Gehele of gedeeltelijke reproductie of vertaling ve
rboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemmin
g van Peugeot Motocycles 7/11
FR
GB
DE
IT
ES
NL
GR
SE
PT
FI
DK
4. Startknop
5. Noodstopknop
Deze inrichting maakt het, in noodgevallen, mogelij
k de
motor uit te schakelen.
E.Stand uitgeschakelde motor
F. Startstand
FUNCTIES VAN DE
SLEUTELSCHAKELAAR
A.De motor is uitgeschakeld. Het elektrische circui
t is
uitgeschakeld. De sleutel kan verwijderd worden.
B.Het elektrische circuit is ingeschakeld. De motor
kan
gestart worden. De sleutel kan niet verwijderd word
en.
C.Het elektrische circuit is uitgeschakeld. Het stu
ur staat
naar links. De stuurinrichting kan geblokkeerd word
en.
De sleutel kan verwijderd worden.
D.Door de sleutel in deze stand te zetten kunt u he
t zadel
openen met behulp van een kabelsysteem.
INRICHTINGEN
Startbeveiliging
In de bergruimte onder
het zadel is een
schakelaar voor de
vergrendeling van het
startcircuit geïnstalleerd.
Stand LOCK. De motor
kan niet gestart worden.
Stand UNLOCK. De
motor kan gestart
worden.
CONTROLES VÓÓR GEBRUIK
De gebruiker dient zelf te controleren of het voert
uig zich
in goede staat bevindt. Bepaalde beveiligin
gen kunnen
beschadigingen of slijtage vertonen, zelfs als het
voertuig niet gebruikt wordt. Het langdurig blootst
aan
aan slechte weersomstandigheden kan bijvoorbeeld
leiden tot een oxidatie van het remsysteem of het d
alen
van de banddruk hetgeen ernstige gevolgen kan
hebben. Naast een eenvoudige visuele controle is he
t
dus van groot belang de volgende punten vóór elk
gebruik te controleren.
Deze controles nemen slechts weinig tijd in
beslag maar dragen op doelmatige wijze aan
het behoud van een correcte werkstaat van
het voertuig voor een betrouwbaar en tevens
veilig gebruik.
Indien een onderdeel in de lijst van te controleren
punten
niet op correcte wijze werkt, dient u het door uw e
rkende
dealer te laten controleren en indien nodig te late
n
repareren alvorens het voertuig te gebruiken.
CONTROLE VÓÓR VERTREK
• Controleer het brandstofpeil.
• Controleer het motoroliepeil.
• Controleer de werking van de verlichting, de
knipperlichten, de toeter en het stoplicht.
• Controleer de slijtage en de staat van de banden.
• Controleer de bandenspanning.
• Controleer de goede werking van de gashendel.
• Controleer de soepele werking van de midden- en de
zijstandaard.
• Controleer de afstelling van de achteruitkijkspieg
els.
• Controleer de werking en de slag van de remhendels
.
Indien een remhendel een slappe indruk
geeft bij het bedienen ervan :
• Bij een hydraulische hendel is het noodzakelijk de
ze
onmiddellijk door een erkende dealer te laten
controleren.
• Bij een mechanische hendel dient u de spanning bij
te
stellen door de stelmoer van de bedieningshendel aa
n
te draaien.
E
F
4
5
I
G
N
I
T
I
O
N
SEAT OPEN
C
D
A
B
LOCK
UNLOCK
1