Versnellingen
Kies een versnelling:
1. Laag (1) (4 – 6 km/u)
Binnenshuis, winkels etc.
2. Middel (2) (7 – 11 km/u)
In drukke straten etc.
3. Hoog (3) (9 – 17 km/u)
Op rustige wegen etc.
Vooruit en achteruit rijden
1. Knijp de hendel (A) langzaam in,
de scootmobiel gaat rijden.
2. Knijp de hendel verder in, de scoot-
mobiel gaat sneller rijden.
3. Laat de hendel los. De scootmobiel
stopt. De remlichten lichten op.
4. Gebruik de hendel (B) om achteruit
te rijden.
Opmerking
Op verzoek kan de dealer de
bediening wijzigen in 5 mogelijk-
heden. Bijvoorbeeld beide hendels
vooruit.
�
!
Noodstop
1. Druk op de noodstop.
2. De scootmobiel komt snel tot
stilstand.
3. De alarmlichten gaan knipperen.
4. Trek de knop uit om weer verder
te rijden
Let op
• De scootmobiel komt sneller
tot stilstand dan normaal.
• Gebruik de noodstop alleen bij
noodgevallen.
Verlichting
1. Druk op de toets (B) om de
ver lichting in of uit te schakelen.
2. Druk op (C) of (D) om de rich -
t ingaanwijzers in of uit te schakelen
Opmerking
Na een scherpe bocht schakelen de
richt ingaanwijzers automatisch uit.
3. Druk op de toets (A) om de alarm-
lichten in of uit te schakelen.
A
B
A
B
C D