoon" krijgt u onder andere
toegang tot de volgende functies: "Index"*,
" Logboek van oproepen ", " Raadplegen
koppelingen ".
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U
kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van minimaal
4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Op het scherm wordt de geselecteerde telefoon
weergegeven. Voer, om de koppeling te
accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
bevestig vervolgens met OK.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt
u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals
proberen.
Op het scherm verschijnt de melding dat de
koppeling is geslaagd.
De toegestane automatische verbinding
wordt geactiveerd nadat de telefoon is
geconfigureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn
na de synchronisatie beschikbaar.
.
371
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Een gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek wordt aangegeven
door een beltoon en het verschijnen van een
bovenliggend venster op het display.
Selecteer met behulp van de toetsen
de knop "JA" op het display.
Bevestig met OK.
Druk op deze toets van de
stuurkolomschakelaars om het
gesprek te accepteren.
Bellen
Ga naar het menu " Bluetooth: telefoon -
audio".
Selecteer " Beheer van een gesprek ".
Selecteer " Bellen ".
Of
Selecteer " Logboek van oproepen ".
Of
Selecteer " Index ".
Druk gedurende meer dan twee
seconden op deze toets om toegang
te krijgen tot uw adresboek. Gebruik
vervolgens de rolknop om het
nummer te selecteren.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord
van uw telefoon om een nummer in te voeren.
Een gesprek beëindigen
Druk gedurende het gesprek meer
dan twee seconden op deze toets.
Bevestig met OK om het gesprek te
beëindigen.
Het systeem heeft, afhankelijk van
de compatibiliteit van de telefoon en
gedurende de Bluetooth-verbinding,
toegang tot de contactenlijst van de
telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in een
contactenlijst die, ongeacht welke
telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.
Het menu van de contactenlijst is niet
beschikbaar als de contactenlijst leeg is.
372
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Menustructuur/menustructuren display(s)
Radio-CD
Mode REG
CD herhalen
Random Play
Cong auto*
RW achter aan
Opties
Diagnose
Volgen RDS
Raadplegen
Beëindigen
1
2
3
3
1
2
2
2
2
1
2
Display A
* De parameters variëren afhankelijk van het
uitrustingsniveau.
Follow me home
2
Eenheden
Temperatuur : °Celsius / °Fahrenheit
Brandstofverbruik: KM/L - L/100 - MPG
1
2
2
Inst.Weergave
Maand
Dag
Uren
Minuten
Jaar
12 H/24 H weergave
Talen
Italiano
Nederlands
Portuguès
Português do Brasil
Français
Deutsch
Čeština
English
Hrvatski
Español
Magyar
1
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
.
373
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Parameters media
MEDIA Telefoon
Afspeelmodus kiezen
Indeling afspeellijst kiezen
Normaal
Per map
Shuffle uitgebreid
Per genre
Shuffle
Per artiest
Herhaling
Per playlist
3
3
3
3
3
3
3
3
1
2
2
Bellen
Radio-instellingen
Telefoonboek
Logboek
Voicemail
Nummer kiezen
Beheer index
Beheer telefoon
Gespr. beëindigen
Beheer aansluitingen
BLUETOOTH-VERBINDING
Extern apparaat zoeken
Een bestand verwijderen
Alle bestanden verwijderen
Een bestand raadplegen
Telefoonstatus
1
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
2
2
2
Display C
374
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Parameters van de auto
definiëren*
Geluidkeuze
Taalkeuze
Configuratie display
* Volgens uitvoering auto.
Keuze van eenheden
Datum en tijd instellen
Instellingen display
Lichtsterkte
1
1
1
1
2
2
2
2
PERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE
.
375
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-
speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Veelgestelde vragen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge
tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste
stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te
selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
Radio
376
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio valt
1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het
radiostation.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
.
377
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend.
De USB-stick is misschien defect.
Formateer de USB-stick opnieuw.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
378
Audio en telematica
308_nl_Chap10c_RD45_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot
mijn voicemail.
Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit
ondersteunen.
Telefoon
379
.
Index
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Aanhanger............................................. 147, 218
Aanhangergewichten ............................278, 285
Aansluiting 12V .................................. 82, 84, 88
Aansluiting 230V .......................................82, 85
ABS ...............................................................121
Accessoires.................................. 152, 220, 222
Accu .......................................219, 231, 268-271
Accu laden ....................................................270
Achterbank ................................................79, 80
Achterruitverwarming ...........................101, 105
Achteruitrijcamera .........................................200
Achteruitrijlicht ......................................257, 259
Actieradius AdBlue .........................................32
Actieradius AdBlue
®
........................................ 32
Adaptieve snelheidsregelaar ........................180
AdBlue
®
..................................... 26, 32, 233-235
Additief AdBlue .....................................235, 237
Afmetingen ....................................................289
Afstand in tijd tot de voorligger ..................... 187
Afstandsbediening ............50, 51, 56, 58-60, 65
AFU ...............................................................121
Afzetten van de motor ...................................148
Airbags ............................................23, 127, 134
Airbags vóór .......................................... 127, 130
Airconditioning ....................................10, 93, 95
Airconditioning (handbediend) .........92-94, 100
Airconditioning met gescheiden regeling .....100
Alarmknipperlichten .............................. 118, 238
Alarmsysteem .................................................67
Algemeen menu ............................................362
Allesdragers ..................................................223
Antiblokkeersysteem (ABS) .......................... 121
Antispinregeling (ASR) ......................17, 21, 121
Apple
®
-speler ........................................314, 369
Armleuning ...................................................... 82
Armleuning achter ...........................................86
Armleuning vóór ..............................................84
ASR ...............................................................121
Audio-aansluitingen ........................................85
Audiokabel ....................................................312
Automatische airconditioning ...................92, 95
Automatische ruitenwissers .................. 114, 116
Automatische transmissie ..........10, 12, 15, 151,
153, 162, 165, 169-171,
177, 181, 232, 268
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten .................................... 118
Automatisch inschakelen
verlichting ....................................108, 111, 112
Automatisch noodremsysteem .............190, 193
Automatisch remmen bij kans op
aanrijding ......................................22, 190, 193
AUX-aansluiting ....................................312, 367
Aux-ingang .................................................... 312
CD .........................................................312, 367
CD MP3 .........................................312, 367, 368
CD-/MP3 -speler ........................... 312, 367, 368
Centrale vergrendeling .................51, 56, 58, 59
Claxon ...........................................................121
Configuratie van de auto ................................44
Contact ............................................98, 150, 152
Contact aangezet ..........................................152
Controle motorolieniveau................................31
Controles ............................... 226, 227, 231, 232
A
B
C
Bagageafdekking ......................................88, 89
Bagagenet voor hoge belading.......................90
Bagageruimte ..................................................61
Banden ............................................................10
Bandencompressor ......................................239
Bandenreparatieset ......................................239
Bandenspanning .............10, 239, 245, 251, 292
Bandenspanningscontrole (met set) .............239
Bandenspanning te laag (detectie) ...............209
Batterij afstandsbediening ........... 54, 55, 64, 65
Batterij afstandsbediening vervangen ......54, 64
Bediening autoradio aan stuurkolom ....299, 361
Bedrijfsauto ...................................................291
Bekerhouder ...................................................82
Beladen ...................................................10, 223
Benzinemotor ................................215, 226, 275
Beveiliging tegen beknellen .................... 70, 102
Bijvullen AdBlue ............................................ 237
Bijvullen additief AdBlue
®
.............................235
Binnenspiegel ...............................................106
BlueHDi .....................................28, 32, 233, 274
Bluetooth (handsfree set) .............346, 347, 370
Bluetooth (telefoon) .............................. 346, 347
Bluetooth-verbinding ............................ 346, 347
Boordcomputer ..........................................37-39
Bovenste riem ...............................................140
Brandstof .................................................10, 215
Brandstofadditief ...................................230, 231
Brandstofniveaumeter ...................................213
Brandstoftank .......................................... 22, 213
Brandstof tanken ...................................213, 215
Brandstoftank leeg (diesel) ...........................274
Brandstofverbruik ...........................................10
Brandstofvuldop ............................................ 213
Brandstofvulklep ...........................................213
Buitenlandse reizen ......................................107
Buitenspiegels...............................101, 105, 195
380
Index
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Halogeenlampen ...................................252, 254
Handgeschakelde
versnellingsbak ................10, 12, 15, 162, 163,
170, 171, 177, 181, 232
Handopvoerpomp .........................................274
Handrem .........................................15, 154, 232
Handsfree set ................................ 346, 347, 370
Het opslaan van de snelheid ........................173
Hill-Holder .....................................................162
Hoedenplank ................................................... 87
Identificatie auto............................................292
Identificatiegegevens .................................... 292
Identificatieplaatjes constructeur .................292
Identificatie (stickers) ....................................292
Indeling bagageruimte .............................. 87, 88
Indeling interieur .............................................82
Inhoud brandstoftank .................................... 213
Instapverlichting ............................................112
Instellen van de uitrustingen ........................... 44
Instellingen bestuurder (opslaan) ...................75
Instellingen (Menu's) .....................................330
Instellingen van het systeem ........................338
Instrumentenpaneel ........................................ 12
Intelligente tractiecontrole ............................122
Interactieve hulp ......................................44, 337
Interieurfilter ..................................................231
Interieurfilter (vervangen) .............................231
Interieurverlichting ................................103, 104
ISOFIX ..........................................................142
ISOFIX bevestigingen ...........................140, 141
ISOFIX kinderzitjes ....................... 140, 142, 143
I
H
Fietsendrager ................................................222
Flacon AdBlue ...............................................237
Follow me home verlichting .............53, 111, 112
Follow-me-home verlichting ......................... 112
Frequentie (radio) ................................. 308, 309
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ........... 112
F
G
Eco-mode ......................................................219
Eco-rijden (adviezen) ...................................... 10
Electronic Stability Program
(ESC) .......................................17, 21, 121, 123
Elektrisch bediende handrem .........20, 155, 160
Elektrisch verstelbare stoelen ........................74
Elektronische remdrukregelaar (REF) .........121
Elektronische sleutel .............. 50, 56, 58, 59, 63
Elektronische startblokkering .......... 53, 65, 154
Elektronisch gestuurde versnellingsbak.........10
Elektronisch Stabiliteits Programma
(ESP)..................................................... 17, 121
ESP ...............................................................121
ESP/ASR .......................................................121
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) ....17
ESP-systeem ..................................................17
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio.......................310, 311, 364, 365
Dagteller .......................................................... 35
Datum (instellen) ........................................47-49
Datum instellen ..........................................47-49
Denon (audiosysteem) ............................89, 293
Detectie te lage
bandenspanning ................... 24, 209, 211, 245
Dieselmotor ............. 15, 215, 227, 274, 281, 285
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting) ..................................... 310, 311
Dimlicht .........................................107, 252, 254
Dimmer dashboardverlichting .........................36
Display instrumentenpaneel ................... 37, 164
Dodehoekdetectie ................................... 16, 195
Driver Sport Pack ..........................................169
Dynamische noodrem ........................... 155, 160
E
D
Geheugen instellingen bestuurder .................75
Gekoeld dashboardkastje ............................... 82
Gereedschap ........................................239, 246
Gevarendriehoek ..........................................238
Gewichten .............................................278, 285
Grootlicht ............................... 107, 252, 254, 256
Hoofdsteunen achter ................................80, 81
Hoofdsteunen verstellen .................................77
Hoofdsteunen vóór..........................................77
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ........... 72
Hulpoproep ................................................... 119
381
.
Index
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Jack ......................................................... 85, 312
JACK-aansluiting ......................82, 85, 312, 367
Jack-kabel ..................................................... 312
Kaartleeslampjes ..........................................103
Kentekenplaatverlichting ..............................261
Keyless entry and start ....... 58-60, 65, 151, 154
Kilometerteller .................................................35
Kinderbeveiliging ....................................63, 144
Kinderen ........................................ 138, 142, 143
Kinderen (veiligheid) .....................................144
Kinderzitjes ............ 126, 131-133, 137, 138, 145
Kinderzitjes (conventioneel) .........................137
Kleurcode lak ................................................292
Kleurendisplay ..................................... 300, 301
Klimaatregeling ...............................................98
Klokje (instellen) .........................................47-49
Koelvloeistoftemperatuur ................................28
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................28
Kofferdeksel sluiten ........................................61
Koplampsproeiers ......................................... 115
Koplampverstelling .......................................113
Krik ................................................................246
Laden accu....................................................270
Lampen (vervangen) ..................... 252, 257, 259
Lampen vervangen .......................252, 257, 259
LED's ............................................. 252, 257, 259
LED-verlichting .............................252, 257, 259
Lekke band .................................................... 239
Lendensteun .............................................73, 78
Lendensteun, verstelling ................................. 73
Lichtschakelaar ....................................... 14, 107
Lokaliseren van de auto ............................53, 57
Luchtfilter ......................................................231
Luchtfilter (vervangen) .................................. 231
Luchtrecirculatie........................................95, 99
J
K
L
Massagefunctie ...............................................78
Matten .............................................................83
Mat verwijderen ..............................................83
Menu ................................... 302, 304, 306, 316,
318, 322, 330, 342, 344
Menu's (audio) ..................... 302, 304, 306, 316,
318, 342, 344
Menu's (Touchscreen) ................. 295, 300, 301
Menustructuren display ...... 302, 304, 306, 316,
318, 322, 330, 342, 344, 372-374
Milieu ...................................................10, 55, 64
Mistachterlicht ............................... 109, 257, 259
Mistlampen .................................................... 252
Mistlampen vóór ............................109, 252, 256
Monochroom display .....................................372
Monochroom display A .................................372
Monteren allesdragers ..................................223
Motoren .........................................275, 281, 285
Navigatiesysteem..........................................322
Neerklappen stoelen achter ...........................80
Niveau brandstofadditief diesel ............230, 231
Niveau koelvloeistof ................................28, 230
Niveau koplampsproeiervloeistof .........116, 230
Niveau remvloeistof ......................................229
Niveau ruitensproeiervloeistof .............. 116, 230
Niveaus controleren ..............................228-230
Niveaus en controles ............................226-230
Noodbediening achterklep .............................. 62
Noodbediening portieren ................................63
Noodoproep .................................................. 119
Noodprocedure afzetten van de motor .........152
Noodprocedure starten .................................152
Noodremassistentie ...................................... 121
Noodsleutel .....................................................63
Nulstelling dagteller ........................................35
Nulstelling onderhoudsindicator .....................30
M
N
Motorkap .......................................................225
Motorkapsteun ..............................................225
Motorolie .......................................................228
Motorolieniveaumeter .....................................31
MP3 (CD) ......................................................368
Multifunctioneel display
(met autoradio) ......................................49, 362
Multifunctioneel display
(zonder autoradio) ........................................49
382
Index
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Radio .................................... 308, 309, 312, 362
Radiozender .................................308, 309, 362
RDS ...............................................................309
Regeling luchtopbrengst .................................95
Regeling luchtverdeling ..................................95
Regelmatige controles .......................... 231, 232
Regelmatig onderhoud ...................................10
Regeneratie roetfilter .................................... 231
Remblokken ..................................................232
Remlichten ............................................257, 259
Remmen ............................................21, 25, 232
Remschijven..................................................232
Reservewiel ....................................87, 246, 247
Reservoir koplampsproeiers .........................230
Reservoir ruitensproeiers .............................230
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem ............210
Richtingaanwijzers ........112, 252, 255, 257, 259
Riem .......................................................... 87, 88
Rijadviezen ...........................................146, 147
Risicozones (update) ....................................327
Roetfilter ................................................ 230, 231
Ruitbediening ..................................................70
Ruitensproeier achter ...................................115
Ruitensproeiers .............................................115
Ruitenwisser achter ......................................115
Ruitenwisserbladen vervangen ............ 117, 222
Ruitenwissers .................................. 16, 114, 116
Ruitenwisserschakelaar ......................... 114-116
Schakelaars stoelverwarming ........................76
SCR (Selective Catalytic Reduction) ............ 233
SCR-systeem .......................................... 27, 233
Selectiehendel automatische transmissie .... 165
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ........................................... 163
Serienummer auto ........................................292
Service ............................................................19
Serv ice (verklikkerlampje) .............................19
Set voor tijdelijke bandenreparatie ......... 87, 239
Sfeerverlichting .............................................104
Sjorogen ....................................................87, 88
Skiluik ..............................................................86
Sleepoog .........................................................87
Slepen van een auto .....................................272
Sleutel ........................ 50, 51, 56, 58, 59, 64, 65
Sleutel met afstandsbediening ....51, 53, 59, 154
Sneeuwkettingen ..................................209, 216
Sneeuwscherm ..................................... 217, 218
Snelheidsbegrenzer ..............................173, 174
Snelheidsregelaar ................. 173, 177, 180, 181
Spaarfase ......................................................219
Sproeiers, verwarmd .................................... 117
Starten van de auto.......................151, 152, 165
Starten van de motor ....................................148
Stilzetten van de auto ...................151, 152, 165
Stoelen achter ...........................................79, 80
Stoelen verstellen .....................................73, 74
Stoelverwarming .............................................76
Stop ................................................................. 18
Stop & Start ..........16, 25, 39, 92, 100, 170, 172,
213, 225, 231, 268, 271
Stop (verklikkerlampje) ...................................18
Streaming audio Bluetooth ...........312, 314, 369
Stuurslot ..................................................53, 154
Stuurwiel (verstellen) ......................................72
Supervergrendeling ..................................52, 60
Synchroniseren afstandsbediening ..........54, 64
Synchroniseren van de
afstandsbediening ..................................54, 64
R S
Oliefilter ......................................................... 231
Oliefilter (vervangen) ....................................231
Olieniveau ...............................................31, 228
Oliepeilstok .............................................31, 228
Olieverbruik ...................................................228
Onder de motorkap .............................. 226, 227
Onderhoudscontroles .....................................10
Onderhoudsindicator ......................................28
Ontdooien........................................93, 100, 101
Ontgrendelen ..................................... 50, 56, 58
Ontluchten brandstofsysteem .......................274
Ontwasemen ...........................................93, 100
Ontwasemen achter ..............................101, 105
Opbergvakken ...............................82, 84, 86-88
Openen bagageruimte ................. 50, 56, 58, 61
Openen motorkap .........................................225
Openen portieren ............................... 50, 56, 58
Opschakelindicator .......................................164
Overzicht gewichten .............................278, 285
Overzicht motoren ........................275, 281, 285
Overzicht zekeringen ...................262, 264, 266
O
Pack e-Motion ............................................... 169
Panoramadak ................................................ 102
Park Assist ....................................201, 203, 206
Parkeerhulp achter .......................................198
Parkeerhulp vóór ...........................................198
Parkeerlichten ........107, 252, 253, 255-257, 259
PEUGEOT Connect Apps .............................341
Peugeot Connect Assistance ....................... 119
Peugeot Connect Packs ............................... 119
Peugeot Connect SOS ................................. 119
Plafonniers ....................................................103
Portieren sluiten ............................51, 56, 58, 59
Pyrotechnische gordelspanners ................... 126
P
383
.
Index
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Veiligheidsgordels ..........................124-126, 137
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen .......................127, 131-133, 138,
140, 142, 143, 145
Ventilatie ....................................... 10, 91-94, 99
Ventilatieroosters ............................................91
Vergrendelen...................................................65
Verkeersinformatie (TA) ........................329, 363
Verkeersinformatie (TMC) ............................328
Verklikkerlampje remsysteem .........................21
Verklikkerlampjes .....................13-15, 17, 18, 20
Verklikkerlampje SCR-systeem ...................... 27
Verklikkerlampje service .................................19
Verklikkerlampjes (status) ......................... 15, 20
Verklikkerlampje stop ......................................18
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............15
Verlichting .......................................14, 104, 107
Verlichting bagageruimte ................................88
Verlichting overdag ...................... 108, 110, 252,
253, 255, 256
Versnellingshendel .........................................10
Verversen ...................................................... 228
Vervoer van lange voorwerpen ......................86
Vervuiling van het roetfilter (diesel) ..............231
Verwarming ...................................10, 91, 93, 94
Voorruitverwarming ...................................... 117
Voorstoelen ............................................... 73-75
V
W
Z
Waarschuwing bij kans op aanrijding ...........190
Waarschuwingssignaal sleutel in contact ....150
Weergave van de afstand in tijd tot de
voorligger .................................................... 187
Wiel demonteren ........................................... 248
Wiel monteren ...............................................248
Wiel verwisselen ...................................246, 247
Window-airbags ....................................129, 130
WIP Sound ....................................................359
Zekeringen ................................... 262, 264, 266
Zekeringen vervangen ................. 262, 264, 266
Zekeringkast motorruimte .............................266
Zij-airbags .............................................129, 130
Zijknipperlicht ................................................256
Zijspots ..................................................113, 256
Zijverlichting ..................................................113
Zonnescherm (panoramadak) ......................102
Zuinig rijden ....................................................10
Tankbeveiliging .............................................214
Technische gegevens ...........275, 278, 281, 285
Te laag brandstofniveau .........................22, 213
Telefoon ........................................346-348, 370
Temperatuurregeling.......................................95
Tijdelijke bandenspanning (met set) ............. 239
Tijd instellen ...............................................47-49
TMC (verkeersinformatie) .............................328
Toevoer van buitenlucht ..................................99
Touchscreen .....38, 40, 42, 44, 45, 47, 173, 211
Touchscreen (Menu's) ................. 295, 300, 301
Trekhaak ............................................... 147, 218
Uitschakelen airbag passagier ............. 127, 134
Uitschakelen ESP .........................................123
Updaten risicozones .....................................327
USB .................................................85, 312, 368
USB-aansluiting ........................82, 85, 312, 366
USB-poort .............................................312, 366
U
T
384
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
308_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
04-16
308_nl_Chap00_Couverture_ed01-2016
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met
betrekking tot autowrakken, wordt voldaan
aan de in deze richtlijn gestelde doelen en
dat recycleerbare materialen worden gebruikt
voor de fabricage van producten die door haar
worden verkocht.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat
u dit te bieden.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan
storingen in het elektronische systeem
van uw auto veroorzaken. Ga naar het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot
de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de
auto, uitsluitend voorbehouden aan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen). De
fabrikant kan niet aansprakelijk worden
gesteld als deze aanwijzing niet wordt
opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door
Automobiles PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens de
technische voorschriften van de fabrikant
zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van
de wettelijke en contractuele garanties.
Op verschillende plaatsen in uw
auto zijn stickers aangebracht. Ze
bevatten veiligheidswaarschuwingen
en informatie over de identificatie van
uw auto. Verwijder ze niet: ze horen
namelijk bij de auto.
www.peugeot.com
308_nl_Chap00_Couverture_ed01-2016
Néerlandais
16308.0070
*16308.0070*
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden.
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde landen
kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking
van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met
uw dealer .
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Neem voor meer informatie contact op met het netwerk
van het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Welke brandstoffen zijn
geschikt?
Diesel voor lage temperaturen
Bij temperaturen lager dan 0°C (+32°F) kan de
stolling van paraffine in zomerdiesel storingen
in het brandstofsysteem veroorzaken. Om dat
te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de brandstoftank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Als desondanks bij temperaturen lager
dan -15°C (+5°F) de motor moeilijk aanslaat,
is het raadzaam de auto enige tijd in een
verwarmde garage of werkplaats te laten staan.
16CAR.A070
*16CAR.A070*
2

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Peugeot 308 - 2016 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Peugeot 308 - 2016

Peugeot 308 - 2016 Bedienungsanleitung - Deutsch - 393 seiten

Peugeot 308 - 2016 Bedienungsanleitung - Englisch - 393 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info