40179
24
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/238
Nächste Seite
C-serie display
Naslaghandleiding
Document nummer: 81221_4 NL
Datum: maart 2006
ii C-serie display Naslaghandleiding
Handelsmerken en gedeponeerde handelsmerken
Autohelm, HSB, Raymarine, RayTech Navigator, Sail Pilot, SeaTalk en Sportpilot zijn
gedeponeerde handelsmerken van Raymarine Limited. Apelco is een gedeponeerd
handelsmerk van Raymarine Holdings Limited. (Gedeponeerd in alle belangrijke
marktregio’s.)
AST, Autoadapt, Auto GST, Autoseastate, Autotrim, Bidata, Marine Intelligence,
Maxiview, On Board, Raychart, Raynav, Raypilot, Raystar, ST40, ST60, Seaclutter,
Smart Route, Tridata en Waypoint Navigation zijn handelsmerken van Raymarine
Limited.
Navionics is een gedeponeerd handelsmerk van Navionics Company, Italië.
Alle andere productnamen zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van
hun respectievelijke eigenaren.
De software in dit product is deels gebaseerd op het werk van de Independent JPEG
Group.
Inhoud handleiding ©Raymarine UK 2006.
Belangrijke informatie i
Belangrijke informatie
Beoogd gebruik
De display die in deze handleiding wordt beschreven kan deel uitmaken van een radar-
of GPS-systeem voor navigatie, dat bedoeld is voor gebruik op pleziervaartuigen of
kleine werkboten (geen IMO/SOLAS klasse).
Deze handleiding bevat belangrijke informatie over de bediening en het onderhoud
van de C-serie display. Om de beste resultaten met dit product te bereiken, dient u deze
handleiding aandachtig te lezen.
Voor uitgebreide informatie over de installatie en integratie van het systeem
raadpleegt u de installatie instructies die bij de C-serie display meegeleverd zijn.
Veiligheidsvoorschriften
WAARSCHUWING: navigatiehulpmiddel
Dit apparaat is bedoeld als navigatiehulpmiddel. De nauwkeurig-
heid ervan kan door vele factoren worden beïnvloed, zoals storing
of defecten van apparatuur, omgevingsomstandigheden of
onjuiste behandeling of gebruik. De gebruiker is verantwoordelijk
voor gebruik met gezond verstand en de benodigde navigatie-
vaardigheden. Dit apparaat mag nooit ter vervanging van gezond
verstand en navigatievaardigheden worden gebruikt.
WAARSCHUWING: installatie van producten
Deze apparatuur moet in overeenstemming met de C-serie
installatie instructies worden geïnstalleerd. Niet opvolgen van de
instructies kan leiden tot verminderde prestaties van het product,
persoonlijk letsel en/of schade aan uw boot.
WAARSCHUWING: hoogspanning
De display en scanner werken met hoogspanning. Voor afstelling
zijn specialistische procedures en gereedschappen nodig - er zijn
geen onderdelen of afstellingen waaraan de gebruiker service kan
of mag verrichten. De gebruiker mag de kap nooit verwijderen of
proberen service aan de apparatuur te verrichten.
WAARSCHUWING: elektromagnetische energie
De radar scanner zendt elektromagnetische energie uit. Zorg
ervoor dat de scanner volgens de aanbevelingen in de handleiding
van de scanner geïnstalleerd is. Vermijd direct naar de antenne
kijken.
ii C-serie display Naslaghandleiding
WAARSCHUWING: Fishfinder echolood module
Afkoppelen van de transducerkabel aan de achterkant van de
fishfinder echolood module terwijl die aan staat kan vonken
veroorzaken. De transducerkabel uitsluitend afkoppelen als de
stroomtoevoer uitgeschakeld is. De echolood module moet
geïnstalleerd worden op een goed geventileerde plaats, die vrij
van ontvlambare dampen is.
VOORZICHTIG: binnendringen van water
Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade aan de
display te voorkomen, moet u zorgen dat de klep van de card-houder goed
gesloten is. Dat kunt u horen aan een duidelijke klik.
VOORZICHTIG: CompactFlash cards
Uitnemen van de CompactFlash card terwijl er informatie op wordt
geschreven of van wordt gelezen, kan schade aan de card en verlies van
alle data veroorzaken. Ga te werk zoals beschreven op pag. 18 om de
card uit te nemen.
NOOIT data (waypoints, routes enz.) op een Navionics card opslaan,
omdat de kaarten dan overschreven kunnen worden. Gebruik voor
archiveren een andere CompactFlash card.
NOOIT metalen instrumenten, zoals een schroevendraaier of tang
gebruiken om een card uit te nemen. Dit kan onherstelbare schade
veroorzaken.
VOORZICHTIG: GPS antenne
De GPS (Global Positioning System) antenne nooit op de display aansluiten
of ervan afkoppelen terwijl de stroomtoevoer ingeschakeld is. Dit kan
onherstelbare schade veroorzaken.
VOORZICHTIG: UV licht
Ter bescherming tegen de schadelijke gevolgen van UV licht wordt gead-
viseerd de zonnekap op de display te plaatsen als die niet wordt gebruikt.
VOORZICHTIG: reinigen van de display
Wees voorzichtig bij reinigen van de display, om beschadiging te voorkomen:
(1) Het scherm van de display NOOIT met een droge doek schoonvegen,
omdat dit krassen in de schermcoating kan veroorzaken.
(2) NOOIT zure, ammoniahoudende of schurende reinigingsmiddelen
gebruiken.
Disclaimers
Elektronische kaarten zijn hulpmiddelen voor navigatie, bedoeld om het gebruik van
officiële papieren kaarten te vergemakkelijken, niet om die te vervangen. Alleen
officiële kaarten en mededelingen aan zeevarenden bevatten de actuele informatie
die nodig is voor veilige navigatie. De schipper is verantwoordelijk voor een verstandig
gebruik daarvan. De C-serie display en kaarten ontslaan de gebruiker derhalve niet van
de verplichting de vereiste officiële kaarten en documenten aan boord te hebben.
Belangrijke informatie iii
Raymarine garandeert niet dat dit product vrij van fouten is of gecombineerd kan
worden met producten die door anderen dan Raymarine zijn gefabriceerd.
Dit product werkt met digitale kaartinformatie en elektronische informatie van het
Global Positioning System (GPS), die fouten kan bevatten. Raymarine geeft geen
garanties m.b.t. de nauwkeurigheid van dergelijke informatie en u wordt erop
gewezen dat fouten in die informatie ertoe kunnen leiden dat het product niet correct
functioneert. Raymarine is niet aansprakelijk voor schade of letsel veroorzaakt door
het gebruik of het niet in staat zijn tot het gebruiken van het product, de interactie van
het product met producten gefabriceerd door derden, of fouten in kaarten of
informatie die door het product worden gebruikt en door derden zijn geleverd.
Over deze handleiding
In deze handleiding wordt het gebruik van de C-serie display in combinatie met
Navionics cartografie beschreven. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat alle rand-
apparatuur die erbij wordt gebruikt ervoor geschikt is en correct geïnstalleerd is.
De handleiding is bedoeld voor gebruikers met verschillende navigatievaardigheden,
maar gaat uit van een algemene kennis van het gebruik van een display, scheepvaart-
terminologie en -vaardigheden.
Technische correctheid
De informatie in deze handleiding was, naar ons beste weten, correct bij het ter perse
gaan. Raymarine aanvaardt echter geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten,
onnauwkeurigheden of weglatingen.
Vanwege het beleid van Raymarine om producten voortdurend te verbeteren en te
actualiseren, behouden wij ons het recht voor productspecificaties zonder vooraf-
gaande mededeling te wijzigen. Daardoor kunnen er soms niet te voorkomen
verschillen tussen product en handleiding zijn.
Raymarine geeft geen after-sales of technische ondersteuning voor Navionics cards
met elektronische kaarten. Als u een fout of weglating op een Navionics kaart wilt
melden, kunt u die informatie naar de Navionics website sturen via onderstaande link:
http://www.navionics.com/DiscrepancyReports.asp
Raymarine ondersteunt mogelijk niet alle kenmerken en functies van bepaalde
Navionics cartografie.
Conformiteit met EMC-normen
Alle apparatuur en accessoires van Raymarine zijn ontworpen volgens de hoogste
industriële normen voor gebruik in de pleziervaart. Ontwerp en fabricage zijn in
overeenstemming met de desbetreffende normen voor elektromagnetische compati-
iv C-serie display Naslaghandleiding
biliteit (EMC). Een goede installatie is echter noodzakelijk om goede prestaties te
verzekeren.
Multimedia cards met elektronische kaarten
Om uw C-serie display als navigatiehulpmiddel te gebruiken, hebt u voldoende
gedetailleerde kaarten van het gebied waarin u gaat varen nodig. Dergelijke kaarten
zijn in elektronisch formaat verkrijgbaar op Navionics Chart cards.
Voor informatie over de beschikbaarheid van Navionics® Chart cards en de nieuwste
‘feature sets’ bezoekt u: www.navionics.com of www.navionics.it.
Voor het aanschaffen van Navionics cards neemt u contact op met uw dealer of u
bezoekt de Navionics website.
In Noord-Amerika kunt u Navionics gratis bellen op 1-800-848-5896.
Buiten Noord-Amerika kunt u contact opnemen met uw dealer of Navionics SpA:
Telefoon: (+39) 0584 961696 of Fax: (+39) 0584 961309
Voor het archiveren van dat adviseert Raymarine alleen SanDisk CF cards te gebruiken.
Andere merken CF cards werken mogelijk niet in uw C-serie display.
Afdanken van het product
Waste Electrical and Electronic (WEEE) Richtlijn
De WEEE Richtlijn is opgesteld voor de recycling van afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur. Ofschoon de WEEE Richtlijn niet voor alle producten
van Raymarine geldt, ondersteunen wij dit beleid en vragen wij u mee te
werken aan een milieu-vriendelijke verwerking van afgedankte producten.
Het symbool van de afvalcontainer met een kruis erdoor, zoals hierboven afgebeeld en
op onze producten aangebracht, geeft aan dat dit product niet als gewoon restafval
moet worden weggeworpen.
Vraag uw dealer, distributeur of Raymarine Technical Services om informatie over het
afdanken van dit product.
v
Inhoud
Hoofdstuk 1: Overzicht ..................................................................................................1
1.1 Waarmee kan ik de C-serie display integreren? ....................................................1
1.2 Wat zijn de mogelijkheden van de C-serie display? ...............................................2
1.3 De Simulator .........................................................................................................4
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen ...............................................................................5
2.1 Inleiding ...............................................................................................................5
2.2 De display AAN/UIT zetten ....................................................................................5
2.3 De bedieningselementen ......................................................................................6
Het bedieningspaneel .....................................................................................6
Toetsen en softkeys .........................................................................................7
De cursor .........................................................................................................8
2.4 Applicaties weergeven .........................................................................................8
2.5 Aanvullende informatie op het scherm .................................................................9
2.6 Eerste instellingen ..............................................................................................13
Instellen van taal, datum/tijd formaat en eenheden ......................................13
Een paginaset selecteren ..............................................................................14
Een applicatie pagina selecteren ...................................................................14
Een applicatie venster selecteren ..................................................................15
De verlichting van de display instellen ...........................................................16
2.7 Gebruik van CompactFlash cards ........................................................................17
Waarvoor worden CompactFlash cards gebruikt? .........................................17
Een card plaatsen ..........................................................................................18
Een card uitnemen ........................................................................................18
2.8 Beheren van informatie ......................................................................................19
Informatie opslaan op/ophalen van een CompactFlash card .........................19
Informatie van een card verwijderen .............................................................21
Informatie verzenden en ontvangen m.b.v. een PC .......................................22
Uw waypoints beveiligen met een wachtwoord ............................................23
2.9 Noodsituaties en waarschuwingen ....................................................................26
Man Overboord (MOB) .................................................................................26
Alarmen ........................................................................................................27
vi C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints ........................................................................29
3.1 Wat is een waypoint? ..........................................................................................29
3.2 Hoe worden waypoints weergegeven? ...............................................................30
3.3 Een waypoint plaatsen .......................................................................................31
3.4 Naar een waypoint navigeren .............................................................................32
Navigeren naar een waypoint starten ...........................................................32
Navigeren naar een waypoint stoppen .........................................................33
3.5 Gegevens van waypoints bekijken ......................................................................33
3.6 Een waypoint bewerken .....................................................................................34
Gegevens van waypoints wijzigen ................................................................35
Een waypoint verplaatsen .............................................................................35
Waypoint(s) verwijderen ...............................................................................36
Standaard symbool of groep wijzigen ...........................................................37
3.7 De waypoint lijst sorteren ...................................................................................38
3.8 Waypoints in groepen organiseren .....................................................................38
De waypoint groepenlijst weergeven ............................................................38
Een nieuwe waypoint groep aanmaken ........................................................39
Waypoints tussen groepen verplaatsen ........................................................39
Een bestaande groep een andere naam geven ..............................................40
Een groep verwijderen ..................................................................................41
3.9 De weergave van waypoints instellen .................................................................41
Waypoint namen tonen/verbergen ...............................................................41
Waypoint symbolen tonen/verbergen ...........................................................42
Waypoint groepen tonen/verbergen .............................................................42
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter ...............................................................43
4.1 Belangrijke informatie ........................................................................................43
Veiligheid ......................................................................................................43
Functies van de kaartplotter ..........................................................................43
Cards met elektronische kaarten ...................................................................44
4.2 Gebruiksmogelijkheden van de kaartplotter applicatie ......................................44
4.3 Weergave van de kaart .......................................................................................45
4.4 Het kaartplotterscherm .......................................................................................45
4.5 Waar bevind ik mij op de kaart? ..........................................................................46
4.6 Verplaatsen over de kaart ...................................................................................46
vii
4.7 Aanvullende informatie op de kaart ...................................................................47
Details van objecten en kenmerken weergeven ............................................48
Dichtstbijzijnde objecten en diensten zoeken ................................................48
Informatie over waterstanden weergeven ....................................................49
Informatie over stromingen weergeven ........................................................50
Informatie over havendiensten weergeven ...................................................50
Informatie over diensten en voorzieningen weergeven ................................53
Identiteit van schepen weergeven (AIS) ........................................................54
4.8 Meten van afstanden en peilingen ......................................................................55
... ten opzichte van uw boot ..........................................................................55
... tussen twee punten op de kaart ................................................................55
4.9 Naar een bepaald punt navigeren .......................................................................56
Naar een bestaand waypoint gaan ...............................................................57
Koersafwijking (XTE) terugzetten ..................................................................57
Aankomst op het bestemming waypoint .......................................................57
Navigatie naar bestemming waypoint stoppen ............................................58
Weergave van navigatie behouden ...............................................................58
4.10 Een route creëren en volgen ...............................................................................59
Wat is een route? ..........................................................................................59
Wat kunt u doen met een route? ...................................................................59
Een route creëren ..........................................................................................60
Een route volgen ...........................................................................................64
Koersafwijking (XTE) terugzetten ..................................................................66
Details van routes bekijken ...........................................................................67
4.11 Routes bewerken ................................................................................................68
Een route selecteren om te bewerken ...........................................................68
De geselecteerde route bewerken .................................................................69
4.12 Controleren waar u heen vaart ...........................................................................74
... met behulp van kaartvectoren ...................................................................74
... met behulp van de koersafwijking indicator (CDI) .....................................75
4.13 Waarschuwingen voor mogelijke gevaren ..........................................................75
4.14 Gebruik van de radar met de kaart ......................................................................76
Synchroniseren van de kaart met het radar bereik ........................................76
MARPA targets op de kaart weergeven ........................................................77
Vaste en bewegende objecten van elkaar onderscheiden .............................78
4.15 Vastleggen waar u geweest bent ........................................................................79
Wat is een track? ...........................................................................................79
viii C-serie display Naslaghandleiding
Hoe gebruik ik tracks? ...................................................................................80
Een track creëren ..........................................................................................80
Een route van een track maken .....................................................................81
4.16 Tracks bewerken .................................................................................................82
Een track selecteren om te bewerken ............................................................82
De geselecteerde track bewerken .................................................................83
4.17 Bepalen hoe kaartvensters worden weergegeven ..............................................84
Met meerdere kaartweergaven werken ........................................................84
De oriëntatie van de kaart instellen ...............................................................85
Bewegingsmodus instellen ...........................................................................86
4.18 Bepalen hoeveel details op de kaart worden getoond ........................................87
Waypoints/waypoint informatie tonen of verbergen .....................................88
Een route of track tonen/verbergen ...............................................................89
Cartografische objecten tonen/verbergen .....................................................90
4.19 Instellingen van kaart en cartografie ..................................................................91
Kaart instellingen ..........................................................................................91
Cartografie instellingen ................................................................................94
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder ....................................................................97
5.1 Inleiding .............................................................................................................97
5.2 Hoe werkt de fishfinder? .....................................................................................97
5.3 Wat kan de fishfinder mij laten zien? ..................................................................98
Interpreteren van de bodemstructuur ...........................................................99
Factoren die de weergave van targets kunnen beïnvloeden ..........................99
Factoren die het fishfinder beeld kunnen verstoren .....................................100
Een actueel beeld weergeven ......................................................................100
5.4 Het beeld verbeteren ........................................................................................102
Het bereik wijzigen .....................................................................................102
Het beeld verschuiven .................................................................................102
Inzoomen op de bodem ..............................................................................103
Het bodembeeld vereenvoudigen ...............................................................105
Bodemvis onderscheiden ............................................................................106
Verschuiven van het beeld instellen ............................................................107
De weergave van de dieptewaarde veranderen ..........................................108
5.5 Markeren van een positie .................................................................................109
5.6 Diepte en afstand van targets bepalen .............................................................110
Meten met behulp van VRM’s .....................................................................111
ix
5.7 Fishfinder alarmen ............................................................................................112
5.8 Instellingen van de fishfinder ............................................................................112
Weergave instellingen ................................................................................113
Transducer kalibratie ...................................................................................114
DSM instellingen .........................................................................................115
5.9 Overige instellingen van het fishfinder beeld ....................................................116
Werkfrequentie ...........................................................................................116
Gain instellingen .........................................................................................117
Het vermogen instellen ...............................................................................119
Hoofdstuk 6: Werken met de radar ..........................................................................121
6.1 Inleiding ...........................................................................................................121
6.2 Wat is radar? ....................................................................................................121
Detectie van targets ....................................................................................121
Maximum bereik van de radar ....................................................................122
Factoren die het radarbeeld kunnen beïnvloeden .......................................122
6.3 Aan/uit zetten en werkstanden van de scanner ................................................126
6.4 Het radarbeeld ..................................................................................................127
6.5 Een positie op het radarscherm markeren .........................................................128
6.6 Bepalen wat er in het radarvenster verschijnt ...................................................128
De oriëntatie van de radar instellen .............................................................128
De bewegingsmodus instellen ....................................................................130
De afstandcirkels (range rings) tonen of verbergen .....................................132
De peilingmodus voor EBL’s instellen ..........................................................132
6.7 De kwaliteit van het beeld verbeteren ..............................................................132
Gebruik van de GAIN functies .....................................................................132
Functies voor het verbeteren van echo’s .....................................................134
6.8 Het weergegeven bereik veranderen ................................................................137
Synchronisatie van radarbereik en kaartschaal ...........................................137
6.9 Meten van afstanden en peilingen ....................................................................138
... met behulp van de afstandcirkels ............................................................138
... met behulp van de cursor ........................................................................138
... met behulp van VRM’s en EBLs ...............................................................139
... met behulp van zwevende VRM’s/EBL’s ...................................................141
6.10 Radar gebruiken om aanvaringen te voorkomen ..............................................142
Bewakingszone ...........................................................................................143
MARPA .......................................................................................................145
x C-serie display Naslaghandleiding
MARPA instellen .........................................................................................148
Een target verwerven om te volgen .............................................................149
Targets annuleren .......................................................................................149
De identiteit van schepen weergeven (AIS) .................................................150
6.11 Instellen van de radar .......................................................................................150
6.12 Waarschuwingen voor mogelijke gevaren ........................................................152
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie .........................................................153
7.1 Inleiding ...........................................................................................................153
7.2 Een data applicatie selecteren ..........................................................................153
7.3 Data voor weergave selecteren ........................................................................154
Vooraf geconfigureerde datapanelen .........................................................154
Aanpassen van panelen ..............................................................................155
Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking indicator CDI ................................159
8.1 Inleiding ...........................................................................................................159
8.2 Het CDI scherm .................................................................................................159
Stuurinstructies ...........................................................................................160
8.3 De CDI applicatie selecteren .............................................................................160
8.4 Aanpassen van de CDI applicatie ......................................................................160
Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie ....................................161
9.1 Inleiding ...........................................................................................................161
9.2 Motorbewaking weergeven en instellen ..........................................................161
9.3 Het motorbewaking scherm .............................................................................163
9.4 Configureren van de motorbewaking panelen ..................................................163
9.5 Wat moet u doen als er een alarm klinkt? .........................................................163
Hoofdstuk 10: Navtex ..................................................................................................165
10.1 Overzicht ..........................................................................................................165
10.2 Navtex weerinformatie instellen .......................................................................165
10.3 Alarm bij inkomende berichten .........................................................................165
10.4 Berichten bekijken ............................................................................................166
De Navtex berichtenlijst weergeven ............................................................166
Een bericht weergeven ................................................................................166
10.5 Beheren van Navtex berichten ..........................................................................166
Categorieën voor alarmmeldingen selecteren ............................................166
xi
De berichtenlijst sorteren ............................................................................167
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) ........................................169
11.1 Inleiding ...........................................................................................................169
11.2 Wat is AIS? ........................................................................................................169
AIS informatieklassen .................................................................................169
11.3 Wat hebt u nodig om AIS te gebruiken? ............................................................171
11.4 De AIS functie selecteren ..................................................................................171
AIS status ....................................................................................................171
11.5 Hoe wordt AIS informatie weergegeven? .........................................................172
AIS target symbolen ....................................................................................172
Target informatie weergeven ......................................................................173
11.6 AIS gebruiken om aanvaringen te voorkomen ..................................................175
Veilige zone .................................................................................................175
MARPA en AIS opties ..................................................................................176
Veiligheidsberichten ...................................................................................176
11.7 AIS alarmen ......................................................................................................176
Lokale AIS alarmen .....................................................................................177
Actieve alarmlijst ........................................................................................177
11.8 Simulator ..........................................................................................................178
11.9 AIS Layer Setup menu .......................................................................................178
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen ......................................................179
12.1 Aanpassen van de paginasets ...........................................................................179
Aanpassen van de applicatie- en pagina-indeling .......................................179
De naam van een paginaset wijzigen ..........................................................180
Standaard instellingen herstellen ................................................................180
12.2 Aanpassen van de databalk ..............................................................................181
Positie van de databalk ...............................................................................181
Grootte van de databalk .............................................................................181
Aanpassen van de inhoud van de databalk .................................................182
12.3 Opties in het Setup menu wijzigen ....................................................................185
Applicatiespecifiek ......................................................................................185
Menu’s voor externe apparatuur .................................................................185
Systeemmenu’s ...........................................................................................185
xii C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen .................................................195
13.1 Inleiding ...........................................................................................................195
13.2 Onderhoud .......................................................................................................195
Service en veiligheid ....................................................................................195
Periodieke controles ....................................................................................195
Reinigen van de display ...............................................................................196
13.3 Resetten van de display ....................................................................................196
Instellingen reset .........................................................................................196
Instellingen en data reset ............................................................................197
13.4 Problemen met de display oplossen ..................................................................197
Mogelijke problemen en oplossingen .........................................................197
13.5 Technische hulp ................................................................................................200
Via het Internet ...........................................................................................201
Contact opnemen met Raymarine ...............................................................201
Navionics cartografie ..................................................................................202
Bijlage A: Technische gegevens ..................................................................... 203
Bijlage B: Lijst van afkortingen ..................................................................... 209
Bijlage C: Lijst van cursor labels ................................................................... 211
Trefwoordenregister ............................................................................................. 213
Hoofdstuk 1: Overzicht 1
Hoofdstuk 1: Overzicht
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de kenmerken en functies van het C-serie display
systeem.
1.1 Waarmee kan ik de C-serie display integreren?
Wanneer gebruikt als onderdeel van een SeaTalk systeem, kan de display ook
informatie van andere SeaTalk en NMEA instrumenten weergeven. Informatie van de
C-serie display kan worden overgebracht tussen verschillende applicaties en naar
andere SeaTalk instrumenten in het systeem. Uitgebreide informatie over systeem-
integratie vindt u in de installatie instructies.
CANCELOK
RANGE
IN
OUT
PAGE
ACTIVE
WPTS
MOB
MENU
DATA
MENU
CH
OK
16/9
HI/LO
SCAN WATCH
SQ
RAY240
WX
11.18.02
Radar scanner
Navtex receiver
GPS
Remote keyboard
Fishfinder DSM 250
Instruments
Autopilot
AIS receiver
DSC VHF
C-Series display
D9001_1
Stuurautomaat
Instrumenten
AIS ontvanger
C-serie display
Toetsenbord
Navtex ontvanger
DSC marifoon
2 C-serie display Naslaghandleiding
1.2 Wat zijn de mogelijkheden van de C-serie display?
Als de vereiste apparatuur op uw systeem aangesloten is en de benodigde data
beschikbaar is, kunnen op de C-serie display de volgende applicaties gecombineerd
worden gebruikt voor de vermelde functies en toepassingen.
Kaartplotter (hoofdstuk 4)
Om alle functies van de kaartplotter te kunnen gebruiken, hebt u een card met
elektronische kaarten en positie- en koersinformatie nodig.
Fishfinder (hoofdstuk 5)
Om alle fishfinder functies te kunnen gebruiken, hebt u een DSM250 en positie
informatie nodig.
Radar (hoofdstuk 6)
Om alle functies van de radar applicatie te kunnen gebruiken, hebt u een geschikte
radar scanner alsmede positie- en koersinformatie nodig.
0.5nm North-Up (Relative Motion) Local
D7363_2
Locate where you are.
Interpret your surroundings.
Monitor where you are going.
Record where you have been.
Navigate to a specified position (waypoint).
Build and navigate routes.
View details of nearby features & services.
View details of boats equipped with AIS.
Distinguish between fixed and moving objects.
Measure distances and bearings.
Bepalen waar u zich bevindt
Uw omgeving interpreteren
Controleren waar u heen gaat
Vastleggen waar u geweest bent
Naar een specifieke positie (waypoint) navigeren
Routes samenstellen en volgen
Details van voorzieningen en diensten bekijken
Details van schepen met AIS bekijken
Stilstaande en bewegende objecten onderscheiden
Afstanden en peilingen meten
D7377-1
Build a picture of what is below your vessel.
Locate & distinguish underwater objects & targets.
Distinguish the seabed and its texture.
Obtain information about water depth, temperature.
Mark a point of interest, fishing spot etc.
Determine depths and distances of targets.
TRANSDUCER
SETTINGS…
ZOOM… BOTTOM LOCK… A-SCOPE… PRESENTATION…
200kHz: Auto Range: Auto
Een beeld vormen van wat er zich onder uw boot bevindt
Objecten onder water traceren en onderscheiden
De zeebodem en structuur daarvan onderscheiden
Informatie over waterdiepte en -temperatuur weergeven
Een interessant punt, visstek enz. markeren
Diepte en afstand van objecten bepalen
Detect landmasses & navigation markers.
Detect and measure the range and distance of other
vessels.
Acquire targets and track them for collision avoidance.
Navigate to a specified position (waypoint).
View details of boats equipped with AIS.
VRM/EBL... GAIN...
TARGETS
DISPLAY...
PRESENTATION...
TARGET
TRACKING...
6nm North-Up (Relative Motion) Rings 1nm
D7375-2
Landmassa’s en navigatiemarkeringen detecteren
Afstand en peiling van andere schepen detecteren en meten
Targets detecteren en volgen om aanvaringen te voorkomen
Naar een specifieke positie (waypoint) navigeren
Details van schepen met AIS bekijken
Hoofdstuk 1: Overzicht 3
Data (hoofdstuk 7)
Koersafwijking indicator (CDI) (hoofdstuk 8)
U hebt accurate koers en positie informatie nodig om alle functies van de
koersafwijking indicator (CDI) applicatie te kunnen gebruiken.
Motorbewaking (hoofdstuk 9)
Navtex (hoofdstuk 10)
Belangrijke gebieden waar NAVTEX beschikbaar is zijn o.a. de Middellandse zee, de
Noordzee, kustgebieden rond Japan en delen van het Noordamerikaanse continent.
Om deze informatie te kunnen ontvangen, moet er een Navtex ontvanger op uw
systeem aangesloten zijn via NMEA.
D7376-1
View data generated by the system or by instruments
available on NMEA 0183, NMEA 2000 and SeaTalk or
SeaTalk
2
.
Data bekijken, gegenereerd door het systeem of instru-
menten, beschikbaar via NMEA 0183, NMEA 2000 en
SeaTalk of SeaTalk
2
D7379-1
View real-time display of your vessel on a 'rolling
road' in 3D perspective.
Give details of any correction required to steer your
vessel along a given course.
View data about the distance and time to go until
you reach a specified point.
3nm North-Up Relative Motion Local
Een real-time weergave van uw boot op een ‘rollende weg’
in 3D perspectief bekijken
Benodigde correcties weergeven om uw boot op een
bepaalde koers te sturen
Informatie weergeven over de afstand en tijd te gaan voor-
dat u een bepaald punt bereikt
D7497-1
View engine data e.g. engine temperature, oil pressure,
fuel level etc from up to three engines on a compatible
engine system.
Actuele informatie over de motor bekijken, bijvoorbeeld
temperatuur, motoroliedruk, brandstofvoorraad enz. van
maximaal 3 motoren in een daarvoor geschikt motorsys-
teem
D8728-1
Automatic broadcast of localised Maritime Safety
Information (MSI)
Receive navigational and meteorological warnings, and
search and rescue information.
Draft
Automatisch uitzenden van aan de positie aangepaste mar-
itieme veiligheidsinformatie (MSI)
Navigatie- en meteorologische waarschuwingen en
zoek- en reddingsinformatie ontvangen
4 C-serie display Naslaghandleiding
Waypoints (hoofdstuk 3) en AIS (hoofdstuk 11)
Ofschoon waypoints en AIS geen op zichzelf staande applicaties zijn, werken deze op
systeemniveau en worden ze in afzonderlijke hoofdstukken behandeld.
1.3 De Simulator
De C-serie display beschikt over een Simulator stand, waarin u kunt oefenen in het
gebruik van de display zonder data van een GPS antenne, radar scanner, fishfinder of
AIS ontvanger. De simulator stand wordt aan/uit gezet via het System Setup menu (zie
pag. 185
). Nadat u de simulator aan gezet hebt, kunt u die als volgt gebruiken:
Vóór installatie - sluit de display aan op een 12 V gelijkspanningsbron, via een
zekering van 1 A, waarbij de rode draad van de voedingskabel op de pluspool (+)
en de zwarte draad op de minpool (-) moet worden aangesloten.
Na installatie - terwijl uw boot in een haven of voor anker ligt.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat systeeminstellingen die in de simulator stand
worden gewijzigd niet via SeaTalk naar andere apparatuur worden verzonden.
Belangrijk: inkomende AIS veiligheidsberichten kunnen niet worden weergegeven
terwijl de simulator ingeschakeld is.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 5
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de bediening van de C-serie display in het
algemeen en de volgende onderwerpen:
aan/uit zetten van de display
gebruik van de bedieningselementen
weergeven van applicaties
weergeven en bewerken van aanvullende informatie
instellen van de display verlichting
procedures voor eerste instelling
gebruik van CompactFlash cards
beheer van data
noodsituaties en waarschuwingen.
2.2 De display AAN/UIT zetten
AAN zetten
Houd de POWER toets ingedrukt tot het startlogo verschijnt. De toetsen-
verlichting gaat aan en na enkele seconden verschijnen een applicatie
pagina en een navigatie waarschuwing. Lees deze informatie en druk op
OK om door te gaan.
Nu wordt de radar scanner (indien geïnstalleerd en ingeschakeld) gecontroleerd op
compatibiliteit met de display. Er verschijnt een foutmelding als een niet-compatibele
scanner aangesloten is.
UIT zetten
Houd de POWER toets ingedrukt tot de afteltimer nul bereikt. Als u de
POWER toets binnen de afteltijd loslaat, wordt het uitschakelen
geannuleerd.
Plaats na het uitschakelen altijd de zonnekap op de display om die te beschermen.
D6577-1
6 C-serie display Naslaghandleiding
2.3 De bedieningselementen
Het bedieningspaneel
RANGE
CANCELOK
PAGE
ACTIVE
WPTS/
MOB
MENU
DATA
IN
OUT
OK
Press to select an on-screen
option, or return to the
previous soft key set or menu.
DATA
Press to access
ruler, chart vectors,
archive & transfer
and data bar
on/off functions.
Trackpad
Used to control the on-screen
cursor and to scroll through
menu items.
Press the corresponding edge
of the trackpad to move the
cursor horizontally, vertically or
diagonally.
Press and hold to move rapidly
over larger distances.
CANCEL
Press to cancel the selected
on-screen option when editing
data; also used to return to
the previous soft key set or
menu.
MENU
Press to access the set up
menus.
Press and hold to access help
information.
ACTIVE
When multiple windows are open:
- Press to select required window.
- Press and hold to maximise current
window.
- Press again to return to multiple
windows.
PAGE
Press to scroll through available
pages.
Press and hold to select different
page set or customise your own
layout.
WPTS/MOB
Press to display the waypoint
soft keys.
Press again to place waypoint at
your boat's position.
Press and hold to place a
Man Overboard (MOB)
marker at your current position.
Press and hold again to exit
RANGE
Press to change the display
scale so that a smaller or
larger area can be seen on
the screen.
Power
Press once to turn ON.
Press again to access
backlight functions and
scanner controls.
Press and hold to turn the
display OFF.
Chart Card slot
Open the cover to install
CompactFlash cards.
Softkeys
Press to select the corres-
ponding function identified
by the on-screen label
D7517_1
Rotary control
Use to edit alpha-numeric
values, and scroll through lists.
Turn clockwise to increase
value and counter-clockwise to
decrease value.
Press to move the cursor to the
next character when editing
text.
Use to edit symbology (VRM/
EBL etc).
Indrukken voor liniaal,
kaartvectoren,
archiveren en over-
brengen en databalk
aan/uit functies.
Als meerdere vensters geopend zijn:
- Indrukken om gewenst venster te selecteren.
- Ingedrukt houden om huidig venster te maxi-
maliseren.
- Nogmaals indrukken om naar meerdere ven-
sters terug te gaan.
Indrukken om door beschikbare
pagina’s te bladeren. Ingedrukt
houden om andere paginaset te
selecteren of eigen indeling aan te
passen.
Indrukken voor Waypoint softkeys.
Nogmaals indrukken om waypoint
op positie van boot te plaatsen.
Ingedrukt houden om man over-
boord (MOB) markering op hui-
dige positie te plaatsen. Nogmaals
ingedrukt houden om te verlaten.
Indrukken om Setup menu’s weer
te geven.
Ingedrukt houden om Help infor-
matie op te roepen.
Draaiknop
Om alfanumerieke waarden te
wijzigen en door lijsten te bladeren.
Rechtsom draaien voor hogere
waarde. Linksom draaien voor
lagere waarde.
Indrukken om cursor naar volgende
teken te verplaatsen bij tekst
bewerken. Wordt gebruikt om sym-
bolen te bewerken (VRM/EBL enz.).
Hiermee wordt de cursor op het
scherm bestuurd.
Druk de gewenste kant van de
Trackpad in om de cursor horizon-
taal, verticaal of diagonaal te ver-
plaatsen. Ingedrukt houden om
snel over grote afstand te verplaat-
sen.
Indrukken om geselecteerde optie
bij bewerken van data te annul-
eren. Ook gebruikt om naar vorige
softkey set of menu terug te gaan.
Indrukken om optie op scherm te
selecteren, of naar vorige softkey
set of menu terug te gaan.
Card houder
Open de klep om CompactFlash
cards te plaatsen.
Indrukken om weergaveschaal te
veranderen, zodat een kleiner of
groter gebied op het scherm zich-
Aan/uit
Eénmaal indrukken om AAN te zetten.
Nogmaals indrukken om verlichtings-
en scanner bedieningsfuncties op te
roepen.
Ingedrukt houden om de display UIT
te zetten.
Druk op een softkey om de functie die
op de schermlabel aangegeven wordt
te selecteren.
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 7
Toetsen en softkeys
Om naar de gewenste functie te navigeren, moet u een reeks toetsen en/of softkeys
indrukken:
Het proces van het indrukken van toetsen en softkeys om naar de gewenste functie te
navigeren wordt in deze handleiding bijvoorbeeld als volgt weergegeven:
NB: de pieptoon die u hoort wanneer u een toets of softkey indrukt, kunt u uit zetten en desge-
wenst kunt u de softkeys automatisch verbergen. Voor meer informatie, zie het Display Setup
menu op
pag. 193
.
WAYPOINT AT
CURSOR
WAYPOINT AT
VESSEL
WAYPOINT AT
LAT/LONG...
GO TO WAYPOINT
OPTIONS…
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS
ERASE WAYPOINT SORT LIST
SET DEFAULT SYM
& GROUP...
WAYPOINT
GROUPS...
VIEW AND EDIT
DETAILS…
EDIT DEFAULT
SET UP DEFAULT
SYMB GROUP
D7364-2
WPTS
MOB
PAGE
ACTIVE
MENU
DATA
Example:
The example above shows the series of button and soft key presses
required to change the waypoint default symbol or group.
Access system functions or change what you see on-screen.
Within the text of this document they are written in bold capitals
e.g. WPTS/MOB.
Press and hold to access short cuts.
They change depending on
application or function
being performed.
Press the corresponding key
(below the screen) to select.
Further soft keys may be
displayed.
If a key has several options,
each press will highlight the
next option.
If a key displays a single
value or a slider above, use
the rotary control to adjust.
Within the text of this
document they are written
in capitals e.g. SORT LIST.
Buttons
Soft keys
Softkeys
Veranderen afhankelijk van de
applicatie of functie die wordt
uitgevoerd.
Druk op de bijbehorende toets
(onder het scherm) om te select-
eren. Er kunnen meer softkeys
verschijnen.
Als een toets meerdere opties
heeft, wordt met elke keer
indrukken de volgende optie
gemarkeerd.
Als een toets één waarde of
schuifregelaar toont, draaiknop
gebruiken om in te stellen.
In deze handleiding zijn de
softkeys in hoofdletters gedrukt,
bijv. SORT LIST.
Toetsen
Systeemfuncties oproepen, of veranderen wat u op het scherm ziet.
In deze handleiding in vetgedrukte hoofdletters weergegeven, bijv.
WPTS/MOB.
Ingedrukt houden om snel bepaalde functies op te roepen.
Voorbeeld:
Hierboven ziet u de reeks toetsen en softkeys die moeten worden inge-
drukt om het standaard waypoint symbool of de groep te wijzigen.
WPTS
MOB
D7365-2
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS ...
SET DEFAULT SYM
& GROUP...
SET UP DEFAULT
SYMB GROUP
8 C-serie display Naslaghandleiding
De cursor
Wanneer u met de kaartplotter of radar applicatie werkt, gebruikt u de cursor om over
het scherm te verplaatsen:
De cursor is op het scherm zichtbaar als een wit kruis.
Als hij enige tijd niet verplaatst is, verandert hij in een cirkel met een
kruis erin, zodat hij gemakkelijker op het scherm te vinden is.
De cursor is contextgevoelig. Als u hem op een object zoals een
waypoint of kaartobject plaatst, verandert hij van kleur en wordt een
label of informatie bij het desbetreffende object weergegeven. Wanneer
u de cursor op bepaalde items plaatst, veranderen de softkeys zodat u
aanverwante functies kunt oproepen.
NB: (1) Voor een complete lijst van cursor labels en hun betekenis, zie
pag. 211
(2) Voor informatie over het tijdelijk verbergen van de cursor, zie
pag. 193
.
2.4 Applicaties weergeven
De verschillende applicaties waaruit uw C-serie systeem is opgebouwd, worden in een
reeks schermen genaamd
paginasets
weergegeven. U hebt de keuze uit 4 vooraf
geconfigureerde paginasets en één lege paginaset. Elke paginaset bestaat uit 5
pagina’s
. Deze kunnen uit combinaties van 1, 2, 3 of 4
vensters
in verschillende
formaten bestaan. In elk venster kan een applicatie worden weergegeven, bijvoor-
beeld:
Desgewenst kunt u de combinaties en indeling van deze paginasets aan uw eigen
voorkeuren en behoeften aanpassen (zie
pag. 179
).
NB: voor informatie over het selecteren van paginasets, pagina’s en vensters, zie
pag. 14
.
D7366_3
D7368_2
D7369-2
WPT
Page set
Page
(consists of 1, 2,
3 or 4 windows)
Window
D8928_1
CDIChart
Radar
Fishfinder
Engine
monitor
Data
Paginaset
Kaart
Motor-
bewaking
Pagina
(bestaat uit 1, 2,
3 of 4 vensters)
Vensters
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 9
2.5 Aanvullende informatie op het scherm
Informatie kan op verschillende manieren op het scherm worden weergegeven:
* Voor informatie over het aanpassen en bewerken van de databalk, zie
pag. 182
.
NB: om de grootte van de tekst op het scherm te wijzigen, zie
pag. 193
.
3nm
Head-Up Relative Motion Rings ½nm
ACKNOWLEDGE
Status icons
Confirm status of DSM,
GPS, AIS and scanner.
Status bar
D7456_2
Status bar
Gives information specific to
each application.
Cannot be edited or moved.
Gives information specific to
each application.
Cannot be edited or moved.
Gives information associated with
your boat or the environment.
Customisable content*
Vertical or horizontal format*
Display or hide*.
Normal or large size*.
Data bar
Contain information you have
added to the display's memory
e.g. waypoints.
Highlight an entry using
trackpad or rotary control to
display related information.
Editable using soft keys.
Dialog boxes
Enable data to be edited or
entered into a store/list e.g.
editing a waypoint.
Alert you to a situation e.g.
alarm, function not available.
Not editable.
May require a response e.g.
press ACKNOWLEDGE to
silence alarms.
Pop-up messages
MARPA ALARM
Target lost (on screen)
Data base lists
Menus (see next page)
Used to configure system to
your particular needs.
Statusbalk
Geeft specifieke informatie voor
elke applicatie weer.
Kan niet worden bewerkt of ver-
plaatst.
Databalk
Geeft informatie over uw boot of de
omgeving weer.
Inhoud kan worden aangepast.*
Verticaal of horizontaal formaat.*
Weergeven of verbergen is mogelijk.*
Normaal of groot formaat.*
Status symbolen
Tonen status van DSM,
GPS, AIS en scanner.
Database lijsten
Bevatten informatie die u in het
geheugen hebt opgeslagen,
zoals waypoints.
Markeer een item met trackpad
of draaiknop om bijbehorende
informatie weer te geven.
Te bewerken m.b.v. softkeys.
Pop-up berichten
Wijzen u op een situatie, bijv.
alarm, functie niet beschikbaar.
Kunnen niet worden gewijzigd.
Vereisen mogelijk actie, bijv. op
ACKNOWLEDGE drukken om
alarm op te heffen.
Dialoogvensters
Om data te bewerken of in te
voeren in een lijst, bijv. een way-
point bewerken.
Menu’s (zie volgende pagina)
Om het systeem aan uw speci-
fieke eisen aan te passen.
10 C-serie display Naslaghandleiding
Menu’s
Via de menu’s kunt u het systeem aan uw specifieke eisen aanpassen.
Wanneer u op de MENU toets drukt, verschijnt het Setup menu, dat een
lijst bevat van alle menu’s die voor de actieve applicatie beschikbaar zijn,
evenals menu’s die voor het gehele systeem gelden, bijvoorbeeld:
Voor informatie over de applicatie menus raadpleegt u de desbetreffende hoofd-
stukken. Voor overige instellingen, zie
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen
.
Om een menu op te roepen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het gewenste menu en de gewenste instelling:
2. De instelling wijzigen:
D6582-1
MENU
MENU
D7370_2
Menus for the active
application
External equipment/
instruments
System-wide menus
Setup
Radar Setup ...
GPS Status...
Compass Setup...
AIS Layer Status...
System Setup...
Alarm Setup...
Display Setup...
Databar Set...
Select Page Setup...
System Diagnostics...
Remove CF Card
Menu’s voor de
actieve applicatie
Externe apparatuur/
instrumenten
Systeem menu’s
D8500_1
Setup
Chart Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
C
artography Setup...
MENU
Cartography Setup Menu
Chart Display Detailed
Chart Grid On
Chart Text On
Chart Boundaries ON
Spot Soundings ON
1. Highlight item, using:
Rotary control
2. Select item, using:
Trackpad (right)
Trackpad (up/down)
or
1. Highlight item, using:
Rotary control
2. Select item, using:
Trackpad (right)
Trackpad (up/down)
or
1. Markeer item m.b.v.:
1. Markeer item m.b.v.:
2. Selecteer item m.b.v.:
2. Selecteer item m.b.v.:
Trackpad (op/neer)
of
Draaiknop
Trackpad (op/neer)
of
Draaiknop
Trackpad (rechts)
Trackpad (rechts)
D8501_1
Cartography Setup Menu
Chart Display Detailed
Chart Grid On
Chart Text On
Chart Boundary ON
S
pot Soundings O
N
Depth Contour ALL
Nav. Marks ON
Highlight or change value to
new setting, using:
S
a
f
et
y
Contour 66
ft
OFF
7ft
10ft
20ft
33ft
66ft
16f
t
OK
Trackpad (up/down)
or
Rotary control
Markeer of wijzig waarde in
nieuwe instelling m.b.v.:
Trackpad (op/neer)
of
Draaiknop
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 11
Informatie in dialoogvensters wijzigen
Dialoogvensters bieden de mogelijkheid gegevens te bewerken of in te voeren in een
lijst, bijvoorbeeld waypoints.
Gegevens in een dialoogvenster bewerken/invoeren:
1. Selecteer het veld dat u wilt wijzigen:
2. Gegevens bewerken/invoeren en opslaan:
3. Indien nodig stap 1 en 2 herhalen.
NB: (1) Tekst kan in hoofdletters of kleine letters worden ingevoerd (maar het systeem maakt
daar geen onderscheid in, d.w.z. WAYPOINT 1 en Waypoint 1 worden als dezelfde
naam beschouwd).
(2) Als u speciale tekens of accenttekens moet gebruiken (bijv.
~ ` ´), moet u de
Extended Character Set (uitgebreide tekenset) AAN zetten in het System Setup menu
(zie
pag. 185
).
D8502-1
Highlight field to be edited
e.g. waypoint name
My Waypoints
Name
Symbol
Group
Comment
Wa
yp
oint
1
EDIT NAME
e.g.
Bijv.
Markeer het veld dat u wilt wijzigen,
bijv. de waypoint naam
D8503-1
OK
ayp
oint
1
My Waypoints
Name
Symbol
Group
Comment
W
To change
character or
selection, use:
e.g.
,
or
To move to next
character for
editing, use:
or
Press
Turn
Bijv.
Teken of selectie
wijzigen m.b.v.:
Naar volgende
te bewerken
teken m.b.v.:
of
of
draaien
indrukken
12 C-serie display Naslaghandleiding
Status symbolen
De status symbolen op de databalk geven aan of het C-serie systeem verbinding heeft
met de aangesloten apparatuur:
NB: deze symbolen worden ook in de Simulator stand weergegeven.
Status
symbool
Beschrijving
Het boot en vis symbool geeft de huidige status van uw fishfinder aan:
Bewegend symbool - verbinding met DSM in orde.
Stilstaand symbool - DSM is aangesloten, maar zendt niet.
Symbool grijs - geen verbinding met DSM.
Het satelliet symbool geeft de huidige status van uw GPS aan:
FIX - de display is verbonden met een GPS ontvanger.
NO FIX - de display heeft geen verbinding kunnen maken met een
geschikte GPS ontvanger.
Het scanner symbool geeft de huidige status van uw radar scanner aan:
Symbool roteert - de scanner zendt (TRANSMIT/TX stand).
Stilstaand symbool - de scanner staat aan, maar zendt momenteel
niet (STANDBY stand).
Symbool grijs - geeft aan dat de scanner momenteel uitgeschakeld is
(UIT stand).
Symbool roteert en staat dan stil - energiebesparende werk-
stand, waarin de scanner afwisselend aan/uit gaat (TIMED TRANSMIT
stand).
o
Het AIS symbool geeft de huidige status van de AIS functie aan:
AIS ontvanger niet beschikbaar, d.w.z. niet aangesloten of uit.
AIS ontvanger is ingeschakeld en werkt.
AIS ontvanger ingeschakeld met actieve alarmen.
AIS ontvanger ingeschakeld en in werking, maar “gevaarlijk” en “ver-
loren” alarmen zijn uitgeschakeld.
D6892-3
(animated icon)
Bewegend symbool
D6893-2
(static icon)
Stilstaand symboo
l
D6894-2
(static icon)
Stilstaand symbool
D8929_1
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 13
2.6 Eerste instellingen
Als u de C-serie display na de inbedrijfstelling (zie installatie instructies) de eerste keer
aan zet, adviseren wij het volgende uit te voeren:
gewenste taal, datum/tijd formaat en eenheden instellen
een paginaset selecteren
een applicatie pagina/venster selecteren
de verlichting van de display instellen.
NB: uitgebreide informatie over alle opties voor het instellen en aanpassen vindt u in
Hoofd-
stuk 12: Systeem instellen en aanpassen
.
Instellen van taal, datum/tijd formaat en eenheden
Om de taal, het datum/tijd formaat en de eenheden naar uw eigen voorkeuren in te
stellen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer de instelling:
2. Wijzig de instelling:
3. Herhaal deze werkwijze totdat u alle gewenste instellingen gewijzigd hebt.
NB: uitgebreide informatie over alle opties voor het instellen en aanpassen vindt u in
Hoofd-
stuk 12: Systeem instellen en aanpassen
. Voor instellingen die specifiek bij een bepaalde
applicatie horen, raadpleegt u het desbetreffende hoofdstuk.
Setup
System Setup...
Alarm Setup...
System Setup Menu
Date/Time Setup...
Units Setup...
System Integration Setup...
Waypoint Password Setup...
Position Made Lat/Lon...
D8504-1
Highlight
System Setup
Enter System
Setup
Highlight required
setting
Enter setting
MENU
Markeer
System Setup
Selecteer
System Setup
Markeer de
gewenste instelling
Ga naar die
instelling
D8505-1
Change value as
required
OK
or
Time Format 12hr
Local Time Offset UTC
Date/Time Setup Menu
dd/mm/yy
m
m
/dd/
y
y
D
ate
F
ormat mm
/dd/
y
y
e.g.
Bijv.
of
Waarde naar wens
wijzigen
14 C-serie display Naslaghandleiding
Een paginaset selecteren
De display heeft vier vooraf geconfigureerde paginasets en één lege paginaset waaruit
u een keuze kunt maken.
NB: u kunt het scherm Select Page Set ook met de MENU toets oproepen.
Als geen van de vooraf geconfigureerde paginasets aan uw specifieke wensen voldoet
en/of u de motorbewaking applicatie wilt gebruiken, raadpleegt u het hoofdstuk
Systeem instellen en aanpassen voor informatie over het aanpassen van de indeling en
de applicatie die in elk venster wordt weergegeven.
Een applicatie pagina selecteren
Nadat u de gewenste paginaset hebt geselecteerd (zie vorige paragraaf), kiest u de
gewenste applicatie pagina:
D8511-1
Press &
hold
Highlight appropriate pre-configured page set
PAGE OK
Ingedrukt
houden
Markeer de gewenste vooraf geconfigureerde paginaset
D8512-1
Press until required
page displayed
Or:
Press soft key of
required page
PAGE
PAGE
Indrukken tot gewenste
pagina verschijnt
of:
Druk op softkey van
gewenste pagina
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 15
Een applicatie venster selecteren
Als de geselecteerde pagina meer dan één venster heeft, wordt om het venster dat
momenteel actief is een rode rand weergegeven, bijvoorbeeld:
Een ander venster actief maken
Een ander venster op de pagina actief maken en de bijbehorende softkeys weergeven:
Van meerdere vensters naar één venster
Actief venster op volledig scherm weergeven als meerdere vensters zichtbaar zijn:
Van één venster naar meerdere vensters
Terug naar weergave van meerdere vensters:
Active window
highlighted
Soft keys
associated with
active window
D8516_1
Actief venster
gemarkeerd
Softkeys horen
bij het actieve
venster
D8513-1
Press to move
active window
e.g.
ACTIVE
Active
window
Active
window
Actief
venster
Bijv.
Indrukken om ander
venster actief te maken
Actief
venster
D8514-1
Press and
hold
ACTIVE
Multiple windows Single window
Meerdere vensters Eén venster
Ingedrukt
houden
D8515_1
ACTIVE
Multiple windowsSingle window
Eén venster Meerdere vensters
16 C-serie display Naslaghandleiding
De verlichting van de display instellen
De display heeft twee verschillende kleurenpaletten, één voor overdag en één voor
‘s nachts. Daarnaast kunt u de verlichting ook handmatig instellen.
NB: de display verlichting is een lokale instelling en geldt daarom alleen voor de display waarop
u momenteel werkt.
Dag/nacht kleurenpalet selecteren
Het kleurenpalet voor gebruik bij dag of nacht selecteren:
De display slaat het huidige kleurenpalet op als u de display uit zet. Als het palet op
NIGHT (nacht) ingesteld was bij het laatste gebruik en u de display in fel zonlicht aan
zet, is het scherm mogelijk moeilijk af te lezen. Zet het palet in dat geval op DAY (dag)
om het kleurenpalet op normaal daglicht in te stellen.
Verlichting instellen
In de dag- of nachtmodus kunt u de verlichting ook als volgt instellen:
D6802-3
Toggle as required
OK
PALETTE
DAY NIGHT
Indrukken om te wisselen
D8517_1
Backlight Level
Change the level as required
OK
Verlichting naar wens instellen
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 17
2.7 Gebruik van CompactFlash cards
VOORZICHTIG: plaatsen van een CompactFlash card
Bij het plaatsen van een CompactFlash card ervoor zorgen dat de
card op de juiste manier wordt geplaatst. NOOIT de card in de
houder forceren, omdat de card daardoor onherstelbaar
beschadigd kan worden.
VOORZICHTIG: binnendringen van water
Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade aan de
display te voorkomen, moet u zorgen dat de klep van de card-houder goed
gesloten is. Dat kunt u horen aan een duidelijk hoorbare klik.
VOORZICHTIG: card uitnemen
NOOIT metalen instrumenten, zoals een schroevendraaier of tang gebruiken
om een card uit te nemen. Dit kan onherstelbare schade veroorzaken.
VOORZICHTIG: tijdens lezen/schrijven van een card
Uitnemen van de CompactFlash card terwijl er informatie op wordt geschre-
ven of van wordt gelezen, kan schade aan de card en verlies van alle data
veroorzaken. Een waarschuwing op het scherm geeft aan wanneer op de
card geschreven wordt. Het apparaat leest continu van de card. Daarom is
het van vitaal belang dat u de juiste werkwijze om het lezen te stoppen volgt
voordat u de card uit de houder neemt.
Waarvoor worden CompactFlash cards gebruikt?
Met behulp van CompactFlash cards kunt u de display optimaal gebruiken. Deze cards
bieden o.a. de volgende mogelijkheden:
Gedetailleerde cartografische informatie
Gedetailleerde cartografische informatie over het gebied waarin u vaart is beschik-
baar op Navionics® cards met elektronische kaarten. Welke typen Navionics cards
momenteel verkrijgbaar zijn, kunt u zien op www.navionics.com of
www.navionics.it.
De hoeveelheid cartografische details die voor verschillende gebieden en op ver-
schillende schalen wordt weergegeven varieert. Welke kaarschaal wordt gebruikt
wordt op de statusbalk aangegeven - de waarde geeft de afstand in zeemijl aan
vanaf de bovenkant tot aan de onderkant van het kaartvenster.
Archiveren
Om waypoints, routes en tracks te archiveren.
Opslag
Om waypoints, routes en tracks op te slaan voor gebruik op andere apparatuur,
bijvoorbeeld een PC.
U kunt een card verwijderen en plaatsen terwijl er een kaart wordt weergegeven, mits
u de juiste werkwijze gebruikt (zie
pag. 18
). De kaart blijft op het scherm staan totdat
de kaartplotter het scherm opnieuw tekent; bijvoorbeeld wanneer u buiten het huidige
gebied verschuift, of de RANGE toets gebruikt om de kaartschaal te veranderen.
18 C-serie display Naslaghandleiding
Een card plaatsen
Om een card te plaatsen, bekijkt u de afbeelding en gaat u als volgt te werk:
1. Controleer of u het juiste type card gebruikt. Lees het hoofdstuk
Belangrijke
informatie
vooraan in deze handleiding.
2. Open de klep van de card-houder, links aan de voorkant van de display.
3. Plaats de card zoals getoond, met de lip van de card naar de binnenkant. De card
moet er gemakkelijk in gaan. Als dat niet lukt, de card NIET forceren, maar contro-
leren of de lip naar de juiste kant wijst.
4. De card voorzichtig in de houder drukken.
5. Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, de
klep van de card-houder sluiten en aandrukken tot u een duidelijke klik hoort.
Een card uitnemen
...bij ingeschakelde display
1. Selecteer de functie CF Card Removal (CF card verwijderen):
BELANGRIJK:
Als u een card probeert te verwijderen zonder naar het Setup menu te gaan, ver-
schijnt er een blauw scherm met een waarschuwing, waarna u de display opnieuw
moet starten. U mag de card alleen verwijderen terwijl het bericht “CF Card
D7215_2
Narrow
Groove
Lip
Smalle
groef
Setup
System Diagnostics...
Remove CF Card
D8518-1
Highlight
Remove CF Card
Select Remove
CF Card
MENU
CF Card Removal
You may now safely remove your
compact flash card.
Press OK or CANCEL when finished.
Markeer
Remove CF Card
Selecteer
Remove CF Card
(U kunt de compact flash card nu
veilig verwijderen. Druk op OK of
CANCEL wanneer u gereed bent.)
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 19
Removal” wordt weergegeven. Als het bericht gesloten is, mag de card niet meer
worden verwijderd.
2. Open de klep van de card-houder.
3. De card vastpakken en uit de houder trekken.
4. Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, de
klep van de card-houder sluiten en aandrukken tot u een duidelijke klik hoort.
5. Druk op OK.
...bij uitgeschakelde display
1. Open de klep van de card-houder.
2. De card vastpakken en uit de houder trekken.
3. Om binnendringen van water en daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, de
klep van de card-houder sluiten en aandrukken tot u een duidelijke klik hoort.
2.8 Beheren van informatie
In deze paragraaf leggen we uit hoe u de informatie die in de C-serie display
opgeslagen is beheert. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
schrijven naar/ophalen van een CF card
informatie van een card verwijderen
informatie uit het systeem verwijderen
informatie overbrengen naar/vanaf een PC
wachtwoord beveiliging.
Informatie opslaan op/ophalen van een CompactFlash card
Op de display kunnen maximaal 1.000 waypoints, 100 routes en 10 tracks in database-
lijsten worden opgeslagen. Als deze aantallen bereikt zijn, moet u de data op een
CompactFlash card opslaan, om die te bewaren en desgewenst later weer op te halen.
U kunt de informatie ook naar een ander instrument of een PC overbrengen via NMEA.
Bij actieve navigatie kunt u ook waypoints, routes en tracks van een PC, SeaTalk en
NMEA instrumenten ontvangen (zie
pag. 22
)
Informatie op een card opslaan
Belangrijk:
Raymarine adviseert met klem data op een afzonderlijke CompactFlash card op te
slaan, niet op een Navionics card waarop cartografie staat.
20 C-serie display Naslaghandleiding
1. Plaats een card en selecteer de functie SAVE TO CARD (opslaan op card):
2. Selecteer de lijst die de gegevens bevat die u wilt opslaan:
3. Bepaal welke data u wilt opslaan:
Informatie van een card ophalen
1. Plaats een card in de houder en selecteer de functie RETRIEVE FROM CARD
(ophalen van card):
ARCHIVE AND
TRANSFER
SAVE TO CARD
DATA
D8070_1
Insert card
Card plaatsen
Toggle to required
list
D8655_1
Contents for selected list displayed
SELECT LIST
WPT RTE TRK
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
R
oute
1
e.g.
Selecteer de gewenste
lijst
Inhoud van geselecteerde lijst
Bijv.
D8520_1
Follow on-screen instructions
to remove card
Save Route
SAVE ALL
SAVE ROUTE
Or
To save all items in list to card:
To save individual items:
Highlight item
for saving
e.g.
e.g.
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
R
oute 1
Alle items in de lijst op card opslaan:
of
Individuele items opslaan:
Bijv.
Bijv.
Markeer item dat
u wilt opslaan
Volg instructies op om card te
verwijderen
ARCHIVE AND
TRANSFER
RETRIEVE FROM
CARD
DATA
D9094_1
Insert card
Card plaatsen
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 21
2. Selecteer de gewenste lijst:
3. Bepaal welke data u wilt ophalen:
Als bij het ophalen van informatie bepaalde data al op het systeem aanwezig is,
verschijnt er een waarschuwing. De softkey labels veranderen en bieden u de keuze uit
als nieuw ophalen, vervangen of ophalen annuleren.
Informatie van een card verwijderen
Om informatie van een card te verwijderen, bijvoorbeeld als u die niet meer nodig hebt
of als de card vol is, gebruikt u de ERASE FROM CARD softkeys. Er verschijnt een
bericht dat u vraagt om het verwijderen te bevestigen voordat de item(s) daadwerke-
lijk worden verwijderd.
1. Plaats de card en selecteer de functie ERASE FROM CARD:
Toggle to required
list
D8655_1
Contents for selected list displayed
SELECT LIST
WPT RTE TRK
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
R
oute
1
e.g.
Selecteer de gewenste
lijst
Inhoud van geselecteerde lijst
Bijv.
D8656_1
Follow on-screen instructions
Retrieve Route
RETRIEVE ROUTE
Or
To retrieve all selected database items:
To retrieve individual items:
Highlight item for
retrieving
e.g.
RETRIEVE ALL
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
Route
1
Markeer item dat
u wilt ophalen
Volg de instructies op
Alle geselecteerde database items ophalen:
Individuele items ophalen:
Bijv.
of
ARCHIVE AND
TRANSFER
ERASE FROM
CARD
DATA
D8168_1
Insert card
Card plaatsen
22 C-serie display Naslaghandleiding
2. Selecteer de gewenste lijst:
3. Bepaal welke data u wilt verwijderen:
Informatie verzenden en ontvangen m.b.v. een PC
U kunt waypoints of routes verzenden naar en ophalen van een ander instrument of
een PC met behulp van NMEA. Met de RayTech 6.0 planner kunt u waypoints en routes
overbrengen via een CF geheugencard. Hiervoor moet u de PC met de NMEA poort van
de display verbinden door middel van een seriële datakabel.
Informatie verzenden of ontvangen:
1. Selecteer de optie TRANSFER ON NMEA (overdracht via NMEA):
2. Druk op de desbetreffende softkey om te verzenden of te ontvangen via NMEA:
NB: als u de overdracht op enig moment wilt stoppen, drukt u op
STOP TRANSFER.
3. Als de overdracht voltooid is, wordt STOP TRANSFER grijs en verschijnen de
softkeys weer.
Toggle to required
list
D8655_1
Contents for selected list displayed
SELECT LIST
WPT RTE TRK
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
R
oute
1
e.g.
Selecteer de gewenste
lijst
Inhoud van geselecteerde lijst
Bijv.
D8657_1
YES
ERASE ALL
ERASE ROUTE
Or
To delete all items:
To delete individual items:
Highlight item for
deleting
e.g.
ROUTE LIST
Route 2
Route 3
Route
1
Markeer item dat
u wilt verwijderen
Alle geselecteerde items verwijderen:
Individuele items verwijderen:
Bijv.
of
DATA
ARCHIVE AND
TRANSFER
TRANSFER ON
NMEA...
D8638_1
SEND WPTS ON
NMEA
SEND RTES ON
NMEA
RECEIVE ON NMEA
D6808-2
STOP TRANSFER
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 23
Uw waypoints beveiligen met een wachtwoord
Desgewenst kunt u met behulp van een wachtwoord voorkomen dat anderen uw
waypoint en route databases en functies kunnen gebruiken, wijzigen of bekijken.
Wachtwoord beveiliging
Als de wachtwoord beveiliging ingeschakeld is en u een beveiligde functie voor de
eerste keer oproept nadat de display ingeschakeld is, vraagt het systeem u het
wachtwoord in te voeren voordat u de volgende functies kunt gebruiken:
WPTS toetsfuncties; de MOB functie blijft echter gewoon toegankelijk
ROUTES softkey functies
een route van een track maken; alle overige track functies zijn beschikbaar
waypoints archiveren of overbrengen
het Waypoint Password Setup menu.
NB: nadat u een wachtwoord voor het systeem hebt ingesteld, moet u dat altijd invoeren om
het Password Setup submenu op te roepen, ongeacht of de wachtwoord beveiliging in- of uit-
geschakeld is.
Beveiligde data en functies
Als de wachtwoord beveiliging AAN staat en u het wachtwoord nog niet ingevoerd
hebt, kunt u de volgende functies niet gebruiken:
details van waypoint en route databases bekijken
waypoints of routes bewerken
naar een bestaand waypoint gaan (Goto)
een route volgen
waypoints op het scherm bekijken (ook niet als SHOW/HIDE status op SHOW staat)
waypoint namen op het scherm bekijken (ook niet als WAYPOINT NAME op ON
staat).
Alle andere opties, zoals GOTO CURSOR, kunnen normaal worden gebruikt.
Een wachtwoord instellen
U stelt het wachtwoord als volgt in:
1. Selecteer Waypoint Password Setup:
MENU
D8954_1
Highlight required
System Setup Menu
Select System Setup
Menu
Highlight Waypoint
Password Setup
Select Waypoint
Password Setup
System Setup Menu
System Integration
Waypoint Password Setup
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Markeer
System Setup menu
Selecteer
System Setup menu
Markeer Waypoint
Password Setup
Selecteer Waypoint
Password Setup
24 C-serie display Naslaghandleiding
2. Zet de optie Enable Password op ON, lees en accepteer de waarschuwing:
3. Voer een wachtwoord in en voer het ter bevestiging nogmaals in:
NB: bij het wachtwoord wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
4. Voer een hint in, voor als u het wachtwoord een keer mocht vergeten (optie):
Het wachtwoord is nu ingesteld en de beveiliging ingeschakeld, maar de waypoint en
route functies blijven beschikbaar totdat u het systeem uit en opnieuw aan hebt gezet.
NB: desgewenst kunt u het wachtwoord veranderen, door de optie Change Password in het
Waypoint Password Setup menu te selecteren.
Wachtwoord beveiliging aan/uit zetten
Nadat u een wachtwoord op uw systeem hebt ingesteld (zie vorige paragraaf), moet u
dit wachtwoord telkens invoeren wanneer u de status van de wachtwoord beveiliging
wilt veranderen.
Wachtwoord beveiliging aan/uit zetten:
1. Selecteer Waypoint Password Setup:
OK
D8962_1
Select ON.
Select Enable
Password
Waypoint Password Setup
Change Password...
Ena
bl
e Passwor
d
O
N
Read and accept
the warning
Setting Password Protection
required a password to access
your waypoint and route
databases.
If you forget your password you
will lose your waypoints and
routes
Raymarine recommends that you
archive your waypoints and
routes
YES
Selecteer Enable
Password
Selecteer ON
Lees en accepteer de
waarschuwing
D8957_1
Enter a password
(1-16 characters)
and/or:
Edit Password
Password:
Confirm Password:
Hint:
Choose a word that will help you
to remember your password
Repeat to confirm
the password
and/or:
OK
Carrot
Edit Password
Password:
Confirm Password:
Hint:
Choose a word that will help you
to remember your password
Carrot
Carrot
e.g.
e.g.
OK
Bijv.
Voer een wachtwoord in
(1-16 tekens)
en/of
Bijv.
Voer het wachtwoord
nogmaals in ter
bevestiging
en/of
D8958_1
Add a hint word
(0-16 characters)
Read and accept the warning
and/or:
Edit Password
Password:
Confirm Password:
Hint:
Choose a word that will help you
to remember your password
OK
Carrot
Carrot
Rabbit
e.g.
YES
Your password has been accepted.
If you continue your waypoints
and routes will be protected.
If you forget your password you
will lose your waypoints and
routes
Raymarine recommends that you
archive your waypoints and routes
Do you want to continue?
Bijv.
Voer een hint in
(0-16 tekens)
en/of
Lees en accepteer de waarschuwing
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 25
2. Voer uw wachtwoord in; let er daarbij op dat u de juiste hoofdletters/kleine letters
gebruikt en zet daarna de wachtwoord beveiliging aan of uit:
Belangrijk: als u meer dan tweemaal een foutief wachtwoord invoert, geeft het
systeem de hint weer. Het aantal keren dat u opnieuw kunt proberen een geldig
wachtwoord in te voeren is onbeperkt, maar als u het wachtwoord vergeten bent,
moet u een instellingen en data reset uitvoeren (zie
pag. 186
), waarbij alle waypoints
uit het geheugen van de display worden verwijderd. Raymarine adviseert daarom met
klem regelmatig een backup van uw waypoints, routes en tracks op een CF card te
maken.
MENU
D8960_1
Setup
Highlight required
System Setup Menu
Select Waypoint
Password Setup.
Select System Setup
Menu
Highlight Waypoint
Password Setup
System Setup Menu
System Integration
Waypoint Password Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Markeer
System Setup menu
Selecteer
System Setup menu
Markeer Waypoint
Password Setup
Selecteer Waypoint
Password Setup
OK OK
D8961_1
Select OFF
Select Enable Password
Enter password
Waypoint Password Setup
Change Password...
Enable Password OF
F
Enter Password
Password:
Carrot
Voer het wachtwoord in
Selecteer Enable Password
Selecteer OFF (UIT)
26 C-serie display Naslaghandleiding
2.9 Noodsituaties en waarschuwingen
U kunt de C-serie display gebruiken om bij man overboord de positie te markeren, of
een alarm weer te geven wanneer zich een bepaalde situatie voordoet, bijvoorbeeld
wanneer een dieptelimiet bereikt is, een bepaalde tijd verstreken is, enz.
Man Overboord (MOB)
Een MOB positie markeren
Wanneer een persoon of voorwerp overboord gevallen is en u moet naar die positie
terugkeren, moet u direct de Man overboord (MOB) functie gebruiken. De MOB
functie kan worden gebruikt terwijl elke applicatie in gebruik is en wordt geactiveerd
door ofwel de WPTS/MOB toets 3 seconden ingedrukt te houden, of door een MOB
bericht, ontvangen van andere apparatuur in het SeaTalk systeem.
Als de MOB functie geactiveerd is, wordt automatisch het volgende uitgevoerd:
Alarm - het MOB alarm wordt geactiveerd (Morse --- elke 30 seconden).
Waypoint - er wordt een MOB waypoint op uw huidige positie geplaatst.
Positie informatie - de peiling, afstand en positie van de boot worden op de
databalk weergegeven. Deze worden berekend afhankelijk van het type MOB
data, ingesteld in System SetUp (zie
pag. 185
). Ervan uitgaande dat uw boot en de
MOB aan dezelfde getij- en windinvloeden blootstaan, geeft een gegist bestek
normaal gesproken een nauwkeuriger koers.
Radar bereik wijziging - als de radar aan het zenden is, wordt het radarbereik
door het systeem veranderd in
1
/8 nm.
Actieve navigatie wordt onderbroken - navigatie naar een actief waypoint
wordt onderbroken en een eventueel actieve navigatiefunctie wordt geannuleerd.
Er kunnen geen GOTO of route functies meer worden geselecteerd terwijl de MOB
functie actief is.
Autorange bewegingsmodus - als de radar/kaart synchronisatie UIT staat (zie
pag. 76
), verandert de kaartplotter applicatie de bewegingsmodus in Autorange.
Hierbij wordt de grootst mogelijke kaartschaal weergegeven waarop zowel het
waypoint (MOB symbool) en uw boot worden weergegeven.
Andere apparatuur - andere Raymarine apparatuur bevestigt het MOB bericht.
WPTS
MOB
D6652-3
Press and hold
until alarm sounds
Ingedrukt houden
tot alarm klinkt
D9101_1
Hoofdstuk 2: Bediening algemeen 27
Huidige positie t.o.v. MOB positie - terwijl uw boot van de MOB positie weg
vaart, verschijnt er een stippellijn van uw huidige positie naar de MOB positie op
het scherm.
NB: om een MOB positie te verkrijgen, moet positie informatie van een GPS (of gelijkwaardig
apparaat), of koers en snelheid beschikbaar zijn.
Een MOB onderbreken
Om het alarmsignaal van een MOB tijdelijk te onderbreken, drukt u op een wille-
keurige toets van een instrument in het SeaTalk systeem. Na circa 10 seconden klinkt
het alarm opnieuw als de MOB nog steeds actief is.
Door tijdelijk onderbreken van het alarm wordt de MOB status niet opgeheven of
uitgeschakeld.
Een MOB opheffen
Om een MOB en de bijbehorende data op te heffen, gaat u als volgt te werk:
Als de MOB opgeheven is, keren de radar
en kaart applicaties terug naar de
bewegingsmodus die voor het alarm
actief was en zijn de GOTO en route
functies weer beschikbaar.
NB: als u een MOB toetsenbord hebt, kunt u
ook de MOB toets ingedrukt houden.
Alarmen
U wordt voor gevaren of bepaalde situaties gewaarschuwd door alarmfuncties die
voor het gehele systeem of een specifieke applicatie worden gegenereerd. Als een
alarm wordt geactiveerd, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een bericht-
venster op het scherm, waarin de oorzaak van het alarm wordt beschreven.
U kunt instellen welke alarmen functioneren en met welke parameters via het Alarm
Setup menu (zie
pag. 189
).
Alarmen opheffen
Alarmen op de display
Wanneer de ACKNOWLEDGE softkey wordt ingedrukt, stopt het geluidssignaal en
verdwijnt het berichtvenster van het scherm. Als het alarm door de kaartplotter
gegenereerd is, wordt de bijbehorende actie uitgevoerd. Bijvoorbeeld: na een
aankomstalarm wordt de volgende etappe van de route geactiveerd.
Daarbij dient u op het volgende te letten:
u kunt de configuratie van het aankomstalarm wel wijzigen, maar u kunt het niet
uit zetten.
WPTS
MOB
D8231_1
Press and hold
for 4 seconds
4 seconden
Ingedrukt houden
28 C-serie display Naslaghandleiding
om een MOB alarm op te heffen, moet u de WPTS/MOB toets ingedrukt houden
tot het MOB symbool van het scherm verdwijnt.
Als een ankeralarm wordt geannuleerd, maar de alarmtoestand blijft bestaan,
wordt het alarm elke 30 seconden herhaald.
Externe alarmen
Wanneer een instrument dat met de display verbonden is een alarm genereert, wordt
dat op de C-serie display weergegeven, tezamen met een pop-up berichtvenster. U
kunt een dergelijk alarm opheffen door op de ACKNOWLEDGE softkey te drukken. Het
alarm wordt onderbroken, maar er wordt geen andere actie door de C-serie display
ondernomen.
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 29
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u waypoints kunt plaatsen, bewerken, beheren
en naar een waypoint kunt navigeren.
3.1 Wat is een waypoint?
Een waypoint is een positie die gemarkeerd is in een kaartplotter, radar of fishfinder
venster, om een plaats aan te duiden (voor vissen, duiken, enz.), of als een positie waar
u naartoe wilt navigeren. Standaard worden alle waypoints op het scherm door het
symbool
x aangeduid . Dit symbool kunt u desgewenst veranderen. U kunt ook een
ander symbool selecteren om te gebruiken als standaard symbool voor nieuw
aangemaakte waypoints.
NB: informatie over het veranderen van het symbool vindt u op pag. 35
.
Waypoints hebben een belangrijke functie op de C-serie display. Zij kunnen in elke
applicatie worden aangemaakt en worden in de radar, kaartplotter en fishfinders
vensters weergegeven. Een reeks waypoints kan worden gecombineerd tot een route.
De gegevens van de waypoints, ongeacht in welke applicatie ze gemaakt zijn, worden
in een speciale waypoint lijst opgeslagen, die max. 1.000 waypoints kan bevatten. Alle
waypoints worden standaard in de groep MY WAYPOINTS geplaatst. Desgewenst
kunt u nieuwe groepen aanmaken en de standaard groep wijzigen. Waypoints kunnen
indien nodig worden gearchiveerd op een CompactFlash card, of via NMEA naar een
compatibel instrument worden overgebracht. Als het systeem via SeaTalk of NMEA
een actief waypoint ontvangt, wordt dat wel weergegeven, maar kan het niet worden
bewerkt.
Desgewenst kunt u de waypoints beveiligen d.m.v. een wachtwoord, zodat ze niet
ongeoorloofd kunnen worden gebruikt, gewijzigd of bekeken. Voor meer informatie,
zie
pag. 23
.
Waypoint symbols
D8696_1
Waypoint symbolen
30 C-serie display Naslaghandleiding
3.2 Hoe worden waypoints weergegeven?
Waypoints in kaart en radar vensters
In kaart en radar vensters wordt een waypoint weergegeven als het actief is (in een
vierkantje) en als het inactief is (zonder vierkantje).
Waypoints in CDI vensters
In CDI vensters wordt een waypoint alleen getoond als het actief is (in een vierkantje).
Waypoints in Fishfinder vensters
Een waypoint wordt in een fishfinder venster altijd door een verticale lijn met de label
WPT aangeduid. Dit kan niet worden veranderd.
Active waypoint
Waypoint 1
Default waypoint
Alternative symbol
D8694_1
Standaard waypoint
Actief waypoint
Alternatief symbool
D8930_1
D8697_1
WPT
WPT
WPT
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 31
3.3 Een waypoint plaatsen
Een waypoint kan worden geplaatst:
op de cursorpositie
op de positie van uw boot
op een positie naar keuze (d.m.v. lengte/breedte of Loran TD coördinaten tussen
80
0
N/Z).
Wanneer u een waypoint plaatst, kunt u de standaard gegevens accepteren, of die
aanpassen. Voor meer informatie, zie
pag. 34
.
Nadat een waypoint geplaatst is, kunt u de gegevens ervan bekijken en desgewenst
wijzigen. Voor meer informatie, zie
pag. 33
en
pag. 34
.
... op de cursorpositie
... op de positie van uw boot
Als het systeem uw positie niet kan bepalen, verschijnt er een waarschuwing en wordt
het waypoint niet geplaatst.
... op een bekende positie
WPTS
MOB
WAYPOINT AT
CURSOR
D7457-2
OK
Move cursor to
required position
for waypoint
Accepts default
Or
Wait 4 secs
Verplaats cursor naar
gewenste positie voor
waypoint
of
Standaard accepteren
Wacht 4 sec
WAYPOINT AT
VESSEL
WPTS
MOB
D7458_2
WPTS
MOB
x2
OK
Accepts default
Wait 4 secs
Or
Or
of
of
Wacht 4 sec
Standaard accepteren
WPTS
MOB
WAYPOINT AT
LAT/LON...
50'.838N
01
o
06'.331W
Position:
Place Waypoint
50
D7459_2
OK
Enter position
x 2
Positie invoeren
32 C-serie display Naslaghandleiding
3.4 Naar een waypoint navigeren
In deze paragraaf beschrijven we het starten en stoppen van navigeren naar een
waypoint. Als u naar een waypoint of de cursorpositie navigeert, wordt die data via
NMEA 0183 en SeaTalk verzonden en kan die door een aangesloten stuurautomaat
worden gebruikt. Voor meer informatie over navigatie, zie
pag. 56
.
Navigeren naar een waypoint starten
U kunt naar een waypoint navigeren m.b.v. de cursor en
de WPTS MOB toets, of door de optie GOTO te select-
eren.
Als de navigatie actief is, wordt een vierkantje om het
waypoint weergegeven en verschijnt er een streepjeslijn
tussen uw boot en het waypoint.
Desgewenst kunt u navigatie informatie voor het actieve
waypoint op de databalk weergeven (zie
pag. 182
).
... met behulp van de cursor
Naar een waypoint navigeren m.b.v. de cursor als een kaart of radar applicatie actief is:
... met behulp van de WPTS MOB toets
Naar een waypoint navigeren m.b.v. de WPTS/MOB toets als een willekeurige
applicatie actief is:
... door de optie GOTO te selecteren
U kunt m.b.v. de optie GOTO naar een waypoint navigeren als een kaart applicatie
actief is en de kaart softkeys van het hoogste niveau worden weergegeven.
D8285_1
GO TO WAYPOINT
D7461_4
WPT
Position cursor over
waypoint to go to.
Plaats cursor op waypoint
waarheen u wilt varen
D6559-3
WPTS/
MOB
GOTO WAYPOINT
OPTIONS ...
GOTO WAYPOINT
Select required waypoint
Waypoint List
Selecteer gewenst waypoint
GO TO ...
D7503_2
Select required waypoint
GOTO WAYPOINT
Or
GOTO CURSOR
GOTO WAYPOINT
OPTIONS...
Waypoint List
Selecteer gewenst waypoint
of
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 33
Navigeren naar een waypoint stoppen
U kunt de navigatie naar het geselecteerde waypoint op elk moment stoppen:
Als de navigatie niet meer actief is, krijgt het waypoint weer de normale vorm zonder
vierkantje en verdwijnt de streepjeslijn tussen uw boot en het waypoint.
3.5 Gegevens van waypoints bekijken
U kunt de gegevens bekijken van elk waypoint dat u hebt geplaatst, door het met de
cursor te selecteren (in radar en kaart vensters), of door het in de waypoint lijst te
selecteren. Wanneer u de gegevens van een waypoint bekijkt, zijn er diverse opties
voor bewerking en beheer beschikbaar.
U kunt de navigatiedetails van het actieve waypoint ook op de databalk weergeven
(zie
pag. 182
).
... met behulp van de cursor
De gegevens van een waypoint bekijken dat niet actief is:
NB: de gegevens van het actieve waypoint kunt u bekijken via de waypoint lijst, zoals hieronder
beschreven.
... via de waypoint lijst
De waypoint lijst toont alle waypoints die geplaatst zijn (inclusief het actieve
waypoint) en geeft de gegevens van het geselecteerde waypoint weer.
D7505-2
WPTS/
MOB
GOTO WAYPOINT
OPTIONS...
STOP GOTO
Or
Position cursor over
active waypoint.
STOP GOTO
WPT
of
Plaats de cursor op het
actieve waypoint
EDIT WAYPOINT
D7506_2
Waypoint details displayed
Position cursor
over waypoint
OK
To exit way-
point list
WPT
Edit Waypoint
Plaats cursor
op waypoint
Gegevens van waypoint
getoond
Waypoint lijst
sluiten
34 C-serie display Naslaghandleiding
NB: temperatuur en diepte (indien beschikbaar) worden alleen vastgelegd voor waypoints die
op de positie van uw boot worden geplaatst.
De waypoint lijst weergeven:
3.6 Een waypoint bewerken
Nadat u een waypoint geplaatst hebt, kunt u het op verschillende manieren bewerken:
gegevens van het waypoint wijzigen - naam, symbool, groep, of opmerking toe-
voegen
waypoint verplaatsen
waypoint verwijderen
standaard symbool en groep voor nieuw geplaatste waypoints veranderen.
D6560-2
Waypoint List
D7507-2
WPTS/
MOB
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS...
Select required waypoint
OK
To exit way-
point list
Selecteer het gewenste
waypoint
Waypoint lijst
sluiten
D6561-1
D6561-2
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 35
Gegevens van waypoints wijzigen
Als een waypoint wordt aangemaakt, wordt er een standaard naam, symbool en
groep aan toegewezen. U kunt die gegevens naar wens wijzigen of een opmerking
toevoegen. Dat is vooral nuttig wanneer u met grote aantallen waypoints werkt.
De gegevens van een waypoint wijzigen:
1. Selecteer het detail dat u wilt wijzigen:
2. Het geselecteerde detail bewerken:
NB: als u bij het bewerken een fout maakt, drukt u op
CANCEL
(annuleren).
Een waypoint verplaatsen
U kunt elk waypoint (behalve het actieve) naar een andere positie verplaatsen. Er zijn
twee manieren om een waypoint te verplaatsen:
... door nieuwe coördinaten in te voeren
Als u de nieuwe coördinaten, peiling of afstand voor het specifieke waypoint kent,
kunt u die invoeren door het waypoint zoals hierboven beschreven te bewerken.
... door het waypoint naar een nieuwe positie te slepen
NB: om de verplaatsing te annuleren, drukt u op
CANCEL
.
Edit Waypoint
D8286-1
WPT
Or
VIEW AND EDIT
DETAILS
Waypoint List
Select required waypoint with
cursor or via waypoint list
Highlight field
for changing
Selecteer gewenst waypoint met
cursor of via waypoint lijst
Selecteer het veld
dat u wilt wijzigen
Edit Waypoint
EDIT SYMBOL
Edit details as required using:
To save
e.g.
To save and
exit editing
Soft key reflects
highlighted field
OK
OK
Repeat for other fields, if necessary
,
and/or
Soft key
D8287-1
Softkey heeft betrekking
op geselecteerd veld
Bijv.
Gegevens wijzigen m.b.v.:
en/of
Opslaan
Opslaan en
beëindigen
Desgewenst voor andere velden herhalen
D8288-1
WPT
MOVE WAYPOINT
PLACE WAYPOINT
Select waypoint
for moving
Drag waypoint
to new location
WPT
WPT
Selecteer te ver-
plaatsen waypoint
Sleep waypoint
naar nieuwe positie
36 C-serie display Naslaghandleiding
VOORZICHTIG:
Het is mogelijk waypoints te verplaatsen die in routes worden gebruikt. In
dat geval bevat de opgeslagen route het waypoint op de nieuwe positie.
Zorg ervoor dat hier geen gevaarlijke situatie door kan ontstaan.
Waypoint(s) verwijderen
U kunt elk waypoint (of een groep waypoints) uit het systeem verwijderen, behalve:
het actieve waypoint
een waypoint dat in een route wordt gebruikt.
NB: (1) Als een route niet weergegeven wordt, kunnen de waypoints wel zichtbaar zijn. Als u
een waypoint uit een niet-getoonde route probeert te verwijderen, verschijnt er een
waarschuwing.
(2) Voor informatie over het verwijderen van een groep waypoints, zie pag. 41.
Een afzonderlijk waypoint verwijderen
U kunt afzonderlijke waypoints via het scherm of via de waypoint lijst verwijderen.
... met behulp van de cursor
... via de waypoint lijst
1. Selecteer het waypoint dat u wilt verwijderen in de waypoint lijst.
2. Het geselecteerde waypoint verwijderen:
D8289-2
WPT
ERASE WAYPOINT
YES
Select waypoint
for erasing
Confirm the pop-up
message
Selecteer te ver-
wijderen waypoint
Pop-up bericht
bevestigen
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS...
Select waypoint
for erasing
WPTS
MOB
Waypoint List
D8843_1
Selecteer te ver-
wijderen waypoint
D8844_)
YES
ERASE WAYPOINT
OK
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 37
Alle waypoints verwijderen
Om alle waypoints te verwijderen, gebruikt u de ARCHIVE & TRANSFER softkeys:
1. Selecteer ERASE FROM SYSTEM (verwijderen uit systeem) en de gewenste lijst:
2. Alle waypoints verwijderen:
Standaard symbool of groep wijzigen
Als u een waypoint in het systeem invoert, wordt het aan de standaard groep
toegewezen en krijgt het waypoint het standaard symbool:
Als u die niet geschikt vindt, kunt u een ander symbool en een andere groep als
standaardwaarden instellen. Om een andere groep als standaard groep te kunnen
selecteren, moet u die eerst aanmaken, zie
pag. 39
.
1. Selecteer het standaard symbool of de standaard groep:
2. Standaard waarde voor symbool of groep wijzigen:
D8716-1
ARCHIVE AND
TRANSFER
ERASE FROM
SYSTEM...
SELECT LIST
DATA
W
PT
Select the WPT list
Selecteer de WPT lijst
D8851_1
ERASE ALL
WAYPOINTS
YES
Waypoint Group 1
Waypoint Group 2
Waypoint Group 3
System Waypoint List
System waypoint list
displayed
Systeem waypoint lijst
getoond
D6658-2
Default Symbol
Default Group
My Waypoints
Standaard symbool
Standaard groep
D8290-1
WPTS
MOB
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS...
SET DEFAULT SYM
& GROUP...
SET UP DEFAULT
Toggle to required option.
Default displayed.
S
YMB
Selecteer gewenste optie.
Standaard wordt getoond.
D8291-1
EDIT DEFAULT
Select required
default symbol
To save
OK
Symbol
Or
Selecteer gewenste
standaard symbool
Symbool
Opslaan
of
38 C-serie display Naslaghandleiding
NB: om de wijziging van standaard symbool/groep te annuleren, drukt u op
CANCEL
.
3.7 De waypoint lijst sorteren
Als er op uw systeem een groot aantal waypoints aanwezig is, kunt u de waypoint lijst
sorteren, zodat u een bepaald waypoint gemakkelijker kunt vinden.
De waypoint lijst kan worden gesorteerd op:
naam (standaard)
afstand ( dichtstbijzijnde eerst)
•symbool
groepsnaam
•datum
commentaar
•diepte.
Om de waypoint lijst te sorteren, gaat u als volgt te werk:
3.8 Waypoints in groepen organiseren
Als u de standaard groep niet gewijzigd hebt, worden alle waypoints automatisch in
de standaard groep “My Waypoints” geplaatst nadat ze zijn aangemaakt. U kunt
waypoints in groepen onderbrengen, om het beheer ervan te vereenvoudigen.
Wanneer u bijvoorbeeld gaat vissen, wilt u waarschijnlijk alleen de waypoints zien die
goede visstekken aangeven. Andere waypoints, bijvoorbeeld voor wedstrijden,
zouden op dit moment overbodig zijn.
NB: een waypoint kan niet in meerdere groepen worden geplaatst.
De waypoint groepenlijst weergeven
De waypoint groepenlijst en bijbehorende opties weergeven:
D9055-1
Select required
default group
EDIT DEFAULT
To save
OK
Group
Group List
Selecteer gewenste
standaard groep
Groep
Opslaan
D8292-1
SORT LIST
SELECT SORT
OPTION
Save
OK
Select sort method
Range
SORT LIST BY
Order by:
Name
Range
Symbol
Depth
Dat
e
Kies sorteeroptie
Opslaan
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 39
Nu kunt u een nieuwe waypoint groep aanmaken, of bestaande groepen verwijderen,
verplaatsen of een andere naam geven.
Een nieuwe waypoint groep aanmaken
Een nieuwe waypoint groep maakt u als volgt:
1. Open de groepenlijst (zie boven).
2. Nu hebt u twee mogelijkheden om een nieuwe groep aan te maken:
Waypoints tussen groepen verplaatsen
Waypoints kunnen eenvoudig tussen groepen worden verplaatst:
1. Open de groepenlijst (zie
pag. 38
).
2. Selecteer de optie MOVE BETWEEN GROUPS (verplaatsen tussen groepen):
3. Bepaal de groep die het waypoint bevat dat u wilt verplaatsen:
D6885-3
WPTS/
MOB
REVIEW AND EDIT
WAYPOINTS ...
WAYPOINT
GROUPS ...
Deep fishing
Shallow fishing
Reef fishing
GROUP LIST
e.g.
Bijv.
Or
EDIT GROUP
NAME
OK
Edit name
Save
MAKE NEW
GROUP...
MAKE NEW
GROUP...
OK
Make a new group and accept the default name:
Make a new group and customise the name:
NEW WAYPOINT GROUP
G
D8293_2
of
Nieuwe groep maken en de standaard naam accepteren:
Nieuwe groep maken en de naam wijzigen:
Naam
wijzigen
Opslaan
D8295_1
MOVE BETWEEN
GROUPS...
Fishing
GROUP LIST
My Waypoints
Waypoint 1
Waypoint 2
Waypoint 3
MOVE BETWEEN GROUPS
GROUP A GROUP B
D8297_1
OK
SELECT GROUP A
Deep fishing
Shallow fishing
Reef fishing
GROUP LIST
My
Wa
yp
oint
s
Waypoints in selected group
listed.
My Waypoints
Waypoint 1
Waypoint 2
Waypoint 3
MOVE BETWEEN GROUPS
GROUP A
Select group
containing waypoint
to be moved.
Selecteer de groep die het te
verplaatsen waypoint bevat
Lijst van waypoints in
geselecteerde groep
40 C-serie display Naslaghandleiding
4. Bepaal de groep waarnaar u het waypoint wilt verplaatsen als volgt:
5. Selecteer het waypoint dat u wilt verplaatsen:
NB: u kunt waypoints desgewenst ook van Group B naar Group A verplaatsen. De softkeys
veranderen dan dienovereenkomstig van opschrift.
Een bestaande groep een andere naam geven
U kunt de naam van een bestaande waypoint groep als volgt wijzigen:
1. Open de groepenlijst (zie
pag. 38
).
2. Selecteer de groep waarvan u de naam wilt wijzigen:
3. Wijzig de geselecteerde groepsnaam:
NB: om tijdens het wijzigen van de naam de oorspronkelijke naam te herstellen, drukt u op
CANCEL
.
D8298_1
OK
Fishing
GROUP LIST
My Waypoints
Waypoint 1
Waypoint 2
Waypoint 3
MOVE BETWEEN GROUPS
GROUP A GROUP B
SELECT GROUP B
My Waypoints
Deep fishing
Shallow fishing
Reef fishing
GROUP LIST
Move control to
Group B
Select group to
add waypoint to
Verplaats selectiebalk
naar Group B
Selecteer groep om way-
point aan toe te voegen
D8299_1
OK
Fishing
GROUP LIST
My Waypoints
Waypoint 1
Waypoint 2
MOVE BETWEEN GROUPS
GROUP A GROUP B
Waypoint
3
MOVE WAYPOINT
FROM A TO B
Move control to Group A.
Select required waypoint.
Repeat until all changes made
Verplaats de selectiebalk
naar Group A
Selecteer het gewenste
waypoint
Herhalen tot alle gewenste wijzigingen zijn aangebracht
D8300_1
RENAME GROUP...
My Waypoints
Deep fishing
Shallow fishing
Reef fishing
GROUP LIST
Select required
group
Selecteer de gewenste groep
D8301_1
Edit name
OK
EDIT GROUP
NAME
Save new
name
NEW WAYPOINT
G
Wijzig de naam
Nieuwe naam
opslaan
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints 41
Een groep verwijderen
U kunt elke waypoint groep uit het systeem verwijderen, behalve de groep die het
actieve waypoint bevat. Als een waypoint groep uit het systeem wordt verwijderd,
wordt de groepsnaam inclusief alle waypoints in die groep verwijderd, behalve:
‘My Waypoints’ - de waypoints in deze groep worden verwijderd, maar de groeps-
naam blijft bestaan
waypoints die in routes op uw systeem worden gebruikt.
Daarom moet u zich ervan verzekeren dat u waypoints die u wilt behouden (en die
geen deel uitmaken van een route) uit een groep verplaatst voordat u die groep
verwijdert.
1. Open de groepenlijst (zie
pag. 38
).
2. Selecteer de groep en verwijder die:
NB: waypoint groepen kunnen ook worden verwijderd via de ARCHIVE AND TRANSFER
functie, zoals beschreven op pag. 37. Instructies voor het verwijderen van waypoint groepen
van een card vindt u op pag. 21.
3.9 De weergave van waypoints instellen
Als u veel waypoints in uw systeem hebt geplaatst, kan de informatie op een kaart
moeilijk te onderscheiden worden. Dat is vooral het geval als u veel waypoints in een
klein gebied hebt geplaatst. Er zijn verschillende manieren om de weergave van
waypoints en waypointgegevens in kaart- en radarvensters te bepalen, namelijk:
waypoints met een specifiek symbool tonen of verbergen
waypoints van een specifieke groep tonen of verbergen
alle waypoint namen tonen of verbergen
de index van een waypoint binnen een route tonen of verbergen - alleen kaartplot-
ter (zie
pag. 88
).
Waypoint namen tonen/verbergen
U kunt desgewenst alle waypoint namen tonen of verbergen:
D8302_1
ERASE GROUP... YES
My Waypoints
Deep fishing
Shallow fishing
Reef fishing
GROUP LIST
Highlight page
set for editing
Confirm the pop-up
message
Bevestig het pop-up
bericht
Selecteer de groep die
u wilt verwijderen
D8306_1
PRESENTATION...
SHOW/HIDE
WAYPOINTS...
WAYPOINT NAME
Select status
O
N
Selecteer de status
42 C-serie display Naslaghandleiding
Waypoint symbolen tonen/verbergen
U kunt instellen welke typen waypoint symbolen in de radar of kaart applicatie worden
getoond of verborgen:
1. Geef de optie SHOW BY SYMBOL weer:
2. De status (tonen of verbergen) van een symbooltype veranderen:
NB: waypoints in een actieve route worden altijd weergegeven, ongeacht of de weergave op
tonen of verbergen ingesteld is.
Waypoint groepen tonen/verbergen
U kunt instellen welke waypoint groepen in de radar of kaart applicatie worden
getoond of verborgen:
1. Geef de optie SHOW BY GROUP weer:
2. De status (tonen of verbergen) van een waypoint groep veranderen:
NB: waypoints in een actieve route worden altijd weergegeven, ongeacht of de weergave op
tonen of verbergen ingesteld is.
D8839_1
PRESENTATION...
SHOW/HIDE
WAYPOINTS...
SHOW BY
Select SYM
S
YM
Selecteer SYM
D8304_1
OK
Select status
Fish HIDE
Ra SHOW
Day HIDE
SHOW BY SYMBOL
M
S
H
OW
Select required group
ON CHART
SHOW HIDE
ON RADAR
SHOW HIDE
Or
Selecteer de gewenste groep
Selecteer de status
of
D8721_1
PRESENTATION...
SHOW/HIDE
WAYPOINTS...
SHOW BY
Select GROUP
GROU
P
Selecteer GROUP
D8305_1
OK
Select required group
Fishing SHOW
Racing SHOW
Day trips HIDE
SHOW BY GROUP
My Waypoints
S
H
O
W
Select status
ON CHART
SHOW HIDE
ON RADAR
SHOW HIDE
Or
Selecteer de gewenste groep
Selecteer de status
of
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 43
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter
4.1 Belangrijke informatie
Veiligheid
Wanneer u de kaartplotter gebruikt, moet u altijd controleren of de route veilig is.
Zoom in op een kleiner gebied om te controleren op gevaren zoals ondiepe delen, die
mogelijk niet op een grootschalige kaart zichtbaar zijn.
Voordat u ervaring hebt opgedaan met het interpreteren van het kaartscherm dient u
elke mogelijkheid te benutten om de getoonde objecten met zichtbare objecten te
vergelijken, zoals boeien en kustlijnen. Oefen het navigeren in havens en langs kusten
bij daglicht en goed weer. U kunt ook de Simulator stand gebruiken om te oefenen met
de kaartplotter.
Het wordt ten zeerste aanbevolen alvorens met de kaartplotter applicatie te gaan
werken
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints
aandachtig te lezen.
VOORZICHTIG:
Het apparaat mag niet worden gebruikt ter vervanging van goede navigatie-
methoden of officiële papieren kaarten. Lees dit hoofdstuk alvorens de
kaartplotter te gebruiken.
Functies van de kaartplotter
1. Om alle functies van de kaartplotter te kunnen gebruiken, is positie en koers
informatie van het GPS systeem (Global Positioning System) van uw boot nodig.
2. De C-serie display heeft een ingebouwde wereldkaart, maar om de display als
hulpmiddel bij het navigeren te gebruiken,hebt u kaarten nodig met gedetail-
leerde informatie over het gebied waarin u gaat varen. Dergelijke elektronische
kaarten zijn beschikbaar op cards van Navionics (zie het hoofdstuk
Belangrijke
informatie
vooraan in deze handleiding). Voor uitgebreide informatie over het
plaatsen en verwijderen van cards, zie
pag. 17
.
3. Uw GPS en elektronische kaarten moeten nauwkeurig correleren met uw papieren
kaarten; daarom moeten deze dezelfde
datum
(carteringsysteem) gebruiken. De
standaard datum voor de display is WGS84. Als deze niet geschikt is, kunt u de
instelling wijzigen via het Chart Setup menu (zie
pag. 92
). Wanneer u de datum van
de C-serie display wijzigt, wordt een Raymarine GPS automatisch aangepast. Als u
een GPS van een ander merk hebt, moet u de datum zelf aanpassen.
4. Het Automatische Identificatie Systeem (AIS) werkt alleen als u een geschikte AIS
ontvanger aangesloten hebt.
44 C-serie display Naslaghandleiding
Cards met elektronische kaarten
Om de C-serie display als hulpmiddel voor navigatie te gebruiken, hebt u kaarten
nodig met gedetailleerde informatie over het gebied waarin u gaat varen. Dergelijke
kaarten zijn in elektronisch formaat verkrijgbaar op Navionics cards. Informatie over
deze kaarten en de verkrijgbaarheid vindt u op
pag. iv
.
Voor het archiveren van data adviseert Raymarine alleen CF geheugencards van het
merk SanDisk te gebruiken. CF cards van andere merken werken mogelijk niet in de
C-serie display.
4.2 Gebruiksmogelijkheden van de kaartplotter applicatie
Als uw koers en positie beschikbaar zijn, kunt u:
bepalen waar u zich bevindt (zie
pag. 46
)
uw omgeving interpreteren (zie
pag. 47
)
de afstand en peiling tussen twee punten meten (zie
pag. 55
)
waypoints op specifieke posities plaatsen (zie
pag. 56
)
naar een bepaald punt navigeren (zie
pag. 56
)
een route samenstellen en volgen (zie
pag. 59
)
controleren waar u heen gaat (zie
pag. 74
)
onderscheid maken tussen vaste en bewegende objecten m.b.v. radar overlay (zie
pag. 76
)
de door u afgelegde weg vastleggen (zie
pag. 79
)
routes en tracks beheren en bewerken (zie
pag. 68
en
pag. 81
)
AIS data bekijken (zie
pag. 54
).
Bovendien zijn er mogelijkheden om de kaart applicatie aan uw specifieke eisen en
omstandigheden aan te passen; zo kunt u:
de manier waarop de kaart ten opzichte van uw boot en vaarrichting wordt gete-
kend veranderen (kaart oriëntatie en bewegingsmodus).
door u ingevoerde kaart data beheren en bewerken
bepalen hoeveel details er op het scherm worden weergegeven.
NB: om te bepalen welke informatie op de databalk in de boven- of zijkant van het scherm
wordt weergegeven, zie
pag. 181.
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 45
4.3 Weergave van de kaart
Normaal gesproken zult u de kaart bekijken met uw boot op het scherm en de
bewegingsmodus ‘actief’. Als de bewegingsmodus actief is, wordt terwijl u vaart de
kaart telkens opnieuw getekend, om te zorgen dat uw boot op het scherm zichtbaar
blijft. Wanneer u in de actieve modus op de kaart inzoomt, wordt de kaart rond de
positie van uw boot ingezoomd.
Het is ook mogelijk dat u een reis wilt plannen en dat u niet wilt dat de kaart opnieuw
wordt getekend terwijl u vaart. U kunt dan de actieve bewegingsmodus opheffen,
door de kaart te verschuiven m.b.v. de cursor (zie
pag. 46
), of door FIND CURSOR te
selecteren.
Als de bewegingsmodus opgeheven is, wordt de huidige modus op de statusbalk
tussen haakjes weergegeven, bijv. (RELATIVE MOTION); de zoomfunctie werkt dan
rond de cursorpositie.
Mits de benodigde informatie om de positie van uw boot te bepalen beschikbaar is,
kunt u de bewegingsmodus activeren door FIND SHIP te selecteren.
4.4 Het kaartplotterscherm
De belangrijkste onderdelen van het kaartplotterscherm zijn hieronder aangegeven:
FIND
SHIP CURSOR
GOTO... ROUTES... TRACKS... PRESENTATION...
4nm North-Up (Relative Motion) Local
Gully Ridge
Creek point
Port point
Portside
Chart
boundary
Chart range
Chart orientation
Motion mode
Status
bar
Cursor
Route
Waypoint
name
Current
position
Waypoint
Track
Carto-
graphic
object
Active
waypoint
Soft
keys
D6605_2
Chart view
Port
Services
Kaartschaal
Oriëntatie Bewegingsmodus
Kaartweergave
Status-
balk
Kaart-
grens
Route
Waypoint
Actief
waypoint
Haven-
diensten
Soft keys
Cursor
Waypoint
naam
Track
Huidige
positie
Carto-
grafisch
object
46 C-serie display Naslaghandleiding
4.5 Waar bevind ik mij op de kaart?
Uw boot wordt op het scherm aangeduid door een bootsymbool. Als er
geen vaarrichting of COG beschikbaar is, wordt de boot als een
gevulde cirkel weergegeven. Als positiedata voor weergave geselec-
teerd is (zie
pag. 182
), wordt uw positie op de databalk onder VES POS getoond.
NB:
voor meer informatie over waypoints raadpleegt u het Waypoints hoofdstuk.
4.6 Verplaatsen over de kaart
Om over de kaart te verplaatsen en het gewenste gebied op de gewenste schaal weer
te geven, gebruikt u een combinatie van zoomen en verschuiven (
panning
).
NB: wanneer u de kaart verschuift, of als u in de autorange modus de schaal wijzigt, wordt de
bewegingsmodus tijdelijk opgeheven - zie
pag. 45 en pag. 86.
Verschuiven (panning)
Bij verschuiven van de kaart wordt de getoonde kaart verschoven, zodat
een ander gebied wordt weergegeven. Om te verschuiven, drukt u op de
gewenste pijl (links/rechts/op/neer) op de trackpad. Zodra de cursor de
rand van het scherm bereikt, schuift de kaart op.
NB: wanneer u de kaart verschuift, wordt de actieve bewegingsmodus opgeheven.
In-/uitzoomen
Wanneer u inzoomt, wordt de schaal van de kaart veranderd, zodat een
kleiner gebied met meer details wordt weergegeven. Zoomt u uit, dan
wordt een groter gebied met minder details zichtbaar.
NB: de cartografische details die op kaarten beschikbaar zijn, variëren per kaart en schaal.
Sommige gebieden bevatten details in kleinere schaalgrootten dan andere kaarten.
D6627-1
Boat symbol
Bootsymbool
D8714_1
FIND
S
HIP
Chart redraws with boat at centre
Toggle to FIND SHIP
If you cannot see your boat:
WPTS
MOB
OK
Accepts default
(or wait 3 seconds)
x2
To mark your current position:
Als u uw boot niet kunt vinden:
Selecteer FIND SHIP
Kaart opnieuw getekend met boot in het midden
Uw huidige positie markeren:
Standaard accepteren
(of 3 seconden wachten)
D6583-3
D6585-2
D6585-1
RANGE
IN
OUT
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 47
De kaart applicatie heeft een ‘autoscale’ functie. Als u een kaartschaal selecteert die in
sommige gebieden geen cartografische details heeft, gebruikt de kaartplotter het
meest gedetailleerde niveau dat voor die omgeving beschikbaar is en rekt dit uit, zodat
het in de geselecteerde schaal past. Dit betekent dat er nooit lege of gearceerde
gebieden op het scherm worden weergegeven. Er kan echter enige vervorming
optreden van objecten die de kaartgrens in dat deel overschrijden.
In-/uitzoomen:
4.7 Aanvullende informatie op de kaart
Afhankelijk van de kaart die u gebruikt, kunt u ook (een deel van) de volgende
aanvullende informatie bekijken:
Details van elk cartografisch object dat op de kaart aangegeven is, bijv. extra infor-
matie over constructies, lijnen, open zeegebieden, enz.
Details van havens, haven- en bedrijfsdiensten, getijden en waterstanden, wrak-
ken en obstakels.
NB: voor volledige informatie over de details die bij elk type elektronische kaart beschikbaar
zijn, raadpleegt u de website van Navionics:
www.navionics.com
of
navionics.it
Om de instellingen voor de selectie van specifieke objectinformatie te wijzigen, zie
pag. 91
.
... about your boat:
... about the cursor:
Chart zooms in/out on your boat
Motion mode active
Chart zooms in/out on the cursor
Motion mode inactive
e.g.
e.g.
D9006_1
FIND
FIND
SHIP
CU
R
SOR
FIND SHIP selected
FIND CURSOR selected
D6585-1
OUT
IN
RANGE
D6585-1
OUT
IN
RANGE
3nm N-UP RM Sys
1nm N-UP (RM) Sys
... rond uw boot:
FIND SHIP selecteren
Kaart zoomt in/uit op uw boot
Bewegingsmodus actief
... rond de cursor:
FIND CURSOR selecteren
Kaart zoomt in/uit op de cursor
Bewegingsmodus niet actief
Bijv.
Bijv.
48 C-serie display Naslaghandleiding
Details van objecten en kenmerken weergeven
Details weergeven:
Als het geselecteerde object meer dan één onderwerp heeft:
Met behulp van de softkeys kunt u:
dichtstbijzijnde waypoint, haven, havendienst, waterstanden- of stromingensta-
tion, wrakken of obstructies voor geselecteerde positie zoeken.
een haven met een bepaalde naam zoeken.
gedetailleerde informatie over geselecteerde haven, waterstanden- of stromin-
genstation weergeven.
Dichtstbijzijnde objecten en diensten zoeken
U kunt informatie weergeven over de waypoints, havendiensten, havens, water-
standen- en stromingenstations, wrakken of obstructies die zich het dichtst bij de
cursorpositie bevinden.
1. De positie voor de optie FIND NEAREST bepalen:
2. Selecteer een object of dienst. Bij havens kunt u een bepaalde dienst selecteren en
voor een geselecteerde havendienst kunt u de dichtstbijzijnde haven zoeken:
D 6771-2
Move cursor over object, to
display basic information.
OK
More detailed information for
selected object displayed.
Plaats cursor op object om basis-
informatie weer te geven
Meer gedetailleerde informatie
over geselecteerd object verschijnt
D 8308_1
Highlight the required subject area.
Details displayed in right-hand column.
Scroll through detailed list
Move control to right hand column
Selecteer het gewenste onderwerp
Details verschijnen in de rechter kolom
Selectiebalk naar rechter kolom verplaatsen
Door lijst met details verplaatsen
D8260_1
OK
Move cursor to
required position
FIND NEAREST...
Plaats cursor op
gewenste positie
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 49
Als u gevonden hebt wat u zoekt, kunt u de softkeys en trackpad gebruiken om:
gedetailleerde informatie over diensten in getoonde havens te bekijken
het geselecteerde item op de kaart weer te geven
naar het geselecteerde waypoint te gaan met GOTO
waterstanden/stromingen van het geselecteerde station te bekijken.
Informatie over waterstanden weergeven
U kunt gedetailleerde informatie over waterstanden weergeven:
door een waterstandsymbool (zie onder) te selecteren, of
met de functie FIND NEAREST (zie
pag. 48
).
... m.b.v. het waterstandensymbool
1. Numerieke waterstanden informatie weergeven:
Nu kunt u aanvullende informatie bekijken.
2. Aanvullende waterstanden informatie met een curve weergeven:
D8310_1
FIND
FIND NEAREST...
WAYPOINTS
PORT SERVICES
TIDE STATIONS
CURRENT STATIONS
WRECKS
OBSTRUCTIONS
P
ORTS
SELECT PORT
16 nearest to cursor in selected
category displayed.
Select required
category
Selecteer de
gewenste categorie
16 dichtst bij cursor in geselecteerde
categorie weergegeven
T
D8311_1
OK
Position cursor
over tidal diamond
OBJECT INFO
ST MARKS RIVER
High
Low
High
Low
Position
30
0
04.700N
84
0
10.700W
01:25AM +2.5ft
09:02AM +0.4ft
03:51AM +2.1ft
08:14AM +1.5ft
Tidal information displayed
Plaats cursor op
waterstandensymbool
Waterstanden worden weergegeven
D6782_3
TIDAL DATA
Detailed data is shown for the selected time
(red, dashed, vertical line).
Gedetailleerde informatie wordt voor de geselecteerde tijd
weergegeven (rode, verticale streepjeslijn)
50 C-serie display Naslaghandleiding
Nu kunt u:
de tijdselectielijn verplaatsen m.b.v. de trackpad/draaiknop
de getoonde datum wijzigen m.b.v. de softkeys.
Informatie over stromingen weergeven
Informatie over stromingen kunt u weergeven:
door het stromingensymbool te selecteren (zie onder), of
met de functie FIND NEAREST (zie
pag. 48
).
... m.b.v. het stromingensymbool
1. Numerieke informatie over stromingen weergeven:
2. Aanvullende stromingen informatie met een curve weergeven:
Nu kunt u:
de tijdselectielijn verplaatsen m.b.v. de trackpad/draaiknop
de getoonde datum wijzigen m.b.v. de softkeys.
Informatie over havendiensten weergeven
U kunt informatie over havendiensten weergeven:
met behulp van de zoekfunctie voor havens (zie verderop)
door het gewenste havensymbool te selecteren (zie
pag. 52
)
met de functie FIND NEAREST (zie
pag. 48
).
D8313_1
OK
Position cursor over
current diamond
OBJECT INFO
FOUR MILE POINT
Ebb
Flood
Ebb
Flood
Position
30
0
06'.700N
84
0
12'.700W
05:41AM +187.0
01:08AM +358.0
06:17AM +0.0
11:30AM +358.0
0.5kt
0.2kt
0.0kt
0.2kt
Current information displayed
C
Plaats cursor op
stromingensymbool
Informatie over stromingen wordt weergegeven
D7513_2
CURRENT DATA
Detailed data is shown for the selected time.
Gedetailleerde informatie wordt voor de geselecteerde tijd getoond
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 51
... m.b.v. de zoekfunctie voor havens
De zoekfunctie voor havens biedt de mogelijkheid de naam van een haven op te geven
en de diensten van die haven te tonen:
1. Kies de optie EDIT NAME (naam wijzigen):
2. Voer de naam van de haven in (of de eerste paar letters daarvan) en selecteer
SEARCH (zoek):
NB: instructies voor het invoeren van tekst in een dialoogvenster, zie pag. 11.
3. Als er meer dan één haven is gevonden, kunt u selecteren van welke haven u de
voorzieningen en diensten wilt weergeven:
i. Een bepaalde haven met diensten selecteren:
ii. Details van de geselecteerde dienst weergeven:
4. Nu kunt u het scherm rond de geselecteerde haven centreren door op SHOW ON
CHART te drukken.
D8314_1
OK
SEARCH BY NAME EDIT NAME
D 8309_1
SEARCH BY NAME
Enter Port Name
GA
Enter port name (or part of)
using:
OK
,
or
Soft key
SEARCH
Voer (een deel van) de naam
van de haven in m.b.v.:
of
D8742_1
SELECT PORT
GANDERS MARINE
GANDERS BASIN
Position
Bearing and
Range from
selection
29
0
43.730N
84
0
58.957W
Restaurants
Travel Agencies
Beauty Shops
342
0
T
.007nm
G
ANDERS QUAY
SELECT PORT
GANDERS MARINE
GANDERS BASIN
GANDERS QUAY
Position
Bearing and
Range from
selection
29
0
43.730N
84
0
58.957W
Restaurants
Beauty Shops
342
0
T
.007nm
Trav e
l
Agencie
s
Highlight required port Highlight required service
Select highlighted port
Markeer gewenste haven
Selecteer gewenste haven
Markeer gewenste dienst
D8743_1
VIEW DETAILS...
GANDERS QUAY - Travel Agencies
T
ravel A
g
encie
s
DAVIS TRAVEL
GANDERS QUAY - Travel Agencies
Travel Agencies
Tel: 1234567
1 High Street
Ganders Quay
Select service Details of service displayed
D
AVIS TRAVE
L
Selecteer dienst
Details van dienst getoond
52 C-serie display Naslaghandleiding
... m.b.v. het havensymbool
De diensten die in een bepaalde haven beschikbaar zijn, kunnen worden getoond door
het symbool van die haven te selecteren:
Nu kunt u details van de individuele diensten bekijken:
1. Selecteer de gewenste dienst:
2. Details van diensten weergeven:
NB: deze methode wordt ook gebruikt bij de functies SEARCH BY NAME en FIND NEAREST.
D9099_1
OK
OBJECT INFO
RAINBOW HARBOR
Dredged area
Depth area
Position
29
0
58'.147N
093
0
52'.215W
General Services
Repair Services
Fuel
Other information
Services for selected port displayed
Select appropriate
port symbol
Selecteer het gewenste
havensymbool
Diensten van geselecteerde haven getoond
D9100_1
Highlight required
service
Water Transportation
Car Services
Utilities
Stores
Banks
R
estaurants-
B
ar
s
Move control to the utilities column
OBJECT INFO
RAINBOW HARBOR
Dredged area
Depth area
Position
29
0
58'.147N
093
0
52'.215W
Repair Services
Fuel
Other information
G
ener
al
Services
Verplaats selectiebalk naar kolom met
categorieën
Markeer de gewenste dienst
D8318_1
RAINBOW HARBOR - Restaurants-Bars
Ichibon Japanese Seafood
Landrys Restaurants Inc
Joes Crab Shack
Redfish Island
Restaurants-Bar
s
VIEW DETAILS...
Details of selected service displayed.
Details van geselecteerde dienst getoond
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 53
Informatie over diensten en voorzieningen weergeven
Mits een geschikte kaart geïnstalleerd is, wordt de positie van diverse diensten en
voorzieningen door middel van de volgende symbolen aangeduid:
U kunt de naam, het adres, telefoonnummer en soort bedrijf van elke afzonderlijke
dienst weergeven door het desbetreffende symbool op het scherm te selecteren:
NB: desgewenst kunt u de kaart overzichtelijker maken door de symbolen voor diensten uit te
schakelen (via het menu Cartography Setup), of met de optie DECLUTTER (via de softkey
PRESENTATION).
Business services/points of interest symbols
Airport Babysitting Barber Bank Camping Car hire
Fishing
equipment
Parking
Firemen
Gas/Petrol
MarinaNautical
repairs
LaundryHotelHospitalGym
Golf
Post OfficePoliceMuseum
Anchorage
Water
transport
TrainTourist
information
Taxi
station
ShopShip
repairs
Restaurant
Weather
station
D8226_1
Symbolen voor diensten en voorzieningen
Anker-
plaats
Lucht-
haven
Kinder-
opvang
Kapper
Auto-
verhuur
Brand-
weer
Wasse-
rette
Zieken-
huis
Sport-
school
Parkeer-
plaats
Tank-
station
Vis-
uitrusting
Scheeps-
reparaties
Jacht-
haven
Politie
Post-
kantoor
Scheeps-
werf
Winkel
Weer-
station
Water-
vervoer
Trein
Toeristische
informatie
Taxi
standplaats
D8264_1
OK
Select business
service symbol
e.g restaurant
OBJECT INFO
Land area
N
am
e
The Haven
Address
20 High Rd
Seaview
Isle of Wight
Phone
0123 45678
Position
xxx
Po
int
o
f Interes
t
Eating p
l
aces
Additional information displayed
Selecteer symbool
van dienst, bijv.
restaurant
Aanvullende informatie wordt weergegeven
54 C-serie display Naslaghandleiding
Identiteit van schepen weergeven (AIS)
Als u een AIS ontvanger in het systeem geïnstalleerd hebt, kunt u de AIS functie
gebruiken om:
informatie over andere schepen uitgerust met AIS weer te geven
reisinformatie die door die schepen wordt uitgezonden te bekijken, d.w.z. hun
positie, koers, snelheid en wendsnelheid
basis- of gedetailleerde informatie over elk schip te tonen, o.a. belangrijke veilig-
heidsinformatie
een veilige zone rond uw boot in te stellen
AIS berichten m.b.t. alarmmeldingen en veiligheid te bekijken.
Deze informatie wordt in de vorm van een overlay weergegeven en aanvullende
informatie wordt in een dialoogvenster op het kaartscherm getoond, bijvoorbeeld:
Om AIS aan te zetten, gaat u als volgt te werk:
Deze functie kan ook in combinatie met de radar applicatie worden gebruikt. Voor
uitgebreide informatie over het gebruik van de AIS functie, zie
Hoofdstuk 11: Automatisch
Identificatie Systeem (AIS)
.
D9056_1
097°T
11.6kt
1.237nm
00h04m33s
Safety
critical data
Heading
Large
vessel
Direction
of turn
Small
vessel
COG/SOG
vector
Safe zone (defined by
distance or time)
Dangerous
target (flashes)
Sleeping
target
Koers
Groot
schip
Wend-
richting
Klein
schip
Inactief
object
Veiligheids-
informatie
Veilige zone (gedefinieerd
door afstand of tijd)
Gevaarlijk object
(knippert)
D9023_1
CHART LAYERS...
AIS LAYER
PRESENTATION
ON
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 55
4.8 Meten van afstanden en peilingen
... ten opzichte van uw boot
U kunt de positie, afstand en peiling van de cursorpositie ten opzichte van uw boot
bepalen door de cursorpositie (Csr Pos) op de databalk af te lezen.
... tussen twee punten op de kaart
De meetlijn optie van de kaart applicatie kan worden gebruikt om de afstand en
peiling tussen twee punten op de kaart te meten.
Meetlijn positioneren
1. Bepaal eerst het beginpunt van de meetlijn:
;
2. Bepaal het eindpunt van de meetlijn:
Positie van meetlijn veranderen
Het begin- of eindpunt van de meetlijn veranderen:
Meetlijn verwijderen
D6665-3
DATA
RULER
Position cursor
at start point.
Range & bearing from A to B
displayed. ADJUST B highlighted.
A
B
065
0
T
0.18nm
Plaats cursor op
beginpunt
Afstand en peiling van A naar B
getoond. ADJUST B gemarkeerd
OK
033
o
T
0.60nm
A
B
To fix new ruler
position
Move cursor to end point.
Distance and bearing displated.
D8321-1
Verplaats cursor naar eindpunt.
Afstand en peiling getoond.
Nieuwe meetlijnpositie
fixeren
OK
008
o
T
0.46nm
A
B
ADJUST A
ADJUST B
Or
Select which point to adjust Move cursor to new position
To fix new
ruler
position
D8322-1
of
Selecteer te verplaatsen punt Verplaats cursor naar nieuwe positie
Nieuwe meetlijn-
positie fixeren
D8323_1
CLEAR RULER
DATA
RULER
56 C-serie display Naslaghandleiding
4.9 Naar een bepaald punt navigeren
U kunt de kaart gebruiken om te navigeren naar een bepaald punt, aangeduid met de
cursor (tijdelijk waypoint), of naar een waypoint. Desgewenst kunt u de grootst
mogelijke kaartschaal weergeven waarin zowel uw boot als het gewenste waypoint
worden weergegeven. Als u naar een waypoint of de cursorpositie navigeert, wordt de
data via NMEA 0183 en SeaTalk verzonden en kan die door een stuurautomaat
worden gebruikt (indien aangesloten). Bij aankomst op het gedefinieerde punt
verschijnt er een melding en klinkt een alarmsignaal.
Wanneer u handmatig stuurt, kunt u de kaart ook gebruiken om de koers of te sturen
richting te bepalen.
NB: als u momenteel een route volgt of naar cursor/waypoint gaat (GOTO), moet u op
STOP
GOTO
drukken voordat het systeem een nieuwe GOTO kan starten.
Naar de cursorpositie gaan:
NB: het bestemming waypoint wordt ook op de radar weergegeven.
D6608-3
GOTO CURSOR
STOP GOTO RESTART XTE
4nm North-Up (Relative Motion) Local
Boat's heading changes
to follow course to
temporary waypoint
Press to stop GOTO
and remove
temporary waypoint
Dashed line
marking original
course of GOTO
Temporary waypoint
(within white box)
placed at cursor
Temporary
waypoint
name
Vaarrichting van boot ver-
andert om koers naar tij-
delijk waypoint te volgen
Indrukken om GOTO te
stoppen en tijdelijk way-
point te verwijderen
Streepjeslijn geeft
oorspronkelijke
koers van GOTO aan
Tijdelijk waypoint (in
wit vakje), geplaatst
op cursorpositie
Naam tijdelijk
waypoint
GOTO...
D6493-2
GOTO CURSOR
Position cursor at
desired destination
Temporary waypoint
placed at the cursor.
Plaats cursor op
gewenste bestemming
Tijdelijk waypoint
geplaatst op cursorpositie
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 57
Naar een bestaand waypoint gaan
U kunt naar een bestaand waypoint navigeren, door het gewenste waypoint op het
scherm met de cursor te selecteren, of in de waypoint lijst:
NB: voor meer informatie over navigeren met waypoints, zie Hoofdstuk 3: Werken met waypoints.
... geselecteerd met de cursor
Met deze optie vaart u naar het waypoint dat u op het scherm hebt geselecteerd.
... geselecteerd via de waypoint lijst
Met deze optie selecteert u het waypoint waar u heen wilt varen in de waypoint lijst.
Koersafwijking (XTE) terugzetten
Wanneer u naar een waypoint vaart, kunt u de XTE terugzetten. Dit resulteert in een
nieuwe koers van de huidige positie van de boot naar het huidige bestemming
waypoint.
Terugzetten van XTE is nuttig wanneer u uit koers bent en rechtstreeks naar uw
bestemming wilt gaan, in plaats van terug op de oorspronkelijke koers te komen.
Aankomst op het bestemming waypoint
Wanneer u op het bestemming (actieve) waypoint aankomt:
klinkt een alarmsignaal en
verschijnt een waarschuwing op het scherm.
GO TO WAYPOINT
D7461_2
WPT
Position cursor
over required
waypoint.
Dashed line from boat to
active (boxed) waypoint.
Navigation commences.
Plaats cursor op
gewenst waypoint
Streepjeslijn van boot naar actief
waypoint (in vakje)
Navigatie begint
WPTS/
MOB
D6543-2
GOTO WAYPOINT
OPTIONS ...
GOTO WAYPOINT
GOTO
Or
Waypoint List
Select required
waypoint
Selecteer gewenst
waypoint
of
58 C-serie display Naslaghandleiding
Aankomst alarm uitschakelen
Navigatie naar bestemming waypoint stoppen
De navigatie naar het geselecteerde waypoint stoppen:
Weergave van navigatie behouden
Wanneer u de Auto Range modus selecteert, wordt de schaal van de kaart steeds
automatisch aangepast, zodat uw boot en het bestemming waypoint altijd op het
scherm zichtbaar blijven in de grootst mogelijke schaal.
Auto Range modus selecteren:
NB: voor meer informatie, zie Bewegingsmodus instellen op pag. 86.
D8325_2
NAVIGATION ALARM
Waypoint Arrival
D8326_1
ACKNOWLEDGE
Wait 10 seconds
Or
of
Wacht 10 seconden
D8324_1
GOTO... STOP GOTO
PRESENTATION
D7509-2
CHART MODE AND
ORIENTATION
AR
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 59
4.10Een route creëren en volgen
In deze paragraaf beschrijven we het gebruik van routes. Hierbij komen de volgende
onderwerpen aan de orde:
wat is een route?
wat kunt u doen met een route?
een route samenstellen en volgen
een route volgen
details van routes bekijken.
Nadat u een route hebt gemaakt, kunt u de gegevens ervan wijzigen, de koers
aanpassen, de naam en kleur veranderen, of de route verwijderen.
Alle route-opties zijn beschikbaar via de ROUTES softkey.
Wat is een route?
Een route is een reeks waypoints die wordt gebruikt om op een koers te navigeren. Een
route wordt weergegeven als een reeks waypoints verbonden d.m.v. een lijn.
Wat kunt u doen met een route?
U kunt:
een tijdelijke route creëren die u direct volgt (Quick Route). Als u een dergelijke
route geen andere naam geeft, wordt die overschreven en worden de waypoints
gewist wanneer u een nieuwe quick route maakt.
een route creëren en opslaan om later te gebruiken; in dit geval wordt de route in
de route lijst opgeslagen.
een track (afgelegde weg) van uw koers in een route omzetten (zie
pag. 81
).
SHOW/HIDE
ROUTES ...
FOLLOW ROUTE
OPTIONS ...
BUILD NEW
ROUTE ...
REVIEW AND EDIT
ROUTES ...
D6534-2
D8327_1
Sunday Trip
Waypoint
Route name
Route
destination
Route naam
Bestemming
van route
60 C-serie display Naslaghandleiding
Een route creëren
Routes kunnen op het scherm worden samengesteld, of via de waypoint lijst. Een
route kan bestaan uit:
nieuwe waypoints, die u speciaal voor die route hebt geplaatst,
of
bestaande waypoints, die reeds in het systeem opgeslagen zijn,
of
een combinatie van nieuwe en bestaande waypoints.
NB: een route kan ook van een track worden gemaakt. Zie pag. 81 voor details.
U kunt maximaal 100 routes in het systeem opslaan, die elk uit maximaal 50 way-
points kunnen bestaan. Aan elk waypoint dat u toevoegt, wordt een volgnummer
toegekend aan de hand van de positie in de route. Elk waypoint wordt op de kaart
getoond d.m.v. het momenteel daarvoor geselecteerde symbool.
Hierbij dient u op het volgende te letten:
Terwijl u een route creëert is die niet actief en heeft die geen invloed op de huidige
navigatie.
U kunt een waypoint meer dan éénmaal in een route opnemen, maar hetzelfde
waypoint kan niet tweemaal achtereenvolgens worden geplaatst.
U kunt een nieuwe route aanmaken als de route lijst vol is, maar als u die wilt
opslaan, wordt u gevraagd een bestaande route te selecteren om te overschrijven.
U kunt een nieuwe route niet opslaan als een of meer waypoints daarin momenteel
actief zijn.
De manier waarop de OK en CANCEL toetsen werken is anders wanneer u routes
creëert en bewerkt (zie verderop).
Een route op het scherm samenstellen
U kunt een route op het scherm samenstellen, die uit ofwel nieuwe of bestaande
waypoints of een combinatie van beide bestaat.
... met behulp van nieuwe waypoints
1. Het eerste waypoint van een route plaatsen:
2. Daaropvolgende waypoints in de route plaatsen:
ROUTES
D8343_1
PLACE WAYPOINT
BUILD NEW
ROUTE
Position cursor
at required
position
To place new way-
point at cursor's
position
Plaats cursor
op gewenste
positie
Om nieuw waypoint
op cursorpositie te
plaatsen
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 61
3. Ga door met waypoints invoegen. Als u een fout maakt, kunt u het laatste
waypoint verwijderen (zie
pag. 63
voor details).
4. Sla de route op als u hem voltooid hebt (zie
pag. 63
voor details).
... met behulp van bestaande waypoints
U kunt bestaande waypoints gebruiken om een nieuwe route te creëren.
1. De route creëren:
NB: als u een fout maakt, kunt u het laatste waypoint verwijderen (zie pag. 63 voor details).
2. Sla de route op als u hem voltooid hebt (zie
pag. 63
voor details).
D8344_1
PLACE WAYPOINT
Move cursor to
next waypoint
position
Next waypoint placed
Dashed line now solid
Cursor joined to waypoint
with dashed line.
Route 1
Verplaats cursor
naar positie voor
volgende waypoint
Cursor verbonden met waypoint
d.m.v. streepjeslijn
Volgende waypoint geplaatst
Streepjeslijn nu doorgetrokken lijn
Sunday Trip#
GULLY RIDGE
Sunday Trip#
PORT POINT
Sunday Trip#
CREEK VIEW
CREEK POINT
PORTSIDE
Port point
Portside
D6546_2
RTE
SHOW/HIDE
ROUTES…
FOLLOW ROUTE
OPTIONS…
BUILD NEW
ROUTE
REVIEW AND EDIT
ROUTES…
4nm North-Up (Relative Motion) Local
D8351_1
Move cursor
over required
waypoint.
Includes waypoint in
route
ROUTES
BUILD NEW
ROUTE
USE THIS
WAYPOINT
Repeat as necessary
WPT
Plaats cursor
op gewenst
waypoint
Waypoint in route
opnemen
Naar wens herhalen
62 C-serie display Naslaghandleiding
Een route samenstellen met behulp van de waypoint lijst
U kunt routes ook samenstellen m.b.v. bestaande waypoints via de waypoint lijst:
1. Selecteer de optie Use Waypoint List om een route samen te stellen:
2. Selecteer het eerste waypoint en voeg dit in de nieuwe route in:
3. Ga door met het invoegen van waypoints tot de route voltooid is.
NB: als u een fout maakt, kunt u het waypoint uit de New Route lijst verwijderen (voor details,
zie
pag. 63).
Een route samenstellen via het scherm en de waypoint lijst
U kunt een route ook samenstellen met behulp van beide methoden via het scherm en
via de waypoint lijst, zoals op de voorgaande pagina’s beschreven. Hiervoor moet u
wisselen tussen het dialoogvenster Make Route en de kaart.
Wisselen tussen de twee methoden
Wijzigingen aanbrengen in de route die u creëert
Als u tijdens het creëren van een route een fout maakt, kunt u:
het laatste waypoint ongedaan maken (alleen bij methode via scherm)
een waypoint uit de lijst New Route verwijderen (alleen bij methode via waypoint
lijst)
het creëren van de route afbreken.
D6498-3
USE WAYPOINT
LIST
BUILD NEW
ROUTE
ROUTES...
D8355-1
INSERT
WAYPOINT
Highlight required
waypoint
Waypoint added to New Route.
Make Route
New Route
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
yy
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
Sandy Bay
Make Route
S
an
dy
Ba
y
New Route
0
1 San
d
y Bay
Waypoint aan nieuwe route
toegevoegd
Selecteer gewenst
waypoint
D8357-1
USE WAYPOINT
LIST...
USE CURSOR.....
Chart to Make Route dialog
Make Route
New Route
01 Sandy Bay
02 Crag Rock
03 Rush Creek
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
Sandy Bay
Make Route dialog to chart
Make Route
New Route
01 Sandy Bay
02 Crag Rock
03 Rush Creek
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
Sandy Bay
Van kaart naar dialoogvenster Make Route
Van dialoogvenster Make Route naar kaart
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 63
Laatste waypoint ongedaan maken
Het laatste waypoint verwijderen
wanneer u een route via het scherm
samenstelt:
Het waypoint en de stippellijn verdwijnen van het scherm en de cursor gaat terug naar
het vorige waypoint. Als u deze toets meermaals indrukt, worden de waypoints
achtereenvolgens verwijderd.
Een waypoint uit de lijst New Route verwijderen
Als u een verkeerd waypoint hebt ingevoegd in een route die u via de waypoint lijst
creëert, kunt u het als volgt verwijderen:
Het creëren van een route afbreken
Het creëren van een route (via scherm of waypoint lijst) afbreken:
Route opslaan
Nadat u een route via het scherm en/of de waypoint lijst hebt samengesteld, kunt u:
de route opslaan en direct volgen (Quick Route),
of:
de gemaakte route voor later gebruik opslaan (en desgewenst een andere naam
geven).
Quick Route
Een route die opgeslagen en direct daarna gevolgd wordt, noemen we een Quick
Route. Als er al een Quick Route aanwezig is, wordt die overschreven, tenzij u die een
andere naam geeft (zie
pag. 83
).
D8352_1
UNDO WAYPOINT
D8356-1
REMOVE
WAYPOINT
Highlight incorrect
waypoint
Remaining waypoints close-up
and renumber accordingly
Make Route
New Route
01 Sandy Bay
02 Crag Rock
03 Rush Creek
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
Sandy Bay
Make Route
New Route
01 Sandy Bay
02 Rush Creek
Waypoints
Crag Rock
Blyth Bay
Sandy Bay
Resterende waypoints worden
aangesloten en hernummerd
Selecteer onjuist
waypoint
D8353_1
CANCEL
YES
D8348-1
FOLLOW (QUICK)
ROUTE
Route saved under 'Quick Route'
Follow route commences
Route opgeslagen als ‘Quick Route’
Volgen van route begint
64 C-serie display Naslaghandleiding
Samengestelde route voor later gebruik opslaan
NB: voor meer informatie over het gebruik van dialoogvensters, zie pag. 11.
Een route volgen
Wanneer u een route volgt, wordt de actieve route in alle kaartvensters weergegeven.
Als de afstand naar het volgende waypoint in de route kleiner is dan zoals ingesteld
voor de straal van het aankomst alarm (zie
pag. 190
), of wanneer uw boot het dichtst-
bijzijnde naderingspunt van de bestemming bereikt (gedefinieerd door een lijn die
door het waypoint en loodrecht op de etappe van de route loopt), verschijnt er een
dialoogvenster en klinkt een alarmsignaal (zie
pag. 57
). Na bevestiging van het alarm
wordt het volgende waypoint geselecteerd. Op het scherm wordt de volgende etappe
van de route weergegeven en het systeem stuurt de nieuwe navigatiedata naar de
stuurautomaat.
Er zijn verschillende manieren om een route te volgen:
met behulp van Quick Route
met behulp van de cursor
via de route lijst
in omgekeerde volgorde.
NB: u kunt het volgen van een actieve route elk moment stoppen met
STOP FOLLOW
.
D8350_1
SAVE ROUTE...
EDIT NAME EDIT COLOR
To accept default
Save Route
R
ou
te
1
Name
Color
OK
Or:
Om standaard te accepteren
of:
NORTH POINT
KNOLL
COWES
4nm North-Up (Relative Motion) Local
D6606-2
ADVANCE
WAYPOINT
STOP FOLLOW RESTART XTE
Target waypoint
highlighted
Course to active
waypoint
Bestemming waypoint
geselecteerd
Koers naar actief
waypoint
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 65
Route volgen met behulp van Quick Route
Hiermee wordt een route gevolgd zodra die samengesteld is. Voor meer informatie, zie
pag. 60
.
Route volgen met behulp van de cursor
U kunt de cursor gebruiken om een route te selecteren en vanaf het beginpunt te
volgen, of om een route vanaf een geselecteerd waypoint in die route te volgen.
... route vanaf het beginpunt volgen
... route vanaf een geselecteerd waypoint in die route volgen
Route volgen met behulp van de route lijst
Met deze optie gaat u naar het beginpunt van de route die u in de route lijst
geselecteerd hebt en volgt u die:
Route in omgekeerde volgorde volgen
Met deze optie wordt de volgorde van de waypoints omgekeerd (d.w.z. het laatste
waypoint van de oorspronkelijke route wordt nu het eerste) en worden de waypoints
dienovereenkomstig hernummerd. De route naam gaat naar het nieuwe eerste
waypoint en het systeem activeert automatisch de functie ‘route in omgekeerde
volgorde volgen’.
D6542-2
Build your route
FOLLOW (QUICK)
ROUTE
Creëer een route
FOLLOW THIS
ROUTE
D7510-2
Position cursor over any
leg of required route
Plaats cursor op willekeurige
etappe van gewenste route
FOLLOW FROM
HERE
D6717-3
Position cursor over
appropriate waypoint
Plaats cursor op
gewenst waypoint
D6539-4
FOLLOW ROUTE
OPTIONS...
FOLLOW ROUTE
ROUTES...
GOTO...
Or:
Route List
Color Name
---- Quick Route
---- Route 1
---- Route 2
---- Route 3
Select route to
follow
To start follow route
Selecteer te
volgen route
Om volgen van route
te starten
of:
66 C-serie display Naslaghandleiding
NB: u kunt het volgen van een actieve route elk moment stoppen met
STOP FOLLOW
.
Doorgaan naar het volgende waypoint in een route
Wanneer u een route volgt, hebt u de mogelijkheid door te gaan naar het volgende
waypoint in die route.
Doorgaan naar het volgende waypoint in een route:
NB: als de huidige bestemming het laatste waypoint is, wordt doorgegaan naar het eerste
waypoint in de route.
Koersafwijking (XTE) terugzetten
Wanneer u een route volgt of naar een waypoint vaart, kunt u de XTE terugzetten. Dit
resulteert in een nieuwe koers van de huidige positie van uw boot naar het huidige
bestemming waypoint.
Terugzetten van XTE is nuttig wanneer u uit koers bent en rechtstreeks naar uw
bestemming wilt varen, in plaats van terug op de oorspronkelijke koers te komen.
D8362_1
FOLLOW ROUTE
OPTIONS...
REVERSE AND
FOLLOW
ROUTES...
GOTO...
Or:
Route List
Color Name
---- Quick Route
---- Route 1
---- Route 2
---- Route 3
Select required
route
Reverse-follow
route starts
Selecteer gewenste
route
Omgekeerd volgen
van route starten
of:
D6603_3
2
3
4
W.Wight
1
W.Wight
5
Example:
In this example, the advance
waypoint option was selected
following arrival at Waypoint 2.
This has resulted in Waypoint 3
being dismissed and the course of
the route advancing to Waypoint 4.
Voorbeeld:
In dit voorbeeld is de optie ‘doorgaan
naar volgende waypoint’ geselecteerd
na aankomst op Waypoint 2.
Hierdoor wordt Waypoint 3 overgesla-
gen en de koers van de route verlegd
naar Waypoint 4.
D6499-4
ADVANCE
WAYPOINT
GOTO…
Position cursor over route
Or
Plaats cursor op route
of:
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 67
Met RESTART XTE wordt de koers van uw boot weliswaar gewijzigd, maar wordt de
opgeslagen route niet veranderd.
Details van routes bekijken
De details van alle routes die u hebt gemaakt worden in de Route lijst bewaard. U kunt:
de route lijst bekijken en de gewenste route selecteren, of
de gewenste route op het scherm selecteren.
De TIME en SOG opties kunnen dan worden gebruikt voor reisplanning door de tijd in
uren te tonen of als ETA (geschatte aankomsttijd) en SOG als werkelijk of gepland.
Als u momenteel de route volgt (actieve route) worden de gegevens bijgewerkt, zodat
de peiling, afstand en tijd vanaf uw huidige positie worden getoond.
... via de route lijst
1. De Route lijst weergeven:
2. Details van geselecteerde route weergeven:
D6549_3
When you are following a route ..
RESTART XTE
Wanneer u een route volgt...
REVIEW AND EDIT
ROUTES…
D8997_1
ROUTES…
Select required route. Details
displayed on right of screen.
Selecteer gewenste route. Details
verschijnen rechts op het scherm.
D8998_1
Toggle as required
and/or
ROUTE DETAILS...
TIME
ETA HOURS
SOG
ACTUAL PLANNED
en/of
Gewenste selecteren
68 C-serie display Naslaghandleiding
... met behulp van de cursor
1. Selecteer de route en de optie REVIEW AND EDIT THIS ROUTE (deze route bekijken
en bewerken):
2. Details van de geselecteerde route weergeven:
4.11Routes bewerken
Nadat u een route hebt gecreëerd, kunt u die op verschillende manieren bewerken:
route omkeren (zie
pag. 65
)
koers van route wijzigen (zie
pag. 69
)
naam van route wijzigen (zie
pag. 73
)
kleur van route wijzigen (zie
pag. 73
)
route verwijderen (zie
pag. 74
).
NB: een actieve route kan ook worden bewerkt, behalve het bestemming waypoint. Als een
waypoint dat bewerkt wordt de bestemming wordt, annuleert het systeem de bewerking; het
waypoint blijft op zijn oorspronkelijke positie.
Een route selecteren om te bewerken
Om een route te bewerken, moet u die eerst via de route lijst of het scherm selecteren.
... via de route lijst
Nu kunt u de route bewerken zoals beschreven op
pag. 69
.
REVIEW AND EDIT
THIS ROUTE
D9000_1
Position cursor over
any leg of the required
route
Plaats cursor op willekeu-
rige etappe van gewenste
route
D8998_1
Toggle as required
and/or
ROUTE DETAILS...
TIME
ETA HOURS
SOG
ACTUAL PLANNED
en/of
Gewenste selecteren
ROUTES ...
REVIEW AND
EDIT ROUTES ...
Highlight required route
D8369_1
Selecteer gewenste route
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 69
... met behulp van de cursor
Nu kunt u de route bewerken zoals beschreven op
pag. 69
.
De geselecteerde route bewerken
Nadat u de gewenste route geselecteerd hebt (zie vorige paragraaf) kunt u die gaan
bewerken.
Een route omkeren
U kunt de koers van een route als volgt omkeren:
NB: informatie over het omkeren en direct volgen van een route vindt u op pag. 65.
De koers van een route wijzigen
U kunt de koers van een route wijzigen, door:
een waypoint aan het begin of einde van een route of tussen twee bestaande way-
points toe te voegen
een waypoint in een route te verplaatsen
een waypoint te verwijderen.
Deze wijzigingen kunt u aanbrengen via het dialoogvenster Make Route, of door de
route op het scherm te selecteren en de desbetreffende softkeys te gebruiken (geldt
niet voor het toevoegen van een waypoint aan het begin van een route).
NB:
u kunt het waypoint waar u momenteel heen vaart niet bewerken (bestemming
waypoint).
Een waypoint toevoegen aan het begin van een route
Via deze optie verandert u de koers van een route door een bestaand waypoint aan het
begin van de route toe te voegen:
D8370_1
REVIEW AND EDIT
THIS ROUTE
Route 3
Move cursor over
required route
RTE
Plaats cursor op
gewenste route
REVERSE ROUTE
D6541-4
Select appropriate
route with cursor
Waypoints renumber
and route name moves
BayView
1
2
3
4
BayView
1
2
3
4
Selecteer gewenste
route met cursor
Waypoints hernummerd en
route naam verplaatst
70 C-serie display Naslaghandleiding
1. Selecteer de te bewerken route (zie
pag. 68
).
2. Geef het Make Route venster weer:
3. Selecteer het beginpunt van de route en het waypoint dat u wilt invoegen:
4. Het waypoint invoegen en de route opslaan:
D6507_3
USE WAYPOINT
LIST...
AMEND ROUTE
COURSE…
The Make Route screen is displayed
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Pierhead
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
Sunday tour
01 Midchannel
02 Outer Harbour
03 Harbour Ent.
Het Make Route venster verschijnt
D8371_1
Move control to route column.
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Pierhead
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
Sunday tour
01 Midchannel
02 Outer Harbour
03 Harbour Ent.
Return control to Waypoint
column.
Select waypoint for insertion.
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
P
ierhea
d
Sunday tour
01 Midchannel
02 Outer Harbour
03 Harbour Ent.
Move highlight above first
waypoint in route.
Ga naar de route kolom
Verplaats de selectiebalk naar boven
het eerste waypoint in de route
Ga terug naar de waypoints
kolom
Selecteer het waypoint dat u
wilt invoegen
D8372_1
Waypoint insert at beginning of route.
Route index renumbers.
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
Pier
h
e
ad
Sunday tour
01 Pierhead
02 Midchannel
03 Outer Harbour
04 Harbour Ent.
INSERT
WAYPOINT
SAVE ROUTE...
Waypoint ingevoegd aan begin van route
Waypoints in route hernummerd
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 71
Een waypoint in een route invoegen
Hiermee voegt u een waypoint in een route in om de koers te wijzigen, bijvoorbeeld:
Een waypoint in een route invoegen:
NB: u kunt ook de methode beschreven op pag. 69 gebruiken om een waypoint in te voegen.
Waypoint(s) aan het einde van een route toevoegen
Met deze optie voegt u één of meer waypoints aan het einde van een route toe, om de
bestaande koers te verlengen. U kunt hiervoor nieuwe waypoints maken en/of
bestaande waypoint gebruiken.
1. Selecteer de route die u wilt bewerken (zie
pag. 68
).
2. Selecteer de optie AMEND ROUTE COURSE (koers van route wijzigen):
D6604_2
RTE
PLACE WAYPOINT
4nm North-Up (Relative Motion) Local
Original
course
Position
for new
waypoint
Amended
route
Oorspronkelijke
koers
Positie
voor nieuw
waypoint
Gewijzigde
route
D8373_1
INSERT
WAYPOINT
PLACE
WAYPOINT
Move cursor
over appropriate
leg of route
Stretch to
position for
new waypoint
Route course changes
Route index re-
numbers
RTE
RTE
Plaats cursor op
gewenste etappe
van route
Slepen naar
positie voor
nieuw waypoint
Koers gewijzigd
Waypoints hernummerd
D8382_1
AMEND ROUTE
COURSE...
72 C-serie display Naslaghandleiding
3. Een nieuw of bestaand waypoint definiëren:
4. Selecteer het toe te voegen waypoint:
5. Desgewenst kunt u nog meer waypoints aan het einde van de route toevoegen
door stap (3) en (4) te herhalen.
NB: als u een combinatie van bestaande en nieuwe waypoints aan het einde van een route wilt
toevoegen, moet u wisselen tussen de methode met de cursor op het scherm en het venster
Make Route (zie
pag. 62).
D8380_1
USE WAYPOINT
LIST...
Or:
Define new waypoint
Use existing waypoint
Select waypoint for insertion.
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
P
ierhea
d
Sunday tour
01 Midchannel
02 Outer Harbour
03 Harbour Ent.
Drag cursor to required position for
additional waypoint
1
2
3
RTE
Nieuw waypoint definiëren
Bestaand waypoint gebruiken
of:
Selecteer toe te voegen waypoint
Sleep cursor naar gewenste positie voor
extra waypoint
D8381_1
PLACE WAYPOINT
New leg added to end of route.
New leg added to end of route.
Or:
Add new waypoint at cursor
Sunday tour
01 Midchannel
02 Outer Harbour
03 Harbour Ent.
1
2
3
RTE
USE WAYPOINT
LIST...
Use existing waypoint
Make Route
Waypoints
Harbour Ent.
Midchannel
Outer Harbour
Waypoint 4
50
0
16'.75N
001
0
6'.095W
50
0
47'.356N
001
0
6'.604W
Pierhea
d
Nieuw waypoint op cursor-
positie invoegen
Bestaand waypoint gebruiken
of:
Nieuwe etappe toegevoegd aan einde van route
Nieuwe etappe toegevoegd aan einde van route
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 73
Een waypoint in een route verplaatsen
NB:
de nieuwe positie van een waypoint wordt ook in alle andere routes die het
waypoint bevatten aangepast.
Een waypoint uit een route verwijderen
U kunt een waypoint uit een route verwijderen mits het niet in een andere route wordt
gebruikt. Als u een waypoint dat in een andere route wordt gebruikt probeert te
verwijderen, geeft het systeem een waarschuwing dat u het niet kunt verwijderen.
De naam of kleur van een route wijzigen
U kunt desgewenst de naam van een route in een duidelijker naam veranderen en/of
de kleur wijzigen. Daardoor zijn routes beter van elkaar te onderscheiden, met name
als u er een groot aantal hebt.
1. Selecteer de route die u wilt bewerken (zie
pag. 68
).
2. Selecteer de optie Edit Name of Edit Color (naam wijzigen of kleur wijzigen):
3. Wijzigen en opslaan:
NB: als u de route opgeslagen hebt door op
FOLLOW (QUICK) ROUTE
te drukken, krijgt de
route de naam ‘Quick Route’. Door deze naam te wijzigen, voorkomt u dat hij door een nieuwe
Quick Route wordt overschreven.
D8374_1
MOVE WAYPOINT
Move cursor over
waypoint to be
repositioned
Drag cursor to
new position
OK
WPT
WPT
Plaats cursor op
te verplaatsen
waypoint
Sleep cursor naar
nieuwe positie
D8374_1
REMOVE
WAYPOINT
WPT
Move cursor over
waypoint to be removed
Plaats cursor op te
verwijderen waypoint
EDIT NAME AND
COLOR...
D8376_1
Select name
or color
Edit Route
Name
Rt1
Color
Rout
e
1
EDIT NAME
EDIT COLOR
Or
Selecteer Name
of Color
of
D8377_1
Edit Route
Name
Color
Da
rtm
ou
t
h
Edit color/name
Save
OK
Edit Route
Name
Rt1
Color
R
ou
t
e
1
Wijzig kleur/naam
Opslaan
74 C-serie display Naslaghandleiding
Een route verwijderen
U kunt elke route uit het systeem verwijderen, behalve die u momenteel volgt.
Wanneer u een route verwijdert, verwijdert het systeem alleen die waypoints die met
deze specifieke route aangemaakt zijn. Waypoints die afzonderlijk zijn gemaakt, of in
andere routes worden gebruikt, worden niet verwijderd.
Een route verwijderen:
1. Selecteer de route die u wilt verwijderen (zie
pag. 68
).
2. Verwijder de route:
U kunt ook alle of geselecteerde routes verwijderen m.b.v. de ARCHIVE & TRANSFER
functies, zoals beschreven op
pag. 19
.
4.12Controleren waar u heen vaart
... met behulp van kaartvectoren
U kunt diverse grafische indicators weergeven om eenvoudiger te kunnen controleren
waar u heen vaart:
NB: eventuele vectoren die op een kaartvenster zijn toegepast dat op systeemweergave
ingesteld is, worden in alle andere systeemweergave kaartvensters getoond.
Koers (HDG) vector en koers over de grond (COG) vector
De koers of vaarrichting van de boot (HDG) wordt weergegeven als een lijn met een
open pijlpunt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met wind of getij.
De koers over de grond (COG) geeft de actuele koers van de boot aan en wordt
weergegeven als een lijn met twee open pijlpunten.
De lengte van de lijnen wordt bepaald door de afstand die uw boot aflegt in de tijd die
u hebt ingesteld (3 min, 6 min of oneindig) in het Chart Setup Menu (zie
pag. 91
) bij de
huidige snelheid.
Elke tijd die u instelt, geldt voor alle kaartweergaven. Als u INFINITE (oneindig) hebt
geselecteerd, loopt de vector door tot aan de rand van het kaartvenster.
NB:
als noch de koers over de grond (SOG) noch de koers (HDG) beschikbaar zijn,
kunnen geen vectoren worden weergegeven.
D8379-1
ERASE ROUTE YES
D6772-2
Heading vector
(HDG)
Course over ground
(COG)
Koersvector
(HDG)
Koers over de grond
(COG)
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 75
Wind- en getijpijlen
Wind en getij worden weergegeven als lijnen met gesloten pijlkop in de richting van de
wind of het getij. Windpijlen wijzen naar uw boot toe en getijpijlen ervan af. De dikte
van de pijl geeft de sterkte aan.
De grafische indicators aan/uit zetten:
... met behulp van de koersafwijking indicator (CDI)
De koersafwijking indicator (Course Deviation Indicator, CDI) kan u behulpzaam zijn
bij het nauwkeurig handhaven van de koers naar uw bestemming. Een ‘rollende weg’
in 3D perspectief geeft een actuele weergave van de koers van uw boot.
Zie
Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking indicator CDI
voor meer informatie.
4.13Waarschuwingen voor mogelijke gevaren
Als de benodigde apparatuur geïnstalleerd en ingeschakeld is, worden de volgende
alarmen weergegeven wanneer u in de kaart applicatie werkt:
systeem alarmen - anker, timer, wekker en temperatuur
navigatie alarmen - aankomst en uit koers
D6773_2
Tide arrow
Wind arrow
Getijpijl
Windpijl
DATA
D6548-2
CHART VECTORS
TIDE ARROW
ON OFF
WIND ARROW
ON OFF
HDG VECTOR
ON OFF
COG VECTOR
ON OFF
D6895-2
76 C-serie display Naslaghandleiding
radar alarmen - bewakingszones
fishfinder alarmen
AIS alarmen.
Wanneer een alarm geactiveerd wordt, klinkt de zoemer en verschijnt er een pop-up
venster waarin het alarm wordt beschreven en hoe dat kan worden opgeheven. In
sommige gevallen onderneemt de kaartplotter de benodigde stappen. Na een
aankomstalarm wordt bijvoorbeeld de volgende etappe van de route geactiveerd.
De alarmen aan of uit zetten en de limieten instellen:
NB: voor meer informatie over alarmen, zie pag. 189.
4.14Gebruik van de radar met de kaart
U kunt de mogelijkheden van de kaart applicatie uitbreiden door die met de volgende
radarfuncties te combineren:
synchronisatie met radar bereik
•MARPA
radar overlay.
Synchroniseren van de kaart met het radar bereik
Als synchronisatie ingeschakeld is:
komt het radar bereik in alle radar vensters overeen met de kaartschaal
wordt ‘Sync’ in de linkerbovenhoek van het kaartvenster weergegeven.
Als u het radarbereik in een willekeurig radar venster wijzigt, wordt voor alle
gesynchroniseerde kaartvensters een bijpassende schaal ingesteld.
Als u de schaal van een gesynchroniseerd kaartvenster wijzigt, wordt voor alle
radar vensters een bijpassend bereik ingesteld.
Synchronisatie met radar bereik aan/uit zetten:
NB: synchronisatie met het radar bereik is niet mogelijk als de bewegingsmodus van de kaart
op Autorange ingesteld is.
D8363_1
MENU
Alarm Setup Menu
System Alarms Setup..
.
Radar Alarms Setup..
.
Fishfinder Alarms Setup...
Navi
g
ation Alarms Setup..
.
Select appropriate sub-menu
Select Alarm Setup
Setup
Chart Setup...
Cartography Setup
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Al
arm Setup..
.
Selecteer Alarm Setup
Selecteer het gewenste submenu
D9102_1
CHART MODE AND
ORIENTATION…
RADAR SYNC
PRESENTATION…
O
N
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 77
MARPA targets op de kaart weergeven
De Mini Automatic Radar Plotting Aid (MARPA) functie wordt gebruikt voor het
detecteren en volgen van objecten (targets) en risico-analyse. Ofschoon dit in radar of
radar overlay stand wordt ingesteld, worden alle MARPA targets in het kaartvenster
weergegeven en bepaalde MARPA functies kunnen vanuit de kaartplotter worden
opgeroepen. Uitgebreide informatie over MARPA vindt u op
pag. 145
.
De MARPA functies vanuit de kaart applicatie bedienen:
D6609-3
TARGET
TRACKING...
RADAR
OPTIONS...
Select the target
with cursor
On screen:
With radar overlay on:
ACQUIRE TARGET MARPA LIST...
MARPA
OPTIONS...
Or:
Marpa controls displayed
Op het
scherm:
Met radar overlay aan:
Selecteer het target met
de cursor
MARPA functies verschijnen
of:
78 C-serie display Naslaghandleiding
Vaste en bewegende objecten van elkaar onderscheiden
U kunt het radarbeeld op het kaartbeeld projecteren (overlay), zodat u vaste objecten
en ander scheepvaartverkeer beter van elkaar kunt onderscheiden. Voor het beste
resultaat zet u de radar-kaart synchronisatie aan (zie
pag. 76
), om te zorgen dat het
radarbereik en de kaartschaal gesynchroniseerd zijn.
Radar overlay aan zetten:
1. Selecteer radar overlay:
De standaard softkeys veranderen, zodat een aantal radaropties beschikbaar zijn.
Als er een radar aangesloten is, wordt het radarbeeld op de kaart geprojecteerd:
2. De radar en navigatie opties oproepen:
NB: als radar overlay toegepast is op een kaartvenster dat op systeemweergave ingesteld is,
wordt de overlay ook in alle andere systeemweergave kaartvensters weergegeven.
Radar overlay uit zetten:
PRESENTATION CHART LAYERS
RADAR OVERLAY
D6889-4
O
N
Radar range
D6896-3
Status
4nm North-Up (Relative Motion) Local
Overlay
Radar bereik
D8364_1
OK
x2
NAVIGATION
OPTIONS...
RADAR
OPTIONS...
... For route and track options.
... For target tracking, gain and target
display or to change radar range.
... voor targets volgen, gain en target
weergave of om radar bereik te wijzigen
... voor route en track opties
PRESENTATION CHART LAYERS
RADAR OVERLAY
O
F
F
D8365_1
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 79
Het radar bereik vanuit het kaartvenster wijzigen
Als radar overlay AAN staat, wordt het radar bereik in de linkerbovenhoek van het
kaartvenster weergegeven in dezelfde kleur als de overlay. Nu kunt u het radarbereik
als volgt wijzigen:
NB: als RDR RNG SYNC op ON (AAN) ingesteld is (zie pag. 76), verandert de kaartschaal ook.
4.15Vastleggen waar u geweest bent
Wat is een track?
Een track is een spoor op het scherm dat de door u afgelegde weg aangeeft. Dit spoor
bestaat uit een reeks track punten, die automatisch worden gecreëerd. U kunt de track
opslaan, om vast te leggen waar u geweest bent.
.
D7217-3
RADAR
OPTIONS...
D6585-1
RANGE
IN
OUT
D6607_2
FIND SHIP GOTO… ROUTES… TRACKS… PRESENTATION…
4nm North-Up (Relative Motion) Local
80 C-serie display Naslaghandleiding
Hoe gebruik ik tracks?
U kunt tracks gebruiken voor de volgende doeleinden:
achteraf controleren waar u geweest bent
de afgelegde weg in omgekeerde richting volgen, door de track in een route om te
zetten en die automatisch om te keren.
U kunt een track aan uw wensen aanpassen en de track opties voor uw specifieke
behoeften instellen, o.a.:
een track een andere naam geven
de kleur van een track wijzigen
de tijd tussen gecreëerde track punten instellen (zie
pag. 91
)
de afstand tussen gecreëerde track punten instellen (zie
pag. 91
).
Een track creëren
Vastleggen van track starten...
[
Als de stroom uitvalt terwijl een track wordt vastgelegd, of de positiebepaling verloren
is, verschijnt er een onderbreking in de track. In dat geval kan alleen het laatste
segment in een route worden omgezet.
Als het maximum aantal track punten bereikt is, verschijnt er een waarschuwing. De
track wordt nog steeds vastgelegd, maar de eerst vastgelegde punten worden dan
achtereenvolgens overschreven.
Vastleggen van track stoppen...
Het vastleggen van een track stoppen:
D6500-2
TRACKS… START TRACK
Track laid from your boat
Afgelegde weg van uw boot
D6501-3
TRACKS… STOP TRACK DISCARD TRACK
SAVE TRACK
CANCEL STOP
COMMAND
Or:
Or:
of:
of:
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 81
Een route van een track maken
Door een track om te zetten in een route, kunt u een opgeslagen afgelegde weg terug
volgen. Wanneer een track wordt omgezet, creëert het systeem de kortste route over
de vastgelegde track, met behulp van een minimaal aantal waypoints. Elk aange-
maakt waypoint wordt opgeslagen inclusief diepte en temperatuur (indien van
toepassing) voor die positie.
Na voltooiing wordt de maximum
afwijking van de route ten opzichte van de
track weergegeven en de nieuwe route
aan de route lijst toegevoegd. Hij kan nu
worden weergegeven, bewerkt,
verwijderd enz. op dezelfde manier als
andere routes in het systeem.
NB:
als een track een onderbreking
vertoont, wordt alleen het laatste
segment in een route omgezet.
VOORZICHTIG:
Voordat u de route gaat volgen, moet u controleren of dat veilig kan; let op
dat de route van de werkelijk afgelegde weg kan afwijken.
... van de huidige track
U kunt een route maken van de track die momenteel wordt vastgelegd. Bij deze
methode wordt een momentopname van de tot nu toe afgelegde weg gemaakt, die in
een route wordt omgezet. Daarna wordt het vastleggen van de track voortgezet:
1. Open de track lijst:
2. Een route van de huidige track maken:
NB: u kunt de huidige track ook met de cursor selecteren en dan in een route omzetten.
D8366-1
D6505_3
CREATE ROUTE
FROM TRACK…
TRACKS…
Track List
Color Name
---- Track 1
---- Track 2
---- Track 3
---- Track 4
D8367_1
CREATE ROUTE
FROM TRACK…
YES
NO
Route generation completed.
Maximum deviation from
oritinal track equals 0,001nm.
Please check route before
navigating. Do you want to name
the route?
Route generated and
dialog box displayed
To accept default
(numbered)
Or
of
Route wordt gegenereerd en
dialoogvenster verschijnt
Standaard accepteren
(genummerd)
82 C-serie display Naslaghandleiding
...van een opgeslagen track
U kunt een route maken van een track die u eerder opgeslagen hebt:
NB: u kunt de track ook via de track lijst selecteren - zie pag. 81.
4.16Tracks bewerken
Nadat u een track hebt gecreëerd, kunt u die op verschillende manieren bewerken:
de naam van de track wijzigen (zie
pag. 83
)
de kleur van de track wijzigen (zie
pag. 83
)
de track verwijderen (zie
pag. 83
).
Een track selecteren om te bewerken
Om een track te bewerken, moet u die eerst selecteren via de track lijst, of door de
gewenste track op het scherm te selecteren.
D8368_1
CREATE ROUTE
FROM TRACK…
YES
NO
Route generation completed.
Maximum deviation from
oritinal track equals 0,001nm.
Please check route before
navigating. Do you want to name
the route?
Route generated and
dialog box displayed
To name the route
To accept default
(numbered)
Track 2
Or:
TRACK
Position cursor
over track
of
Route wordt gegenereerd en
dialoogvenster verschijnt
Standaard accepteren
(genummerd)
Plaats cursor
op track
Route naam geven
TRACKS ...
REVIEW AND
EDIT TRACKS ...
Highlight required track
D8674_1
Track 2
TRACK
Position cursor
over track
... via the track list
... via the cursor
... via de track lijst
... m.b.v. de cursor
Selecteer gewenste track
Plaats cursor
op track
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 83
De geselecteerde track bewerken
Nadat u de gewenste track hebt geselecteerd (zie vorige paragraaf) kunt u die gaan
bewerken.
De naam of kleur van een track wijzigen
U kunt desgewenst de naam van een track in een duidelijker naam veranderen en/of de
kleur wijzigen. Daardoor zijn ze beter van elkaar te onderscheiden, met name als u een
groot aantal tracks hebt.
1. Selecteer de track die u wilt bewerken (zie
pag. 82
).
2. Selecteer de optie Edit Name of Edit Color:
3. Wijzigingen aanbrengen en opslaan:
Een track verwijderen
U kunt elke track uit het systeem verwijderen:
1. Selecteer de gewenste track (zie
pag. 82
).
2. De track verwijderen:
U kunt ook alle of geselecteerde tracks verwijderen m.b.v. de ARCHIVE & TRANSFER
functie, zoals beschreven op
pag. 21
.
EDIT NAME AND
COLOR...
D8739_1
Select name
or color
Edit Track
Name
Tk1
Color
T
r
a
c
k
1
EDIT NAME
EDIT COLOR
Or
of
Selecteer Name
of Color
D8377_1
Edit Route
Name
Color
Da
rtm
ou
t
h
Edit color/name
Save
OK
Edit Route
Name
Rt1
Color
R
ou
t
e
1
Kleur/naam wijzigen
Opslaan
D8741-1
ERASE TRACK YES
84 C-serie display Naslaghandleiding
4.17Bepalen hoe kaartvensters worden weergegeven
U kunt elk kaartvenster als volgt aan uw wensen en behoeften aanpassen:
de kaartweergave voor individuele vensters of voor het gehele systeem instellen
(zie verderop)
de oriëntatie van de kaart veranderen (zie
pag. 85
)
bepalen op welke manier de kaart t.o.v. de beweging van uw boot wordt getekend
(zie
pag. 86
).
Met meerdere kaartweergaven werken
Als u meer dan één kaartvenster hebt, kunt u de weergave gemeenschappelijk of voor
elk venster individueel instellen. De door u gekozen optie wordt op de statusbalk van
het kaartvenster weergegeven als LOCAL (individueel) of SYSTEM.
Systeem kaartweergave
Als een kaart applicatie wordt gestart, wordt standaard de systeem weergave
gebruikt. Vensters die op systeem weergave ingesteld zijn, hebben dezelfde weergave
als andere systeem vensters wat betreft:
kaartmodus en -oriëntatie
kaartlagen - radar en AIS
radar/kaart synchronisatie
waypoints, routes en tracks tonen/verbergen
Declutter
functie
vectoren.
Als u één van deze opties in één venster verandert, worden ALLE systeemweergave
vensters aangepast.
Individuele (Local) kaartweergave
Wanneer u individuele (Local) kaartweergave geselecteerd hebt, wordt de presentatie
voor elk venster afzonderlijk ingesteld.
Weergave van kaartvensters instellen
Om in te stellen hoe de kaartvensters worden weergegeven:
NB: als de kaartweergave op systeem ingesteld is, wordt de bewegingsmodus wel ingesteld
maar niet voor alle vensters gesynchroniseerd.
PRESENTATION
CHART VIEW
LOCAL SYSTEM
D6586_3
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 85
De oriëntatie van de kaart instellen
De oriëntatie is de stand van de kaart ten opzichte van de richting waarin u vaart. Hij
wordt gebruikt in samenhang met de bewegingsmodus (zie
pag. 86
), om te bepalen
hoe uw boot en de kaart zich ten opzichte van elkaar verhouden en op het scherm
worden weergegeven. De gekozen modus wordt opnieuw geselecteerd wanneer u het
apparaat de volgende keer aan zet. Elke wijziging die u in een kaartvenster aanbrengt
dat op systeem weergave ingesteld is, wordt ook op alle andere systeem weergave
kaartvensters toegepast. U hebt de keuze uit de volgende opties:
North Up (N-up)
In North Up stand is de kaartoriëntatie vast, met het ware noorden boven. Als uw
vaarrichting verandert, beweegt het bootsymbool mee. Dit is de standaard oriëntatie
voor de kaart applicatie.
Head Up (H-up)
In Head Up weergave wordt de kaart weergegeven met de huidige vaarrichting van
uw boot naar boven. Als de vaarrichting verandert, blijft het bootsymbool in dezelfde
stand staan en draait het kaartbeeld mee.
NB: (1) Om continu heen en weer draaien door het zwenken van de boot te voorkomen, wordt
de kaartweergave pas aangepast als de vaarrichting van de boot met ten minste 10
graden ten opzichte van de laatst weergegeven oriëntatie verandert.
(2) Head Up kan niet worden geselecteerd als de bewegingsmodus op True (waar)
ingesteld is.
Course Up (C-UP)
Hierbij wordt het kaartbeeld gestabiliseerd en weergegeven met uw huidige koers
boven. Als de koers van de boot verandert, beweegt het bootsymbool mee. Kiest u een
nieuwe koers, dan wordt het beeld opnieuw getekend, met de nieuwe koers boven.
Welke referentie voor Course-Up wordt gebruikt, is afhankelijk van de beschikbare
informatie. Het systeem gebruikt de informatie altijd in onderstaande volgorde van
prioriteit:
1. peiling van oorsprong naar bestemming, d.w.z. beoogde koers
2. vastgezette koers van een stuurautomaat
3. peiling naar waypoint
4. actuele vaarrichting.
Als de koers in deze modus niet meer beschikbaar is, verschijnt er een waarschuwing
en gebruikt de kaart een koers van 0° in relatieve bewegingsmodus.
De oriëntatie van de kaart instellen:
D6511_2
CHART MODE AND
ORIENTATION…
PRESENTATION…
ORIENTATION
H-UP N-UP C-UP
86 C-serie display Naslaghandleiding
Bewegingsmodus instellen
De bewegingsmodus bepaalt de bewegingsverhouding tussen de kaart en uw boot.
Als de bewegingsmodus geactiveerd is, wordt terwijl uw boot vaart de kaart telkens
opnieuw getekend, zodat de boot op het scherm zichtbaar blijft. U hebt de keuze uit
drie opties voor de bewegingsmodus:
•relatieve beweging
ware (True) beweging
•Autorange.
Wanneer u de kaart verschuift of bij FIND SHIP/CURSOR de optie CURSOR selecteert,
wordt de bewegingsmodus tijdelijk opgeheven. Dit wordt op de statusbalk aange-
geven door haakjes () om de bewegingsmodus en maakt het mogelijk een ander deel
van de kaart te bekijken terwijl u navigeert. Om de bewegingsmodus te herstellen en
uw boot op het scherm weer te geven, drukt u op FIND SHIP. Wanneer u in autorange
stand het bereik handmatig wijzigt, wordt de bewegingsmodus ook opgeheven.
De standaard instelling is relatieve beweging met verplaatsing van nul. De geselec-
teerde modus wordt bij inschakelen geactiveerd. Als een kaartvenster op SYSTEM
weergave ingesteld is, wordt de bewegingsmodus wel ingesteld maar niet voor alle
andere systeemweergave vensters gesynchroniseerd.
Relative motion (RM) en verplaatsing van bootsymbool
Als relative motion (relatieve beweging) ingesteld is, staat het bootsymbool vast en
beweegt het kaartbeeld relatief ten opzichte van uw boot. Via de softkey VESSEL
OFFSET kunt u bepalen of de boot vast in het midden van het venster staat
(verplaatsing van 0), of verplaatst met 1/3 of 2/3. Als u een verplaatsing van 1/3 of 2/3
selecteert, wordt een groter deel van het gebied vóór uw boot getoond.
D6512-2
CHART MODE AND
ORIENTATION…
PRESENTATION…
MOTION MODE
TM RM AR
D6839_3
0 Vessel offset
1/3 Vessel offset
0 Vessel offset
Verplaatsing 0
Verplaatsing 1/3
Verplaatsing 2/3
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 87
In dit voorbeeld is de bewegingsmodus op relatief ingesteld met een verplaatsing van
1/3. De boot staat vast op deze verplaatste positie en de kaart verschuift.
True motion (TM)
Als True motion (ware beweging) ingesteld is, staat de kaart vast en beweegt de boot
ten opzichte van vaste landmassa’s over het scherm. Als de boot dicht bij de rand van
de kaart komt, wordt de kaart opnieuw getekend, zodat het gebied vóór de boot
zichtbaar wordt.
NB: True Motion kan niet worden geselecteerd als de oriëntatie op Head Up staat.
Autorange
Met Autorange wordt automatisch de grootst mogelijke schaal van de kaart
geselecteerd waarbij zowel de boot als het bestemming waypoint worden
weergegeven. Autorange is niet beschikbaar als radar-kaart synchronisatie aan staat.
4.18Bepalen hoeveel details op de kaart worden getoond
Welke details u op de kaart wilt zien is afhankelijk van uw specifieke behoeften en
omstandigheden. U kunt bepalen wat op de kaart wordt getoond door de volgende
details te tonen of te verbergen:
•waypoints
waypoint volgnummers in een route
individuele routes en tracks
cartografische objecten
kaartvectoren voor COG, koers, getij en wind (zie
pag. 74
).
NB: u kunt ook een detailniveau voor de kaartweergave selecteren, bijvoorbeeld: eenvoudig,
gedetailleerd of extra gedetailleerd. Voor meer informatie, zie
pag. 94.
D6840_2
D6841-2
88 C-serie display Naslaghandleiding
Waypoints/waypoint informatie tonen of verbergen
Het systeem kent diverse opties voor de weergave van waypoints en waypoint
informatie. U kunt de namen van uw waypoints tonen of verbergen, of waypoints per
groep of symbool tonen of verbergen.
Deze mogelijkheden zijn vooral handig als u een groot aantal waypoints in een klein
gebied hebt geplaatst, waardoor de kaart onoverzichtelijk is geworden.
NB: de status tonen/verbergen van een waypoint is een lokale instelling en geldt derhalve
alleen voor de display waarop u werkt.
Tonen/verbergen per groep/symbool
U kunt waypoints met een bepaald symbool of die bij een bepaalde groep horen als
volgt tonen of verbergen (show/hide):
1. Selecteer tonen/verbergen per waypoint groep of symbool:
2. Wijzig de status of selecteer naar wens tonen of verbergen.
Waypoint namen tonen/verbergen
De namen van waypoints op het scherm tonen of verbergen:
Waypoint volgnummers tonen/verbergen
De volgorde van waypoints in een route wordt aangegeven door de waypoint
volgnummers (index). De volgnummers tonen of verbergen:
SHOW/HIDE
WAYPOINTS...
SHOW BY
PRESENTATION...
D6879_2
Toggle to symbol or
group
S
YM
Wisselen tussen
symbool en groep
ON CHART
D8383_1
Select relevant group
Toggle to required
status
SHOW BY GROUP
Fishing SHOW
Diving HIDE
M
y
Wa
yp
oints SH
O
W
S
HOW
Selecteer gewenste groep
Wisselen tussen
gewenste status
D6881_2
SHOW/HIDE
WAYPOINTS ...
WAYPOINT NAME
PRESENTATION…
O
N
WAYPOINT INDEX
D6595-2
SHOW/HIDE
ROUTES…
ROUTES…
O
N
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 89
Een route of track tonen/verbergen
U kunt bepalen welke routes of tracks op het scherm worden getoond of verborgen.
Als een route op HIDE (verbergen) is gezet, wordt de lijn van de route niet weerge-
geven. Of de waypoints van een verborgen route worden getoond, is afhankelijk van
de instelling van waypoints tonen/verbergen (zie
pag. 88
). De actieve route wordt altijd
getoond, ongeacht de ingestelde weergavestatus.
NB: de status tonen/verbergen van een route of track die op een kaartvenster ingesteld op
systeemweergave wordt toegepast, geldt ook voor alle andere systeemweergave kaart-
vensters.
... met behulp van de cursor
U kunt de cursor gebruiken om een route of track te verbergen.
NB: gebruik de route/track lijst om de weergavestatus weer op SHOW (tonen) te zetten.
... via de route/track lijst
U kunt een route of track via de desbetreffende lijst tonen of verbergen.
1. Selecteer de optie Show/Hide Routes of Show/Hide Tracks:
D8390_1
HIDE ROUTE
HIDE TRACK
Move cursor over
appropriate route
Move cursor over
appropriate track
Routes
Tracks
Or
TRACK
RTE
Plaats cursor op
gewenste route
Plaats cursor op
gewenste track
of
D8388-1
SHOW/HIDE
ROUTES…
ROUTES…
Routes
Tracks
SHOW/HIDE
TRACKS…
TRACKS…
Or:
of
90 C-serie display Naslaghandleiding
2. Selecteer de gewenste route of track:
Cartografische objecten tonen/verbergen
Als een gebied een groot aantal cartografische objecten bevat, kunt u de hoeveelheid
getoonde details verminderen, zodat de kaart overzichtelijker wordt. Bij activeren van
de functie Declutter worden de volgende cartografische objecten verborgen:
•tekst
kaartgrenzen
spot peilingen
diepte contouren
lichtsectoren
waarschuwingen en routegegevens
landobjecten en maritieme objecten
diensten (indien beschikbaar in uw cartografie).
De Declutter functie activeren:
Als de Declutter optie op een kaartvenster ingesteld op systeemweergave wordt
toegepast, geldt dat ook voor alle andere systeemweergave kaartvensters. Wanneer
met Declutter niet de gewenste items worden verborgen/getoond kunt u die individeel
aan of uit zetten via het Cartography Setup menu (zie
pag. 94
).
D8389-1
ROUTE ON CHART
S
H
O
W
Highlight required route
Routes
Tracks
Highlight required track
Set to SHOW or HIDE
as required
Set to SHOW or HIDE
as required
TRACK ON CHART
S
H
O
W
Or
Selecteer gewenste route
of
Selecteer gewenste track
Naar wens op SHOW
of HIDE instellen
Naar wens op SHOW
of HIDE instellen
PRESENTATION
D6492-2
DECLUTTER
ON OFF
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 91
4.19Instellingen van kaart en cartografie
De standaard instellingen van de kaart en cartografie kunt u wijzigen, om die aan uw
wensen en behoeften aan te passen. Dit doet u waarschijnlijk alleen wanneer u de
kaart applicatie voor de eerste keer gebruikt, maar mogelijk wilt u ook instellingen
veranderen wanneer u meer vertrouwd met het systeem bent. Instellingen die u
wijzigt blijven behouden, ook nadat u het systeem uitgeschakeld hebt.
Kaart instellingen
Het Chart Setup menu openen:
De volgende tabel beschrijft de functies en opties van het Chart Setup menu:
FUNCTIE
Beschrijving
OPTIES
(standaard is vetgedrukt)
Object Information
OFF - er wordt geen info pop-up weergegeven, maar detailgege-
vens kunnen worden getoond door op OK te drukken.
ALL ON - info pop-up voor alle cartografische gebieden (incl. objec-
ten) wordt weergegeven.
Points ON - info pop-up wordt alleen weergegeven voor objecten
die met de cursor geselecteerd zijn.
OFF
All ON
Points ON
Vector Length
De tijd voor het tekenen van COG en koers vectoren.
3 Mins
6 Mins
Infinite
Record Vessel Track By
AUTO - systeem creëert automatisch track punten.
TIME - om track punten op basis van tijd te creëren.
DISTANCE - om track punten op basis van afstand te creëren.
Auto
Time
Distance
D8391_1
MENU
Chart Setup Menu
Object Information Points ON
Vector Length Infinite
Record Vessel Track By Time
Track Interval 1 secs
Datum WGS 1984
Chart Offset...
Setup
Cartography Setup
GPS Status...
Compass Setup...
C
hart Setup..
.
Highlight Chart Setup menu
Enter Chart Setup menu
Selecteer Chart Setup menu
Open Chart Setup menu
92 C-serie display Naslaghandleiding
Datum
Uw GPS en elektronische kaarten moeten nauwkeurig correleren met uw papieren
kaarten; daarom moeten deze dezelfde
datum
(karteringsysteem) gebruiken. De
standaard datum voor de display is WGS84. Als deze niet geschikt is, kunt u de
instelling wijzigen. Als u de datum van de C-serie display wijzigt, wordt een Raymarine
GPS automatisch correct ingesteld. Gebruikt u een GPS van een andere fabrikant, dan
moet u dit zelf correct instellen.
VOORZICHTIG:* bij veranderen van de kaart
datum
worden waypoints of
routes die in de kaartplotter opgeslagen zijn
niet
op het scherm verplaatst,
ofschoon hun lengte en breedte wel veranderen volgens de nieuwe
datum
.
Wanneer waypoints numeriek aan de waypoint lijst worden toegevoegd, of
via SeaTalk, NMEA of
hsb
2
, is het belangrijk dat die dezelfde
datum
gebruiken
als waar de display momenteel op ingesteld is.
Chart Offset
Met deze functie kunt u de positie van de kaart aanpassen, om positiefouten in de
cartografie te corrigeren. Deze aanpassing wordt aangegeven als een afstand noord/
west (positief) of zuid/oost (negatief) ten opzichte van de positie van uw boot, met een
Track Interval
Beschikbare opties zijn afhankelijk van instelling van functie
Record Vessel Track By:
TIME - geef de tijd tussen aangemaakte track punten aan.
DISTANCE - geef de afstand tussen aangemaakte track punten
aan.
AUTO - geen opties beschikbaar
TIME geselecteerd:
1 sec
5 secs
10 secs
30 secs
1 min
3 min
5 min
10 min
30 min
DISTANCE geselecteerd:
0.1 nm
0.5 nm
1.0 nm
Datum
Afhankelijk van de geselecteerde
datum
(karteringsysteem) wordt
het raster verplaatst en de lengte/breedte van cartografische ken-
merken veranderd. Het systeem probeert elke GPS op het nieuwe
systeem in te stellen en meldt of dit lukt of niet. Zie aanvullende
informatie verderop.
WGS 84
Lijst van beschikbare
datums
Chart Offset
Verplaatst de positie van de kaart om positiefouten in de cartogra-
fie te corrigeren. Zie aanvullende informatie verderop.
ON
OFF
FUNCTIE
Beschrijving
OPTIES
(standaard is vetgedrukt)
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 93
maximum van 1000 m. Om het effect van de verplaatsing te bekijken, kunt u de functie
aan/uit zetten. Na berekening wordt de offset op alle kaarten toegepast.
Belangrijk: een ingevoerde verplaatsing wordt op alle kaarten die op de card staan
toegepast. Daarom moet u ervoor zorgen dat deze functie uitgeschakeld is nadat u van
de kaart met fouten af bent “geschoven”. Karteringsfouten die u aantreft kunt u
melden bij Navionics (zie
pag. 202
).
Kaart verplaatsing inschakelen:
NB: als de positie van uw boot niet beschikbaar is, wordt het huidige middelpunt van de kaart
als referentiepunt gebruikt.
De waarde van de verplaatsing wijzigen
Wijzig de waarde van de verplaatsing als volgt:
1. Selecteer de functie Chart Offset (zie vorige paragraaf).
2. Stel de noord/zuid verplaatsing in:
3. Stel de oost/west verplaatsing in:
D7187-3
Alarm Setup Menu
Object Information Points ON
Vector Length Infinite
Datum WGS 1984
C
hart Offset..
.
Select Chart Offset
Toggle to ON
OFFSET
O
N
Selecteer Chart Offset
Selecteer ON (aan)
D7188_3
SET OFFSET...
ADJUST N-S
0ft
ADJUST N-S
-80ft
Adjust North/
South level as
required.
or:
Stel de noord/zuid
waarde naar
behoefte in
of
D8384_1
ADJUST E-W
0ft
ADJUST E-W
121ft
Adjust East/ West
level as required.
OK
Press
Or
or:
Stel de oost/west
waarde naar
behoefte in
of
of
Indrukken
94 C-serie display Naslaghandleiding
Kaart verplaatsing terugzetten op nul
De kaart verplaatsing zet u als volgt terug op nul:
1. Selecteer de functie Chart Offset (zie vorige paragraaf).
2. Terugzetten op nul:
Cartografie instellingen
Via het Cartography Setup menu kunt u configureren wat er op de kaart wordt
weergegeven:
Het Cartography Setup menu openen:
In onderstaande tabel zijn de functies en opties van het Cartography Setup menu
beschreven:
FUNCTIE
Beschrijving
OPTIES
(standaard is vetgedrukt)
Chart Display
Hoeveel details er op het scherm worden weergegeven.
Simple
Detailed
Extra detailed
Chart Grid
Rasterlijnen voor lengte- en breedtegraad.
ON
OFF
Chart Text
Tekst die op de kaart verschijnt, bijv. plaatsnamen.
ON
OFF
Chart Boundaries
Lijnen die de begrenzingen van een kaart aangeven.
ON
OFF
Spot Soundings
Waarde op de kaart die diepte aanduidt.
ON
OFF
D8393_1
SET OFFSET... CLEAR OFFSET
D8392_1
MENU
Setup
Chart Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
Highlight Cartography
Setup menu
Enter Cartography
Setup menu
Cartography Setup Menu
Chart Display Detailed
Chart Grid On
Chart Text On
Chart Boundaries ON
Spot Soundings ON
Carto
g
rap
h
y Setup..
.
Cartography Setup
menu selecteren
Cartography Setup
menu openen
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter 95
Safety Contour
Gebieden die ondieper zijn dan een ingestelde waarde worden in
donkerder blauw weergegeven dan gebieden die dieper zijn dan
de ingestelde waarde.
(Contouren altijd getekend op, of dieper dan geselecteerde
diepte.).
OFF
6ft
9ft
16ft
19ft
32ft
65ft
Depth Contour
Lijn die de diepte op een bepaalde positie aangeeft.
ALL
16ft
19ft
32ft
65ft
OFF
Nav. Marks
Navigatiemarkeringen.
ON
OFF
Nav. Marks Symbols
Set van symbolen gebruikt voor navigatiemarkeringen.
Komen overeen met die van papieren kaarten.
International
US
Light Sectors
Gebied dat bestreken wordt door een vast baken.
ON
OFF
Caution & Routing Data
Waarschuwings- en route-informatie.
ON
OFF
Marine Features
Cartografische kenmerken die op het water getoond worden -
kabels, aard van zeebodempunten, getijstation, stromingstation
en haveninformatie.
ON
OFF
Land Features
Cartografische kenmerken die op het land getoond worden.
ON
OFF
Colored Seabed Areas
In bepaalde gebieden (bijv. Portugal) geeft dit een hogere resolutie
van de weergave van delen van de zeebodem.
ON
OFF
Background Color
De kleur voor achtergrondwater als er geen Navionics cartografie
beschikbaar is.
White
Blue
Business Services
De symbolen geven de locatie van diensten of bedrijven aan.
ON
OFF
Roads
Belangrijke kustwegen.
ON
OFF
Additional Wrecks
Uitgebreide informatie over wrakken, o.a. nieuwe wrakken.
ON
OFF
FUNCTIE
Beschrijving
OPTIES
(standaard is vetgedrukt)
96 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 97
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de fishfinder echolood (sonar) gebruikt om vis,
bodemcontouren en -structuren te onderscheiden, evenals obstructies onder water,
zoals wrakken.
Het standaard fishfinder beeld is een historische, verschuivende afbeelding van de
bodem met automatisch geselecteerd bereik en frequentie. Er zijn diverse functies
beschikbaar om het onderwaterbeeld te verbeteren, te bepalen wat er wordt
weergegeven en indien nodig een alarm weer te geven, onder andere:
het getoonde beeld veranderen (Zoom, A-Scope of Bottom Lock)
bereik en zoom instellen
het beeld verschuiven
het bodembeeld vereenvoudigen om bodemvis te tonen
het verschuivende beeld tijdelijk stilzetten
de diepte-indicatie aan/uit zetten
waypoints gebruiken om een positie te markeren
diepte en afstand van targets bepalen
fishfinder alarmen (vis, diepte of watertemperatuur)
de fishfinder applicatie instellen, o.a. handmatig de frequentie en gain instellen.
NB: raadpleeg de installatie instructies voor het kalibreren van de fishfinder.
5.2 Hoe werkt de fishfinder?
De fishfinder applicatie gebruikt een digitale echolood module (Digital Sounder
Module, DSM) om de sonar signalen van een geschikte transducer te verwerken en een
gedetailleerd onderwaterbeeld te produceren.
De transducer bevindt zich onder aan de boot. Hij zendt pulsen van geluidsgolven met
hoge frequentie het water in en meet de tijd die de geluidsgolven erover doen om de
bodem te bereiken en weer terug te komen. De teruggekaatste geluidsecho’s worden
beïnvloed door de bodemstructuur en andere objecten op hun pad, zoals vissen,
wrakken of riffen.
De DSM verwerkt de echo’s en stuurt ze vervolgens naar het fishfinder scherm als een
visuele interpretatie van het onderwaterbeeld. De sterkte van echo’s wordt op het
scherm door verschillende kleuren aangeduid. Op basis van deze informatie kunt u de
grootte van vis en bodemstrucuren bepalen. Andere objecten in het water, zoals afval
en luchtbellen, veroorzaken ook echo’s.
NB: (1) De DSM werkt met een frequentie van 50 kHz of 200 kHz.
98 C-serie display Naslaghandleiding
(2) Met sommige transducers kan de fishfinder tevens watertemperatuur en/of snelheid
weergeven.
5.3 Wat kan de fishfinder mij laten zien?
Wanneer u de fishfinder applicatie de eerste keer start, verschijnt er een beeld dat de
door de DSM opgevangen echo’s toont. Met het verstrijken van de tijd verschuift het
beeld van rechts naar links en geeft het een historisch beeld van de geregistreerde
echo’s. De beelden aan de rechterkant van het scherm zijn de meest recente echo’s.
Het fishfinder venster kan het volgende weergeven:
de bodem en structuren op de bodem, zoals een rif of scheepswrak
zogenaamde ‘targets’ die vis aanduiden
een statusbalk waarop de ingestelde frequentie en gain worden getoond
de diepte van de bodem.
U kunt de instellingen van de fishfinder aanpassen, om:
de diepte indicatie van targets uit te schakelen - zie
pag. 108
dieptelijnen weer te geven - zie
pag. 115
het kleurenpalet en de weergave van diepte te veranderen - zie
pag. 115
het beeld stil te zetten of de verschuifsnelheid te veranderen - zie
pag. 107
een vis, ondiep of diep water alarm in te stellen- zie
pag. 112
en
pag. 190
de DSM en transducer in te stellen op de omstandigheden ter plaatse - zie
pag. 112
.
6869
50
FISHFINDER
SETTINGS...
ZOOM...
BOTTOM
LOCK...
A-SCOPE... PRESENTATION...
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
Cursor -
controlled
by trackpad
D6669-4
Depth
markers
Target
Bottom
Bottom of
transducer
Frequency
Gain mode
Frequency mode
Target
depth
Bottom
depth
Frequentie modus
Frequentie
Gain modus
Cursor,
bestuurd met
trackpad
Onderkant
van trans-
ducer
Diepte mar-
keringen
Diepte van
target
Target
Bodem
Diepte van
bodem
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 99
Interpreteren van de bodemstructuur
De bodem produceert meestal een krachtige echo. Hieronder zijn verschillende
bodemstructuren weergegeven:
De donkere lagen geven een goede echo aan, de lichtere delen zwakkere echo’s. Dat
kan betekenen dat de bovenste laag zacht is; sommige geluidsgolven gaan door die
laag heen en worden door de vastere laag daaronder teruggekaatst.
Het is ook mogelijk dat geluidsgolven tweemaal heen en weer gaan: ze raken de
bodem, worden door de boot teruggekaatst en worden daarna opnieuw door de
bodem teruggekaatst. Dit kan gebeuren in ondiep water, bij een harde bodem of
wanneer de gain hoog is ingesteld.
De Fishfinder biedt verschillende mogelijkheden om u te helpen het fishfinder beeld te
interpreteren.
Factoren die de weergave van targets kunnen beïnvloeden
De vorm en grootte van het symbool kunnen door een combinatie van factoren
worden beïnvloed:
Vaarsnelheid
De vorm van targets verandert met de vaarsnelheid. Bij een langzame snelheid worden
plattere, meer horizontale targets weergegeven. Naarmate de vaarsnelheid hoger
wordt, wordt het target dikker en enigszins boogvormig. Bij een hoge vaarsnelheid
gaat het target op een dubbele verticale lijn lijken.
D6855-2
A hard bottom (sand) produces a thin line
A soft bottom (mud or seaweed cover) produces a wide line.
The dark layer indicates a strong signal.
A rocky or uneven bottom or a wreck produces an irregular
image with peaks and troughs
Een harde bodem (zand) produceert een dunne lijn.
Een zachte bodem (bedekt met zeewier of modder) geeft een brede lijn.
De donkere laag geeft een sterk signaal aan.
Een onregelmatige bodem bedekt met rotsen of koraal of een wrak
produceert een complex beeld met pieken en dalen.
100 C-serie display Naslaghandleiding
De diepte van het target
Hoe dichter een target bij de oppervlakte is, des te groter is het symbool op het scherm.
NB: de diepte van individuele targets kan worden weergegeven door Target Depth ID in het
Fishfinder Setup menu in te schakelen. Het aantal target dieptes dat wordt getoond, wordt
mede bepaald door de ingestelde gevoeligheid van het vis alarm (zie pag. 190).
De grootte van het target
Hoe groter het target, des te groter het symbool op het scherm. De grootte van een vis
target is echter afhankelijk van de grootte van de zwemblaas van die vis, niet zozeer
van zijn totale omvang. De grootte van de zwemblaas varieert per vissoort.
De frequentie van de transducer
De echo van een vis verschilt ook afhankelijk van de gebruikte frequentie. Hoe lager de
frequentie, des te breder het symbool.
Factoren die het fishfinder beeld kunnen verstoren
Het fishfinder beeld kan worden verstoord door echo’s van drijvend of gezonken afval,
luchtbellen of bewegingen van de boot, hoewel die zwakker zijn dan echos van vis of
de bodem. Dit noemen we achtergrondstoring of ‘clutter’, die kan worden verminderd
m.b.v. de gain instellingen (gain, kleurengain en TVG). Raymarine adviseert het
systeem de gevoeligheid automatisch te laten regelen, op basis van de diepte en
wateromstandigheden. U kunt deze instellingen desgewenst zelf aanpassen. Voor
meer informatie, zie
pag. 118
.
Een actueel beeld weergeven
Het standaard fishfinder scherm toont een historische weergave van fishfinder echo’s.
Desgewenst kunt u een actueel beeld van de bodemstructuur en vis direct onder de
transducer weergeven m.b.v. de A-Scope functie. De breedte van de bodem die door
A-Scope wordt bestreken wordt onder in het venster getoond. A-Scope geeft een
nauwkeuriger en eenvoudiger te interpreteren indicatie van de sterkte van een target.
Target
Target
depth
D6890-2
Target
diepte
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 101
Er zijn drie A-Scope standen die voor individuele fishfinder vensters kunnen worden
geselecteerd:
I
Het A-Scope beeld weergeven:
1. Selecteer de functie A-Scope:
2. Selecteer de gewenste A-Scope stand:
NB: bij de keuze van A-Scope worden Bottom Lock en Zoom automatisch UIT gezet.
D6674-3
MODE 1
The A-scope
image is centred
in the window.
MODE 2
The left-hand side
of the Mode 1
image is expanded
to give a more
detailed view.
MODE 3
The A-scope
image angles
outward as
signal width
increases with
depth.
STAND 1
Het A-Scope
beeld wordt
gecentreerd in
het venster
STAND 2
De linkerkant van het
beeld van Stand 1 is
vergroot voor een
meer gedetailleerd
beeld
STAND 3
Het A-Scope
beeld buigt naar
buiten toe naar-
mate de signaal-
breedte met de
diepte toeneemt
D6675-2
A-SCOPE...
A-SCOPE
O
N
Toggle to ON
0
20
30
40
50
Standard fishfinder image
A-scope
image
Selecteer ON (aan)
Standaard fishfinder beeld
A-Scope
beeld
OK
A-SCOPE MODE
D8439_1
1
Toggle to required
mode
Selecteer de
gewenste stand
102 C-serie display Naslaghandleiding
5.4 Het beeld verbeteren
U kunt indien nodig het beeld verbeteren met behulp van de volgende opties:
het getoonde bereik veranderen (Range)
het geselecteerde bereik verschuiven (Range Shift)
inzoomen op een bepaald gebied (Zoom)
het bodembeeld vlak maken, om vis beter van de bodem te onderscheiden (Bottom
Lock)
vis dicht bij de bodem isoleren (White Line/Bottom Fill)
het verschuivende bodembeeld stilzetten, of de snelheid waarmee het beeld ver-
schuift veranderen (Scroll Pause/Scroll Speed)
de dieptewaarde verbergen of de grootte ervan veranderen.
Het bereik wijzigen
De DSM stelt automatisch het weergegeven dieptebereik zo in dat het ondiepste
bereik wordt getoond. U kunt ook het beeld omhoog of omlaag verschuiven binnen
het huidige bereik (tot aan de maximum diepte die in de verschuivende bodem en
A-Scope beelden wordt getoond). Instellingen van het bereik gelden voor alle
fishfinder vensters.
Handmatige of automatische bereikinstelling selecteren:
Het beeld verschuiven
De DSM stelt het beeld automatisch zo in dat de bodem in de onderste helft van het
venster blijft. U kunt het beeld ook omhoog of omlaag verschuiven binnen het huidige
bereik. Instellingen van de bereikverschuiving gelden voor alle fishfinder vensters.
Het beeld verschuiven:
Naar het standaard fishfinder beeld teruggaan:
D6585-1
RANGE
IN
OUT
D8440_1
To select and
adjust manual
range mode:
To return to
autorange:
RANGE
AUTO
Toggle to AUTO
Handmatige
bereikinstelling
selecteren en
instellen:
Terug naar
Auto Range:
Selecteer AUTO
D8441_1
e.g.
RANGE
MA
N
RANGE SHIFT
0FT
Toggle to MAN Press to highlight
Adjust shift value
as required.
D6585-1
RANGE
IN
OUT
RANGE SHIFT
5FT
Selecteer MAN Indrukken om te
selecteren
Verschuiving
instellen
Bijv.
D8442_1
RANGE
AUT
O
Toggle to AUTO
Selecteer AUTO
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 103
Inzoomen op de bodem
Indien nodig kunt u op de bodem inzoomen om meer details te zien. Met behulp van de
Zoom optie kunt u:
het ingezoomde beeld in plaats van het standaard fishfinder beeld weergeven, of
het ingezoomde beeld naast het standaard fishfinder beeld weergeven.
de zoom op een vooraf ingestelde zoomfactor instellen of handmatig instellen.
een ander deel van het beeld selecteren om op in te zoomen.
NB: als het bereik groter wordt, wordt het deel dat in het zoomvenster wordt getoond ook
groter.
Zoombeeld in gesplitst venster of op volledig scherm
U kunt het ingezoomde beeld in plaats van het standaard fishfinder beeld weergeven
(ZOOM ON), of het scherm splitsen en het ingezoomde beeld naast het standaard
fishfinder beeld tonen (ZOOM SPLIT). Het ingezoomde deel wordt in het standaard
fishfinder venster door een zoomkader aangegeven (zie onderstaande afbeelding).
Gesplitst of volledig scherm selecteren:
ZxR
ZOOM START
52.7ft
ZOOM RANGE
4500ft
ZOOM FACTOR
x2 x3 x4 xR
ZOOM POSITION
AUTO MAN
ZOOM
ON SPLIT OFF
Zoom
box
Zoom
indicator
Standard fishfinder image
Zoom range box
D6676-3
Zoom
range
Zoomgebied
Standaard fishfinder beeld
Zoom
bereik
Zoom
kader
D8443_1
ZOOM...
ZOOM
ZOOM
O
N
SPLIT
Or
OK
of
104 C-serie display Naslaghandleiding
Selecteren van de zoom factor
Als de zoom functie actief is (ZOOM ON of ZOOM SPLIT), kunt u een vooraf
ingestelde zoom factor selecteren, of de zoom factor handmatig instellen.
Vooraf ingestelde zoom factor
Selecteer x2, x3 of x4 om een vooraf ingestelde zoom factor in te stellen. Hoe groter
de factor, des te kleiner het gebied dat u bekijkt en derhalve des te kleiner het zoom
kader. Deze factoren zijn proportioneel met het bereik, bijvoorbeeld:
Handmatig zoom instellen
Het gebied dat in het zoom venster wordt weergegeven handmatig instellen:
De positie van het ingezoomde gebied veranderen
Als de zoom functie geselecteerd is, selecteert het systeem de zoom positie automa-
tisch zo dat de bodem altijd in de onderste helft van het scherm verschijnt. Desgewenst
kunt u het deel van het beeld waarop wordt ingezoomd veranderen, zodat een ander
gebied wordt weergegeven.
Met de zoom functie ingesteld op ON of SPLIT:
NB: bij de keuze van Zoom worden Bottom Lock en A-Scope automatisch UIT gezet.
D8835_1
x2
Zoom factor
x3 x4
ZOOM...
Toggle to x2, x3 or
x4 zoom factor
ZOOM FACTOR
x2
OK
D8836_1
Selecteer zoom factor
x2, x3 of x4
Toggle to xR zoom
factor
ZOOM FACTOR ZOOM FACTOR
20ft
ZOOM FACTOR
10ft
x
R
OK
D8837_1
e.g. e.g.
Highlight soft key Adjust the zoom
factor as required
Selecteer zoom factor xR
Selecteer softkey
Bijv.
Bijv.
Stel de zoom factor
naar wens in
D8444_1
ZOOM START
29ft
Highlight soft key Reposition zoomed
image as required
OK
ZOOM START
31ft
ZOOM POSITION
AUTO MAN
e.g. e.g.
Selecteer softkey
Bijv.
Bijv.
Zoomgebied naar
wens verschuiven
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 105
Het bodembeeld vereenvoudigen
Wanneer u vis zoekt die dicht bij de bodem blijft, kunt u de functie Bottom Lock
gebruiken om de bodemstructuur uit te filteren en af te vlakken, zodat vissen (en
andere objecten direct boven de bodem) duidelijker worden weergegeven.
Bottom Lock wordt voor individuele fishfinder vensters geselecteerd en u kunt dit
venster in plaats van (ON) of naast (SPLIT) het standaard fishfinder beeld weergeven.
NB: als het A-Scope of Zoom beeld wordt getoond, wordt dat bij selecteren van Bottom Lock
automatisch UIT gezet.
Bereik/positie van Bottom Lock veranderen
U kunt de positie van het Bottom Lock beeld veranderen, zodat u meer bodemdetails
ziet. U kunt het beeld ook op het scherm verschuiven tussen de bodem van het venster
(0%) en het midden van het venster (50%):
BL
B-LOCK RANGE
50ft
BOTTOM SHIFT
14%
BOTTOM LOCK
ON SPLIT OFF
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
Depth from the surface
D6672-3
Bottom lock range (distance from bottom)
Bottom
shift
Depth
reading
Bottom lock image
Standard fishfinder image
Bottom Lock bereik (afstand vanaf bodem) Diepte vanaf oppervlakte
Bottom Lock beeld Standaard fishfinder beeld
Diepte
waarde
Bodem
ver-
schui-
ving
D8445-1
BOTTOM LOCK...
BOTTOM LOCK
BOTTOM LOCK
O
N
SPLIT
SPLIT
B-LOCK RANGE
20ft
Adjust as
required
BOTTOM SHIFT
10%
Naar wens
instellen
106 C-serie display Naslaghandleiding
Bodemvis onderscheiden
U kunt echo’s van vis dicht bij de bodem en de bodem zelf beter van elkaar
onderscheiden met behulp van de functies White Line en/of Bottom Fill.
NB: White Line en Bottom Fill worden voor individuele fishfinder vensters geselecteerd.
75.9
ft
100
75
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
75.9
ft
100
75
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
75.9
ft
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
75.9
ft
75
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
D6833-3
Standard fishfinder image
The standard fishfinder image displays the
bottom as a combination of features (mud,
sand, fish targets etc) with various sonar
signal strengths.
White line
When this feature is applied, a white lIne
is drawn along the bottom (as defined by
the digital depth value) and the detail
below the bottom removed.
Fish near the bottom can now be seen
more easily.
Bottom fill
When this feature is applied, the detail
below the bottom is removed and
replaced by a single contrasting color.
The bottom is now clearly defined and the
fish near the bottom can be seen more
easily.
White line and bottom fill
When both White Line and Bottom Fill
are applied, the bottom is defined by a white
line and the detail below it replaced by a
single contrasting color.
Both the bottom and fish near the bottom
are now clearly defined.
Standaard fishfinder beeld
Het standaard fishfinder beeld toont de bodem
als een combinatie van kenmerken ( modder,
zand, vissen enz. ) met een verschillende sterkte
van echosignalen.
White Line
Indien geactiveerd geeft White Line een dunne
witte lijn langs de bodem weer (gedefinieerd
door de digitale dieptewaarde), details onder de
bodem worden verborgen.
Vis dicht bij de bodem is nu duidelijker te zien.
Bottom Fill
Indien geactiveerd, worden de details onder de
bodem verwijderd en door één contrasterende
kleur vervangen.
De bodem is nu duidelijk gedefinieerd en vis bij
de bodem is beter te zien.
White Line en Bottom Fill
Als beide functies geactiveerd zijn, is de bodem
afgebakend door een witte lijn en zijn de details
eronder verwijderd en door één contrasterende
kleur vervangen.
Zowel de bodem als vis dicht bij de bodem zijn nu
duidelijker te onderscheiden.
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 107
Verschuiven van het beeld instellen
Instellen van verschuifmodus en -snelheid
De snelheid waarmee het scherm verschuift (scroll speed) kan worden ingesteld, maar
hetzelfde deel van de bodem wordt weergegeven, ongeacht de snelheid. Bij een
hogere snelheid worden meer details weergegeven. Dat is handig wanneer u naar vis
zoekt. Kiest u een lagere snelheid, dan blijft de informatie langer op het scherm staan.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Manual (handmatig) - Hiermee kunt u de verschuifsnelheid instellen als percen-
tage van de maximum snelheid voor die diepte. Hoe lager het percentage, des te
langzamer verschuift het beeld. De standaard instelling is handmatige instelling
met maximum verschuifsnelheid (100%).
Automatisch - Het systeem past de verschuifsnelheid automatisch aan op basis
van de vaarsnelheid:
lager dan of gelijk aan 0,5 knopen - verschuifsnelheid constant op 10%
tussen 0,5–15 knopen - verschuifsnelheid varieert lineair met bootsnelheid
hoger dan 15 knopen - verschuifsnelheid constant op 100%.
Verschuifmodus en -snelheid selecteren:
NB: als u een transducer zonder schoepenrad hebt, wordt bij selecteren van
AUTO
de volle
verschuifsnelheid (100%) ingesteld.
D6678-3
PRESENTATION...
WHITE LINE
BOTTOM FILL
and/or
O
N
ON
OK
en/of
D8448_1
MENU
Setup
GPS Setup...
Enter Fishfinder
Setup menu
Highlight scroll mode/manual
scroll speed as required
Fishfinder Setup Menu
Depth Digit Size LARGE
Depth Digit Position BOTTOM
Target Depth ID OFF
Depth Lines OFF
Color Palette Copper
Scroll MANUAL
F
ishfinder Setup..
.
Enter selection
100%
AUTO
M
ANUA
L
Manual Scroll S
p
eed
1
00
%
Fishfinder Setup
menu openen
Selecteer naar wens Scroll
modus/Manual Scroll Speed
Selectie invoeren
108 C-serie display Naslaghandleiding
Het verschuivende beeld stilzetten
U kunt het beeld stilzetten, om een ‘foto’ van het beeld te bekijken. Wanneer u het
beeld stilzet, stopt het verschuiven, maar de diepte indicatie wordt nog steeds
bijgewerkt. Stoppen/hervatten van het verschuiven is van toepassing op de
momenteel geselecteerde fishfinder frequentie (200 kHz, 50 kHz of beide).
Als u met twee frequenties werkt (zie
pag. 116
), kunt u één frequentie stilzetten terwijl
de andere blijft verschuiven. U kunt zo een stilgezet beeld controleren, of waypoints of
VRM’s plaatsen, terwijl de andere frequentie blijft doorschuiven om vis te detecteren
enz. In automatische frequentiestand wordt bij veranderen van de diepte de nieuwe
frequentie NIET stilgezet.
Het verschuiven van het beeld stoppen of hervatten:
De weergave van de dieptewaarde veranderen
De diepte onder de boot kan in de linker boven- of benedenhoek van het fishfinder
venster worden weergegeven. U kunt de grootte van de dieptewaarde wijzigen, of de
dieptewaarde voor individuele fishfinder vensters aan of uit zetten.
De grootte/positie van de dieptewaarde veranderen
U kunt de grootte van de dieptewaarde veranderen (naar klein of middelgroot) en u
kunt de positie ervan wijzigen, bijvoorbeeld naar de bovenkant van het scherm.
D8449_1
PRESENTATION...
SCROLL
PAUSE RESUME
OK
Toggle as required
Selecteer gewenste optie
Depth Digit Size - LARGE
Depth Digit Position - BOTTOM
Depth Digit Size - SMALL
Depth Digit Position - TOP
D8451_1
Grootte dieptewaarde - LARGE
Positie dieptewaarde - BOTTOM
Grootte dieptewaarde - SMALL
Positie dieptewaarde - TOP
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 109
De grootte/positie van de dieptewaarde veranderen:
NB: ongeacht de grootte die u selecteert, wordt de dieptewaarde (indien nodig) automatisch
verkleind om in de beschikbare ruimte te passen.
De dieptewaarde verbergen/weergeven
U kunt de dieptewaarde als volgt verbergen of opnieuw weergeven:
NB: als er meerdere fishfinder vensters worden weergegeven, adviseren wij de dieptewaarde
altijd in ten minste één venster weer te geven.
5.5 Markeren van een positie
U kunt het verschuivende beeld stilzetten om een waypoint op een positie of target te
plaatsen waar u later naar wilt terugkeren. Bij plaatsen van een waypoint worden de
gegevens daarvan aan de Waypoint lijst toegevoegd en verschijnt een verticale lijn
met de label WPT (zie volgende afbeelding) op het scherm. U kunt waypoints
bewerken en erheen navigeren via het fishfinder venster.
NB: (1) Uitgebreide informatie over het werken met waypoints vindt u in hoofdstuk 3.
(2) Voor het stilzetten van het verschuivende fishfinder beeld, zie pag. 108.
D8450_1
MENU
Setup
GPS Status...
Compass Setup...
Enter Fishfinder
Setup menu
Select required digit size
and position
Fishfinder Setup Menu
Depth Digit Position BOTTOM
Target Depth ID OFF
Depth Lines OFF
Color Palette Copper
Scroll MANUAL
Manual Scroll Speed 100%
Fishfinder Setup..
.
Depth Digit Size LAR
GE
Fishfinder Setup
menu openen
Selecteer gewenste grootte en
positie van dieptewaarde
D8452_1
PRESENTATION...
DEPTH DIGITS
ON OFF
OK
Toggle to required status
Selecteer gewenste status
TRANSDUCER
SETTINGS…
ZOOM… BOTTOM LOCK… A-SCOPE… PRESENTATION…
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
D6856-2
WPT
WPT
WPT
WPT
WPT
110 C-serie display Naslaghandleiding
5.6 Diepte en afstand van targets bepalen
De fishfinder heeft diverse functie voor het bepalen van diepte en afstand:
Dieptewaarde - weergave van de huidige diepte. De grootte en positie hiervan
kunt u wijzigen via het Fishfinder Setup menu (zie
pag. 112
).
Dieptelijnen - horizontale streepjeslijnen op regelmatige afstanden, om de diepte
t.o.v. het oppervlak aan te geven. Deze kunt u aan/uit zetten via het Fishfinder Dis-
play Setup menu (see
pag. 115
).
Target diepte indicators - geven de diepte van gedetecteerde targets aan. Deze
zijn direct gekoppeld aan de gevoeligheid van het vis alarm; hoe hoger de gevoelig-
heid van het vis alarm, hoe groter het aantal echo’s met diepte indicator. De target
diepte kan aan/uit worden gezet via het Fishfinder Display Setup menu (zie
pag. 115
).
Cursor diepte - de diepte en afstand van de cursor t.o.v. uw boot worden in de
databalk boven aan het scherm weergegeven. Dit werkt op vergelijkbare wijze als
een VRM, maar dan zonder lijnen.
VRM’s - om de afstand van geselecteerde objecten achter uw boot en de diepte
eronder aan te geven. Voor meer informatie, zie
pag. 111
.
78
78
70
69
74
63
69
73
49
48
49
74
74
200 kHz: Auto
Gain: Auto High
VRM 1
ON OFF
RANGE
0.787nm
DEPTH
44.7ft
VRM marker
indicating
depth of target
VRM marker
indicating
distance
behind boat
Depth
reading
Depth line
Depth
markers
Depth
target ID
Cursor
(depth indicated
in data bar)
D6864-2
VRM geeft
afstand achter
de boot aan
Dieptelijn
VRM geeft
diepte van
target aan
Diepte-
waarde
Cursor
(diepte aangege-
ven in databalk)
Target
diepte
Diepte
marke-
ringen
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 111
Meten met behulp van VRM’s
U kunt een variabele afstandmarkering (VRM) gebruiken om de diepte onder en
afstand achter de boot van een object te bepalen. Een VRM bestaat uit een horizontale
(diepte) lijn en een verticale (afstand achter de boot) lijn; bij elke lijn staat de gemeten
waarde en de lijnen kunnen afzonderlijk worden verplaatst.
NB: VRM’s die in de fishfinder worden ingesteld zijn anders dan VRM’s van de radar.
1. Selecteer de optie VRM:
2. Zet het beeld stil, zodat u de VRM gemakkelijker op een object kunt plaatsen (zie
pag. 108
).
3. De diepte en/of afstand meten:
.
NB: om de markering op de vorige positie terug te zetten, drukt u op
CANCEL
.
D8453_1
PRESENTATION... VRM...
Toggle to ON
VRM
O
N
Selecteer ON (aan)
Move range
marker over target
RANGE
49ft
Measuring distance
Measuring depth
and/or
e.g.
e.g.
Press to highlight
DEPTH
10ft
1.56nm
Move depth
marker over target
12ft
D8455_1
OK
To save
position
Afstand meten
Bijv.
Diepte meten
Plaats afstandlijn op
target
Plaats dieptelijn
op target
Indrukken om te selecteren
Indrukken om te selecteren
en/of
Bijv.
Positie
opslaan
112 C-serie display Naslaghandleiding
5.7 Fishfinder alarmen
Behalve de systeem alarmen (zie
pag. 189
) kunt u de volgende alarmen instellen als
een DSM aangesloten is, of als de simulator ingeschakeld is:
Vis alarm - treedt in werking wanneer een target aan de ingestelde limiet voldoet
en zich binnen de dieptelimieten bevindt (indien ingeschakeld). Hoe hoger de
gevoeligheid van het vis alarm, des te meer targets worden weergegeven.
Ondiep/Diep alarm - treedt in werking wanneer de DSM detecteert dat de diepte
minder dan de ondiep limiet bedraagt, of meer dan de diep limiet.
Om de alarmen aan te zetten, de limieten in te stellen en de gevoeligheid van het vis
alarm in te stellen, zie
pag. 190
.
5.8 Instellingen van de fishfinder
U kunt de instellingen van de fishfinder veranderen ten opzichte van de standaard
configuratie, om de fishfinder naar uw persoonlijke voorkeuren in te stellen. Het
Fishfinder Setup menu is in drie gedeelten onderverdeeld:
display instellingen
transducer instellingen
DSM instellingen.
De Fishfinder Setup menu’s openen:
NB: voor algemene informatie over de Setup menu’s, zie pag. 185.
D8456_1
MENU
Setup
GPS Setup...
Compass Setup...
Enter Fishfinder
Setup menu
Select required function
Fishfinder Setup Menu
Depth Digit Size LARGE
Depth Digit Position BOTTOM
Target Depth ID OFF
Depth Lines OFF
Color Palette Copper
Scroll MANUAL
Manual Scroll Speed 100%
Select Transducer P65/P66
Select Speed Transducer UNKNOWN
Depth Offset (Waterline) 0.0ft
Depth Offset 100%
Temperature Offset 0.0
0
F
Frequency Calibration...
DSM Reset...
Trip Counter Reset...
SONAR interference Rejection Auto
2nd Echo Interference Rejection OFF
Ping Rate Limite (per sec.) 30
Ping Enable
F
ishfinder Setup..
.
Display
settings
Transducer
settings
DSM
settings
Fishfinder Setup
menu openen
Weergave
instellingen
Transducer
instellingen
DSM
instellingen
Gewenste optie selecteren
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 113
Weergave instellingen
Met de weergave instellingen bepaalt u hoe het fishfinder beeld wordt weergegeven.
Deze instellingen gelden alleen voor de individuele display waarop u werkt.
MENU ITEM
OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Depth Digit Size
De grootte van het getal dat de diepte aangeeft.
SMALL
MEDIUM
LARGE
Depth Digit Position
De positie van het getal dat de diepte aangeeft.
BOTTOM
TOP
Target Depth ID
Bepaalt of bij gedetecteerde targets de diepte wordt getoond.
NB: hoeveel targets worden weergegeven, houdt direct verband
met de gevoeligheid van het vis alarm (zie
pag. 190
).
ON
OFF
Depth Lines
Bepaalt of er horizontale lijnen die de diepte aangeven worden
getoond.
ON
OFF
Color Palette
Kies het gewenste kleurenpalet afhankelijk van de omstandighe-
den en uw persoonlijke voorkeur.
Classic Blue
Classic Black
Classic White
Sunburst
Greyscale
Inverted Greyscale
Copper
Night Vision
Scroll
Selecteer AUTO om de verschuifsnelheid t.o.v. de vaarsnelheid te
variëren, of MANUAL om de verschuifsnelheid zelf in te stellen.
MANUAL
AUTO
Manual Scroll Speed
Als Scroll op MANUAL staat, kiest u het percentage van de normale
snelheid waarmee het beeld moet verschuiven (zie
pag. 107
).
10-100%
100%
114 C-serie display Naslaghandleiding
Transducer kalibratie
De C-serie display ontvangt het beeld van een DSM die echoloodsignalen ontvangt van
een transducer die onder water gemonteerd is. Als de transducer met een schoepenrad
voor meting van de vaarsnelheid en een thermistor voor meting van de temperatuur
uitgerust is, berekent de DSM ook de snelheid en temperatuur. Om correcte meet-
waarden te verzekeren, moet(en) de transducer(s) mogelijk worden gekalibreerd, door
verstelwaarden (offsets) op de diepte, snelheid en temperatuur toe te passen. Omdat
deze instellingen in de DSM worden opgeslagen en betrekking op de transducer
hebben, worden ze in het gehele systeem toegepast.
Het Fishfinder Setup menu bevat de volgende opties voor instelling van de transducer:
MENU ITEM
OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Select Transducer
Bij het selecteren van de transducer meldt de DSM aan de C-serie
display of hij een 600 W of 1 kW transducer registreert. De C-serie
display biedt u dan de mogelijkheid de juiste transducer uit de
600 W of 1 kW lijst te kiezen.
600 W geregistreerd:
P65/66
P79
P319/B117/SS555
B66V/B66VL
B744V/b744VL/SS544V
B45
1 kW geregistreerd:
B256
B260
R99
Select Speed Transducer
Selecteer hier de geïnstalleerde snelheid transducer.
NB: deze optie is alleen beschikbaar als de geselecteerde transdu-
cer geen ingebouwde snelheid transducer heeft.
NONE
UNKNOWN
B120/P120 ST 600
ST69
Depth Offset (Waterline) of (Keel)
Als de verstelling (offset) '0' of positief (Waterline) is, geeft dit aan
hoe ver de transducer zich onder het wateroppervlak bevindt.
Als de verstelling negatief (Keel) is, geeft dit aan hoe ver de kiel
zich onder de transducer bevindt.
0 feet
+/- 9.9 feet
Speed Offset
Voer hier een verstelling voor kalibratie van de snelheid transducer
in (indien gemonteerd).
100%
1- 200%
Temperature Offset
Voer hier een verstelling voor kalibratie van de thermistor in
(indien gemonteerd).
0°F
+/- 9.9°F
Frequency Calibration...
Het Setup menu wordt verborgen en er verschijnt een reeks soft-
keys voor afstelling van de transducer frequenties. Voor meer infor-
matie, zie
pag. 116
.
50 kHz
200 kHz
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 115
DSM instellingen
Bepaalde omstandigheden, zoals een harde bodem of andere boten die met een
fishfinder uitgerust zijn, kunnen een goede werking van de DSM belemmeren. Het
DSM Setup menu biedt de volgende mogelijkheden voor instelling. Omdat deze
instellingen in de DSM worden opgeslagen, gelden ze voor het gehele systeem.
Alle wijzigingen die u in de instellingen aanbrengt worden opgeslagen als u de DSM
uitschakelt, behalve de volgende:
MENU ITEM
OPTIES
(standaard vetgedrukt)
DSM Reset...
Alle instellingen van de DSM op de fabrieksinstellingen terug-
zetten. Bij uitvoeren van een DSM Reset gaat de verbinding
met de DSM een moment verloren; dat is normaal.
YES
NO
Trip Counter Reset...
Terugzetten van de trip teller van de DSM op nul.
YES
NO
SONAR Interference Rejection
Verwijdert storingen, veroorzaakt door andere met een fishfin-
der uitgeruste boten.
AUTO
LOW
MEDIUM
HIGH
2nd Echo Interference Rejection
Exacte afstelling van de pingsnelheid op het 2e echoniveau;
resulteert in betere gevoeligheid van het beeld.
OFF
LOW
HIGH
Ping Rate Limit (per sec.)
Snelheidsbegrenzing om de pingsnelheid aan de omstandig-
heden aan te passen, bijv. bij harde bodem en ondiep water.
26 pings per seconde
5 tot 30 pings per seconde
Ping Enable
De sonar ping is normaal gesproken ingeschakeld, maar kan
ook worden uitgeschakeld. Bijvoorbeeld om andere appara-
tuur te testen, of als iemand onder de boot aan het duiken is.
Disabled
Enabled
Type Functie Wordt teruggezet op
Softkeys Gain AUTO (automatisch)
Auto Gain Mode MED (medium)
TVG AUTO (automatisch)
Range AUTO (automatisch)
Range Shift 0
Power AUTO (automatisch)
Setup menu Ping Speed Limit 26
Ping Enable Enabled
116 C-serie display Naslaghandleiding
5.9 Overige instellingen van het fishfinder beeld
Het systeem past de volgende instellingen automatisch aan om een optimaal
fishfinder beeld te bereiken:
werkfrequentie
gain modi (Gain, Color Gain, TVG)
•vermogen.
Deze behoeven normaal gesproken geen afstelling, maar u kunt de instellingen indien
nodig zelf aanpassen.
Werkfrequentie
De huidige werkfrequentie wordt op de statusbalk aangegeven. U kunt de frequentie
instelling op automatisch (standaard) of handmatig zetten.
Automatische frequentie instelling
Bij automatische frequentie instelling verandert de DSM de frequentie automatisch
van 200 kHz in 50 kHz als de diepte toeneemt en van 50 kHz in 200 kHz als de diepte
afneemt. Deze instelling is ook nuttig voor automatisch zoeken naar de bodem en is de
normale werkstand.
Handmatige frequentie instelling
Bij handmatige frequentie instelling kunt u het systeem op één bepaalde frequentie of
twee frequenties instellen:
Eén frequentie
In deze werkstand pingt de transducer op één frequentie:
50 kHz - scant een breed gebied en dringt goed door in het water. Gebruik deze
instelling in diep water en als de DSM een ondiep target heeft geregistreerd, bijv.
een zeer grote school vis, of als u in zeer ondiep water vaart (< 9 m) en u betere vis
targets wilt zien (bredere conische hoek), of:
200 kHz - scant een smaller gebied, maar produceert een gedetailleerder beeld.
Gebruik deze instelling in diep water en wanneer het 200 kHz signaal zo sterk is dat
u dit beeld met hoge resolutie wilt behouden. Geschikt voor het opsporen van vis-
sen die zich dicht bij de bodem of dicht bij elkaar ophouden.
Eén frequentie selecteren:
T
NB: bij veranderen van de frequentie in één fishfinder venster worden alle andere fishfinder
vensters automatisch ook op die frequentie gezet.
D7353-2
Toggle to required
frequency
FREQUENCY
AUTO MAN
FREQ MODE
SINGLE DUAL
FISHFINDER
SETTINGS...
SELECTED FREQ
200 50 BOTH
Selecteer gewenste
frequentie
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 117
Twee frequenties
Bij gebruik van twee frequenties pingt de DSM met dezelfde snelheid, maar afwisse-
lend met 200 kHz en 50 kHz. U kunt voor elk individueel fishfinder venster de gewenste
frequentie(s) 50 kHz, 200 kHz of BOTH (beide) selecteren. Combineer deze werkstand
met de Zoom, Bottom Lock en A-scope functies om elk fishfinder venster aan uw
specifieke wensen en omstandigheden aan te passen. Wanneer u bijvoorbeeld in diep
water vaart, kunt u één fishfinder applicatie op 200 kHz zetten en een andere op
50 kHz. Geef het 50 kHz venster in de normale modus weer, zodat alle bottomdetails
en een lange historie wordt getoond. Hierdoor hebt u een overzicht van de actuele
visomstandigheden. Toon het 200 kHz venster volledig ingezooomd, zodat u het
bovenste deel van de waterkolom zeer gedetailleerd kunt bekijken en vis ziet die dicht
bij het oppervlak zwemt. In een derde fishfinder applicatie selecteert u BOTH om het
venster te splitsen en een beeld met hoge resolutie (200 kHz) en een bredere kegel
(50 kHz) tegelijkertijd weer te geven. Met deze instellingen gebruikt u alle mogelijk-
heden en verzekert u zich ervan dat u niets mist.
NB: als BOTH (standaard) geselecteerd is, worden wijzigingen die u aanbrengt in Zoom,
Bottom Lock, A-scope enz. op beide beelden binnen dat venster toegepast.
Twee frequenties voor het actieve fishfinder venster selecteren:
Gain instellingen
Indien nodig kunt u diverse gain instellingen aanpassen:
•gain
auto gain
kleuren gain
•TVG.
NB: behalve de functies die in deze paragraaf beschreven worden, kunt u via de Fishfinder
Setup opties ook Interference Rejection, 2nd Echo Interference Rejection en Ping Rate Limit
instellen. Deze opties zijn beschreven op pag. 112.
Auto gain instelling
D9059_1
Toggle to required
frequency
FREQUENCY
AUTO MAN
FREQ MODE
SINGLE DUAL
FISHFINDER
SETTINGS...
SELECTED FREQ
200 50 BOTH
Selecteer gewenste
frequentie
FISHFINDER
SETTINGS...
D7357-2
GAIN MODE
AUT
O
GAIN...
AUTO GAIN
LO MED HIGH
Toggle to required
setting
Selecteer gewenste
instelling
118 C-serie display Naslaghandleiding
De gain of gevoeligheid van de display regelt de achtergrondstoring door de sterkte
van weergegeven echos te variëren. De waarde van de GAIN regelaar bepaalt de
sterkte waarboven echo’s worden weergegeven. Er zijn drie AUTO GAIN opties:
Low (laag) is geschikt voor fishfinder beelden met een minimum aan achtergrond-
storing terwijl u naar uw visstek vaart. Alleen de sterkste echo’s worden getoond.
Medium (middel) is een iets hogere gain instelling, die meer gedetailleerde echo’s
weergeeft terwijl u naar vis zoekt. Dit is de standaard instelling.
High (hoog) is de hoogste automatische gain instelling. Deze geeft de meeste
details van gedetecteerde targets weer, maar ook de meeste achtergrondstoring
en oppervlakte-clutter. Deze instelling is het geschiktst wanneer u aan het vissen
bent.
In elke stand past de DSM de gain instelling automatisch aan de actuele omstandig-
heden en voor elke frequentie afzonderlijk aan. Eventuele aanpassingen gelden voor
alle vensters welke die frequentie gebruiken.
Handmatig aanpassen van gain instellingen
Indien nodig kunt u de gain instellingen ook handmatig aanpassen. De nieuwe
waarden blijven ook na uit zetten van de display behouden en gelden voor het actieve
venster en alle andere fishfinder vensters welke die frequentie gebruiken.
Handmatige gain instelling
De gain moet hoog genoeg worden gezet om vis en bodemdetails te onderscheiden,
maar zonder al te veel achtergrondstoring. In het algemeen wordt een hoge gain in
diep en/of helder water gebruikt en een lage gain in ondiep en/of troebel water.
Kleuren gain
Met de COLOR GAIN regelaar stelt u de onderste limiet voor de kleur van de sterkste
echo’s in. Alle echo’s met een signaalsterkte boven deze waarde worden in de sterkste
kleur weergegeven; alle echo’s die zwakker dan deze waarde zijn worden gelijkmatig
over de resterende kleuren verdeeld. Het instellen van een lage waarde produceert een
brede band voor de zwakste kleur, maar een smalle signaalband voor de overige
kleuren. Het instellen van een hoge waarde geeft een brede band voor de sterkste
kleur, maar een smalle signaalband voor de andere kleuren.
D7548-2
FISHFINDER
SETTINGS...
GAIN...
GAIN MODE
100
GAIN MODE
adjust setting
Press to highlight
soft key
Toggle to manual and
MA
N
AU
T
O
Indrukken om softkey
te selecteren
zetten, waarde
instellen
Op MAN (handmatig)
Hoofdstuk 5: Werken met de fishfinder 119
TVG (Time Varied Gain)
TVG reduceert clutter door de gain in de gehele waterkolom te variëren. Deze functie is
nuttig voor het reduceren van storing. Bij verhogen van de TVG waarde wordt de
maximum diepte waarop TVG wordt toegepast verhoogd. Bij verlagen van de waarde
wordt de maximum diepte gereduceerd. Een lage TVG waarde heeft weinig invloed op
de gain in ondiep water; een hoge TVG waarde vermindert de gain in ondiep water,
zodat alleen de sterkste echo’s worden weergegeven. TVG heeft geen effect in de
Simulator stand van de fishfinder.
Gain adjust (200/50)
Als SELECTED FREQ op BOTH ingesteld is (zie
pag. 117
), is de GAIN ADJUST softkey
beschikbaar, zodat u de frequentie kunt selecteren waarvoor u de gain instellingen wilt
veranderen.
Gain adjust instellen:
NB: de gain instelling voor individuele frequenties is alleen beschikbaar als SELECTED FREQ op
BOTH (beide) is gezet.
Het vermogen instellen
De Power regelaar maakt afstelling van het transducer signaal mogelijk.
Auto
Dit is de standaard instelling. Als deze geselecteerd is, bepaalt de DSM module
automatisch het ingestelde vermogen op basis van de huidige diepte, snelheid en
(bodem) signaalsterkte.
FISHFINDER
SETTINGS...
D7358-2
COLOR GAIN
GAIN...
100
COLOR GAIN
adjust setting
Press to highlight
soft key
Toggle to manual and
MA
N
AUTO
Indrukken om softkey
te selecteren
zetten, waarde
instellen
Op MAN (handmatig)
FISHFINDER
SETTINGS...
D7359-2
GAIN...
TVG
100
TVG
adjust setting
Press to highlight
soft key
Toggle to manual and
MA
N
AU
T
O
Indrukken om softkey
te selecteren
zetten, waarde
instellen
Op MAN (handmatig)
FISHFINDER
SETTINGS...
D8457-1
GAIN ADJUST
200 50
GAIN...
Toggle to the
required frequency
Selecteer de gewenste
frequentie
120 C-serie display Naslaghandleiding
Handmatig
Wilt u het vermogen handmatig aan de huidige omstandigheden aanpassen, dan kunt u
het vermogen instellen tussen 0 en 100% in stappen van 10%. Een lager vermogen wordt
normaliter gebruikt bij diepten onder 2,5 m en een hoger vermogen wordt typisch
geselecteerd bij diepten van meer dan 3,5 m.
NB: als u het vermogen verandert, is er een korte vertraging terwijl de nieuwe instelling wordt
toegepast.
Het vermogen instellen:
1. Selecteer de Power instelfunctie:
2. Selecteer de Power modus en stel de waarde indien nodig in:
D8460_1
FISHFINDER
SETTINGS...
POWER
Press to highlight
AU
T
O
Indrukken om te selecteren
D8461_1
Select required mode
POWER
MA
N
POWER
MAN
POWER
AUT
O
Or
50
Adjust level as
required
OK
Selecteer de gewenste
modus
Stel de gewenste
waarde in
of
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 121
Hoofdstuk 6: Werken met de radar
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de principes van radar en waardoor het radarbeeld
beïnvloed kan worden. Vervolgens leert u met de radar en de diverse functies werken,
zoals:
oriëntatie en bewegingsmodus instellen
het beste radarbeeld bereiken
afstanden en peilingen meten
aanvaringen voorkomen m.b.v. Guard Zones, MARPA en AIS
waypoints gebruiken om posities te markeren
het radarbeeld instellen
radar alarmen
AIS informatie bekijken.
6.2 Wat is radar?
Radio Detection And Ranging (RADAR) wordt overal om ons heen gebruikt, maar
normaal gesproken zie je daar niets van. Eén van de meest gangbare toepassingen van
radar is het detecteren en de afstand bepalen van objecten op zee, ‘targets’ genoemd,
en als die in beweging zijn, hun snelheid registreren.
Dit hoofdstuk bevat alle informatie en instructies die u nodig hebt om met de radar te
werken, zodat u weet wat zich rondom u bevindt en de functies van de ingebouwde
Mini Automatic Radar Plotting Aid (MARPA) te gebruiken om aanvaringen te helpen
voorkomen.
Als u nog niet vertrouwd bent met het interpreteren van het radarbeeld, moet u elke
gelegenheid aangrijpen om de radarbeelden te vergelijken met zichtbare objecten,
zoals schepen, boeien en kustlijnen. Oefen de navigatie in kustwateren en havens bij
daglicht en helder weer.
Detectie van targets
Radar werkt door middel van het uitzenden van radio-impulsen en het registreren van
de door objecten in de omgeving teruggekaatste impulsen (echo’s). De echo’s worden
vervolgens als targets op het scherm weergegeven.
122 C-serie display Naslaghandleiding
Maximum bereik van de radar
Het maximum radarbereik is in principe de gezichtslijn, die wordt beperkt door de
hoogte van de scanner en de hoogte van het target, zoals hieronder getoond:
Onderstaande tabel toont de typische maximum radarbereiken voor verschillende
hoogten van radarantennes en targets. De radarhorizon is weliswaar groter dan de
optische horizon, maar de radar kan objecten alleen detecteren als die groot genoeg
zijn en zich boven de radarhorizon bevinden.
Factoren die het radarbeeld kunnen beïnvloeden
Niet alle radarecho’s zijn van echte targets afkomstig. Valse echo’s kunnen worden
veroorzaakt door:
zijlobben
indirecte echo’s
meervoudige echo’s
blinde sectoren
‘clutter’ van zee, regen of sneeuw
storing.
Door observatie, oefening en ervaring leert u deze omstandigheden meestal snel
herkennen en kunt u de bedieningselementen van de radar gebruiken om die tot een
minimum te reduceren.
Antenne hoogte (m) Target hoogte (m) Maximum bereik (nm)
337,7
3 10 10,9
538,8
5 10 12,0
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 123
Zijlobben
Een klein deel van de radiofrequentie energie van elke uitgezonden puls wordt buiten
de smalle aaneengesloten bundel uitgestraald. Hierdoor ontstaan zijlobben.
Echo’s van zijlobben verschijnen doorgaans bij een bereik kleiner dan 3 nm en met
name bij grotere objecten. Zijlobben vormen bogen op het radarscherm die lijken op
range rings, of een reeks echo’s die een onderbroken boog vormt.
Indirecte echo’s
Er zijn verschillende soorten indirecte echo's of schijnbeelden. Die zien er soms uit als
echte echo's, maar over het algemeen zijn ze onderbroken en onduidelijk.
124 C-serie display Naslaghandleiding
Meervoudige echo’s
Meervoudige echo's zijn niet erg gebruikelijk en verschijnen als zich op relatief korte
afstand een groot target met een breed verticaal oppervlak bevindt. Het uitgezonden
signaal wordt heen en weer gekaatst tussen het target en uw boot. Meervoudige
echo's verschijnen daarom achter de echte echo van het target op dezelfde peiling.
Blinde sectoren
Obstructies zoals een schoorsteen of mast dicht bij de antenne kunnen de radarbundel
blokkeren en schaduwen of ‘blinde sectoren’ veroorzaken. Als de obstructie relatief
smal is, is er een reductie van de intensiteit van de bundel, maar wordt die niet
helemaal geblokkeerd. Bij bredere obstructies kan het signaal in het schaduwgebied
echter helemaal verloren gaan. Er kunnen ook meervoudige echo’s achter de
obstructie zijn. Blinde sectoren kunnen normaliter worden voorkomen door een
zorgvuldige keuze van de plaats voor de scanner alvorens die te installeren.
Sea clutter
Radarecho’s van golven rond de boot kunnen storingen in het midden van het
radarbeeld veroorzaken, waardoor het moeilijk wordt echte targets te onderscheiden.
Dergelijke ‘sea clutter’ ziet er meestal uit als meervoudige echo’s bij korte bereik-
schalen en de echo’s zijn niet repeterend of constant van positie. Bij harde wind en
extreme omstandigheden kan sea clutter een dichte achtergrondstoring in de vorm
van een bijna gevulde schijf veroorzaken.
D1642-3
True echo
Multiple echoes
Ware echo
Meervoudige echo’s
D3968-4
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 125
Clutter door regen of sneeuw
De radar registreert echo’s van regen en sneeuw. Signalen van stormgebieden en
regenbuien bestaan uit talloze kleine echo's die voortdurend veranderen van vorm,
intensiteit en positie. Deze echo’s verschijnen soms als grote ‘grijze’ gebieden,
afhankelijk van de intensiteit van de regen- of sneeuwval in het stormgebied.
Storing
Als twee of meer boten uitgerust met radar binnen elkaars bereik zijn, kan onderlinge
radarstoring optreden. Dit ziet er meestal uit als een spiraal van puntjes vanuit het
midden van het scherm. Dit type storing is het duidelijkst over grotere afstanden.
D3967-4
D6601-2
126 C-serie display Naslaghandleiding
6.3 Aan/uit zetten en werkstanden van de scanner
De radar aan/uit zetten:
Het scanner symbool op de databalk geeft de geselecteerde status van de scanner aan:
NB: als een open array antenne gemonteerd is, stopt het systeem de antenne in naar voren
gerichte positie als Standby geselecteerd is.
Radar
stand
Radar status
symbool
Status/gebruik van de scanner
Zenden
(TX)
Scanner is aan en zendt
Als SCANNER op ON (aan) staat, selecteert u deze werk-
stand om de scanner te activeren. Dit is de normale werk-
stand
.
Standby
(STDBY)
Scanner is aan, maar zendt niet en antenne draait
niet
Scanner zendt niet en antenne draait niet, geen radar infor-
matie op het scherm. Dit is een energiespaarstand voor als
de radar met korte tussenpozen niet nodig is. Wanneer u de
zendstand weer inschakelt, hoeft de magnetron niet op te
warmen. Dit is de standaard werkstand.
Uit
Scanner uitgeschakeld
Wanneer u de radar niet nodig hebt en de display voor
andere taken gebruikt, bijv. kaartplotter.
Bij selectie van deze optie telt het systeem af; gedurende die
tijd kunt u de scanner niet opnieuw aan zetten.
Timed
transmit
Scanner wisselt tussen aan/zenden en standby
Energiespaarstand, wanneer constant gebruik van de radar
niet nodig is. Om deze optie in te stellen, zie
pag. 150
.
SCANNER
RADAR
O
F
F
SCANNER
O
N
TX
Select required
operating mode
Switch scanner ON
or OFF
D8397_1
Scanner aan (ON) of
uit (OFF) zetten
Gewenste werkstand
selecteren
D7440-1
(Rotating icon)
(Roterend)
D6894-2
(static icon)
(Stilstaand)
D7441-1
(grayed-out icon)
(Grijs)
D7442-1
(rotating/static icon)
(Roterend/stilstaand)
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 127
6.4 Het radarbeeld
Om alle functies van de radar te kunnen gebruiken, hebt u koers- en positiegegevens
nodig. Een snelle koerssensor is ook nodig voor gebruik van MARPA en de radar/kaart
overlay functies.
Als de radar scanner aangesloten is en de radar in zendstand staat, geeft het radar-
beeld een kaartachtige weergave van het gebied waarin de radar werkt, bijvoorbeeld:
Normaal gesproken wordt de positie van uw boot in het midden van het scherm
weergegeven en wordt de vaarrichting aangeduid door een verticale koerslijn, de
Ship’s Heading Marker (SHM) genoemd.
Targets kunnen groot, klein, helder of zwak zijn, afhankelijk van de grootte van het
object, zijn oriëntatie en oppervlakte. Wees u ervan bewust dat de grootte van een
target op het scherm door vele factoren wordt bepaald en niet noodzakelijk in
verhouding met de fysieke grootte is. Dichtbijzijnde objecten kunnen even groot lijken
als grotere objecten die verder weg zijn.
Wanneer u meer ervaring hebt opgedaan, kunt u de grootte van verschillende objecten
ruwweg bepalen aan de hand van de relatieve grootte en helderheid van de echo’s. U
dient er rekening mee te houden dat de grootte van elk target op het scherm wordt
beïnvloed door:
de fysieke grootte van het reflecterende object
het materiaal waarvan het object gemaakt is; metalen oppervlakken weerkaatsen
signalen beter dan niet-metalen oppervlakken
verticale objecten, zoals klippen, reflecteren signalen beter dan hellende objecten
zoals zandbanken
3nm
Head-Up Relative Motion Rings ½nm
VRM/EBL... GAIN...
PRESENTATION...
TARGET
TRACKING...
ENHANCE
ECHOES...
D6803-3
Orientation
Data bar
Surface
vessel
Waypoint
Ship's
heading
marker
Radar
status
icon
Range
ring
Land-
mass
Boat's
position
Range
Motion mode Range ring spacing
Oriëntatie
Bewegingsmodus
Databalk
Bereik
Tussenafstand van
afstandcirkels
Radar
status
symbool
Land-
massa
Koerslijn
(SHM)
Afstand-
cirkel
Schip
Positie
van de
boot
128 C-serie display Naslaghandleiding
hoge kustlijnen en bergachtige kusten kunnen op grotere radarbereiken zichtbaar
zijn. Daarom kan het eerste ‘land in zicht’ een berg zijn die kilometers landinwaarts
ligt. Ofschoon de kustlijn veel dichterbij kan zijn, wordt die mogelijk pas op de
radar getoond als de boot dicht bij de kust is.
sommige targets, zoals boeien en kleine boten, kunnen moeilijk te onderscheiden
zijn, omdat ze geen constant reflecterend oppervlak hebben en op en neer en heen
weer op de golven dansen. Daarom zijn de echo’s soms zwakker en dan weer
sterker of verdwijnen ze soms.
boeien en kleine boten lijken vaak erg op elkaar, maar boten kunnen meestal
worden herkend aan het feit dat ze zich verplaatsen.
6.5 Een positie op het radarscherm markeren
U kunt een positie op het radarscherm markeren door een waypoint te gebruiken.
Waypoints zijn posities die op het scherm zijn gemarkeerd als referentie- of
bestemmingspunt en worden opgeslagen in de waypoint lijst. Ze kunnen ook worden
gebruikt om routes samen te stellen en reizen te plannen.
Waypoints worden op het radarscherm geplaatst met de toets WPTS/MOB, op
dezelfde manier als op een kaart.
U kunt waypoints bewerken en erheen navigeren vanuit het radarvenster.
Voor uitgebreide informatie over het gebruik van waypoints en reisplanning, zie
Hoofdstuk 3: Werken met waypoints
en
Hoofdstuk 4: Werken met de kaartplotter
.
6.6 Bepalen wat er in het radarvenster verschijnt
Er zijn diverse opties om het radarvenster aan uw wensen en behoeften aan te passen:
de oriëntatie van het radarbeeld instellen (zie
pag. 128
)
de positie (beweging) van uw boot t.o.v. het radarbeeld instellen (zie
pag. 130
)
waypoints weergeven of verbergen (zie
pag. 41
)
afstandcirkels weergeven of verbergen (zie
pag. 132
)
de peilingmodus voor EBLs instellen (zie
pag. 132
)
AIS targets weergeven.
De oriëntatie van de radar instellen
De oriëntatie van de radar is de verhouding tussen het radarbeeld en de richting
waarin u vaart. U hebt de keuze uit drie mogelijke oriëntaties:
•Head Up
•North Up
•Course Up.
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 129
De oriëntatie wordt gebruikt in combinatie met de bewegingsmodus (zie
pag. 130
), om
te bepalen op welke manier uw boot en de radar zich ten opzichte van elkaar gedragen
en hoe die op het scherm worden weergegeven. Elke wijziging die u in de oriëntatie
aanbrengt blijft behouden, ook nadat u de display uitgeschakeld hebt.
Head Up (H-UP)
Dit is de standaard instelling van de radar applicatie.
North Up (N-UP)
NB: (1) Als er geen koersinformatie meer beschikbaar is in deze modus verschijnt er een waar-
schuwing. Op de statusbalk wordt North-Up tussen haakjes getoond en de radar ge-
bruikt 0° koers en relatieve beweging. Zodra de koers weer beschikbaar is, wordt de
North-Up oriëntatie hersteld.
(2) Head Up kan niet worden geselecteerd als de bewegingsmodus op True (waar) is
ingesteld.
Ship's Heading Market (SHM)
(indicating the boat's current
heading) is upwards
As your boat's heading changes:
SHM fixed upwards
Radar picture rotates accordingly
N
N
e.g:
D8398_1
Ship’s Heading Marker (SHM) (geeft
de huidige koers van de boot aan)
wijst omhoog
Als de koers van uw boot verandert:
SHM blijft omhoog wijzen
Radarbeeld draait
Bijv.:
N
e.g:
True north at top
N
D8399_1
As your boat's heading changes:
Radar picture fixed (north up)
SHM rotates accordingly
Ware noorden bovenaan
Als de koers van uw boot verandert:
Radarbeeld vast (noorden boven)
•SHM draait
Bijv.:
130 C-serie display Naslaghandleiding
Course Up (C-UP)
Verandert u van koers, dan wordt het beeld opnieuw getekend met de nieuwe koers
boven.
Welke bron voor Course-Up wordt gebruikt, is afhankelijk van de informatie die op dat
moment beschikbaar is. Het systeem gebruikt de informatie in de volgende volgorde
van prioriteit:
1. peiling van oorsprong naar bestemming, d.w.z. beoogde koers
2. vastgezette koers van stuurautomaat
3. peiling naar waypoint
4. huidige vaarrichting.
NB: als er geen koersinformatie meer beschikbaar is in deze modus verschijnt er een waar-
schuwing. Op de statusbalk wordt Course Up tussen haakjes getoond en de radar gebruikt 0°
koers en relatieve beweging. Zodra de koers weer beschikbaar is, wordt de Course Up
oriëntatie hersteld.
Oriëntatie selecteren:
De geselecteerde oriëntatie wordt op de statusbalk aangegeven.
De bewegingsmodus instellen
De bewegingsmodus bepaalt hoe de radar en uw boot zich ten opzichte van elkaar
gedragen. Er zijn twee bewegingsmodi:
relatieve beweging (relative motion)
ware beweging (true motion).
Current course upwards
N
N
D8400_1
As your boat's heading changes:
Radar picture fixed
SHM rotates accordingly
e.g:
Huidige koers bovenaan
Als de koers van uw boot verandert:
Radarbeeld vast
•SHM draait
Bijv.:
D6592-2
RADAR MODE &
ORIENTATION…
PRESENTATION…
ORIENTATION
H-UP N-UP C-UP
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 131
De geselecteerde bewegingsmodus wordt op de statusbalk aangegeven. De
standaard instelling is relatieve beweging met verstelling van nul.
Relative motion (RM) met optionele boot verstelling
Als de bewegingsmodus op relatief is gezet, wordt de positie van uw boot op het
scherm gefixeerd, terwijl alle targets ten opzichte van de boot bewegen.
U kunt instellen dat de boot in het midden van het venster gefixeerd blijft (verstelling
van 0), of verplaatst met 1/3 of 2/3, ten behoeve van meer zicht vooruit:
De standaard instelling van de radar applicatie is Relatief met verstelling van nul.
De boot verstelling wijzigen:
NB: als er geen positie beschikbaar is, verschijnt de bewegingsmodus tussen haakjes op de
statusbalk.
True Motion (TM)
Als de bewegingsmodus op True (waar) is gezet, blijven vaste radar targets op een
constante positie op het scherm en bewegen schepen die zich verplaatsen (inclusief
uw boot) in waar perspectief t.o.v. elkaar en vaste landmassa’s op het scherm.
Wanneer de positie van de boot de rand van het scherm nadert, wordt het radarbeeld
opnieuw getekend en wordt het gebied vóór de boot weergegeven.
NB: (1) Als de koers en positie niet meer beschikbaar zijn als True motion geselecteerd is, ver-
schijnt er een waarschuwing en wordt op relatieve beweging overgeschakeld; dit
wordt op de statusbalk aangegeven als (TM).
(2) True Motion kan niet worden geselecteerd als de oriëntatie op Head Up staat.
De bewegingsmodus instellen:
D6842-2
0 offset
2
/
3
offset
1
/
3
offset
Verstelling 0 Verstelling 1/3
Verstelling 2/3
D8805_1
RADAR MODE &
ORIENTATION…
PRESENTATION…
VESSEL OFFSET
Toggle as required
Gewenste optie selecteren
D6838-2
RADAR MODE &
ORIENTATION…
PRESENTATION…
MOTION MODE
TM RM
Toggle as required
Gewenste optie selecteren
132 C-serie display Naslaghandleiding
De afstandcirkels (range rings) tonen of verbergen
De afstandcirkels aan/uit zetten:
De peilingmodus voor EBLs instellen
De standaard peilingmodus voor EBLs (elektronische peilinglijnen) is relatief ten
opzichte van de koers van uw boot. Als er koersinformatie beschikbaar is, kan de
peilingmodus op relatief (REL) of magnetisch/waar (M/T) worden ingesteld.
Als M/T geselecteerd is, worden EBL peilingen weergegeven als waar of magnetisch,
afhankelijk van de aangesloten apparatuur. De huidige EBL peiling wordt op het
radarscherm bij de label EBL en op de softkey ADJUST EBL weergegeven.
De referentie voor EBLs instellen:
6.7 De kwaliteit van het beeld verbeteren
U kunt de kwaliteit van het radarbeeld verbeteren met behulp van:
de gain regelaars - Sea, Gain, Tune, FTC en Rain
de functies voor target weergave - Interference rejection, Expansion, Wakes.
Gebruik van de GAIN functies
Met de gain functies kunnen de effecten van valse echo’s en clutter worden
verminderd.
Voor de beste resultaten adviseert Raymarine de standaard instelling AUTO te
handhaven. Indien nodig kunt u de instellingen echter handmatig wijzigen.
De gain functies handmatig instellen
Indien nodig kunt u de Sea, Gain en Tune regelaars handmatig instellen:
PRESENTATION
D6897-2
RANGE RINGS
OFF ON
Toggle as required
Gewenste optie selecteren
PRESENTATION
D6898-2
EBL REFERENCE
M/T REL
Toggle as required
Gewenste optie selecteren
GAIN
D8406_1
SEA
H
BR
Press to highlight
Toggle to manual (MAN)
TUNE
GAIN
AUTO MAN
A
U
T
O
SEA
MAN
TUNE
GAIN
Adjust
level as
required
MA
N
MA
N
50
Indrukken om te selecteren Handmatig (MAN) selecteren
Naar
wens
instellen
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 133
NB: de nieuwe waarden blijven behouden, ook nadat u de display uitgeschakeld hebt en
worden op het actieve venster en eventuele andere radarvensters toegepast.
Sea
Radarecho’s van golven rond de boot kunnen het midden van het radarbeeld
verstoren, waardoor echte targets moeilijker te onderscheiden zijn (zie
pag. 124
).
Met de Sea regelaar kan deze clutter worden verminderd tot op 5 zeemijl (afhankelijk
van golven en omstandigheden) van uw boot. Hierdoor worden de signalen van de zee
verminderd tot afzonderlijke stipjes, terwijl kleine targets toch zichtbaar blijven. Gain-
niveaus verder van de boot verwijderd blijven ongewijzigd. Er zijn drie Sea gain opties:
HBR (Automatic Harbor stand) - houdt rekening met de effecten van land clutter,
zodat kleine targets niet verloren gaan. Gebruik deze instelling in een haven of
dicht bij land.
OSH (Automatic Offshore stand) - het systeem berekent continu hoeveel sea clut-
ter regeling nodig is.
MAN (Manual stand) - hierbij kunt u het sea clutter niveau selecteren en vervol-
gens de instellingen aanpassen, om te verzekeren dat alle kleine, dichtbijzijnde
targets zichtbaar zijn. Bij kleine bereikschalen moet u de Sea regelaar niet zo hoog
instellen dat alle clutter verwijderd wordt, anders mist u de echo’s van dichtbij-
zijnde targets. De sea clutter curve wordt ingesteld via het Radar Setup menu (zie
pag. 151
). Gebruik de handmatige sea clutter instelling in combinatie met de Gain
functie (hieronder beschreven).
Gain
U kunt de Gain regelaar gebruiken om het beeld duidelijker te maken, door de
gevoeligheid van de radarontvangst te veranderen.
Voor langere afstanden - selecteer een gevoeligheid waarbij een lichte spikke-
ling op de achtergrond zichtbaar is. Zet de gain niet te laag, anders mist u zwakke
of kleine targets.
Voor kortere afstanden - zet de gain iets lager, zodat minder spikkeling optreedt
en targets duidelijker zijn.
NB: als u GAIN op MAN (handmatig) zet, moet u dat telkens wanneer u de bereikschaal wijzigt
controleren.
Tune
De Tune regelaar wordt gebruikt voor fijnafstelling van de ontvanger in de scanner,
voor maximale echo’s van targets op het scherm.
Automatische regeling
In de AUTO stand stemt de radar in elke bereikschaal automatisch af. Wij adviseren
de TUNE regeling in de AUTO stand te laten staan, zodat de radar-
ontvanger altijd op maximale ontvangst is afgesteld.
134 C-serie display Naslaghandleiding
Handmatige instelling (MAN)
Als u de TUNE regeling op MANUAL zet, moet u die ca. 10 minuten nadat u de radar
aan hebt gezet afstellen, omdat de instelling verandert zodra de magnetron
opgewarmd is. Stel de regelaar zo in dat de maximum signaalsterkte wordt verkregen
(aangegeven door een horizontale balk met acht stappen). Als u de radar niet goed
kunt afstellen, raadpleegt u de installatiehandleiding.
FTC
De FTC (Fast Time Constant) regeling wordt gebruikt om gebieden met clutter op
afstand van uw boot te verminderen, of om twee echo’s op dezelfde peiling die dicht
bij elkaar staan te onderscheiden, omdat die anders samenvloeien en één echo lijken.
Als de FTC regeling hoger wordt gezet, wordt alleen de voorste rand van grote (rain
clutter) echo's weergegeven, terwijl het effect op kleinere echo's (schepen) slechts
gering is. Omdat de ontvanger dan minder gevoelig is en achtergrondstoring en opvul-
signalen van land en andere grote targets worden gereduceerd, moet u de FTC functie
uitschakelen als hij niet nodig is. Omdat stormcellen meestal op grote afstand zicht-
baar zijn vanwege hun extreme hoogte, wilt u die misschien blijven weergeven, zodat
u de positie van slecht weer kunt blijven observeren.
NB: gebruik FTC in combinatie met de RAIN functie om het beste beeld te bereiken.
Rain
De radar registreert echo’s van regen en sneeuw. De sterkte van deze echo’s is
afhankelijk van de hoogte, afstand, dichtheid en grootte van de sneeuwvlokken of
regendruppels en ze verschijnen op het scherm (zie
pag. 125
) als talloze kleine echo’s
die voortdurend veranderen van vorm, intensiteit en positie.
Gebruik de RAIN regeling om grote clutter massa’s rond uw boot, veroorzaakt door
regen of sneeuw, te verminderen zodat echte targets beter zichtbaar zijn.
Functies voor het verbeteren van echo’s
U kunt de zichtbaarheid van echo’s met de navolgende functies verbeteren.
Interference Rejection
AAN
De functie Interference Rejection, die normaal gesproken ingeschakeld wordt gelaten,
reduceert automatisch wederzijdse radarstoring die kan optreden wanneer twee met
radar uitgeruste schepen binnen elkaars radarbereik varen (zie
pag. 125
).
De instelling van Interference Rejection wijzigen:
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 135
NB: u kunt dit menu ook selecteren door INT. REJECT ingedrukt te houden.
UIT
Als u detectie van de aanwezigheid van
andere radars in de nabijheid wenst:
Expansion
Met de Expansion functie kunt u de pulslengte veranderen of de echo’s groter
weergeven, zodat die beter te zien zijn.
De pulslengte veranderen
U kunt de pulslengte als volgt veranderen:
1. Selecteer het Radar Setup menu en zet de vergroting van targets op HIGH:
Grotere echo’s
De verwerking van signalen veranderen, zodat de echo’s groter worden weergegeven:
1. Selecteer het Radar Setup menu:
2. Zet de vergroting van targets op LOW:
NB: bij selecteren van deze optie kunnen targets onduidelijker worden weergegeven.
D8414_1
MENU
Setup
GPS Status...
Compass Setup...
Highlight Radar
Setup
Select Radar Setup
R
adar Setup..
.
Select NORMAL or HIGH
Select Interference Reject
Radar Setup Menu
Interference Reject NORMAL
Target Expansion LOW
Wakes Period 1 min
OK
Radar Setup
markeren
Radar Setup
selecteren
Interference Reject selecteren
NORMAL of HIGH selecteren
ENHANCE
ECHOES...
INT REJECT
ON OFF
D8416_1
Select HIGH
D8419_1
Radar Setup Menu
Enter Target Expansion option
Select Target Expansion
Interference Reject NORMAL
Target Expansion HIGH
Wakes Period 1 min
OK
Target Expansion markeren
Target Expansion selecteren
HIGH selecteren
Press and hold
ENHANCE
ECHOES...
D8417_1
EXPANSION
ON OFF
Ingedrukt houden
D8420_1
Radar Setup Menu
Interference Reject NORMAL
Target Expansion LOW
Wakes Period 1 min
OK
Select HIGH
Enter Target Expansion option
Select Target Expansion
Target Expansion markeren
Target Expansion selecteren
LOW selecteren
136 C-serie display Naslaghandleiding
Wakes
Door de optie Wakes (sporen) aan te zetten, kunt u zien in welke richting targets
bewegen en hoe snel ze bewegen ten opzichte van uw boot. Een target wordt geel
weergegeven en naarmate het signaal zwakker wordt, in steeds lichtere tinten blauw.
Sporen weergeven
De functie Wakes inschakelen:
De tijdsduur van sporen instellen
Via het Radar Setup menu kunt u instellen of de sporen gedurende 10 seconden,
30 seconden, 1 minuut, 5 minuten of 10 minuten worden weergegeven.
De tijdsduur van sporen instellen:
NB: u kunt het Radar Setup menu ook oproepen door de softkey WAKES ingedrukt te houden.
Sporen verwijderen
Als u de getoonde sporen niet meer nodig hebt, kunt u die als volgt van het scherm
verwijderen:
ENHANCE
ECHOES...
WAKES
D8421_1
O
N
Toggle to ON
Selecteer ON (aan)
Radar Setup Menu
Interference Reject NORMAL
Target Expansion LOW
Wakes Period 1 min
OK
D8422_1
Select Wakes Period
Select wakes period
Highlight Wakes Period
MENU
Highlight Radar
Setup
Select Radar Setup
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Radar Setup
markeren
Radar Setup
selecteren
Wakes Period markeren
Tijdsduur selecteren
Wakes Period selecteren
ENHANCE
ECHOES...
D8423_1
CLEAR WAKES
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 137
6.8 Het weergegeven bereik veranderen
U kunt met verschillende schaalgrootten op het radarbeeld in- of uitzoomen. De schaal
wordt gemeten vanaf het midden tot aan de bovenkant van het venster en wordt in de
linkerhoek van de statusbalk aangegeven.
Welke schaal u nodig hebt, is afhankelijk van waar u vaart en hoeveel details u wilt
weergeven:
Kleine bereikschalen - geven de radarecho’s dicht bij uw boot in meer detail
weer; gebruik deze bij nadering van een kustlijn, haven of andere schepen in de
omgeving. De kleinste schaal geeft een maximum bereik (range) van 1/8 nm (of het
equivalent in de geselecteerde eenheid).
Grote bereikschalen - geven het beste overzicht van de positie van uw boot ten
opzichte van landmassa’s, weerfronten en grote schepen binnen of buiten het
gezichtsveld. De grootste schaal geeft een maximum bereik tussen 24 en 72 nm (of
het equivalent in de geselecteerde eenheid), afhankelijk van de aangesloten scan-
ner.
Het bereik van de radar stelt u in door op de RANGE toets te drukken.
Druk op IN om het bereik kleiner te maken = inzoomen.
Druk op OUT om het bereik groter te maken = uitzoomen.
Bij elke druk op de toets wordt het bereik met één stand veranderd. Door de toets
ingedrukt te houden, verandert u het bereik sneller in de gewenste richting.
Synchronisatie van radarbereik en kaartschaal
De kaart applicatie heeft een functie voor het synchroniseren van het radarbereik en de
kaartschaal.
Als de synchronisatie ingeschakeld is:
wordt het radarbereik in alle radarvensters aan de kaartschaal aangepast
wordt ‘Sync’ in de linkerbovenhoek van het kaartvenster weergegeven
wordt bij veranderen van het radarbereik in een radarvenster in alle gesynchroni-
seerde kaartvensters de schaal daaraan aangepast
wordt bij veranderen van de schaal in een gesynchroniseerd kaartvenster het
bereik van alle radarvensters daaraan aangepast.
Vanuit een actief kaartvenster zet u de synchronisatie met het radarbereik aan:
NB: synchronisatie met het radarbereik is niet beschikbaar als de bewegingsmodus van de
kaart op Autorange ingesteld is.
D6585-2
RANGE
IN
OUT
D7578-3
CHART MODE AND
ORIENTATION…
CHART SYNC
PRESENTATION…
RDR
138 C-serie display Naslaghandleiding
6.9 Meten van afstanden en peilingen
Wanneer u de radar applicatie gebruikt, kunt u afstanden en peilingen op diverse
manieren meten. De mogelijkheden zijn in onderstaande tabel weergegeven:
... met behulp van de afstandcirkels
Gebruik de afstandcirkels (range rings) om bij benadering de afstand tussen punten te
bepalen. Dit zijn concentrische cirkels op vooraf ingestelde afstanden op het scherm
met uw boot als middelpunt. Het aantal getoonde cirkels en hun onderlinge afstand
veranderen automatisch wanneer u het bereik verandert.
... met behulp van de cursor
Om de peiling en afstand van uw boot ten opzichte van een bepaald object te meten,
plaatst u de cursor op de gewenste positie op het scherm.
NB: als de cursor informatie niet wordt weergegeven, zie pag. 182.
Functies
Afstand tussen
punten
Afstand van uw
boot
Peiling
Afstandcirkels (Range Rings) Ja (bij benadering) Ja (bij benadering) -
Cursor - Ja Ja
Variabele afstandmarkering (VRM) - Ja -
Elektronische peilinglijn (EBL) - - Ja
Zwevende VRM Ja - -
Zwevende EBL - - Ja
Range -
1
/
4
nm
Range rings -
1
/
8
nm apart
Range -
3
/
4
nm
Range rings -
1
/
4
nm apart
Range - 1
1
/
2
nm
Range rings -
1
/
4
nm apart
D8407_1
e.g.
Bereik: 1/4 nm
Cirkels: 1/8 nm tussenafstand
Bijv.
Bereik: 3/4 nm
Cirkels: 1/4 nm tussenafstand
Bereik: 1 1/2 nm
Cirkels: 1/4 nm tussenafstand
Bearing and range from
your vessel to cursor
D8402_1
Cursor
Peiling en afstand van uw
boot naar de cursor
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 139
... met behulp van VRM’s en EBLs
Wat is een VRM?
Een variabele afstandmarkering (VRM) is
een cirkel met het middelpunt op de positie
van uw boot en vast ten opzichte van de
koersmodus.
Als u de cirkel op de positie van een target
brengt, wordt de afstand t.o.v. uw boot
gemeten en op de ADJUST VRM softkey
weergegeven.
De informatie verschijnt ook als u de VRM
met de cursor selecteert.
Wat is een EBL?
Een elektronische peilinglijn (EBL) is een lijn
die wordt getekend vanaf uw boot naar de
rand van het venster.
Wanneer u de lijn draait en op een target
plaatst, wordt de peiling t.o.v. de koers van
uw boot gemeten en op de softkey ADJUST
EBL weergegeven.
De informatie verschijnt ook als u de EBL met
de cursor selecteert.
NB: om de EBL referentie van relatief in magnetisch of waar te veranderen, zie pag. 132.
Gecombineerde VRM en EBL
U kunt een VRM en een EBL ook combineren,
om de afstand en peiling van een bepaald
object te meten.
D8408_1
VRM
D8425_1
EBL
D8403_1
EBL
VRM
Target
140 C-serie display Naslaghandleiding
Een target volgen met een VRM/EBL
U kunt bepalen in welke richting een target zich verplaatst door te controleren hoe het
beweegt ten opzichte van de EBL. Als het zich direct langs de EBL blijft verplaatsen,
bevindt het zich mogelijk op een aanvaringskoers met uw boot; in dat geval dient u
passende maatregelen te nemen.
Een VRM en/of EBL plaatsen
VRM’s en EBL’s gebruiken om de afstand en peiling van een target te bepalen:
1. Selecteer de optie VRM/EBL 1:
NB: de eerste VRM/EBL wordt geplaatst op een positie op 1/3 van het huidige bereik en 030°
ten opzichte van de vaarrichting van uw boot. Als u deze instelling wijzigt, wordt de gewijzigde
instelling opgeslagen en opnieuw gebruikt als u de volgende keer de VRM/EBL inschakelt.
2. De grootte van de VRM veranderen:
3. De hoek van de EBL veranderen:
4. Desgewenst een tweede VRM/EBL plaatsen:
VRM/EBL...
D8404_1
Toggle to ON
Adjust VRM highlighted
VRM/EBL 1
O
N
Selecteer ON (aan)
Verplaats geselecteerde VRM
D8405_1
Adjust VRM to
required size
ADJUST VRM
0.838nm
Distance from your
boat to VRM displayed
on soft key.
Verander grootte
van VRM
Afstand van uw boot
naar VRM weergegeven
op softkey
D8427_1
Adjust EBL to
required angle
Angle to starboard/
port displayed on
soft key.
ADJUST EBL
xxx
0
ADJUST EBL
41
0
P
OK
Verander hoek
van EBL
Hoek stuurboord/
bakboord weergegeven
op softkey
SET UP VRM/EBL
2
D8428_1
Toggle to ON
Adjust VRM highlighted
VRM/EBL 2
ON OFF
Selecteer ON (aan)
Verplaats geselecteerde VRM
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 141
... met behulp van zwevende VRM’s/EBLs
Met de VRM/EBL Float functie kunt u de afstand en peiling tussen twee willekeurige
punten op het radarbeeld meten. Hiermee kunt u het beginpunt van een VRM/EBL van
de positie van uw boot naar een target verplaatsen. Vervolgens kunt u de straal van de
VRM veranderen om de afstand tussen twee punten te bepalen en de hoek van de EBL
ten opzichte van het nieuwe beginpunt veranderen om de peiling te verkrijgen.
Een VRM/EBL zwevend maken
1. Plaats de VRM/EBL zoals eerder beschreven.
2. Selecteer de Float optie:
3. De afstand tussen twee punten meten:
Position cursor
over VRM/EBL
VRM/EBL
Or:
D8429_1
Soft key highlighted
VRM/EBL highlighted
Cursor centered
FLOATING EBL...
ADJUST FLOAT
VRM/EBL...
Softkey geselecteerd
VRM/EBL geselecteerd
Cursor gecentreerd
of:
Plaats cursor op
VRM/EBL
Move VRM over
2nd target
Range between
1st & 2nd target
on soft key
ADJUST VRM
xxxnm
ADJUST VRM
2.6nm
Define first point:
Define second point:
D8430_1
Move VRM/EBL center
over first target
To save and
remove
highlight
OK
To access
soft keys
OK
Definieer het eerste punt:
Plaats middelpunt van
VRM/EBL op eerste object
Opslaan en
selectie
opheffen
Softkeys
weergeven
Definieer het tweede punt:
Plaats VRM op
tweede object
Afstand tussen eerste
en tweede object op
softkey
142 C-serie display Naslaghandleiding
4. De peiling tussen twee punten meten:
5. Desgewenst kunt u een tweede VRM/EBL zwevend maken:
i. Druk op SET UP VRM/EBL 2.
ii. Zet VRM/EBL 2 op ON (aan).
iii. Herhaal stap 1 t/m 4 hierboven.
Zweven van VRM/EBL ongedaan maken
Het zweven van VRM/EBLs ongedaan maken en die op de centrale positie terugzetten:
1. Selecteer de VRM/EBL optie.
2. Het zweven van VRM/EBL 1 of 2 ongedaan maken:
6.10 Radar gebruiken om aanvaringen te voorkomen
De radar heeft diverse functies die u kunnen helpen aanvaringen te voorkomen:
bepalen op welke afstand een target zich bevindt en in welke richting het zich ver-
plaatst (VRM/EBL)
een alarm instellen dat in werking treedt als een target in een bepaalde zone komt
(bewakingszone)
gedetailleerde informatie over gevolgde targets weergeven (MARPA)
de identiteit van andere schepen weergeven en, indien uitgezonden, hun reisinfor-
matie (AIS)
de afstand en peiling van een target weergeven.
D8431_1
Bearing between
1st & 2nd target
on soft key
ADJUST VRM
190
0
Move EBL over
2nd target
ADJUST EBL
xxx
0
To save &
remove
highlight
OK
Peiling tussen eerste
en tweede object op
softkey
Plaats EBL op
tweede object
Opslaan en
selectie
opheffen
D8432_1
To unfloat VRM/EBL 1:
FLOATING EBL... CENTER
OK
To unfloat VRM/EBL 2:
FLOATING EBL... CENTER
SET UP VRM/EBL
2
OK
Zweven van VRM/EBL 1 ongedaan maken:
Zweven van VRM/EBL 2 ongedaan maken:
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 143
Bewakingszone
Een bewakingszone staat vast ten opzichte van de SHM en wordt met de SHM mee
verplaatst. Hij wordt ook verplaatst als u het centrum uit het midden plaatst, of als u de
bereikschaal wijzigt, zodat het gemarkeerde gebied gehandhaafd blijft. Een bewa-
kingszone functioneert alleen als de zone in zijn geheel op het scherm wordt weer-
gegeven. Het bewakingszone alarm klinkt als een target de zone binnenkomt.
Bewakingszones zijn 10 seconden inactief nadat ze geplaatst of van grootte veranderd
zijn, om te voorkomen dat het alarm tijdens het positioneren afgaat. U kunt één of
twee bewakingszones instellen, ofwel sectorzones of zones van 360° (cirkelzones). De
gevoeligheid van de bewakingszone stelt u in via het Alarms Setup menu, zie
pag. 190
.
Een bewakingszone instellen:
1. Selecteer de bewakingszone optie:
2. Selecteer Zone 1 of 2:
Nu bepaalt u of u een sectorzone of een cirkelzone wilt gebruiken.
Sectorzone
MONITOR IN
ZONES...
TARGET
TRACKING
D6834-2
ZONE 1
SET UP ZONE 1
D8433_1
O
N
ZONE 2
SET UP ZONE 2
O
N
Toggle to ON
Or
Selecteer ON (aan)
of
6nm Head-Up Relative Motion
Rings 1nm
D6815_3
Sector
Guard Zone
Sector
bewakingszone
144 C-serie display Naslaghandleiding
Een sector bewakingszone instellen:
Cirkelzone
Een cirkel bewakingszone instellen:
D6761_3
ZONE SHAPE
CIRCL
E
SET INNER
xx.xx nm
Press to highlight
Set inner limit
for guard zone
OK
Repeat for
other settings
Indrukken om te selecteren
Binnenste limiet
instellen
Herhalen voor
overige instellingen
6nm Head-Up
D6832-2
Circular
Guard Zone
Cirkel
bewakingszone
D6761_3
ZONE SHAPE
CIRCL
E
SET INNER
xx.xx nm
Press to highlight
Set inner limit
for guard zone
OK
Repeat for
other settings
Indrukken om te selecteren
Binnenste limiet
instellen
Herhalen voor
overige instellingen
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 145
MARPA
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
MARPA kan aanvaringen helpen voorkomen, mits verstandig gebruikt. De gebruiker
dient MARPA altijd met gezond verstand en de vereiste navigatievaardigheden te
gebruiken.
Er kunnen zich bepaalde omstandigheden voordoen waardoor targets moeilijk
kunnen worden gedetecteerd en gevolgd, bijvoorbeeld:
een zwakke echo van een target; het target bevindt zich zeer dicht bij land, boeien
of andere grote targets
het target of uw eigen boot maakt snelle manoeuvres
de zee is ruw en het target wordt “bedolven” in overmatige sea clutter of diepe
golfdalen
door een ruwe zee is de stabiliteit slecht, de koersgegevens van de eigen boot zijn
zeer onstabiel
onjuiste koersinformatie.
Symptomen zijn dat targets moeilijk kunnen worden gevolgd en MARPA vectoren
onstabiel zijn: het symbool loopt weg, gaat aan een ander target vastzitten of
verandert in een “target verloren” symbool.
Als één van deze omstandigheden zich voordoet, moet het detecteren en volgen van
targets mogelijk opnieuw worden gestart; soms is zelfs dat niet mogelijk. Door
verbetering van de kwaliteit van de koersgegevens wordt de invloed van de andere
omstandigheden verminderd.
Inleiding over MARPA
U kunt de MARPA functies (Mini Automatic Radar Plotting Aid) gebruiken voor het
volgen van targets en risico-analyse. MARPA is een anti-aanvaringssysteem, dat
gedetailleerde informatie over maximaal 10 automatisch gevolgde targets verzamelt.
MARPA geeft een continue, accurate en snelle evaluatie van situaties.
MARPA volgt automatisch gedetecteerde targets, berekent de peiling en afstand van
de targets, de ware snelheid en koers, CPA (Closest Point of Approach, dichtstbijzijnde
naderingspunt) en TCPA (Time to Closest Point of Approach, tijd tot dichtstbijzijnde
naderingspunt).
Elk gevolgd target kan worden weergegeven met een vector die de snelheid en koers
aangeeft en tevens wordt de CPA aangegeven. De berekende gegevens kunnen ook
op het scherm worden getoond. Elk target wordt continu geëvalueerd en u wordt
gewaarschuwd wanneer een target gevaarlijk wordt of verloren is.
Een goed functioneren van MARPA vereist een correcte koers van de eigen boot, plus
snelheid over de grond (SOG) en koers ove r de grond (COG). Hoe beter de kwaliteit van
146 C-serie display Naslaghandleiding
de koersgegevens, des te beter presteert MARPA. MARPA werkt zonder SOG en COG
alleen in relatieve modus. Voor de beste koersinformatie is een Raymarine SMART
koerssensor of een stuurautomaat met gyrostabilisatie nodig.
Hoe vindt de risico-analyse plaats?
Van elk target wordt gecontroleerd of het binnen een bepaalde tijd binnen een
bepaalde afstand van uw boot komt. Als dat zo is wordt het als gevaarlijk aangeduid,
hoort u een alarmsignaal en verschijnt er een melding op het scherm. Het target
symbool gaat knipperen om het als gevaarlijk aan te duiden. Door indrukken van de
juiste softkey stopt u het alarm en verdwijnen de melding en het gevaarsymbool.
Als een target verloren is, ofwel omdat de MARPA software het contact verloren heeft,
of omdat het buiten het bereik is bewogen, krijgt u een waarschuwing in de vorm van
een geluidssignaal en een melding op het scherm. Het target symbool verandert in een
“verloren target” symbool. Door indrukken van de juiste softkey stopt u het alarm en
verdwijnen de melding en het “verloren target” symbool van het scherm.
Tot op welke afstand van de boot werkt MARPA?
MARPA detecteert targets tot op een bereik van 12 nm, maar het volgen gaat in alle
bereikschalen door. Als u een kleinere schaal selecteert, kunnen targets buiten het
bereik van uw scanner vallen en niet meer gedetecteerd worden. Er verschijnt dan een
waarschuwing op het scherm dat het target zich buiten het scherm bevindt.
Wat gebeurt er met de gegevens van targets?
Alle MARPA targets worden in een MARPA database lijst opgeslagen, waarin de
volgende informatie wordt weergegeven:
Weergave van targets op het scherm
Elk target wordt aangeduid door een symbool dat zijn status aangeeft:
D6811_2
MARPA LIST...
TARGET
TRACKING
ID Bearing Range
Tru e
Course
Tru e
Speed
CPA TCPA
022
o
T
025
o
T
0.000nm
0.000nm
180
o
T
180
o
T
0.0kts
0.0kts
0.000nm
0.000nm
00h00m00s
00h00m00s
MARPA LIST
1
2
D7542_2
Dangerous target
Safe target
Target being acquired
Lost target
Target wordt verworven
Veilig target
Gevaarlijk target
Verloren target
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 147
CPA graphics
CPA graphics zijn vectoren voor uw boot en een geselecteerd target. Een vector is een
lijn die de voorspelde koers van uw boot en het geselecteerde target aangeeft, aange-
nomen dat die op de huidige koers blijven. Deze vectoren variëren in lengte afhankelijk
van de vaarsnelheid en de vectorlengte die in het MARPA Setup menu ingesteld is.
De CPA graphic en bijbehorende softkeys weergeven:
MARPA targets
D6810_4
D9008_1
Vector
CPA graphic
39
D9009_1
CPA GRAPHIC
CPA GRAPHIC
CPA GRAPHIC
181
0
T
17.1 kt
Move cursor over
target
O
N
O
FF
AUT
O
ON - The CPA graphic will be displayed for as long as
the target is being tracked.
OFF - No CPA graphic is shown.
AUTO - When you place the cursor over any part of a
MARPA symbol, the CPA graphic is displayed. This is
the default setting.
Plaats cursor op
target
ON (aan) - de CPA graphic wordt weergegeven zolang
het target wordt gevolgd
OFF (uit) - er wordt geen CPA graphic weergegeven
AUTO - wanneer u de cursor op een deel van een MARPA
symbool plaatst, verschijnt de CPA graphic. Dit is de stan-
daard instelling
148 C-serie display Naslaghandleiding
Ware (True) modus
Met de display in de ware modus worden de vectoren voor uw boot en het target tot
aan hun snijpunt weergegeven. Het CPA wordt weergegeven als een pijl op de vector
voor uw boot op het CPA punt. De lengte en richting van de pijl geven de afstand en
peiling van het target op het CPA aan. De tekstregel geeft CPA en TCPA aan. De tekst
naast het target symbool geeft de peiling en snelheid daarvan aan.
Relatieve modus
Met de display in de relatieve modus loopt de vector van uw boot niet door. De CPA pijl
loopt vanaf uw boot, waarbij de target vector verlenging als relatief wordt weer-
gegeven, niet als waar. De tekst naast het target symbool geeft de peiling en snelheid
daarvan aan. Druk op SHOW DETAILS om de berekende relatieve koers en snelheid
weer te geven.
MARPA instellen
U kunt de volgende MARPA parameters instellen:
Parameter Opties
(Standaardwaarde vetgedrukt)
Vector Length
De ingestelde tijd voor het tekenen van vectoren.
0.5min, 1 min, 3 min, 6 min, 12min, 30
min, 60 min
Target History
Geeft vorige posities van een target met in te stellen inter-
vallen aan. De 4 meest recente posities worden getoond.
Als True target vectoren geselecteerd zijn, worden tevens
de 4 meest recente posities van de boot getoond.
OFF, 0.5 min, 1 min, 3 min, 6 min
Own vessel safe zone
De veilige zone is een cirkel rond uw boot. Een target
wordt als gevaarlijk beschouwd als het deze zone binnen
de
Time to safe zone
periode zal binnenvaren.
0.1 nm, 0.2nm, 0.5nm, 1.0 nm, 2.0nm
Time to safe zone
Als een target uw veilige zone binnen deze tijd zal binnen-
varen, wordt het als gevaarlijk beschouwd.
3 min, 6 min, 12 min, 24 min
Safe zone ring
Bepaalt of de veilige-zonecirkel op het scherm getoond
(Visible) of verborgen (Hidden) wordt.
Visible
Hidden
D6600-2
TARGET
TRACKING...
MARPA & AIS
OPTIONS...
Select required level
MARPA OPTIONS...
Enter highlighted parameter
Highlight required parameter
TARGET HISTORY Off
OWN VESSEL SAFE ZONE 0.5nm
TIME TO SAFE ZONE 3min
SAFE ZONE RING HIDDEN
V
ECT
O
R LEN
G
TH
6
min
Gewenste parameter markeren
Gewenste parameter selecteren
Gewenste waarde selecteren
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 149
Een target verwerven om te volgen
1. Het te verwerven target selecteren:
2. Het target verwerven:
NB: als deze optie ingeschakeld is, verschijnt de CPA graphic.
Targets annuleren
... via het scherm
Een target via het scherm annuleren:
... via de MARPA lijst
Een target via de MARPA lijst annuleren:
1. De MARPA lijst weergeven:
D6829-2
TARGET
TRACKING...
Move cursor over target to be acquired
Target
Plaats cursor op te verwerven target
D8806-1
ACQUIRE TARGET
'Target being acquired'
symbol displayed
If target present for several
scans, the radar will lock
onto it and change the
symbol to 'Safe'
Symbool “target wordt
verworven” verschijnt
Als het target gedurende meer-
dere scans aanwezig is, zet de
radar zich erop vast en veran-
dert het symbool in “veilig”
D8434_1
CANCEL ALL
TARGETS
CANCEL TARGET
Move cursor
over target to
be cancelled
Cancelling an individual target
Cancelling all targets
Move cursor
over target to
be cancelled
Plaats cursor op te
annuleren target
Plaats cursor op te
annuleren target
Eén target annuleren Alle targets annuleren
D8436_1
MARPA LIST...
TARGET
TRACKING...
150 C-serie display Naslaghandleiding
2. Eén of meer targets annuleren:
De identiteit van schepen weergeven (AIS)
Als er een AIS ontvanger in uw systeem geïnstalleerd is, kunt u de AIS functie
gebruiken om:
andere met AIS uitgeruste schepen binnen een bepaalde afstand van uw boot als
target weer te geven
reisinformatie die door die schepen wordt uitgezonden te tonen, bijv. hun positie,
koers, snelheid en wendsnelheid
beknopte of uitgebreide informatie over elk schip weer te geven, o.a. informatie
met betrekking tot veiligheid
een veilige zone rond uw boot in te stellen
alarm- en veiligheidsberichten te bekijken.
Deze informatie wordt in de vorm van een overlay of als dialoogvenster op het
radarscherm weergegeven. AIS als overlay over een radarvenster plaatsen:
Voor meer informatie over AIS, zie
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS)
.
6.11 Instellen van de radar
U kunt de standaard instellingen van de radar aanpassen aan uw specifieke wensen en
behoeften. U zult dit waarschijnlijk alleen doen wanneer u de radar voor de eerste keer
gebruikt, maar u kunt ook later besluiten om bepaalde instellingen te wijzigen als u
meer ervaring met het systeem hebt opgedaan. Alle instellingen die u wijzigt blijven
behouden en worden de standaard instellingen, ook nadat u de display uit hebt gezet.
De Radar Setup menu’s vanuit een actief radarvenster openen:
D8435_1
CANCEL TARGET
To cancel an individual target:
MARPA LIST...
ID Bearing Range Course Speed CPA TCPA
2 187
0
T 4.0nm 130
0
T 1.5kt 4.0nm 8min
1 13
7
0
T
1.4nm 1
80
0
T 2.2kt 1.4nm 2mi
n
Highlight target to be cancelled
CANCEL ALL
TARGETS
To cancel all targets:
OK
OK
Selecteer te annuleren target
Eén target annuleren
Alle targets annuleren
D9024_1
PRESENTATION
AIS LAYER
O
N
Hoofdstuk 6: Werken met de radar 151
Functie
Beschrijving
Opties
(standaard vetgedrukt)
Interference Rejection
Indien AAN, wordt wederzijdse radarstoring tussen twee met radar uit-
geruste schepen binnen elkaars bereik automatisch gereduceerd.
NORMAL
HIGH
Target Expansion
Indien AAN, worden targets vergroot weergegeven, zodat ze beter te
zien zijn.
LOW
HIGH
Wakes Period
Indien AAN, wordt het target met de hoogste helderheid getoond en
worden zijn vorige posities met telkens afnemende helderheid op het
scherm weergegeven.
10 seconds
30 seconds
1 minute
5 minutes
10 minutes
Timed Transmit
Spaarstand van de radar, waarbij die op ingestelde tijden zendt.
OFF
ON
Transmit Period
Als Timed Transmit aan staat, voert de scanner het ingestelde aantal
scans uit en gaat hij daarna een aantal minuten uit, zoals ingesteld met
Standby Period.
10 scans
20 scans
30 scans
Standby Period
Geeft het aantal minuten aan dat het systeem op standby gaat - de
scanner draait niet en het scherm is in standby stand.
3 minutes
5 minutes
10 minutes
15 minutes
Sea Clutter Curve...
Instelling van de vorm van de sea clutter curve als die optie op handma-
tig ingesteld is (zie
pag. 124
).
1-8
Antenna Size
Als een open array scanner geïnstalleerd is, wordt hiermee de grootte
van de antenne aangegeven.
Open array
48”
72”
Bearing alignment
Correctie van de azimutafwijking van de display.
Raadpleeg hiervoor de C-serie installatie instructies.
Radar Advanced Setup
Raadpleeg hiervoor de C-serie installatie instructies.
D8437_1
MENU
Highlight Radar
Setup menu
Enter Radar Setup
menu
Radar Setup Menu
Active Scanner 2kw Radome
Interference Reject NORMAL
Target Expansion LOW
Wakes Period 1min
Timed Transmit OFF
Transmit Period 10 SCANS
Standby Period 3 MINS
Sea Clutter Curve...
Antenna Size Radome
Bearing Alignment
Radar Advanced Setup...
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Radar Setup menu
markeren
Radar Setup menu
selecteren
152 C-serie display Naslaghandleiding
6.12 Waarschuwingen voor mogelijke gevaren
De navolgende alarmen, indien ingeschakeld, kunnen in werking treden wanneer u
met de radar applicatie werkt:
systeem alarmen - anker, timer, wekker en temperatuur
navigatie alarmen - aankomst en uit koers
radar alarmen - bewakingszones
fishfinder alarmen
AIS alarmen
diepte alarmen
data alarmen
externe SeaTalk alarmen.
Als een alarm afgaat, klinkt er een zoemer en verschijnt er een pop-up venster waarin
het alarm wordt beschreven en op welke manier u het alarm uit zet.
De alarmen aan/uit zetten en de limieten instellen:
NB: voor meer informatie over alarmen, zie pag. 27 en pag. 189.
D8438_1
MENU
Highlight Alarm
Setup menu
Enter Alarm Setup
menu
Highlight appropriate
sub-menu
Enter sub-menu
Alarm Setup Menu
System Alarms Setup...
Navigation Alarms Setup...
Fishfinder Alarms Setup...
Ra
d
ar A
l
arms Setup..
.
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Alarm Setup...
Alarm Setup menu
markeren
Alarm Setup menu
selecteren
Gewenst submenu
markeren
Gewenst submenu
selecteren
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 153
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie
7.1 Inleiding
De data applicatie biedt de mogelijkheid numerieke informatie, gegenereerd door het
systeem, of van instrumenten via NMEA of SeaTalk, te bekijken.
7.2 Een data applicatie selecteren
Om een data applicatie te selecteren, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer een paginaset die een data applicatie bevat:
2. Selecteer een pagina met een datavenster:
D9010_1
D8465_1
PAGE OK
Press and
hold
Highlight suitable page set with
Digital Data application
Ingedrukt
houden
Selecteer een paginaset die de
Digitale Data applicatie bevat
D8464_1
PAGE
Press Select page including
Digital Data application
Indrukken
Selecteer pagina met
Digitale Data applicatie
154 C-serie display Naslaghandleiding
7.3 Data voor weergave selecteren
U kunt een paneel met vooraf geconfigureerde data kiezen, of de applicatie
aanpassen, zodat de informatie van uw keuze wordt weergegeven.
NB: de keuze van een paneel is een lokale instelling en geldt derhalve alleen voor de display
waarop u werkt.
Vooraf geconfigureerde datapanelen
De vooraf geconfigureerde datapanelen bevatten informatie met betrekking tot
navigatie, waypoints, routes, vissen of zeilen:
Vessel position
Active waypoint
TTG
VMG - Waypoint
Depth
Cog Sog
Heading
Speed
Set/Drift
XTE
Trip
Local time
Sea temperature
Ground wind
App wind
True wind
VMG wind
Panel Type
Navigation Waypoint Route Fishing Sailing
D8950_1
Data content
Type paneel
Navigatie
Vissen Zeilen
Informatie
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 155
Een vooraf geconfigureerd datapaneel selecteren:
Aanpassen van panelen
U kunt van elk paneel het volgende aanpassen:
de naam van het paneel
de grootte van en het aantal datacellen
de data die elke cel bevat. Die kan bestaan uit data van een transducer of intern
berekende navigatiedata, beschikbaar via NMEA of SeaTalk. Extra data is o.a. een
kompasroos, afstandlog en vier triptellers die op nul kunnen worden teruggezet.
hoe de informatie wordt weergegeven. De data kan worden getoond in numerieke,
analoge of grafische vorm, afhankelijk van de desbetreffende informatie.
NB: u kunt de datapanelen ook configureren in de applicaties Motorbewaking en CDI.
De naam van een paneel wijzigen
U kunt de naam van een paneel desgewenst wijzigen, bijvoorbeeld die van het paneel
SAILING in RACING:
1. Een paneel selecteren en de naam veranderen:
2. Wijzigingen opslaan:
D8466_1
ACTIVE
Move control
to Digital Data
window
Select required
panel type
Selected panel type
displayed
e.g.
Select page including
Digital Data application
WAYPOINT
Selecteer pagina met
Digitale Data applicatie
Digitale Data venster
actief maken
Gewenst type paneel
selecteren
Geselecteerd type
paneel verschijnt
Bijv.
D8732_1
RENAME PANEL...SAILING
Press and hold soft key
of panel for renaming
e.g.
e.g.
,
To rename the panel use:
and/or
Rename Instrument panel
Soft key
Panel name
Raci
Softkey van paneel ingedrukt
houden om naam te wijzigen
Om de naam te wijzigen, gebruikt u:
en/of
Bijv.
Bijv.
D8733_1
OK OK
e.g.
To return to
panel soft keys
Soft key changes to reflect renamed panel
NAVIGATION WAYPOINT ROUTE FISHING Racing
Bijv.
Terug naar
paneel softkeys
Nieuwe naam van paneel verschijnt op softkey
156 C-serie display Naslaghandleiding
Celdata selecteren
De data selecteren die in een cel moet worden weergegeven:
1. Selecteer de datagroep voor het desbetreffende paneel, bijv.:
2. Selecteer de data die u in het gemarkeerde paneel wilt invoegen:
De grootte van cellen veranderen
U kunt de grootte van individuele cellen aan uw voorkeuren en behoeften aanpassen
met behulp van de functies SPLIT CELL en MERGE CELLS.
Een cel splitsen
Gebruik de functie SPLIT CELL (cel splitsen) om twee kleinere datacellen te creëren:
1. Selecteer de relevante cel in het gewenste paneel:
De richting waarin de cel kan worden gesplitst wordt op de softkey aangegeven.
D9106_1
Data Groups
Vessel
Navigation
Depth
Wind
Time and Date
Engine
Envir
o
nmen
t
Highlight data
group
Select data group
SELECT DATA...
SAILING
Press and hold
relevant soft key
e.g.
Gewenste softkey
ingedrukt houden
Bijv.
Datagroep markeren
Datagroep selecteren
D8729_1
Data
Pressure
Air Temp
Set Drift
S
ea Tem
p
p
Numeric
Graph - 1 Second Interval
Graph - 1 Minute Interval
Graph - 5 Minute Interval
G
ra
p
h - 10 Second Interval
p
Highlight
required data
Select data
Select format
(if applicable)
OK
Gewenste data
markeren
Gewenste data
selecteren
Formaat selecteren
(indien van toepassing)
D9107_1
NAVIGATION
Press and hold
relevant soft key
e.g.
Active cell highlighted
Move highlight
to relevant cell
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
e.g.
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
e.g.
Bijv.
Bijv.
Bijv.
Gewenste softkey
ingedrukt houden
Actieve cel gemarkeerd
Verplaats markering naar
gewenste cel
Hoofdstuk 7: Werken met de data applicatie 157
2. De gemarkeerde cel splitsen:
Cellen samenvoegen
Gebruik de functie MERGE CELLS (cellen samenvoegen) om een cel groter en daardoor
duidelijker te maken:
1. Selecteer de relevante cel in het gewenste paneel:
De richting waarin de cel kan worden samengevoegd wordt op de softkey aange-
geven.
D8730_1
OK
SPLIT CELL
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
Depth
48.5ft
Cell for splitting
selected
e.g.
e.g.
Cell splits horizontallySoft key indicates
direction of split
OK
SPLIT CELL
Heading
296
0
T
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Cell for splitting
selected
e.g.
e.g.
Cell splits verticallySoft key indicates
direction of split
Split horizontally
Split vertically
OR
Bijv.
Te splitsen cel
geselecteerd
Horizontaal splitsen
Verticaal splitsen
Softkey geeft richting
van splitsing aan
OF
Cel horizontaal
gesplitst
Bijv.
Te splitsen cel
geselecteerd
Softkey geeft richting
van splitsing aan
Bijv.
Bijv.
Cel verticaal
gesplitst
D9107_1
NAVIGATION
Press and hold
relevant soft key
e.g.
Active cell highlighted
Move highlight
to relevant cell
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
e.g.
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
e.g.
Bijv.
Bijv.
Bijv.
Gewenste softkey
ingedrukt houden
Actieve cel gemarkeerd Verplaats markering naar
gewenste cel
158 C-serie display Naslaghandleiding
2. De gemarkeerde cel samenvoegen:
D8731_1
OK
MERGE CELLS
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Trip
13.85nm
Depth
48.5ft
Cell for merging
selected
e.g.
e.g.
Cell merges
horizontally
Soft key indicates
direction of merge
OK
MERGE CELLS
Heading
296
0
T
Heading
296
0
T
Speed
20.0kt
Cell for merging
selected
e.g.
e.g.
Cell merge vertically
Soft key indicates
direction of merge
Merge horizontally
Merge vertically
OR
Samen te voegen
cel geselecteerd
Horizontaal samenvoegen
Verticaal samenvoegen
Softkey geeft richting
van samenvoeging aan
OF
Cel horizontaal
samengevoegd
Bijv.
Samen te voegen
cel geselecteerd
Softkey geeft richting
van samenvoeging aan
Bijv.
Bijv.
Cel verticaal
samengevoegd
Bijv.
Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking indicator CDI 159
Hoofdstuk 8: Werken met de koersafwijking
indicator CDI
8.1 Inleiding
Wanneer de display accurate koers- en positie-informatie ontvangt, kunt u de
koersafwijking indicator (Course Deviation Indicator, CDI) gebruiken om uw koers te
controleren en nauwkeurig naar een bestemming waypoint te sturen.
De CDI applicatie is vooraf geconfigureerd voor weergave van de grafische CDI. U kunt
het paneel desgewenst aanpassen om andere informatie weer te geven.
8.2 Het CDI scherm
De CDI geeft een grafische weergave van de koers van uw boot in de vorm van een
‘rollende weg’.
De ‘rollende weg’ stelt een strook zee voor, die zo breed is als de limieten voor de
koersafwijking (XTE) die u in het Setup menu hebt ingesteld. Terwijl u naar het
bestemming waypoint vaart, beweegt het geblokte patroon omlaag over het scherm,
met een snelheid die proportioneel is met de snelheid van uw boot.
Naast of onder de rollende weg wordt navigatie informatie weergegeven.
D6778-4
On course
line
Target way-
point name
Target waypoint
Direction to steer
to maintain course
Direction
to steer
Indicates direction
of next waypoint
Geeft richting van vol-
gende waypoint aan
Bestemming waypoint
Te sturen richting om
koers te handhaven
Te sturen
richting
Naam bestem-
ming waypoint
Op-koers
lijn
160 C-serie display Naslaghandleiding
Stuurinstructies
De stuurinstructies onder de rollende weg vertellen u welke correctie nodig is om uw
koers te handhaven en op het bestemming waypoint aan te komen.
Er worden pijlen aan één zijde van de stuurinstructie weergegeven, die in de richting
van de middellijn wijzen. Hoe groter de koersafwijking, hoe meer pijlen er verschijnen.
U dient uw koers te corrigeren door te sturen in de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
8.3 De CDI applicatie selecteren
Om de CDI applicatie te selecteren, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer een paginaset die een CDI applicatie bevat:
NB: als de CDI applicatie in meerdere vensters wordt geopend, wordt in elk venster dezelfde
informatie getoond.
2. Selecteer een pagina met een CDI venster:
Als de CDI applicatie wordt weergegeven, worden geen softkeys gebruikt. U moet een
radar, kaart of fishfinder venster openen om softkey functies te kunnen gebruiken.
8.4 Aanpassen van de CDI applicatie
Desgewenst kunt u de informatie die in het CDI applicatievenster wordt getoond aan
uw wensen aanpassen. Voor meer informatie, zie
pag. 182
.
Instructie Oorzaak
STEER STARBOARD Koersafwijking XTE naar bakboord is groter dan 1/4 van de
maximum XTE, ingesteld in het Setup menu.
STEER PORT
Koersafwijking XTE naar stuurboord is groter dan 1/4 van de
maximum XTE, ingesteld in het Setup menu.
D8462_1
PAGE OK
Press and
hold
Highlight suitable page set with
CDI application
Ingedrukt
houden
Markeer paginaset
met CDI applicatie
D8463_1
PAGE
Select page including
CDI window
STEER TO STARBOARD
Selecteer pagina met
CDI venster
Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie 161
Hoofdstuk 9: Werken met de motor-
bewaking applicatie
9.1 Inleiding
De motorbewaking (engine monitor) applicatie biedt de mogelijkheid informatie in de
vorm van meters en digitale data van maximaal drie daarvoor geschikte motoren te
bekijken. Ten behoeve van zo actueel mogelijke gegevens wordt de motorinformatie
overgebracht van de seriële aansluiting van de motor naar de C-serie display via
NMEA2000 of SeaTalk
2
.
NB: voor informatie over geschikte motoren en software updates gaat u naar de website van
Raymarine: www.raymarine.com.
Als de vooraf geconfigureerde inhoud van de panelen en/of de indeling van de
afzonderlijke databoxen niet aan uw wensen voldoet, kunt u de data en indeling zelf
aanpassen, zie
pag. 155
.
9.2 Motorbewaking weergeven en instellen
Voordat u de motorbewaking gaat gebruiken, moet u het systeem als volgt instellen:
1. Voeg een motorbewaking applicatievenster aan een paginaset toe. Voor het
selecteren van een venster en applicatie raadpleegt u
pag. 179
.
2. Stel het aantal motoren en maximum toerental voor uw boot in:
00
25 25
50 50
75 75
100 100
%%
Fuel 1 Fuel 2
Fuel Rate
11.61
gals/h
Fuel Rate
13.95
gals/h
D7516_3
ENGINE
ENGINE &
FUEL
ENGINE &
RESOURCES
TWIN ENGINE
FUE
L
R
ESOURCE
S
162 C-serie display Naslaghandleiding
i. Met een motorbewaking venster actief selecteert u het Panel Setup menu:
ii. Stel het aantal motoren in:
iii. Stel het maximum toerental in:
NB: de eenheden voor motortemperatuur (
0
F of
0
C) en brandstof (liter, Britse of Amerikaanse
gallons) worden ingesteld via het System Setup menu (Units Setup); een beschrijving hiervan
vindt u op pag. 187.
D8707_1
MENU
Setup
GPS Setup...
Select Panel Setup
Menu
Pane
l
Setu
p
Menu..
.
Panel Setup menu
selecteren
D8933_1
Panel Setup Menu
Configure: ENGINE...
Configure: ENGINE & FUEL...
Configure: FUEL RESOURCES...
Configure: ENGINE & RESOURCES...
Configure: TWIN ENGINE...
Maximum tachometer range AUTO
Select Number of Engines
Highlight Number of Engines
Set number
of engines
for your boat
Number o
f
Engines
1
2
3
1
OK
Number of engines markeren
Number of engines selecteren
Stel het aantal motoren
van uw boot in
D8708_1
Select maximum
tachometer range
Highlight maximum
tachometer range
Set maximum
tachometer
range for your
boat
Auto
3000rpm
4
000
r
pm
p
6000rpm
7000rpm
8000rpm
5
000
r
pm
Panel Setup Menu
Configure: ENGINE...
Configure: ENGINE & FUEL...
Configure: FUEL RESOURCES...
Configure: ENGINE & RESOURCES...
Configure: TWIN ENGINE...
Number of Engines 1
Maximum tachometer ran
g
e AUTO
OK
Maximum tachometer range markeren
Maximum tachometer range selecteren
Stel het maximum
toerental voor uw
boot in
Hoofdstuk 9: Werken met de motorbewaking applicatie 163
9.3 Het motorbewaking scherm
De motorinformatie wordt in een reeks vooraf geconfigureerde panelen weergegeven.
Elk paneel bevat een bepaalde set gegevens. U kunt het paneel dat het best aan uw
eisen voldoet selecteren met behulp van de softkeys:
9.4 Configureren van de motorbewaking panelen
U kunt elk paneel configureren door de grootte, het aantal datacellen en de informatie
in elke cel te wijzigen. U kunt elk paneel ook een andere naam geven. Voor meer
informatie, zie
pag. 155
.
NB: de configuratie van motorbewaking panelen is een lokale instelling en geldt derhalve
alleen voor de display waarop u werkt.
9.5 Wat moet u doen als er een alarm klinkt?
De motorbewaking applicatie geeft een alarmsignaal weer (via NMEA/SeaTalk
2
) en
een waarschuwing op de display als er een probleem is geconstateerd. Als dat
gebeurt, moet u het motorbewaking systeem controleren en indien nodig de
bijbehorende documentatie raadplegen. Druk op ACKNOWLEDGE om het alarm op te
heffen.
NB: als motorbewaking actief is, worden alle andere systeemalarmen ook weergegeven.
Panel Type
D9105_1
Data content
Tacho &
engine hours
Oil pressure
Engine coolant
temperature
Boost
pressure
Alternator
Fuel level
(tanks 1 & 2)
Fuel rate
Total fuel
Engine
Engine
& fuel
Fuel
resources
Engine &
resources
Twin
engines
Paneel
Informatie
Toerenteller en
motor bedrijfsuren
Motoroliedruk
Koelvloeistof
temperatuur
Boost
druk
Dynamo
Brandstofvoorraad
(tank 1 en tank 2)
Brandstofverbruik
Totale
brandstofvoorraad
164 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 10: Navtex 165
Hoofdstuk 10: Navtex
10.1 Overzicht
U kunt de display gebruiken om veiligheidsinformatie voor de scheepvaart weer te
geven, bijvoorbeeld weerberichten en waarschuwingen die via een Navtex ontvanger
zijn ontvangen. U kunt het type waarschuwing selecteren waarbij een alarm op de
display wordt weergegeven. Nadat u het ontvangen bericht hebt gelezen, kunt u het
verwijderen of opslaan. In het systeem kunnen maximaal 100 berichten worden opge-
slagen. Als de maximum capaciteit bereikt is, worden de oudste berichten automa-
tisch verwijderd, zodat nieuwe inkomende berichten kunnen worden opgeslagen.
Belangrijke dekkingsgebieden van Navtex zijn o.a. de Middellandse Zee, de Noordzee,
kustgebieden rond Japan en rond het Noordamerikaanse continent.
10.2 Navtex weerinformatie instellen
Voordat u Navtex berichten kunt bekijken, moet u:
1. De baud rate (4800 of 9600) van de NMEA communicatiepoort voor uw Navtex
ontvanger instellen (zie
pag. 188
).
2. De categorie Navtex berichten die u wilt ontvangen instellen (zie
pag. 166
).
10.3 Alarm bij inkomende berichten
Nadat de Navtex ontvanger correct aangesloten is, geeft uw systeem alarmen weer
waarin de informatie uit inkomende berichten vermeld is voor de categorieën die u
hebt geselecteerd, bijvoorbeeld:
Wanneer een alarmbericht verschijnt, gaat u als volgt te werk:
om het alarm van het scherm te verwijderen, drukt u op ERASE MESSAGE, of
om het bericht aan de lijst van opgeslagen berichten toe te voegen en het alarm
van het scherm te verwijderen, drukt u op SAVE MESSAGE (bericht opslaan).
D8870_1
ERASE MESSAGE SAVE MESSAGE
166 C-serie display Naslaghandleiding
10.4 Berichten bekijken
De Navtex berichtenlijst weergeven
U kunt de berichten die in het systeem opgeslagen zijn als volgt bekijken:
U kunt nu de lijst sorteren (SORT LIST) (op datum, station of categorie), berichten
verwijderen of de berichtalarmen instellen.
Een bericht weergeven
10.5 Beheren van Navtex berichten
U kunt de berichten op de volgende manieren beheren:
de categorieën selecteren waarvoor het C-serie systeem alarmen weergeeft
berichten die u niet meer nodig hebt verwijderen
de berichtenlijst sorteren.
Categorieën voor alarmmeldingen selecteren
Wanneer u het systeem aan zet, geeft het alarmen weer voor alle berichtcategorieën in
het Navtex Alert menu. Desgewenst kunt u categorieën die u niet wilt zien
uitschakelen, behalve navigatie waarschuwingen (categorie A), meteorologische
waarschuwingen (categorie B) en zoek- en reddingsinformatie (categorie D).
D8871_1
Setup
Radar Setup...
GPS Setup...
Compass Setup...
AIS Setup...
Navtex Messages
Highlight Navtex
messages
Select Navtex
messages
MENU
Navtex Messages
markeren
Navtex Messages
selecteren
D8872_1
Highlight required item in list.
Associated message displayed
in message box
Move control to
message box
Scroll message
(if applicable)
Selecteer het gewenste item in de
lijst. Het bericht verschijnt in het
berichtvenster.
Bericht:
Naar het
berichtvenster
Bericht doorschuiven
(indien van toepassing)
Hoofdstuk 10: Navtex 167
Categorieën voor alarmmeldingen selecteren:
De berichtenlijst sorteren
Standaard wordt de berichtenlijst op de datum en tijd waarop het bericht ontvangen is
gesorteerd (DATE), met het meest recente bericht bovenaan. Desgewenst kunt u de
lijst op station (STN) of berichtcategorie (CAT) sorteren.
D8876_1
Highlight category
Select category
Toggle to required status
SETUP ALERTS
Navtex Alert Menu
B - Meteorological warnings ON
C - Ice reports ON
D - Search and rescue information ON
E - Meteorological forecasts OFF
F - ilot service messages OFF
G - Decca messages OFF
H - Loran messages ON
I - Omega messages OFF
J - Satnav messages ON
K - Other electronic navaid messages ON
L - Additional navigational messages ON
V - Notice to fishermane (US only) ON
W - Environmental (US only) OFF
X - Special services ON
Y - Special services ON
Z - No message on hand (QRU) ON
A - Navi
g
ationa
l
warnin
g
s
ON
Categorie markeren
Categorie selecteren
Gewenste status selecteren
D8875_1
Toggle to required sort
option e.g. station
List sorts accordinglyList sorted by DATE (default)
SORT LIST
S
TN
e.g.
Lijst gesorteerd op datum (standaard)
Selecteer gewenste sorteer-
optie, bijv. station
Bijv.
Lijst opnieuw gesorteerd
168 C-serie display Naslaghandleiding
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 169
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie
Systeem (AIS)
11.1 Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het AIS systeem en hoe u dit als veiligheidshulpmiddel
kunt gebruiken. Na instelling kunt u AIS als overlay op kaart- of radarvensters
projecteren en gebruiken om:
een target (met koers/snelheid vectoren en wendsnelheid) voor andere met AIS uit-
geruste schepen weer te geven
beknopte of uitgebreide informatie over elk schip, bijvoorbeeld belangrijke veilig-
heidsinformatie, weer te geven
een veilige zone rond uw boot in te stellen
alarm- en veiligheidsberichten te bekijken.
11.2 Wat is AIS?
AIS gebruikt digitale radiosignalen om actuele informatie uit te zenden tussen
schepen en kuststations via speciale VHF frequenties. Deze informatie wordt gebruikt
om schepen in de omgeving te identificeren en te volgen en snelle, automatische en
accurate informatie ter voorkoming van aanvaringen te leveren. AIS dient als
aanvulling op uw radar applicatie, omdat het ook in “blinde” radarplekken werkt en
kleinere met AIS uitgeruste boten kan detecteren.
WAARSCHUWING:
Kleinere boten behoeven niet met AIS uitgerust te zijn. Voor grotere schepen
is het verplicht AIS aan boord te hebben, maar het gebruik is niet verplicht.
Daarom moet u er niet van uitgaan dat uw AIS ALLE schepen in uw omgeving
zal weergeven. Oplettendheid blijft daarom geboden.
AIS dient als aanvulling op radar, niet als vervanging daarvoor.
AIS informatieklassen
AIS informatie wordt gedefinieerd als klasse A of klasse B. Het verzenden en
ontvangen van klasse A informatie is verplicht voor grotere schepen. Daarom zou u
alle grotere schepen op uw AIS scherm moeten zien. Klasse B informatie geldt voor
kleinere schepen en is niet verplicht. Daarom moet u er niet van uitgaan dat AIS alle
kleinere schepen in uw omgeving weergeeft.
NB: niet alle AIS ontvangers decoderen alle informatie en niet alle klasse A schepen voeren alle
vereiste AIS informatie in. Sommige goedkope AIS klasse B ontvangers decoderen bijvoorbeeld
niet de naam van een schip, IMO nummer en diepgang, breedte, lengte, bestemming enz.
170 C-serie display Naslaghandleiding
NB: om de ingestelde AIS targets en afstand te wijzigen, zie pag. 175.
D8966_1
Static Data
Ship's name
Type
Call sign
IMO number
Length and beam
Antenna loctation
Draft
Cargo information
Destination
ETA
Other relevant information
Time
Ship's position
COG
SOG
Gyro heading
Rate of turn
Navigational status
Dynamic Data
Voyage Related Data
Data details
Class A
(Sends and receives)
Class B
(receives only)
Ship's speed
Ship's status
Dynamic Reports
Alarm
Safety
Messages
Informatie items
Klasse A
(zenden en ontvangen)
Klasse B
(alleen ontvangen)
Statische informatie
Naam van het schip
Type
Oproepcode
IMO nummer
Lengte en grootste breedte
Antenne positie
Diepgang
Lading
Bestemming
ETA (geschatte aankomsttijd)
Overige relevante informatie
Reisinformatie
Dynamische informatie
Tijd
Positie van schip
COG
SOG
Gyro koers
Wendsnelheid
Navigatie status
Dynamische rapportage
Vaarsnelheid
Status van schip
Berichten
Alarm
Veiligheid
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 171
11.3 Wat hebt u nodig om AIS te gebruiken?
Om AIS te kunnen gebruiken, hebt u het volgende nodig:
een ontvanger of complete zendontvanger
NB: met een ontvanger kunt u informatie over andere schepen ontvangen, maar die kun-
nen u niet ‘zien’. Een complete zendontvanger verzendt en ontvangt AIS data. Daarmee
kunt u informatie over andere schepen ontvangen en andere met AIS uitgeruste schepen
kunnen informatie over uw boot ontvangen en bekijken, o.a. positie, koers, snelheid en
wendsnelheid.
een VHF antenne - wordt meestal bij het AIS systeem meegeleverd
een GPS - voor positie informatie
een kompas - niet noodzakelijk, maar geeft betere snelheidsberekeningen.
Als het AIS apparaat met de C-serie display verbonden is, wordt de status van het
apparaat aangegeven door een AIS symbool in de transducer databox.
Vervolgens moet u een baud rate van 38.400 baud instellen voor de NMEA poort die
met de AIS zendontvanger of ontvanger communiceert (zie
pag. 188
).
11.4 De AIS functie selecteren
AIS is een laag die u in de kaart of radar applicatie kunt selecteren. AIS inschakelen:
AIS status
De status van de AIS wordt op de databalk van
uw display weergegeven.
Als de positie van uw boot verloren is, schakelt
de display de AIS functie uit en toont de AIS
indicator tussen haakjes.
Als de positie van uw boot weer bekend is en de
AIS weergave ingeschakeld is, schakelt de
display de AIS functie in.
PRESENTATION...
D8521_1
Toggle as required
On chart windows:
On radar windows:
CHART LAYERS...
PRESENTATION...
Toggle as required
AIS LAYER
ON OFF
AIS LAYER
ON OFF
In kaart vensters:
Gewenste status selecteren
In radar vensters:
Gewenste status selecteren
D9014_1
AIS unit not available
i.e. not connected or off.
AIS unit switched on and
operating.
AIS unit switched on and
operating but dangerous &
lost target alarm disabled.
AIS unit on with active
alarm.
AIS apparaat niet beschik-
baar, d.w.z. niet aangeslo-
ten of uit.
AIS apparaat ingeschakeld
en in werking.
AIS apparaat ingeschakeld
en alarm actief.
AIS aan en in werking,
gevaarlijk en verloren tar-
get alarm uitgeschakeld.
172 C-serie display Naslaghandleiding
11.5 Hoe wordt AIS informatie weergegeven?
AIS geeft andere met AIS uitgeruste schepen in de omgeving als driehoekige targets op
het kaart- of radarbeeld weer. Er worden maximaal 100 targets getoond. Als de status
van een schip verandert, verandert het target symbool dienovereenkomstig.
Voor elk target kunnen vectoren worden weergegeven. Deze geven de vaarrichting en
wendsnelheid van het schip aan en de afstand die het in een bepaalde tijd zal afleggen
(COG/SOG vector). Targets die met vectoren worden getoond noemen we ‘actieve
targets’; deze worden in verhouding tot de grootte van het schip in verschillende
grootten weergegeven. Hoe groter het schip, des te groter het target. U kunt alle
targets of alleen gevaarlijke targets weergeven (
pag. 178
).
AIS target symbolen
D9056_1
097°T
11.6kt
1.237nm
00h04m33s
Safety
critical data
Heading
Large
vessel
Direction
of turn
Small
vessel
Sleeping
target
Dangerous
target (flashes)
Safe zone (defined by
distance or time)
COG/SOG
vector
Koers
Groot
schip
Wend-
richting
Klein
schip
Slapend
target
Veiligheids-
informatie
Veilige zone (gedefinieerd
door afstand of tijd)
Gevaarlijk target
(knippert)
Uncertain target
Calculated CPA/TCPA value uncertain.
Sleeping target
Target not activated, dangerous or lost.
Activated target
Target activated i.e. AIS vector displayed.
Vector line (optional) shows predicted distance travelled within
given time.
Dangerous target
Targets within specified distance (CPA) or time (TCPA).
Dangerous target alarm sounds if en-abled.
Target flashes.
Lost target
When signal of dangerous target not received for 20 seconds.
Target in latest predicted position.
Alarms sounds if enabled.
Target flashes.
Selected target
Target selected with cursor.
Can activate the target and view detailed data.
COG/SOG
vector
Heading
Direction
of turn
AIS
D8523-1
Slapend target
Target niet geactiveerd, gevaarlijk of verloren
Geactiveerd target
Target geactiveerd, d.w.z. AIS vector getoond
Vectorlijn (optioneel) toont voorspelde afgelegde afstand binnen
gegeven tijd
Geselecteerd target
Target geselecteerd met cursor
Target activeren en detailinformatie bekijken mogelijk
Gevaarlijk target
Target binnen bepaalde afstand (CPA) of tijd (TCPA)
Gevaarlijk target alarm klinkt, indien ingeschakeld
Target knippert
Target onzeker
Berekende CPA/TCPA waarde onzeker
Target verloren
Als signaal van gevaarlijk target 20 seconden niet ontvangen is
Target op laatste voorspelde positie
Alarm klinkt indien ingeschakeld
Target knippert
Wend-
richting
Koers
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 173
Target informatie weergeven
U kunt informatie met betrekking tot individuele AIS targets weergeven. Als een target
met de cursor geselecteerd is, kunt u m.b.v. de softkeys de volgende opties selecteren:
•AIS vectoren
AIS veiligheidsinformatie
AIS lijst
alle AIS informatie.
AIS vectoren weergeven
Een target is actief als de volgende informatie ervan grafisch wordt weergegeven:
een COG/SOG vector, die de voorspelde afstand aangeeft die het target binnen een
bepaalde tijd zal afleggen
een indicator voor koers en wendrichting.
De AIS VECTOR optie aan/uit zetten:
Als een target geactiveerd is, wordt het symbool aan de grootte van het schip
aangepast.
NB: de instellingen voor target vectoren en veilige zone gelden zowel voor radar MARPA als
AIS targets.
AIS veiligheidsinformatie weergeven
Belangrijke veiligheidsinformatie, bijv. COG, SOG, CPA en TCPA, kan in de label naast
elk target worden getoond. U kunt deze informatie aan of uit zetten, of automatisch
weergeven (AUTO) als de cursor op het target staat.
De AIS DATA optie op auto/aan/uit zetten:
D9051_1
Move cursor over
relevant target
AIS
AIS
AIS VECTOR
O
N
Plaats cursor op
gewenst target
D9052_1
Move cursor over
relevant target
Safety critical data
displayed
AIS DATA
AU
T
O
187
0
T
10.9kt
7.719nm
00h57m27s
AIS
Plaats cursor op
gewenst target
Veiligheidsinformatie
wordt getoond
174 C-serie display Naslaghandleiding
AIS lijst weergeven
U kunt ook een lijst van AIS targets bekijken. De lijst toont informatie ter voorkoming
van aanvaring voor het geselecteerde target:
De AIS lijst weergeven:
Alle AIS informatie weergeven
Gedetailleerde AIS informatie over een individueel target weergeven, bijv. statische en
dynamische informatie en reisinformatie:
D9092_1
D9091_1
AIS OPTIONS...
TARGET
TRACKING...
AIS LIST
D8693_1
Move cursor over
required target
Select required target
on AIS list
VIEW FULL AIS
DATA...
Or
Plaats cursor op
gewenst target
of
Selecteer gewenst target
in AIS lijst
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 175
11.6 AIS gebruiken om aanvaringen te voorkomen
U kunt AIS gebruiken om aanvaringen te voorkomen, door de functies veilige zone en
veiligheidsberichten te gebruiken.
Veilige zone
Wat is een veilige zone?
Een veilige zone is een cirkel rond uw boot, waarbinnen een target als gevaarlijk wordt
beschouwd. De cirkel verschijnt in radar en kaart vensters als een rode ring.
De veilige zone van AIS gebruikt dezelfde criteria als MARPA en beschouwt een target
als gevaarlijk als het binnen een ingestelde afstand van uw boot komt (dichtstbijzijnde
naderingspunt of CPA) binnen een ingestelde tijd (tijd tot dichtstbijzijnde naderings-
punt of TCPA). De CPA en TCPA worden berekend m.b.v. de COG/SOG en positie van
het AIS target.
Wanneer het systeem een gevaarlijk AIS target detecteert:
wordt het target symbool rood en gaat het knipperen
verschijnt er een alarm pop-up venster
klinkt er een alarmsignaal.
Het gevaarlijk target alarm uitschakelen
Indien nodig kunt u het gevaarlijk target alarm uitschakelen. Als het
uitgeschakeld is, worden gedetecteerde gevaarlijke targets wel rood en
gaan die knipperen, maar het alarm klinkt niet en het pop-up venster
verschijnt niet. Het AIS status symbool geeft aan dat het alarm uitgeschakeld is.
Instellen van een AIS veilige zone
Een veilige zone rond uw boot en de tijd tot aan de veilige zone instellen:
NB: desgewenst kunt u via dit menu ook de ring voor de veilige zone verbergen.
D9082_1
D8688_1
TARGET
TRACKING...
MARPA & AIS
OPTIONS...
Highlight and select TIME TO SAFE
ZONE. Select required duration.
MARPA & AIS OPTIONS...
Highlight and select OWN VESSEL
SAFE ZONE. Select required distance.
VECTOR LENGTH 6min
TARGET HISTORY Off
TIME TO SAFE ZONE 3min
SAFE ZONE RING HIDDEN
O
WN VESSEL SAFE ZONE 0.5n
m
Selecteer OWN VESSEL SAFE ZONE.
Selecteer de gewenste afstand.
Selecteer TIME TO SAFE ZONE.
Selecteer de gewenste tijdsduur.
176 C-serie display Naslaghandleiding
Belangrijk
Als de AIS ontvanger aangesloten en in werking is, controleert het systeem op
gevaarlijke targets in de veilige zone en, indien ingeschakeld, geeft het zo nodig een
alarm weer. Het gevaarlijk target alarm functioneert ongeacht de aan/uit status van de
AIS target weergave (
pag. 178
) of de status VISIBLE/HIDDEN van de veilige zone ring.
MARPA en AIS opties
Veiligheidsberichten
Als de status van de functie AIS Safety Messages op ON (aan) is gezet in het AIS Layer
Setup menu (zie
pag. 178
), worden inkomende veiligheidsberichten van schepen,
kuststations en mobiele stations in een pop-up venster getoond. Als die bekend is,
toont het bericht ook de positie van het verzendende schip in lengte/breedte.
U hebt nu de keuze om:
het bericht te verwijderen (ACKNOWLEDGE)
een waypoint op kaart/radar te plaatsen om de positie van het schip te markeren
GOTO te selecteren om naar de positie van het verzendende schip te gaan.
NB: als de simulator in werking is, kunt u geen veiligheidsberichten ontvangen.
11.7 AIS alarmen
Naast het eerder beschreven gevaarlijk target alarm geeft het systeem een alarm weer
als een gevaarlijk target een verloren target wordt, d.w.z. als het signaal ervan
gedurende 20 seconden niet meer ontvangen is.
Parameter Opties
(Standaardwaarde vetgedrukt)
Vector Length
De ingestelde tijd voor het tekenen van vectoren.
0.5 min, 1 min, 3 min, 6 min, 12 min,
30 min, 60 min
Target History
Geeft vorige posities van MARPA target met in te stellen inter-
vallen aan. De 4 meest recente posities worden getoond. Als
True target vectoren geselecteerd zijn, worden tevens de 4
meest recente posities van het schip getoond.
OFF, 0.5 min, 1 min, 3 min, 6 min
Own vessel safe zone
De veilige zone is een cirkel rond uw boot. Een target wordt als
gevaarlijk beschouwd als het binnen een ingestelde afstand
komt (CPA).
0.1 nm, 0.2 nm, 0.5 nm, 1.0 nm, 2.0 nm
Time to safe zone
Als een target uw veilige zone binnen deze tijd zal binnen-
varen, wordt het als gevaarlijk beschouwd.
3 min, 6 min, 12 min, 24 min
Safe zone ring
Bepaalt of de veilige-zonecirkel op het scherm getoond (Visi-
ble) of verborgen (Hidden) wordt.
Visible
Hidden
Hoofdstuk 11: Automatisch Identificatie Systeem (AIS) 177
Uw AIS apparaat genereert lokale alarmen die op de C-serie display worden
weergegeven als er een alarmtoestand is geconstateerd.
Lokale AIS alarmen
Als het aangesloten AIS apparaat een alarm genereert, geeft de C-serie display een
lokaal alarmbericht weer en toont de alarmstatus in het symbool op de databalk:
Ga als volgt te werk:
1. Het pop-up berichtvenster verwijderen en de actieve alarmlijst weergeven:
2. Bevestig het bericht op uw AIS apparaat.
Belangrijk: een alarm blijft actief tot het op het AIS apparaat bevestigd is.
Actieve alarmlijst
De actieve alarmlijst toont de status van elk lokaal alarm. De lijst kan worden
opgeroepen via het AIS Layer Setup menu (zie
pag. 178
), of het Alarms Setup menu (zie
pag. 189
).
NB: lokale AIS alarmen moeten op de AIS ontvanger worden bevestigd. Verwijderen van het
bericht of het toevoegen aan de alarmlijst op uw C-serie display heft het alarm niet op.
REMOVE
MESSAGE
VIEW AIS
ALARM LIST...
4nm North-Up (Relative Motion) Local
AIS message
AIS Local Alarm
This alarm must be acknowledged on your
AIS Receiver.
To remove this message press REMOVE
MESSAGE.
"AIS message"
D8968_1
AIS Alarm
active icon
Dit alarm moet op uw AIS ontvanger
worden bevestigd.
Om het bericht te verwijderen, drukt u
op REMOVE MESSAGE.
AIS bericht”
AIS bericht
Symbool AIS
alarm actief
D8967_1
REMOVE
MESSAGE
Removes pop-up, adds alarm to and displays AIS Alarm List
Removes pop-up and
adds alarm to AIS
Alarm List.
VIEW AIS
ALARM LIST...
Or
Pop-up verwijderen en
alarm aan AIS alarmlijst
toevoegen
Pop-up verwijderen, alarm aan AIS alarmlijst toevoegen en die weergeven
of
178 C-serie display Naslaghandleiding
11.8 Simulator
Wij adviseren de simulator te gebruiken om met de AIS functie vertrouwd te raken.
Als de simulator aan wordt gezet (zie
pag. 186
), geeft die 20 AIS targets binnen een
straal van 25 nm weer. Deze targets worden weergegeven door middel van AIS target-
symbolen (zie
pag. 172
) en bewegen over het scherm alsof ze echte targets zijn.
Belangrijk: inkomende veiligheidsberichten worden niet weergegeven als de
simulator geactiveerd is.
11.9 AIS Layer Setup menu
Via het AIS Layer Setup menu kunt u:
de weergegeven typen targets selecteren (ALL of DANGEROUS)
het alarm voor gevaarlijke en verloren targets aan/uit zetten
de weergave van AIS veiligheidsberichten aan/uit zetten
de lijst van actieve AIS alarmen bekijken.
Het AIS Layer Setup menu weergeven:
1. Zet de status van AIS LAYER op ON (aan) (zie
pag. 171
).
2. Selecteer AIS Layer Setup:
D8969_1
AIS Layer Setup
AIS Alarms List...
D
isplayed Tar
g
et Type
s
All
Setup
Chart Setup...
Cartography Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
AIS Layer Setup
Highlight AIS
Layer Setup
Select AIS
LayerSetup
MENU
Highlight required
option
Select option
Set/view as required
AIS Layer Setup
markeren
AIS Layer Setup
selecteren
Gewenste optie
markeren
Optie selecteren
Naar wens instellen/bekijken
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 179
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en
aanpassen
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe u de C-serie display kunt instellen en aan uw
wensen en voorkeuren aanpassen. Instellingen die u wijzigt worden opgeslagen en
opnieuw gebruikt wanneer u het systeem weer aan zet. U kunt de instellingen op elk
gewenst moment en zo vaak u wilt wijzigen.
12.1 Aanpassen van de paginasets
Een paginaset bevat maximaal 5 verschillende pagina’s. In elke pagina kunnen
maximaal vier applicatievensters worden weergegeven. U kunt meerdere vensters van
een bepaalde applicatie openen, bijvoorbeeld twee kaartvensters in één pagina. Eén
om de kaart op grote schaal te bekijken en de andere voor een gedetailleerd beeld van
uw directe omgeving.
Als geen van de bestaande sets geschikt is, kunt u de paginasets aanpassen, zodat de
gewenste applicaties en indeling worden weergegeven. Dit moet u ook doen als u een
motorbewaking applicatie wilt gebruiken.
Daarnaast kunt u de naam van elke paginaset in een voor u duidelijker naam wijzigen.
Er is ook functie om de geselecteerde paginaset op de standaard fabrieksinstellingen
terug te zetten.
Aanpassen van de applicatie- en pagina-indeling
De configuratie van applicaties en/of pagina-indeling aanpassen of pagina’s
uitschakelen:
1. De optie EDIT PAGE SET selecteren:
Highlight page set for
editing
Highlight Select
Page Set
Enter Select
Page Set
Press & hold
PAGE
D8675_2
EDIT PAGE SET....
Setup
Compass Setup...
Display setup...
Databar Setup...
Select Page Set....
System Diagnostics
Remove CF Card...
MENU
Or
Selecteer de paginaset
die u wilt bewerken
Ingedrukt houden
of
Select Page Set
markeren
Select Page Set
selecteren
180 C-serie display Naslaghandleiding
2. De paginaset bewerken:
De indeling van pagina, vensters en applicaties die u definieert, is van nu af aan
beschikbaar wanneer u het scherm Select Page Set opent.
Als u niet alle 5 pagina’s van een paginaset wilt gebruiken, kunt u individuele pagina’s
uit zetten. Wanneer u daarna PAGE gebruikt om door de pagina’s te bladeren, slaat het
systeem pagina’s die u uit (OFF) hebt gezet over.
NB: op de softkey van pagina’s die uit zijn gezet verschijnt een rood kruis.
De naam van een paginaset wijzigen
Desgewenst kunt u de naam van een paginaset wijzigen:
1. Open het menu Select Page Set, zoals beschreven op
pag. 179
.
2. De naam van een paginaset wijzigen:
Standaard instellingen herstellen
Een pagina op de standaard configuratie en naam terugzetten:
1. Open het menu Select Page Set, zoals beschreven op
pag. 179
.
2. De pagina op de standaard configuratie terugzetten:
OK
Soft keys display pages
within selected page set
D8668_1
Edit Page Set
Follow the on-screen
instructions
De softkeys tonen de pagina’s in
de geselecteerde paginaset
Instructies op het scherm
opvolgen
Highlight page for renaming
D8669_2
RENAME PAGE
SET...
,
To make changes use:
or
Rename Page Set
Soft key
Selecteer de pagina waarvan u
de naam wilt wijzigen
Om te wijzigen, gebruikt u:
of
RESET TO
DEFAULT PAGES
YES
Highlight page set to
return to default
D8709_1
Selecteer de pagina die u op de standaard
instellingen wilt terugzetten
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 181
12.2 Aanpassen van de databalk
U kunt de databalk aan uw wensen en behoeften aanpassen, o.a.:
positie: bovenaan of aan de zijkant
grootte (alleen bij positie bovenaan)
getoonde informatie.
NB: de configuratie van de databalk is een lokale instelling en geldt derhalve alleen voor de
display waarop u werkt.
Positie van de databalk
De databalk kan verticaal aan de rechterkant van het scherm of horizontaal boven aan
het scherm worden weergegeven:
De positie van de databalk veranderen:
Grootte van de databalk
Als u de databalk boven aan het scherm hebt geplaatst, kunt u de balk in een groot
(Large) of normaal formaat weergeven. Op de grote balk wordt meer informatie
getoond:
D8273_1
Top data bar
Side data bar
Databalk bovenaan Databalk aan de zijkant
D8272_1
Highlight Position
Select Position
DATA
Databar Setup Menu
Large
Configure...
P
o
s
i
t
io
n To
p
Press and hold
Side
To
p
Select
OK
Save
DATABAR
ON OFF
Highlight Data-
bar Setup
Select Data-
bar Setup
MENU
Or
Setup
System Setup...
Alarm Setup
Display Setup....
Databar Setup...
Select Page Set...
Position markeren
Position selecteren
Ingedrukt houden
of
Databar Setup
markeren
Databar Setup
selecteren
Selecteren
Opslaan
182 C-serie display Naslaghandleiding
De grootte van de databalk veranderen:
Aanpassen van de inhoud van de databalk
U kunt de databalk aanpassen, zodat die de specifieke informatie die u wenst
weergeeft. In onderstaande tabel is aangegeven welke informatie beschikbaar is.
Datagroepen Data (afkortingen tussen haakjes)
VESSEL
Positie van boot (Ves Pos)
Koers over de grond/Snelheid over de grond (COG/SOG)
Vaarrichting
Snelheid
Goedgemaakte windsnelheid (VMG Wind)
Goedgemaakte snelheid naar waypoint (VMG Wpt)
Log trip*
Log
Trip
Grond Log/Trip 1
Grond Log
Grond Trip 1
Grond Trip 2
Grond Trip 3
Grond Trip 4
Roer
NAVIGATION
Koersafwijking (XTE)
Waypoint (WPT)
DEPTH Diepte
D8274_1
Large
data bar
Normal
data bar
Grote
databalk
Normale
databalk
D8276_1
Normal
Large
Highlight Top
Databar Size
Select Top
Databar Size
DATA
Databar Setup Menu
Top Databar Size Large
Configure...
P
o
siti
o
n
T
o
p
Press and hold
Select
OK
Save
DATABAR
ON OFF
Highlight Data-
bar Setup
Select Data-
bar Setup
MENU
Or
Setup
System Setup...
Alarm Setup
Display Setup....
Databar Setup...
Select Page Set...
Ingedrukt houden
of
Databar Setup
markeren
Databar Setup
selecteren
Top Databar Size
markeren
Top Databar Size
selecteren
Selecteren
Opslaan
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 183
* Trip log
U kunt de totale afgelegde afstand (Log) en de afgelegde afstand sinds de laatste reset
(Trip) bekijken, die gebaseerd zijn op uw snelheid door het water (STW).
Daarnaast kunt u in de Data applicatie of databalk een grond log en vier grond trip
tellers opnemen, die op basis van uw GPS positie werken. Deze tellers worden elke
minuut bijgewerkt.
Als de GPS positie verloren is gegaan, of de simulator ingeschakeld wordt, zet het
systeem het grond log en de trip tellers op pauze. Als de GPS positie weer bekend is, of
de simulator uitgeschakeld wordt, worden grond log en trip tellers weer gestart.
Selecteren van configuratie opties
De configuratie opties voor de databalk selecteren:
ENVIRONMENT
Luchtdruk
Luchttemperatuur (Air Temp)
Zeewatertemperatuur (Sea Temp)
Getijdrift
WIND
Ware wind
Schijnbare wind (App Wind)
Grondwind
TIME AND DATE
Lokale tijd
Lokale datum
CURSOR POSITION
Cursorpositie (Csr Pos)
TRANSDUCER STATUS
Transducer status
Datagroepen Data (afkortingen tussen haakjes)
D8277_1
Databar Setup Menu
Position Top
C
onfi
g
ure..
.
ADD DATA...
REMOVE DATA...
MOVE DATA...
Highlight Configure
Select Configure
Select option
DATA
Press and hold
DATABAR
ON OFF
Highlight Data-
bar Setup
Select Data-
bar Setup
MENU
Or
Setup
System Setup...
Alarm Setup
Display Setup....
Databar Setup...
Select Page Set...
Ingedrukt houden
of
Databar Setup
markeren
Configure markeren
Optie selecteren
Databar Setup
selecteren
Configure selecteren
184 C-serie display Naslaghandleiding
Data toevoegen
Nadat u de optie Configure hebt geselecteerd, kunt u nieuwe data toevoegen:
Als u de databalk aan de zijkant van het scherm hebt geplaatst, wordt de nieuwe data
boven aan de balk toegevoegd. Hebt u de databalk boven aan het scherm geplaatst,
dan wordt de nieuwe data aan de linkerkant ingevoegd. De reeds aanwezige data
schuift op om ruimte voor de nieuwe data te maken.
Data verplaatsen
Nadat u de optie Configure hebt geselecteerd, kunt u data op de balk verplaatsen.
Data verwijderen
Nadat u de optie Configure hebt geselecteerd, kunt u data uit de balk verwijderen.
D8278_1
OK
Data Groups
VESSEL
NAVIGATION
DEPTH
WIND
TIME AND DATE
CURSOR POSITION
TRANSDUCER STATUS
ENVIR
O
NMENT
Add
selected
data
ADD DATA...
Data
Highlight required
Data Group
Select Data Group
Highlight required
Data
Select Data
Pressure
Air Temp
Sea Temp
Det Drift
Gewenste datagroep
markeren
Datagroep selecteren
Gewenste data
markeren
Data selecteren
Geselec-
teerde data
toevoegen
D8279_1
OK
Save move
Highlight
data for moving
MOVE DATA...
Sea Temp
57.9
o
F
Air Temp
85.9
o
F
Speed
216.7kt
Sea Temp
57.9
o
F
Air Temp
85.9
o
F
Speed
216.7kt
Move data
Te verplaatsen data
markeren
Data verplaatsen
Verplaatsing opslaan
D8280_1
OK
Save move
Highlight
data for moving
REMOVE DATA...
Sea Temp
57.9
o
F
Air Temp
85.9
o
F
Speed
216.7kt
Sea Temp
57.9
o
F
Speed
216.7kt
Boxes shuffle up
to fill space
Te verwijderen data
markeren
Vakjes schuiven op
om ruimte te vullen
Verwijdering opslaan
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 185
12.3 Opties in het Setup menu wijzigen
Het Setup menu bevat applicatiespecifieke menu’s en systeemmenu’s:
Applicatiespecifiek
Deze menu’s hebben betrekking op de applicatie van het actieve venster, bijv. Chart,
Cartography, Radar, Fishfinder en Engine Monitor Setup.
Voor meer informatie raadpleegt u het desbetreffende hoofdstuk.
Menu’s voor externe apparatuur
Deze menu’s bevatten opties voor de instelling van externe apparatuur die op het
systeem aangesloten is, bijv. AIS, Navtex, GPS en Compass Setup.
Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van wat er op uw systeem aangesloten is.
Systeemmenu’s
Via deze menu’s worden functies ingesteld die voor het hele systeem gelden.
Als u de display de eerste keer aan zet, worden de standaard instellingen gebruikt. De
volgende tabellen tonen de submenu’s, standaard instellingen en beschikbare opties.
System Setup menu
MENU ITEM OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Position Mode
Bepaalt of de positie in lengte/breedte coördinaten of Loran TD’s
wordt weergegeven.
Lat/Long
TD’s
TD Setup
Als
Position Mode
op TD’s staat, bepaalt deze functie de geselec-
teerde chain identifier, slave en ASF.
Diverse
MENU
D8281_1
Highlight required Setup Menu
Select Setup Menu
Setup
Chart Setup...
Cartography Setup
GPS Setup...
Compass Setup...
System Setup...
Alarm Setup...
Display Setup...
Databar Setup...
Select Page Set...
System Diagnostics...
Remove CF Card...
Gewenst Setup menu markeren
Setup menu selecteren
186 C-serie display Naslaghandleiding
Simulator
ON - maakt bediening van de display mogelijk zonder data van een
antenne en/of externe databronnen.
Demo - een ‘diapresentatie’ met beschrijvingen, waarin de verschil-
lende systeemfuncties worden gedemonstreerd.
OFF
ON
Demo
Bearing Mode
Bepaalt hoe alle peiling- en koersinformatie wordt weergegeven.
Heeft geen effect op hoe de kaart of het radarbeeld wordt getekend.
True
Magnetic
MOB Data Type
Bepaalt of positiedata of gegist bestek (dead reckoning) op het
scherm wordt weergegeven. Ervan uitgaande dat uw boot en de
MOB aan dezelfde getij- en windinvloeden blootstaan, geeft een
gegist bestek normaal gesproken een nauwkeuriger koers.
Dead Reckoning
Position
Variation Source
Hiermee kunt u de op natuurlijke wijze optredende verschuiving van
het magnetische veld van de aarde compenseren. Als ingesteld op
AUTO verschijnt de waarde die het systeem gebruikt in het menu,
bijv. 4
0
W. Om zelf een variatiewaarde in te voeren, kiest u MANUAL.
Auto
Manual
Manual variation
Als
Variation Source
op MANUAL ingesteld is, gebruikt u deze optie
om de variatiewaarde in te stellen. Deze waarde wordt ook naar
andere SeaTalk instrumenten verzonden.
0°E
Bereik 0 - 30º oost/west
Language
Geselecteerde taal voor schermtekst, labels, menu’s, opties en weer-
gaveformaat voor lengte/breedte positie-informatie.
Beschikbare keuzen afhan-
kelijk van uw lokatie.
Extended Character Set
Bepaalt of speciale tekens beschikbaar zijn bij het invoeren van tekst.
OFF
ON
Ground Trip Reset...
De gekozen grond trip afstandteller terug op nul zetten. Ground Trip 1 - 4 Reset
Settings Reset
Alle systeem Setup menu’s, inclusief paginasets en databalk, op standaard fabrieksinstellingen terug-
zetten. Waypoints, routes en tracks worden NIET verwijderd.
Settings and Data Reset
Alle systeem Setup menu’s, inclusief paginasets en databalk, op standaard fabrieksinstellingen terug-
zetten. Waypoints, routes en tracks worden OOK verwijderd.
Date /Time Setup Zie submenu verderop
Units Setup Zie submenu verderop
System Integration
Zie submenu verderop
Waypoint Password Set-up...
Hier mee kunt u een wachtwoord instellen, om de toegang tot uw
waypoint en route databases te beveiligen.
Zie
pag. 23
.
MENU ITEM OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 187
Date/Time Setup menu
Units Setup menu (eenheden)
MENU ITEM OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Date Format
Weergave van datum als dag/maand/jaar of maand/dag/jaar.
mm/dd/yy
dd/mm/yy
Time Format
Weergave van 12- of 24-uurs klok.
12hr
24hr
Local Time Offset
Voer de lokale tijd in stappen van 0.5 uur in (plus/minus 13) ten
opzichte van de Universal Time Constant. Gebruik de draaiknop
voor stappen van 0.5 uur en de trackpad om de tientallen, eenhe-
den en tienden individueel in te stellen. Het systeem rondt af tot op
het dichtstbijzijnde 0.5 uur.
+/- 13 uur t.o.v. UTC
MENU ITEM OPTIES
(standaard vetgedrukt)
Distance Unit
Kies de eenheid waarin afstand moet worden weergegeven.
NM
Miles
km
Speed Units
Kies de eenheid waarin snelheid moet worden weergegeven.
Knots
MPH
KPH
Depth Units
Kies de eenheid waarin diepte moet worden weergegeven.
Meters
Feet
Fathoms
Temperature Units
Kies de eenheid waarin temperatuur moet worden weergegeven.
Fahrenheit
Celsius
Pressure Units
Kies de eenheid waarin luchtdruk moet worden weergegeven.
Bar
Psi
Kpa
Volume Units
Kies de eenheid waarin volume moet worden weergegeven.
US Gallons
Imp Gallons
Litres
188 C-serie display Naslaghandleiding
System Integration Setup menu
MENU ITEM OPTIES
(standaard vetgedrukt)
DSC Message
Indien ingesteld op ON, worden gegevens van nieuwe DSC berich-
ten op het scherm weergegeven.
ON
OFF
SeaTalk Alarms
Wanneer ingeschakeld (Enabled), worden alle SeaTalk systeem-
alarmen ontvangen en op de kaartplotter weergegeven.
Enabled
Disabled
Data Master
Wanneer ingeschakeld, is de display waarop u werkt gedefinieerd
als master display.
ON
OFF
Bridge NMEA Heading
Wordt gebruikt om te voorkomen dat NMEA koersdata wordt
doorgegeven (bridged) naar de SeaTalk bus. Zet deze functie uit als
u MARPA met een externe snelle koerssensor gebruikt.
ON
OFF
NMEA Output Setup
Hier kunt u afzonderlijke NMEA uitvoercodes uitschakelen.
APB, BWC, BWR, DBT, DPT,
GGA, GLL, MTW, RMA, RMB,
RMC, RSD, RTE, TTM, VHW,
VLW, VTG, WPL, ZDA
NMEA Port Setting
Selecteer de juiste instelling afhankelijk van de apparatuur die op
de NMEA poort aangesloten is voor elke display afzonderlijk.
Als Navtex 4,800 of 9,600 geselecteerd is, is de optie om de Navtex
berichtenlijst te bekijken beschikbaar.
NMEA 4,800
Navtex 4,800
Navtex 9,600
AIS 38,400
ST290 System
Selecteer ON als de C-serie display op een SeaTalk
2
systeem aan-
gesloten is.
OFF
ON
SeaTalk2 Keyboard
Wordt gebruikt om het SeaTalk2 toetsenbord voor uw display in te
stellen. Als u een toetsenbord op het systeem aansluit, selecteert u
ALL of ONE. Als u ONE geselecteerd hebt, drukt u op een toets van
het toetsenbord. De display geeft een pieptoon weer, om aan te
geven dat het toetsenbord geselecteerd is.
OFF
ALL
ONE
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 189
Alarm Setup menu
Het Alarm Setup menu is onderverdeeld in de volgende submenu’s:
System Alarms Setup
Navigation Alarms Setup
Radar Alarms Setup
Fishfinder Alarms Setup
•AIS Alarms Setup
NB:
om een alarmsignaal uit te zetten, drukt u op
ACKNOWLEDGE
(bevestigen).
System Alarms Setup
Systeemalarmen worden in alle applicaties weergegeven.
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Anchor Alarm
Het anker alarm aan of uit zetten.
OFF
ON
Anchor Alarm Radius
Als
Anchor Alarm
op ON staat, wordt het alarm geactiveerd als u
van uw ankerpositie afdrijft met meer dan de ingestelde afstand.
0.01 - 9.99 nm
0.10nm
(of overeenkomstig in de gese-
lecteerde afstandeenheid)
Timer
Het alarm van de aftel-timer aan of uit zetten.
OFF
ON
Timer Period
Als
Timer
op ON staat, wordt afgeteld vanaf de ingestelde tijd. Er
klinkt een alarm wanneer nul bereikt is.
00h01m - 99hrs 59mins
00h00m
Alarm Clock
De wekker aan of uit zetten.
OFF
ON
Alarm Clock Time
Als
Alarm Clock
op ON staat, wordt het alarm weergegeven wan-
neer de door u ingestelde tijd bereikt is.
00.01 - 24:00hrs
00:00
Temperature Alarm
Als dit alarm op ON staat, wordt het alarm geactiveerd als de tem-
peratuur binnen of buiten het bereik komt dat u hebt ingesteld bij
Lower Temperature Limit / Upper Temperature Limit.
OFF
ON
Lower Temperature Limit
Bepaalt de onderste limiet van het temperatuurbereik dat het
Temperature Alarm
in werking stelt.
60°F
0°-99.8°F
Upper Temperature Limit
Bepaalt de bovenste limiet van het temperatuurbereik dat het
Temperature Alarm
in werking stelt.
75°F
0.2°-99.9°F
190 C-serie display Naslaghandleiding
Navigation Alarms Setup
Navigatie alarmen worden in elke applicatie weergegeven terwijl u navigeert.
Radar Alarms Setup
Dit alarm wordt alleen weergegeven als u in de radar applicatie werkt.
NB: als er geen radar gedetecteerd is, wordt het Alarm Setup venster grijs weergegeven.
Fishfinder Alarms Setup
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Arrival Alarm Radius
De afstand van het bestemmingwaypoint, of het dichtstbijzijnde
naderingspunt naar het bestemmingwaypoint, waarop het aan-
komstalarm in werking wordt gesteld.
0.1nm
0.01 - 9.99nm
Offtrack Alarm
Het uit-koers alarm aan of uit zetten.
OFF
ON
Offtrack Alarm XTE
Als het
Offtrack Alarm
op ON staat, wordt het alarm geactiveerd
als de XTE (koersafwijking) t.o.v. de huidige koers groter is dan de
ingestelde waarde.
0.3nm
0.01 - 9.99nm
(of overeenkomstig in de
geselecteerde afstandeenheid)
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Guard Zone Sensitivity
Zorg dat de gevoeligheid van de bewakingszone niet te laag
ingesteld is, anders worden targets niet gedetecteerd.
50%
0 - 100%
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Fish Alarm
Het visalarm aan of uit zetten
OFF
ON
Fish Alarm Sensitivity
Als het
Fish Alarm
op ON staat, wordt het alarm geactiveerd wan-
neer de sterkte van de echo van de vis de ingestelde gevoeligheids-
limiet bereikt.
5%
10% - 100%
Fish Alarm Depth Limits
Als het
Fish Alarm
en dit alarm op ON staan, wordt het alarm geac-
tiveerd (2 pieptonen) als een target de gevoeligheidslimiet bereikt
en binnen de ingestelde
Shallow Fish Limit
en
Deep Fish Limit
is .
OFF
ON
Shallow Fish Limit
Bepaalt de onderste limiet voor de
Fish Alarm Depth Limits
.
2ft
(0002ft - 1000ft)
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 191
NB: als er geen fishfinder gedetecteerd is, worden de Alarm Setup vensters grijs weergegeven.
AIS Alarms Setup
GPS Status
Het GPS (Global Positioning System) wordt gebruikt om de positie van uw boot op de
kaart te bepalen. U kunt het GPS instellen en de status controleren via de GPS status
symbolen en de pagina GPS Status van het Setup menu.
De GPS Status pagina oproepen:
Deep Fish Limit
Bepaalt de onderste limiet voor de
Fish Alarm Depth Limits
.
1000ft
(0002ft - 5000ft)
Shallow Depth Alarm
Het ondiep alarm aan of uit zetten. Als er geen DSM aangesloten
is, kan dit alarm niet worden ingesteld.
OFF
ON
Shallow Depth Alarm Value
Als het
Shallow Depth Alarm
op ON staat, wordt het alarm geac-
tiveerd als de diepte kleiner wordt dan de ingestelde waarde.
5ft
(0002ft - tot max. bereik van
transducer)
Deep Depth Alarm
Het diep alarm aan of uit zetten. Als er geen DSM aangesloten is,
kan dit alarm niet worden ingesteld.
OFF
ON
Deep Depth Alarm Value
Als het
Deep Depth Alarm
op ON staat, wordt het alarm geac-
tiveerd als de diepte groter wordt dan de ingestelde waarde.
3000 ft (DSM met 600 W
transducer aangesloten)
5000 ft (DSM met 1k W
transducer aangesloten)
Dangerous Targets Alarm
Het alarm voor gevaarlijke targets aan of uit zetten. Indien uitge-
schakeld, verschijnt het AIS alarm-uit symbool op de statusbalk.
OFF
ON
AIS Alarm List
Vermeldt de identiteit, beschrijving, tijd en bevestiging van alarm-
berichten, ontvangen van een AIS ontvanger.
Zie “AIS alarmen” op pag. 176.
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Setup
System Setup...
Alarm Setup
GPS Setup....
Compass Setup...
Display setup...
Highlight GPS Setup
Select GPS Setup
D8710_1
MENU
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
00001.0
SD-FIX
1.0
SATELLITE DIFFERENTIAL
WGS 1984
GPS Setup markeren
GPS Setup selecteren
192 C-serie display Naslaghandleiding
Dit scherm toont voor elke gevolgde satelliet het satellietnummer, een grafische
signaalsterkte balk, de status, azimuthoek en hoogtehoek t.o.v. uw boot. Een grafische
weergave toont de positie van de satellieten aan de hemel.
De nauwkeurigheid van de positiebepaling is afhankelijk van deze parameters; met
name worden de azimut- en hoogtehoek gebruikt om uw positie te berekenen door
middel van triangulatie (driehoeksmeting). De horizontale afwijking van de positie
(Horizontal Dilution of Position, HDOP) geeft een indicatie van de nauwkeurigheid;
hoe hoger de waarde, des te groter de positieafwijking. Onder ideale omstandig-
heden zou deze waarde rond 1,0 moeten liggen.
Selecteren van het satelliet differentieel systeem
Via de softkey Other Set Up moet u de satellietgroep(en) voor uw gebied selecteren:
WAAS - Verenigde Staten
EGNOS - Europa
MSAS - Japan
•GAGAN - India
NB: de EGNOS, MSAS en GAGAN systemen zijn momenteel mogelijk niet actief. Informeer bij
de autoriteiten in uw land naar de bedrijfsstatus.
DIFF SET UP OTHER SET UP RESTART GPS
DIFF GPS
ON OFF
D6809_3
Actual mode
GPS reporting
(No Fix, Fix, D
Fix or SD Fix)
Mode
selected
by GPS
Only available if connected to
Raymarine landbased GPS e.g. 114
Huidige status
van GPS positie-
bepaling (No
Fix, Fix, D Fix of
SD Fix)
Alleen beschikbaar indien aangesloten
op Raymarine diff. GPS, bijv. 114
Door GPS
geselec-
teerde
modus
DIFF SET UP
D8715_1
GPS Setup Menu
Datus WGX 1984
COG/SOG Filter Medium
EGNOS OFF
MSAS OFF
GAGAN OFF
WAA
S
ON
Highlight satellite
group
Highlight
ON or OFF as
appropriate
Select group
OK
ON
OFF
OTHER SET UP
Satellietgroep
markeren
Satellietgroep
selecteren
Selecteer naar
wens ON of
OFF
Hoofdstuk 12: Systeem instellen en aanpassen 193
Instellen van het COG/SOG filter
Het COG/SOG filter moet afhankelijk van het gebruik van uw boot en de mate van
slingeren dat door de GPS wordt ondervonden in de juiste stand worden gezet:
HIGH - te gebruiken voor treilen en bij een hoge mate van slingeren
MEDIUM - voor algemeen gebruik
LOW - te gebruiken bij varen met hoge snelheid.
Compass Setup
Deze optie kan worden gebruikt om een Raymarine ST80 actief kompas of Smart
Heading sensor, aangesloten via SeaTalk, af te stellen. Om het kompas af te stellen,
gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer de optie LINEARIZE COMPASS:
2. Als de instructie voor het afstellen van de koers (align heading) verschijnt:
Display Setup
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Soft key Autohide
Bepaalt of de softkey balk automatisch wordt verborgen als die
10 seconden niet gebruikt is. Druk op een willekeurige toets om de
softkey balk opnieuw weer te geven.
OFF
ON
Cursor Autohide
Bepaalt of de cursor automatisch wordt verborgen als die
10 seconden niet gebruikt is. Druk op een willekeurige toets om de
cursor opnieuw weer te geven.
OFF
ON
LINEARIZE
COMPASS
Follow on screen
instructions
Highlight Compass
set up
Select Compass set up
D8670_1
MENU
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
System Setup...
Compass Setup
markeren
Compass Setup
selecteren
Instructies op het
scherm opvolgen
ALIGN HEADING
Turn one click at a time
to fine tune heading
D6871_1
Telkens één klik verdraaien
om de koers fijn af te stellen
194 C-serie display Naslaghandleiding
Databar Setup
Via dit submenu gaat u naar het Configure Data Bar menu - zie
pag. 181
.
Select Page Set
Via dit submenu gaat u naar het Select Page Set menu. Voor informatie over het
configureren van de paginasets, zie
pag. 179
.
System Diagnostics
Dit submenu is bedoeld voor erkende dealers voor diagnostische doeleinden.
Remove CF Card
Via dit submenu kunt u de Compact Flash card die momenteel in gebruik is veilig
uitnemen.
VOORZICHTIG: onjuist gebruik van deze optie kan verlies van gegevens of
schade aan de card veroorzaken. Zorg dat u eerst de instructies op
pag. 18
aandachtig gelezen hebt voordat u een CF card uitneemt of plaatst.
Key beep
Bepaalt of er een pieptoon klinkt bij indrukken van een toets.
OFF
ON
Text size
Bepaalt de grootte van tekst op het scherm.
Small
Large
MENU ITEM OPTIES
(standaardwaarde vetgedrukt)
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 195
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen
oplossen
13.1 Inleiding
In dit hoofdstuk vindt u informatie over het onderhoud van uw C-serie display en voor
het oplossen van mogelijke problemen. Daarnaast vindt u informatie over de manieren
waarop u hulp van Raymarine kunt krijgen.
13.2 Onderhoud
Met regelmatige tussenpozen dient u de volgende werkzaamheden uit te voeren:
periodieke controles
reinigen van de display.
De gebruiker dient geen andere servicewerkzaamheden uit te voeren.
Service en veiligheid
Raymarine apparatuur dient uitsluitend door geautoriseerde Raymarine technici te
worden onderhouden en gerepareerd. Zij zorgen ervoor dat de toegepaste proce-
dures en onderdelen geen nadelige invloed op de prestaties hebben. Raymarine
producten bevatten geen onderdelen waaraan de gebruiker service kan verrichten.
Sommige producten genereren hoogspanning. Nooit handelingen verrichten aan
kabels/stekkers terwijl de apparatuur op de stroomtoevoer aangesloten is.
Indien ingeschakeld, produceert alle elektrische apparatuur elektromagnetische
velden. Deze kunnen storing van elektrische apparatuur in de directe omgeving
veroorzaken. Om die effecten tot een minimum te beperken en de best mogelijke
prestaties van uw Raymarine apparatuur te bereiken, zijn richtlijnen in de instal-
latieinstructies opgenomen, aan de hand waarvan u interactie tussen verschillende
apparaten tot een minimum kunt beperken, d.w.z. een optimale elektromagne-
tische compatibiliteit (EMC) kunt verzekeren.
Meld problemen met betrekking tot EMC altijd aan uw Raymarine dealer. Wij
gebruiken die informatie om onze kwaliteitsnormen te verhogen.
In sommige installaties is het niet altijd te voorkomen dat de apparatuur aan
invloeden van buitenaf wordt blootgesteld. In het algemeen leidt dit niet tot
schade aan de apparatuur, maar mogelijk tot een reset of tijdelijke storing.
Aan het einde van de nuttige gebruiksduur van dit product dient het in overeen-
stemming met de geldende wettelijke voorschriften te worden afgedankt.
Periodieke controles
Voer regelmatig de volgende controles uit:
controleer kabels op beschadigingen zoals schuurplekken, insnijdingen of knikken
controleer of alle kabelstekkers goed bevestigd zijn.
196 C-serie display Naslaghandleiding
Reinigen van de display
VOORZICHTIG: ga zorgvuldig te werk bij het reinigen van de display, om
beschadiging te voorkomen.
(1) Het scherm van de display niet met een droge doek schoonvegen – dit
kan krassen in de coating veroorzaken.
(2) Nooit zure, ammoniahoudende of schurende producten gebruiken.
Maak de display van tijd tot tijd als volgt schoon:
1. Schakel de display uit.
2. Reinig de display met een schone, zachte doek. Om vlekken te verwijderen, kunt u
een spray gebruiken zoals voor het reinigen van brilleglazen wordt gebruikt.
Een speciaal reinigingsdoekje is bij de display meegeleverd en is ook verkrijgbaar bij
een opticien.
13.3 Resetten van de display
U kunt de C-serie display op twee manieren resetten:
instellingen resetten
instellingen en data resetten.
Instellingen reset
Alle menu’s voor systeeminstellingen, inclusief paginasets en databalk worden op de
standaard fabrieksinstellingen teruggezet wanneer u een instellingen reset uitvoert.
Uw waypoints, routes en tracks worden NIET verwijderd.
Een instellingen reset uitvoeren
Om een instellingen reset uit te voeren, gaat u als volgt te werk:
Het systeem wordt gereset en u keert terug naar de inschakelprocedure.
D8662_1
MENU
Highlight System
Setup menu
Select System
Setup menu
Position mode...
ID Setup...
Simulator...
Bearing Mode...
MOB Data Type...
Manual Variation...
Language...
Extendeded Charater Set...
Ground Trip Reset
Settings And Data Reset
Lat/Long
ON
True
Position
Auto (01
o
E)
00
o
English (US)
OFF
System Setup Menu
S
ettin
g
s Rese
t
Highlight Settings Reset
Select settings
reset
Yes
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
S
y
stem Setu
p
..
.
System Setup
menu markeren
System Setup
menu selecteren
Settings Reset markeren
Settings Reset selecteren
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 197
Instellingen en data reset
Alle data, setup menu’s, paginasets en databalk worden op de fabrieksinstellingen
teruggezet wanneer u een instellingen en data reset uitvoert.
Belangrijk: bij een instellingen en data reset worden alle waypoints, routes en tracks
verwijderd.
Een instellingen en data reset uitvoeren
Om een instellingen en data reset uit te voeren, gaat u als volgt te werk:
Het systeem wordt gereset en u keert terug naar de inschakelprocedure.
13.4 Problemen met de display oplossen
Alle Raymarine producten worden, voordat ze worden verpakt en verzonden, aan
uitgebreide testen en kwaliteitscontroles onderworpen. Mocht uw C-serie display
desondanks een storing vertonen, raadpleeg dan de volgende tabel om de meest
waarschijnlijke oorzaak te bepalen. Volg de vermelde instructies op om het probleem
te verhelpen.
Als het probleem na het raadplegen van de tabel nog niet verholpen kan worden,
neemt u contact op met uw Raymarine dealer, distributeur of de technische dienst van
Raymarine voor hulp en advies. Vermeld altijd het serienummer van het product. Het
serienummer van de display vindt u op de achterzijde van het apparaat.
Mogelijke problemen en oplossingen
Deze paragraaf is onderverdeeld in problemen met betrekking tot:
installatie/display
kaart applicatie
fishfinder applicatie
radar applicatie.
D8663_1
MENU
Highlight System
Setup menu
Select System
Setup menu
Position mode...
ID Setup...
Simulator...
Bearing Mode...
MOB Data Type...
Manual Variation...
Language...
Extendeded Charater Set...
Ground Trip Reset
Settings Reset
Lat/Long
ON
True
Position
Auto (01
o
E)
00
o
English (US)
OFF
System Setup Menu
Settin
g
s an
d
Data Rese
t
Highlight settings
and data reset
Select settings
and data reset
Yes
Setup
Radar Setup...
GPS Status...
Compass Setup...
S
ystem
S
etup..
.
System Setup
menu markeren
System Setup
menu selecteren
Settings and Data Reset
markeren
Settings and Data Reset
selecteren
198 C-serie display Naslaghandleiding
Installatie/display
Probleem
Mogelijke oplossingen
Display gaat niet aan
Controleer of de voedingskabel in orde is en alle aansluitingen goed bevestigd en vrij van corrosie zijn.
Controleer de relevante zekeringen.
Controleer of de spanningsbron de juiste spanning en voldoende stroom levert.
De display gaat uit
Controleer of de voedingskabel aan de achterkant van de display goed bevestigd is.
Controleer de voedingskabel op beschadiging of corrosie.
Controleer de stroomtoevoer van uw boot op onjuiste aansluitingen of onvoldoende kabeldiameter.
Hoe kan ik de display software upgraden?
Bezoek www.raymarine.com en klik op Support om de nieuwste software te downloaden. Volg de
instructies op die bij de downloads beschikbaar zijn.
Hoe kan ik de display resetten?
Via het System Setup menu. Voor informatie, zie
pag. 196
.
Display geeft onscherp/onduidelijk beeld
Controleer of PALETTE op DAY ingesteld is (zie
pag. 16
).
Controleer op welke stand de verlichting ingesteld is (zie
pag. 16
).
Geen positiebepaling (fix) weergegeven bij GPS status symbool
Controleer de GPS status (zie
pag. 191
).
Controleer of de GPS antenne een onbelemmerd zicht in de lucht heeft.
Controleer de aansluitingen/werking van de GPS antenne.
Geen informatie van navigatie instrumenten of motor weergegeven
Controleer of de aansluitingen van instrumenten/motor correct werken.
Controleer of SeaTalk/NMEA correct op de display aangesloten is (zie hoofdstuk Systeemintegratie
in de Installatie instructies).
Controleer of alle SeaTalk/NMEA kabels vrij van beschadiging en corrosie zijn.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 199
Kaart applicatie
Fishfinder applicatie
Probleem
Mogelijke oplossingen
Boot wordt op display niet op juiste geografische positie getoond
Controleer de GPS status (
pag. 191
).
Controleer of de display niet in Simulator stand staat (zie
pag. 186
).
Controleer of de SDGPS instelling uit (OFF) staat.
Voer de chart offset functie uit (zie
pag. 92
).
Display toont te weinig details op de kaart
Controleer of de juiste card met elektronische kaarten voor het desbetreffende gebied geplaatst is.
Zet de Declutter optie uit (OFF) (zie
pag. 90
).
In het Cartography Setup menu zet u de gewenste details aan (ON).
Kaart wordt niet correct door display gelezen
Controleer of de card correct geplaatst is met de display uitgeschakeld.
Controleer of dit de juiste card met elektronische kaarten voor de display is.
Probleem
Mogelijke oplossingen
Hoe kan ik mijn DSM software upgraden?
Bezoek www.raymarine.com en klik op Support om de nieuwste software te downloaden. Volg de
instructies op die bij de downloads beschikbaar zijn.
Het bericht ‘No data source’ (geen databron) wordt voor de fishfinder weergegeven
Controleer of de voedingskabel van de DSM vrij van beschadiging en corrosie is.
Controleer of de DSM de juiste spanning en stroom ontvangt.
Controleer de status LED van de DSM - raadpleeg het hoofdstuk Onderhoud en problemen oplos-
sen in de gebruikershandleiding van de DSM.
Controleer of de DSM correct aangesloten is - raadpleeg het hoofdstuk Systeem integratie van de
C-serie Installatie instructies.
Geen dieptewaarden beschikbaar van DSM
Controleer de status LED van de DSM - raadpleeg het hoofdstuk Onderhoud en problemen oplos-
sen in de gebruikershandleiding van de DSM.
Controleer de Gain setup en Transducer frequentie - raadpleeg het Fishfinder hoofdstuk in de
Naslaghandleiding.
Controleer of de voedingskabel van de DSM vrij van beschadiging en corrosie is.
200 C-serie display Naslaghandleiding
Radar applicatie
13.5 Technische hulp
In deze paragraaf vindt u informatie over het verkrijgen van technische hulp voor de
C-serie display of uw Navionics cartografie.
Raymarine beschikt over een uitgebreide klantenservice, die bereikbaar is via het
Internet, ons wereldwijde dealernetwerk of de telefonische helpdesk. Mocht u een
probleem niet zelf kunnen oplossen, dan kunt u van deze diensten gebruik maken.
Wanneer u om hulp vraagt
Wanneer u om service of hulp vraagt, gelieve u de volgende gegevens te vermelden:
naam van product
modelnummer
serienummer
software versienummers.
Deze informatie kunt u als volgt opvragen:
Probleem
Mogelijke oplossingen
Bericht “No data”
Controleer of de kabel tussen scanner en display goed aangesloten en onbeschadigd is.
Bericht “Scanner software incompatible”
Informeer bij uw Raymarine dealer naar de juiste software versies.
“Invalid scanner software: Version xx.x, Version xx.x required”
Onjuiste software versie geïnstalleerd. Neem contact op met uw Raymarine dealer.
Bericht “Scanner not responding”
Controleer of de kabel tussen scanner en display goed aangesloten en onbeschadigd is.
“Open array cannot be powered from the display”
Scanner is niet geschikt voor C-serie display - raadpleeg het hoofdstuk
Belangrijke informatie
in deze
handleiding.
“Scanner hardware fault”
Scanner werkt niet -
zie hoofdstuk 4 - Onderhoud en problemen oplossen
in deze handleiding.
De peiling getoond op het radarscherm is niet gelijk aan de feitelijke peiling
Voer de peilingcorrectie uit -
raadpleeg de installatie instructies.
Hoofdstuk 13: Onderhoud en problemen oplossen 201
1. Open het Software Services menu:
2. Noteer Product Name, Product ID, Serial Number en App Version uit het menu:
Via het Internet
U kunt de afdeling klantenservice bereiken via onze website: www.raymarine.com
Behalve een uitgebreid “Frequently Asked Questions” deel en service informatie vindt
u op onze website ook e-mail adressen van de Raymarine Technical Support afdeling
en adressen van Raymarine dealers over de hele wereld.
Als u geen toegang tot het Internet hebt, kunt u Technical Support ook telefonisch
bereiken. Onze specialisten zullen graag uw vragen beantwoorden over de installatie
en bediening van Raymarine producten en helpen bij het oplossen van problemen.
D8665_1
MENU
Setup
Highlight System
Diagnostics menu
Select System
Diagnostics menu
System Diagnostics
Highlight software
services
Select software
services menu
Radar Setup...
GPS Status
System Diagnostics...
Remove CF Card...
External Interfaces.....
Internal Interfaces.....
Software Services....
System Diagnostics
menu markeren
System Diagnostics
menu selecteren
Software Services
markeren
Software Services
selecteren
D9103_1
Unit Info : Software Details
Product Name
Product Family
Product ID
Serial Number
Bootcode Version
World Map Version
App Version
App Build Time
App Build Label
App Build Machine
C120 Display
C Series
D598
Serial no.xxxxxxxxxx
v0.06
v1.00
v3.99
Thu 22 Sep 2005 08:09:05
GMT
Development build
Full details of your particular unit and its
software displayed.
Hier worden alle gegevens van uw display en
software getoond.
202 C-serie display Naslaghandleiding
Europa:
Raymarine Limited
Anchorage Park, Portsmouth
PO3 5TD, England
Tel. +44 (0)23 9271 4713
Fax +44 (0)23 9269 4642
Navionics cartografie
Bij vragen over de cartografie kunt u direct contact contact opnemen met Navionics
via hun website:
www.navionics.com
of neem contact op met de klantenservice van Navionics:
Als u een fout of iets dat ontbreekt op een Navionics kaart wilt melden, kunt u die
informatie indienen op de website van Navionics, in het deel Discrepancy Report, dat u
bereikt via onderstaande link:
http://www.navionics.com/DiscrepancyReports.asp
Navionics klantenservice
Navionics Italy Via Fondacci, 269
Z.I. Montramito
55054 Massarosa Italië
Tel: +39-0584-329111
Fax: +39-0584-962696
sales@navionics.it
Navionics USA 6 Thatcher Lane
Wareham
MA 02571 USA
Toll Free: 800-848-5896
Tel: 508-291-6000
Fax: 508-291-6006
sales@navionics.com
Navionics Australia 134/85 Reynolds Street
Balmain
NSW 2041 Australië
Tel: +61-2-9555-2522
Fax: +61-2-9555-2900
sales@navionics.com.au
Navionics UK PO Box 38
Plymouth, PL9 8YY
Engeland
Tel: +44-1752-204735
Fax: +44-1752-204736
sales@navionics.co.uk
Bijlage A: Technische gegevens 203
Bijlage A: Technische gegevens
C70, C80 en C120 LCD kleurendisplays
Algemeen
Keurmerken:
CE
FCC
Voldoen aan essentiële eisen van 1995/5/EC, 1989/336/EC
Voldoen aan CFR47 deel 2 & 80
Afmetingen:
C70
C80
C120
253 x 175 x 110 mm zonder kantel-/zwenkvoet
283 x 210 x 110 mm zonder kantel-/zwenkvoet
356 x 264 x 114 mm zonder kantel-/zwenkvoet
Gewicht:
C70
C80
C120
1,2 kg
1,8 kg
3,0 kg
Montage Kantel-/zwenkvoet, inbouw in paneel als optie
Voedingsspanning 12 V of 24 V gelijkspanning nominaal (10,7-32 V gelijksp. max.)
Zwevende massa/volledig geïsoleerd
Stroomverbruik:
C70
C80
C120
9 W (max. helderheid)
10 W (max. helderheid)
12 W (max. helderheid)
Omgeving:
Temperatuur gebruik/opslag
Rel. luchtvochtigheid
Waterbestendig vlg. CFR46; geschikt voor buitenmontage
-10° C tot +50° C
max. 95% bij 35°C niet-condenserend
Bedieningselementen 9 vaste toetsen, 5 softkeys, trackpad en draaiknop
Cursor Contextgevoelig, geeft peiling/afstand, lengte/breedte, of diepte/
afstand op fishfinder aan
Display type Kleuren TFT LCD
Resolutie:
C70
C80
C120
640 x 480 pixels (VGA)
640 x 480 pixels (VGA)
800 x 600 pixels (VGA)
Scherm afmetingen:
C70
C80
C120
6,5 inch
8,4 inch
12,1 inch
Display vensters Kaart, radar, fishfinder, CDI, Data en Engine Monitor
Verlichting Scherm en toetsenbord: 0 tot 100% in 64 standen
Dag en nacht kleurenpaletten beschikbaar
Talen De beschikbare keuze is afhankelijk van uw lokatie.
204 C-serie display Naslaghandleiding
Systeem alarmen Wekker, anker, aankomst, diep, ondiep, MOB, uit koers,
temperatuur, timer
Aansluitingen 13-pens radar scanner
4-pens DSM
3-pens SeaTalk
5-pens NMEA
5-pens SeaTalk
2
/ NMEA2000
3-pens voeding
Interfaces Pathfinder radar scanner
1 x DSM ontvangen
1 x SeaTalk, ontvangen en zenden
1 x NMEA0183, ontvangen en zenden
1 x SeaTalk
2
/ NMEA2000
CompactFlash card sleuf
Waypoints 1000 waypoints ingevoerd via cursor, lengte/breedte, afstand en
peiling van cursorpositie of positie van boot.
Namen van 16 tekens kunnen worden toegewezen.
Waypoint symbolen en groepen.
Extra opslagcapaciteit beschikbaar op CompactFlash cards.
Waypoint overdracht Waypoint database via NMEA en CompactFlash cards. Software
verkrijgbaar voor conversie van waypoints naar Excel bestand.
Man overboord (MOB stand) Markering geplaatst met koerslijn; weergave van afstand, peiling,
lengte/breedte van MOB en tijd verstreken sinds MOB.
Schermfuncties Volledig, halve en kwart schermen beschikbaar afh. van functie.
Tevens 3 vensters pagina met 2 x 1/4 pagina venster en 1 x 1/2
pagina venster.
Informatie Weergegeven op horizontale of verticale databalk, incl. bootdata,
navigatiedata, diepte, omgevingsdata en winddata.
Algemeen
Bijlage A: Technische gegevens 205
Radar
Bereikcirkels (Range Rings) 1/8 (1/16)nm tot 72 (12) nm afhankelijk van scanner.
Prestaties bepaald door type en positie van scanner.
Range Ring nauwkeurigheid Beter dan +/- 1,5% van de max. bereikschaal in gebruik, of 22 m,
waarbij de hoogste waarde geldt.
Peiling nauwkeurigheid +/- 1°
Variabele
afstandsmarkeringen
2 x VRM, weergave in nm, sm, km
Elektronische peilinglijnen 2 x EBL, desgewenst zwevend, resolutie 1°
Peilingschaal 360° met schaalverdeling in stappen van 10°
2° kleine streepjes
10° grote streepjes
Minimum afstand 23 m
Afstandsonderscheiding 23 m
Presentatiestanden Head up, Course up of North up (instelbaar waar of magnetisch)
Relatieve of ware beweging
Scanner regeling Interference rejection, standby/transmit standen, pulse selectie,
Tune, Rain, FTC en Sea regelaars, met keuze van handmatige of
automatische instelling van gain, sea clutter en tune (Auto GST
TM
)
Magnetische sensor NMEA (nodig voor snelle koersdata, geschikt voor MARPA), of
SeaTalk
Waypoint weergave Bestemming waypoint weergegeven, met door gebruiker in te
stellen symbolen of groepen
MARPA Handmatige verwerving van 10 targets, automatische tracking,
gevaarlijk target alarm, veilige zone, target historie, ware of
relatieve vectoren, CPA graphics en indicatie van target snelheid/
koers, peiling/afstand, CPA en TCPA.
Variatiebron Auto (SeaTalk/NMEA/intern algoritme) of handmatig
Guard Zone alarm 2 bewakingszones, in te stellen gevoeligheid, geluidsalarm
Off Centre functie (uit midden
plaatsen)
Bij relatieve beweging, 66% van radius (behalve in max. bereik)
Wakes (sporen) 10s, 30s, 1 min, 5 min, 10 min, OFF
Target Expansion Door gebruiker te selecteren, 2 standen beschikbaar, OFF
Timed TX (getimed zenden) Rotatieperiode: 10, 20 of 30 scans
Herhalingsperiode: 3, 5, 10 of 15 minuten
AIS overlay Schakelt AIS symbolen aan/uit. Afstand instellen en koers/snelheid
vectoren en ROT weergeven. Gedetaileerde AIS data, veiligheids-
informatie, ALR en SRM berichten bekijken. Veilige zone instellen.
206 C-serie display Naslaghandleiding
Kaart
Cartografie Navionics kaarten op CompactFlash cards
Ingebouwde wereldkaart.
Kaartschalen 1/64 nm (als cartografische details beschikbaar zijn) tot 4000 nm.
Presentatiestanden Head up, Course up of North up (instelbaar waar of magnetisch)
Relatieve of ware beweging.
Waypoints 1000 waypoints ingevoerd via cursor, lengte/breedte, afstand en
peiling van cursorpositie of positie van boot.
Namen van 16 tekens kunnen worden toegewezen.
Waypoint symbolen en groepen.
Extra opslagcapaciteit beschikbaar op CompactFlash cards.
Waypoint overdracht Waypoint database via NMEA.
Routes Een route kan max. 50 waypoints bevatten. Max. 100 routes
kunnen in het interne geheugen worden opgeslagen.
Extra opslagcapaciteit beschikbaar op CompactFlash cards.
SmartRoute voor het creëren van een route op basis van een track.
Track History 10 tracks met elk max. 1000 punten kunnen in het interne
geheugen worden opgeslagen. Optimalisatie van track reduceert
aantal gebruikte punten.
Extra opslagcapaciteit beschikbaar op CompactFlash cards.
Alarmen Programmeerbare alarmen voor waypoint aankomst, koers-
afwijking, anker, ankerdrift, positiebepaling/data verloren,
afteltimer en wekker.
Navigatie informatie Positie eigen boot in lengte/breedte, XTE, TTG en SOG/COG naar
keuze. Peiling en afstand naar waypoint. Peiling en afstand naar
cursor en ETA.
Variatiebron Auto (SeaTalk/NMEA/intern algoritme) of handmatig.
AIS overlay Schakelt AIS symbolen aan/uit. Afstand instellen en koers/snelheid
vectoren en ROT weergeven. Gedetaileerde AIS data, veiligheids-
informatie, ALR en SRM berichten bekijken. Veilige zone instellen.
Radar/kaart overlay Radarbeeld kan op alle kaartschermen worden geprojecteerd.
Fishfinder
Transducer Transom-mount, in-hull of thru-hull.
Uitgangsvermogen:
Standaard transducer
Transducer met hoge prestaties
Instelbaar tot 600 W RMS.
Instelbaar tot 1000 W RMS.
Frequenties Twee, 50 kHz en 200 kHz.
Pulslengte 100 μsec tot 4 msec.
Maximum transmissiesnelheid 1580 pulsen/min bij 15 m bereik.
Diepte:
Standaard transducer
Transducer met hoge prestaties
1 m tot 1000 m.
1 m tot 1700 m.
Alarmen Vis alarm, vis alarm diepte, ondiepe en diepe vis limiet.
Bijlage A: Technische gegevens 207
Data
Motorbewaking
Ga maar www.raymarine.com voor een lijst van geschikte motoren.
Navtex
AIS
Interfaces
Paneel type 5 panelen beschikbaar. Vooraf gedefinieerd (Navigatie, Waypoint,
Route, Fishing of Sailing) of door gebruiker te configureren.
Beschikbare data Positie van boot, actief waypoint, TTG, VMG - Waypoint, diepte,
COG SOG, koers, snelheid, getij/drift, trip, log, grond log, grond
trip, roer, lokale tijd en datum, zeewatertemperatuur, schijnbare
wind, ware wind, VMG wind, grond wind, XTE, kompas, vastge-
zette koers, waypoint data, luchtdruk, luchttemp., lokale data.
Paneel type 5 panelen beschikbaar. Vooraf gedefinieerd (motor, motor en
brandstof, brandstofvoorraad, motor en brandstofvoorraad, twee
of drie motoren) of door gebruiker te configureren.
Beschikbare data Toerenteller, boostdruk, dynamo, motoroliedruk, koelvloeistof-
temperatuur, motor bedrijfsuren, brandstofvoorraad (tank 1 & 2),
brandstofverbruik, totale brandstofvoorraad, belasting.
Alarmen Inkomend bericht (te selecteren categorieën)
Berichtenlijst Sorteerbaar
Target symbolen Slapend, geactiveerd, geselecteerd, gevaarlijk en verloren.
Target informatie AIS vectoren, veiligheidsinformatie en alle AIS data.
Voorkoming van aanvaringen Veilige zones en veiligheidsberichten.
Alarmen Lokale alarmberichten, verloren targets
DSM aansluiting Voor communicatie met DSM High Definition Fish Imaging (HDFI)
NMEA 0183 invoer GLL, GGA, GLC, GTD, VTG, BWC, BWR, RMA, RMB, RMC, XTE,
VHW, HDG, HDM, HDT, DBT, DPT, APB, VLW, MWV, WPL, RTE, DSC
en ZDA.
Te selecteren 4800, 4800 Navtex, 9600 Navtex of 38,400 AIS.
NMEA uitvoer - door gebruiker
te selecteren
APB, BWC, BWR, DBT, DPT, GGA, GLL, MTW, RMA, RMB, RMC,
RSD, TTM, VLW, VHW, VTG, WPL, VHF/DSC en ZDA
SeaTalk invoer Diepte, SOG, COG, positie, waypoint nummer, afstand/peiling,
TTG, bootsnelheid, tijd, XTE, koers, wind, data, Log/Trip, stuurau-
tomaat status, temperatuur, MOB en cursorpositie.
208 C-serie display Naslaghandleiding
SeaTalk uitvoer Cursor data, bewakingszone en navigatiedata, overgenomen
(bridged) van NMEA.
SeaTalk
2
invoer
SeaTalk
2
uitvoer
AIS ontvanger Voor het ontvangen of ontvangen en verzenden van AIS data.
Bijlage B: Lijst van afkortingen 209
Bijlage B: Lijst van afkortingen
AIS Automatisch Identificatie Systeem km Kilometer
ALR Alarm kpa Kilopascal
°C Graden Celsius KPH Kilometer per uur
°F Graden Farenheit kt Knopen
amp Ampère
ky Kiloyard
Auto Automatisch l liter
CAT Categorie Lat Breedtegraad
CCFL Koude-kathode fluorescentiebuis Lon Lengtegraad
CDI Koersafwijking indicator m Meter
COG Koers over de grond Man Handbediening, handmatig
C-Up Koers-boven oriëntatie MARPA Mini Automatic Radar Plotting Aid
CPA Dichtstbijzijnde naderingspunt MMSI Maritime Mobile Service Identity
DC Gelijkstroom MOB Man overboord
DSC Digital Selective Calling MPH Mijl per uur
DSM Digitale echolood module nm Zeemijl
EBL Elektronische peilinglijn
NMEA
National Marine Electronics Association
EMC Elektromagnetische compatibiliteit N-Up Noorden-boven oriëntatie
ETA Geschatte aankomsttijd OSH Automatische offshore modus
fa Vadem PSI Pond per vierkante inch
ft Voet RM Relatieve beweging
FTC Fast Time Constant
RTE Route
gal Gallon
ROT Wendsnelheid
GPS Global Positioning System
s seconde
HBR Automatische haven modus SHM Ships Heading Marker
HDFI High Definition Fish Imaging sm Mijl
HDG Koers (vaarrichting) SOG Snelheid over de grond
H-Up Vaarrichting-boven oriëntatie SRM Veiligheidsbericht
KHz Kilohertz STDBY Standby
210 C-serie display Naslaghandleiding
STN Station
TCPA Tijd tot dichtstbijzijnde naderingspunt
TM Ware beweging
TTG Tijd te gaan
TVG Time Variable Gain
TX Zenden
UTC Universal Time Constant
VMG Goedgemaakte snelheid
VRM Variabele afstandmarkering
WPT/ Waypoint/Waypoints
XTE Koersafwijking
Bijlage C: Lijst van cursor labels 211
Bijlage C: Lijst van cursor labels
Label Object Applicatie
A/B Meetlijn Kaart
AIS AIS target Kaart
COG Koers over de grond vector Kaart
CTR Centrum van radarbeeld Radar
FLT Zwevende EBL/VRM Radar
GRD Bewakingszone Radar
HDG Koersvector Kaart
MARPA MARPA target Radar
MOB Man overboord markering Kaart en radar
POS Positie van de boot Kaart
RTE Route etappe Kaart
SHM Koersmarkering Radar
TIDE Getij indicator Kaart
VRM/EBL VRM en EBL, 1 of 2 Radar
WIND Wind indicator Kaart
WPT Waypoint Kaart en radar
212 C-serie display Naslaghandleiding
Trefwoordenregister 213
Trefwoordenregister
A
Aan/uit zetten, 5
fishfinder instellingen
, 119
scanner werkstanden, 125
Aankomst alarm straal
, 190
Aanvaring voorkomen
, 142
met AIS, 174
met bewakingszone
, 143
met MARPA, 145
met VRM en EBL, 140
Actief venster
, 15
Actieve alarmlijst
, 177
Afkortingen
, 209
Afstand, meten
, 137
AIS
aanvaring voorkomen, 174
alarmen, 176
actief, 177
lijst
, 191
lokaal, 177
alle AIS informatie, 174
gebruiken
, 171
informatie weergeven, 171
informatieklassen, 169
lijst
, 173
menu, 178
opties, 176
selecteren
, 171
simulator, 177
status, 171
target informatie
, 172
target symbolen
, 172
vectoren
, 173
veilige zone
, 175
instellen
, 175
tijd tot
, 175
veiligheidsberichten
, 176
veiligheidsinformatie
, 173
wat is AIS?
, 169
Alarmen
, 27
aankomst alarm straal, 190
AIS, 176
actief
, 177
gevaarlijk target, 175
lokaal, 177
AIS alarmlijst
, 191
anker
, 189
bewakingszone
gevoeligheid
, 190
bovenste temperatuur limiet
, 189
diep
vis limiet
, 191
diepte, 191
fishfinder
diep
, 112
ondiep, 112
vis
, 112
man overboord (MOB), 26
onderste temperatuur limiet, 189
ondiep
diepte alarm
, 191
ondiep alarm, 191
vis limiet
, 190
opheffen, 27
radar bewakingszone, 143
setup menu
, 76, 189
anker alarm, 189
anker alarm straal, 189
fishfinder
, 190
navigatie alarmen instellen, 190
radar, 190
systeem alarmen instellen
, 189
temperatuur alarm, 189
timer, 189
uit koers
, 190
uit-koers alarm, 190
vis alarmen, 190
wekker
, 189
Anker alarm
, 189
Annuleren
MARPA targets
, 149
Applicaties
configureren, 179
selecteren
, 14
weergeven
, 8
Archiveren
op CompactFlash card, 19
op een PC
, 22
A-Scope
, 100
Automatisch
gain modus
, 117
werkfrequentie
, 116
Autorange
, 87
B
Bedieningselementen, 6
softkeys, 7
toetsen
, 7
Bedieningspaneel
, 6
Beeld verschuiven
, 102
Beheer van waypoint lijst
, 38
214 C-serie display Naslaghandleiding
Bereik
cirkels, 131
getoond bereik veranderen
, 102
Berichten
Navtex
beheren
, 166
Navtex categorieën
, 166
veiligheid AIS, 176
weer, 165
Bewakingszone
, 143
cirkel
, 144
gevoeligheid, 190
sector, 143
Bewegende objecten
, 77
Bewegingsmodus
, 86
autorange
, 26, 87
instellen, 85, 130
relatief, 86, 131
waar
, 87, 131
Bewerken
dialoogvensters
, 11
route selecteren om te bewerken, 68
routes
, 68, 82
track selecteren om te bewerken, 69
tracks, 68, 82
waypoint symbool of groep
, 37
waypoints, 35
Blind
echo’s
, 122
sectoren
, 124
Bodem
beeld
, 98
Boot
positie, 46
positie op databalk
, 182
symbool
, 46
verplaatsing
, 86, 131
Bottom
fill
, 106
lock
, 105
C
Card
informatie ophalen van, 19
informatie opslaan op, 19
plaatsen
, 18
uitnemen, 18
Cards met elektronische kaarten
, 44
Cartografie
details tonen/verbergen
, 90
instellen
, 94
technische hulp van Navionics
, 202
CDI
stuur instructies
, 159
weergeven
, 160
Cirkel bewakingszone
, 144
Clutter
, 124
COG
, 74
op databalk, 182
CompactFlash cards
, ii, 17, 19
gebruik
, 17
informatie ophalen van, 20
informatie opslaan op, 19
informatie verwijderen van
, 21
plaatsen, 18
uitnemen, 18
waarschuwingen
, 17
Contact
Navionics
, 202
Raymarine, 201
CPA
graphics, 147
vectoren, 147
Cursor
, 8
automatisch verbergen, 193
positie op databalk
, 183
Cursorlabels
, 211
D
Dag, gebruik bij
instellen van display verlichting, 16
Daglicht, instelling van display
, 16
Data master
, 188
Databalk
, 9
datagroepen
, 182
instellen, 181
grootte, 181
inhoud aanpassen
, 182
positie
, 181
Database lijsten
, 9
Datum
, 91, 92
formaat
, 13, 186
op databalk
, 183
Declutter
, 90
Detecteren van targets
, 121
Dialoogvensters
, 9
wijzigen, 11
Dichtstbijzijnde
haven, 48
havendienst, 48
waterstandstation, 48
waypoint
, 48
Diensten
, 52
Diep
alarm
, 112
diep alarm
, 191
waarde
, 191
Trefwoordenregister 215
diepte alarm
waarde, 191
vis limiet
, 191
Diepte
bereik
, 119
contouren, 95
tonen/verbergen
, 90
diep alarm, 112
lijnen, 110, 113
markering
, 111
ondiep alarm, 112
spot peilingen, 94
target ID
, 110, 113
van cursor (fishfinder), 110
van targets, 99, 110
veiligheidscontouren
, 95
verstelling, 114
waarde, 108, 110
grootte
, 113
grootte veranderen, 108
positie, 113
verbergen
, 109
Digitale data applicatie
paneel selecteren
, 153
Display
alarmen
, 27
cartografische details tonen/verbergen
, 90
Fishfinder application, 98
instellen
cursor automatisch verbergen
, 193
setup menu, 193
softkeys automatisch verbergen, 193
tekst grootte
, 194
toetsen pieptoon, 194
resetten
, 196
verlichting instellen
, 16
Doorgeven van NMEA koers
, 188
DSC bericht
, 188
DSM
instellen
, 115
reset
, 115
E
EBL, 140
peiling modus, 132
zweven ongedaan maken
, 142
zwevend, 140
Echo’s
blind
, 122
indirect
, 122
meervoudig
, 122
Eén-frequentie modus
, 116
Eenheden
instelmenu
, 186
afstand
, 187
diepte, 187
luchtdruk
, 187
meten, 13
snelheid, 187
temperatuur
, 187
volume, 187
meten, 13
setup menu
, 187
Eigen boot, veilige zone
, 148, 176
Elektronische kaarten
, 44
EMC normen
zie ook
Voorwoord
engine
, 161
Engine monitor
, 161
Extern alarm, opheffen
, 28
F
Fast time constant, 134
Fishfinder
2e echo onderdrukken, 115
alarmen instellen, 190
A-Scope, 100
beeld verschuiven
, 102
beschrijving beeld, 98
bodem
structuur
, 98
bottom
fill, 106
lock
, 105
cursor diepte, 110
diep alarm, 112
diepte
bepalen
, 110
cursor
, 110
lijnen
, 110, 113
target ID
, 110
verstelling
, 114
waarde
, 108, 113
DSM reset
, 115
factoren die het beeld kunnen verstoren
, 100
frequentie
automatisch, 116
handmatig
, 116
één frequentie, 116
twee frequenties, 116
kalibratie
, 114
werkfrequentie, 116
gain functies, 119
Gain instellingen
, 117
gain regeling
auto, 117
handmatig
, 118
getoond bereik veranderen
, 102
216 C-serie display Naslaghandleiding
instellen, 112
DSM, 115
transducer
, 114
weergave, 113
interpreteren van bodemstructuur, 98
isoleren van bodemvis
, 106
white line, 106
kleur
gain
, 118
palet, 113
live beeld, 100
markeren van een positie
, 109
overzicht, 97
ping
aan/uit zetten
, 115
snelheidslimiet, 115
principes, 97
snelheid verstelling
, 114
SONAR storingsonderdrukking, 115
target
afstand
, 110
diepte, 110
dieptewaarde, 113
temperatuur verstelling
, 114
time varied gain (TVG), 119
trip teller resetten, 115
TVG
, 119
vermogen instellen, 119
verschuiven, 113
snelheid
, 107, 113
stilzetten, 107
vis alarm, 112
VRM
, 110, 111
werkfrequenties, 116
white line
, 106
zoomen
, 104
Frequentie kalibreren
, 114
FTC
, 134
G
Gain, 133
instellen
, 119
regeling, 132
Geactiveerd AIS target
, 172
Geavanceerde instellingen
radar
, 151
Geselecteerd AIS target
, 172
Getij
informatie, 75
station
waterstanden, 49
vectoren
, 75
Getij drift, op databalk
, 183
Gevaarlijk AIS target
, 172
Gevaarlijk target alarm
, 175
GOTO functie
, 57
GPS, status
, 191
Grondwind, op databalk
, 183
H
Handmatig
gain regeling
, 118
variatie, 186
werkfrequentie, 116
Havens
symbool, 51
zoek dichtstbijzijnde, 48
zoeken, 50
HDG,
zie
koers indicatie, 74
Head up modus
, 85, 129
H-UP
, 129
I
Indirecte echo’s, 123
Instellen
fishfinder
, 115
kompas, 193
Navtex weerberichten
, 165
Instellingen
kaart
, 91
menu, 184
radar
, 151
werkwijze, 13
Instellingen en data reset
, 186
Integratie
, 1
Interference rejection
, 115, 135
SONAR interference rejection, 115
K
Kaart
aan-de-grond alarm
, 76
aanvullende informatie
, 47
applicatie
gebruik, 44
autorange
, 87
cards
, 19, 43
cartografie setup menu
, 94
COG indicatie
, 74
combineren met radar, 76
getij informatie, 75
grenzen
, 90, 94
havens en diensten info, 50
huidige positie, 46
instellingen
, 91
bewegingsmodus
, 86
kaart oriëntatie
, 85
koers indicatie
, 74
koersafwijking indicator (CDI)
, 75
lokale informatie
, 50
Trefwoordenregister 217
MARPA, 77
meten van afstand, 55
navigeren naar waypoint
m.b.v. de cursor
, 32, 57
m.b.v. GOTO, 32
m.b.v. WPTS MOB toets
, 32
stoppen, 33
via de waypoint lijst, 57
objecten en details
, 47
offset, 92
oriëntatie, 85
presentatie
, 83
radar
overlay, 77
synchronisatie
, 137
rasterlijnen, 94
routes
creëren
, 60
doorgaan naar volg. waypoint in route, 66
verwijderen, 73, 74, 83
volgen
, 64
schaal synchronisatie, 137
scherm, 45
synchroniseren met radarbereik
, 76
tekst, 94
tonen/verbergen
waypoint
, 88
informatie, 88
naam, 88
nummer
, 88
tracks
bewerken, 68, 82
creëren
, 80
definitie, 79
route van track maken
, 81
track creëren
, 80
uit-koers alarm
, 76
vectoren
, 74
veiligheid
, 43
verplaatsen over
, 46
verschuiven
, 46
verschuiving
, 92
waypoint aankomst alarm
, 76
weergave
, 83
lokaal, 84
meerdere, 84
systeem
, 84
weergeven, 45
details veranderen, 90
gedetaileerd/simpel
, 94
wind indicatie
, 75
XTE opnieuw starten
, 73, 83
zoomen
, 46
Kaart, elektronisch
, 44
Kaartplotter
zoomen
, 46
Kleur
gain, 118
palet, 16, 113
Kleurenpalet
, 16
Koers
afwijking indicator
, 75
course up modus
, 85
indicatie, 74
op databalk, 182
over de grond indicatie
, 74
vectoren, 91
Koersafwijking
op databalk
, 182
opnieuw starten
, 73, 83
terugzetten, 57
Kompas instellen
, 193
L
Land kenmerken, 95
Land objecten
, 90
Lichtsectoren
, 90, 95
Lijst, AIS
, 173
Live beeld
, 100
Log trip, op databalk
, 182
Lokaal
informatie, 50
kaartweergave, 84
Lokale AIS alarmen
, 177
Luchtdruk, op databalk
, 183
Luchttemperatuur, op databalk
, 183
M
Man overboord (MOB), 26
Maritiem
kenmerken
, 95
MARPA
aanvaring voorkomen
, 145
annuleren van targets
, 149
CPA vectoren
, 147
op kaart
, 77
overzicht
, 145
risico analyse, 146
setup, 148
symbolen
, 146
target
data, 146
symbolen
, 146
verwerven van targets
, 149
werkbereik
, 146
MARPA opties
, 176
Meervoudige echo’s
, 122, 124
Meetlijn
, 55
218 C-serie display Naslaghandleiding
positie veranderen, 55
verwijderen, 55
Menu’s
AIS, 178
alarm setup, 189
fishfinder alarmen, 190
navigatie alarmen
, 190
radar alarmen, 190
systeem alarmen, 189
cartografie setup
, 94
display instellen, 193
fishfinder, 113, 115
kaart instelllingen
, 91
openen, 10
radar setup, 150
system integration setup
, 188
system setup, 185
units setup, 187
Menu’s openen
, 10
Meten
afstand, 55, 137
met VRM, 138
peiling, 137
MOB
data type, 186
markering, 26
opheffen, 27, 28
positie markeren
, 26
Motorbewaking
data inhoud
, 163
overzicht, 161
type paneel
, 163
Multimedia cards
, ii
gebruik, 17
waarschuwingen
, 17
N
Naam wijzigen
route
, 73, 74, 83
track
, 73, 74, 83
Nacht, gebruik bij
instellen van display verlichting
, 16
Navigeren
, 55
alarmen instellen, 190
markering symbolen
, 95
markeringen, 95
met GOTO, 32
naar een bepaalde positie
, 32
naar een waypoint, 32, 56
naar waypoint
m.b.v. de cursor
, 32
via de waypoint lijst
, 32
stop navigeren naar waypoint
, 33
weergave behouden
, 58
Navionics
technische ondersteuning
, 202
Navtex
berichten
beheren, 166
bekijken, 165
categorieën
, 166
sorteren, 167
instellen, 165
overzicht
, 165
waarschuwingsberichten, 165
NMEA
koers doorgeven
, 188
poort instelling
, 188
uitvoer instellen, 188
Noodsituaties
man overboord
, 26
Noodsituaties en waarschuwingen
, 26
Noodsituaties, man overboord
, 26
North up modus
, 85
O
Object informatie, 91
Omkeren van een route
, 69
Onderdelen
, 201
Onderhoud
, 195
periodieke controles, 195
reinigen van de display, 195
Ondiep
alarm, 112
diepte alarm, 191
ondiep alarm, 191
vis limiet
, 190
Onzeker AIS target
, 172
Opheffen
alarmen
, 27, 28
MOB
, 27
Oriëntatie
course up
, 85
head up
, 85
kaart
, 85
north up, 85
radar, 128
Overbrengen van informatie van een PC
, 22
Overlay
radar op kaart, 77
Overzicht
, 1
P
Pagina
indeling, configureren
, 179
selecteren
, 14
sets
aanpassen, 179
Trefwoordenregister 219
configureren, 180
selecteren, 14
Panning
2D kaart, 46
PC
archiveren van informatie
, 22
overbrengen van informatie, 22
Peiling
afstellen, 151
meten, 137
modus, 186
voor EBL
, 132
Ping
aan zetten
, 115
snelheidslimiet, 115
Plaatsen van een waypoint
, 31
Pop-up berichten
, 9
Positie
modus, 185
waar ben ik?, 46
Presentatie
kaart vensters
, 83
Problemen oplossen
, 197
Q
Quick Route, 65
R
Radar
aan/uit, 125
aanvaring voorkomen
, 142
bewakingszone, 143, 144
met MARPA, 145
met VRM en EBL
, 140
alarm setup menu
, 190
annuleren van targets
, 149
beeld verbeteren
FTC, 134
gain instellen
, 133
interference rejection
, 135
met gain functies
, 132
rain clutter
, 134
sea clutter, 133
sporen, 136
Tune radar
, 133
bereik, 137
synchroniseren met kaart, 76
bereikcirkels
, 131
bewakingszone, 143
bewegingsmodus, 130
boot verplaatsing
, 131
cirkel bewakingszone
, 144
combineren met kaart
, 76
detecteren van targets
, 121
EBL
, 140
peiling modus, 132
FTC
, 134
gain, 132, 133
geavanceerde instellingen, 151
head up modus
, 129
instellen
bereik veranderen, 137
MARPA
, 148
instellingen
sporen, periode, 151
storing
, 151
interference, 125
MARPA, 145
CPA vectoren
, 147
relatief, 148
ware modus, 147
op kaart
, 77
overzicht, 145
target
data
, 146
symbolen, 146
werkbereik, 146
maximum bereik
, 122
meten
afstand, 137
peiling
, 137
oriëntatie, 128, 129
overlay op kaart, 77
overzicht van beeld
, 126
principes, 121
rain clutter, 134
relatieve bewegingsmodus
, 131
risico analyse, 146
scanner werkstanden
standby
, 125
timed transmit
, 125
zenden
, 125
sector bewakingszone
, 143
sporen
, 136
storing
onderdrukken
, 135
synchroniseren van radarbereik met kaart
, 76
targets
, 121
historie, 148
MARPA op kaart, 77
Tune
, 133
vector lengte, 148
veilige zone, 148, 176
venster wijzigen
, 128
verminderde prestaties
, 122
blinde sectoren
, 124
indirecte echo’s
, 123
meervoudige echo’s
, 124
rain clutter
, 125
220 C-serie display Naslaghandleiding
sea clutter, 124
zijlobben, 123
verwerven van targets
, 149
VRM, 140
ware beweging, 131
zweven van VRM/EBL ongedaan maken
, 142
zwevende VRM/EBL, 140
Rain clutter
, 125, 134
Relatieve beweging
kaart
, 86
radar
, 131
Relatieve modus CPA vectoren
, 148
Resetten
display
, 196
het systeem, 186
instellingen en data reset
, 196
Risico analyse
, 146
RM
, 131
Roer, op databalk
, 182
Rollende weg
, 160
Routes
bewerken
, 68, 82
kleur veranderen, 73, 74, 83
koers wijzigen
, 69
naam wijzigen, 73, 74, 83
creëren, 60
definitie
, 59
details bekijken, 67
doorgaan naar volg. waypoint in route, 66
maken van track
, 81
omkeren, 69
overzicht, 58
selecteren
, 68
verwijderen
, 73, 74, 83
volgen
, 64
S
Scanner werkstanden, 125
Schijnbare wind, op databalk
, 183
Schoonmaken, display
, 195
Sea
clutter
, 124, 133
SeaTalk alarmen
, 188
SeaTalk2
toetsenbord, 188
Sector bewakingszone
, 143
Selecteren van paginaset
, 194
Settings reset
, 186
Simulator
, 4, 186
AIS
, 177
Slapend AIS target
, 172
Snelheid
op databalk
, 182
verstelling
, 114
Snow clutter
, 125
Softkeys
automatisch verbergen
, 193
SOG op databalk
, 182
SONAR interference rejection
, 115
Sorteren
weerberichten lijst, 167
Speciale tekens
, 186
Sporen
periode
, 151
Spot peilingen
, 94
tonen/verbergen, 90
ST290 systeem
, 188
Standby
, 151
Status
balk, 9, 45
symbolen, 9, 12, 171
Stilzetten van fishfinder beeld
, 107
Storing onderdrukken
, 151
2e echo, 115
Sturen met CDI
, 159
Symbolen
AIS target, 172
boot, 46
diensten, 52
haven
, 51
MARPA, 146
navigatie markeringen, 95
waypoint
, 88
Synchroniseren
kaart met radarbereik
, 76
Systeem
alarmen instellen, 189
integratie
, 186
setup menu
, 188
setup menu
, 185
Systeem diagnose
, 194
T
Taal, 13, 186
Target
afstand
, 110
AIS symbolen
, 172
annuleren, 149
diepte, 110, 148
dieptewaarde
, 113
expansie, 151
geactiveerd, 172
geselecteerd
, 172
gevaarlijk
, 172
gevaarlijk alarm
, 175
grootte
, 100
Trefwoordenregister 221
historie, 148
informatie, 172
onzeker
, 172
slapend, 172
verloren, 172
verwerven
, 149
Targets
radar
, 121
TD Setup
, 185
Technische hulp
, 199
Raymarine producten, 201
zie ook
Voorwoord
Tekst
grootte
, 194
speciale tekens, 186
tonen/verbergen
, 90
Temperatuur
alarm
, 189
bovenste limiet, 189
onderste limiet
, 189
lucht, 183
verstelling, 114
zeewater
, 183
Terugzetten
koersafwijking
, 57
Tijd
formaat
, 13, 186
op databalk
, 183
Timer
, 189
TM
, 131
Toetsen
, 7
Toetsen pieptoon
, 194
Toetsenbord
SeaTalk2
, 188
Tonen/verbergen
bereikcirkels, 131
cartografische details
, 90
dieptecontouren
, 90
kaartgrenzen
, 90
land en zee objecten
, 90
lichtsectoren
, 90
softkeys
, 193
spot peilingen, 90
tekst, 90
waarschuwings- en route-info
, 90
waypoint, 88
informatie, 88
naam
, 88
symbool, 88
waypoint groep, 88
waypoint nummer
, 88
waypoint symbolen
, 42
Tracks
bewerken
, 68, 82
creëren, 80
definitie
, 79
route van track maken, 81
selecteren, 69, 82
track creëren
, 80
verwijderen, 73, 83
Transducer
kalibratie
, 114
status, op databalk
, 183
vermogen, 119
Trip teller reset
, 115
Tune radar
, 133
TVG
, 119
Twee-frequentie modus
, 116
U
Uit-koers alarm, 190
V
Variatiebron, 186
Vectoren
AIS
, 173
CPA, 147
kaartvectoren gebruiken
, 74
lengte, 91, 148
Veilige zone
AIS
, 175
cirkel
, 148, 176
eigen boot, 148, 176
ring, 148, 176
tijd tot
, 148, 176
Veiligheid
, 195
AIS berichten, 176
zie ook
Voorwoord
Veiligheidscontouren
, 95
Veiligheidsinformatie AIS
, 173
Venster
actief
, 15
selecteren
, 14
Verlichting instellen
, 16
Verlichting, instellen
, 16
Verloren AIS target
, 172
Verplaatsen
waypoint, 35
in een groep, 72, 83
waypoints tussen groepen, 39
Verplaatsen over de kaart
, 46
Verplaatsing
boot, 86
Verschuiven
, 113
snelheid
, 107, 113
stilzetten
, 107
Verstelling
222 C-serie display Naslaghandleiding
diepte, 114
snelheid, 114
temperatuur
, 114
Verwijderen
informatie van CompactFlash cards
, 21
routes, 73, 82, 83
tracks
, 73, 83
waypoint, 37
waypoint groep, 41
Verwijderen van waypoint
, 36
m.b.v. cursor
, 36
via waypoint lijst, 36
Vis alarm
, 190
VMG Wind/Waypoint, op databalk
, 182
Volgen
route
, 64
VRM
, 110
gebruik met fishfinder
, 111
gebruik met radar, 140
meten met, 138
zweven ongedaan maken
, 142
zwevend, 140
W
Waar
bewegingsmodus
, 87, 131
wind, op databalk, 183
Waarschuwingen
, 26, 27
Navtex weer, 165
Waarschuwings- en route-info
, 95
tonen/verbergen
, 90
Waarschuwingsberichten, Navtex
, 165
Wachtwoord beveiliging
, 22
aan/uit zetten, 24
instellen
, 23
Wakes
, 136
Ware modus
CPA vectoren
, 147
Waterstanden
informatie
, 49
Watertemperatuur
, 183
Waypoint
, 42
Waypoint groepen
, 38
groep andere naam geven
, 40
groep verwijderen, 41
nieuwe groep maken, 39
tussen groepen verplaatsen
, 39
Waypoints
aankomst
, 57
alarm, opheffen, 57
alle verwijderen
, 37
beheren van waypoint lijst
, 38
fishfinder
, 109
gegevens veranderen, 35
naar nieuwe positie slepen, 35
nieuwe coördinaten invoeren
, 35
groepen, 38
groep andere naam geven, 40
groep verwijderen
, 41
nieuwe groep maken, 39
tonen/verbergen, 88
waypoint tussen groepen verplaatsen
, 39
in nieuwe routes, 60
navigeren naar, 56
met cursor
, 57
via de waypoint lijst, 32
via waypoint lijst, 57
navigeren naar waypoint
m.b.v. de cursor
, 32
overzicht, 29
plaatsen
op bekende positie
, 31
op cursor, 31
radar
een positie markeren
, 128
standaard symbool en groep veranderen, 37
stop navigeren naar
, 33, 58
symbolen
tonen, 42
tonen/verbergen
, 88
toevoegen, 69
tonen
per symbool of groep
, 42
tonen per symbool of groep, 42
tonen/verbergen, 88
naam
, 88
nummer, 88
symbool
, 88
waypoint groep
, 88
verwijderen
, 36
m.b.v. cursor
, 36
m.b.v. waypoint lijst
, 36
wachtwoord beveiliging
, 22
aan/uit zetten
, 24
instellen
, 23
waypoint informatie bekijken
m.b.v. de cursor
, 33
via de waypoint lijst, 33
weergave instellen, 41
weergave
, 41
Weergeven
actuele details, 50
applicatie, 8
CDI applicatie, 160
digitale data applicatie
, 153
fishfinder
, 113
kaart
, 45
Trefwoordenregister 223
MARPA targets, 77
vensters, 83
kaart applicatie
, 45
kaart details, 87
man overboord (MOB), 26
motorbewaking applicatie
, 161
objecten en details, 47
route details, 67
waterstanden
, 49
waypoint
groepen, 42
symbolen
, 42
waypoint groepen, 42
waypoint informatie, 33
waypoint symbolen
, 42
waypoints, 41
weergave van waypoints, 41
Wekker
, 189
Werkfrequenties
automatisch, 116
handmatig, 116
White line
, 106
Wind
data op databalk
, 183
indicatie
, 75
vectoren, 75
Woordenlijst
, 209
X
XTE
op databalk
, 182
opnieuw starten, 73, 83
terugzetten, 57
Z
Zee
kenmerken
, 95
temperatuur, op databalk
, 183
Zee objecten
, 90
Zendperiode
, 151
Zijlobben
, 123
Zoom
Fishfinder
, 104
positie, 104
Kaart
, 46
Radar, 137
Zweven van VRM/EBL ongedaan maken
, 142
Zwevende VRM/EBL
, 140
224 C-serie display Naslaghandleiding
24

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln
1

Forum

raymarine-c120
  • MOB wurde gedrückt. Position soll wieder gelöscht werden Eingereicht am 16-9-2022 17:46

    Antworten Frage melden

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Raymarine C120 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Raymarine C120

Raymarine C120 Kurzanleitung - Deutsch - 20 seiten

Raymarine C120 Bedienungsanleitung - Deutsch - 266 seiten

Raymarine C120 Installationsanweisung - Deutsch - 56 seiten

Raymarine C120 Zusatzinformation - Englisch - 54 seiten

Raymarine C120 Kurzanleitung - Englisch - 19 seiten

Raymarine C120 Bedienungsanleitung - Englisch - 240 seiten

Raymarine C120 Installationsanweisung - Englisch - 54 seiten

Raymarine C120 Zusatzinformation - Holländisch - 9 seiten

Raymarine C120 Zusatzinformation - Holländisch - 28 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info