Hoofdstuk 4: Calibratie
31
Diepte verstelling (offset)
WAARSCHUWING:
Het gebruik van onjuiste offset-waarden kan in misleidende
weergave van dieptewaarden resulteren, met het risico van aan de
grond lopen.
Via het scherm voor de diepte verstelling of offset kunt u het exacte
punt op het schip instellen van waaraf de diepte wordt gemeten. Dat
punt kan zijn:
• De transducer. Zet de offset op nul. Met een offset van nul staat
boven aan het scherm de tekst OFST.
• De onderkant van de kiel. Stel een negatieve offset in, gelijk aan de
verticale afstand tussen de transducer positie en de onderkant van de
kiel. Met een negatieve offset ingesteld staat boven aan het scherm
de tekst KEEL.
• De waterlijn. Stel een positieve offset in, gelijk aan de verticale
afstand tussen de transducer positie en de waterlijn. Met een
positieve offset ingesteld staat boven aan het scherm de tekst W/L.
4.3 Tussentijdse calibratie
Via Tussentijdse calibratie kunt u:
• de software-versie van het instrument controleren,
• de status van het instrument instellen: MASTR (master) of
REPTR (repeater), voor zowel snelheid als diepte.
Volg de werkwijze zoals in diagram Tussentijdse calibratie getoond.
Hoofdstuk 4: Calibratie
31
Diepte verstelling (offset)
WAARSCHUWING:
Het gebruik van onjuiste offset-waarden kan in misleidende
weergave van dieptewaarden resulteren, met het risico van aan de
grond lopen.
Via het scherm voor de diepte verstelling of offset kunt u het exacte
punt op het schip instellen van waaraf de diepte wordt gemeten. Dat
punt kan zijn:
• De transducer. Zet de offset op nul. Met een offset van nul staat
boven aan het scherm de tekst OFST.
• De onderkant van de kiel. Stel een negatieve offset in, gelijk aan de
verticale afstand tussen de transducer positie en de onderkant van de
kiel. Met een negatieve offset ingesteld staat boven aan het scherm
de tekst KEEL.
• De waterlijn. Stel een positieve offset in, gelijk aan de verticale
afstand tussen de transducer positie en de waterlijn. Met een
positieve offset ingesteld staat boven aan het scherm de tekst W/L.
4.3 Tussentijdse calibratie
Via Tussentijdse calibratie kunt u:
• de software-versie van het instrument controleren,
• de status van het instrument instellen: MASTR (master) of
REPTR (repeater), voor zowel snelheid als diepte.
Volg de werkwijze zoals in diagram Tussentijdse calibratie getoond.