31
bedrijfsdruk van ca. 1,8 bar. Daarbij moet erop worden gelet dat bij een leidingensysteem
de druk door hoogteverschillen in het systeem ongeveer 0,1 bar/m stijgt. Dit is specifiek
van belang wanneer het totale leidingsysteem zich over meerdere verdiepingen uitstrekt.
Optimaal is het om de drukmeting op een zo diep mogelijk gelegen plaats uit te voeren,
dus bv. in de kelder en niet op hoger gelegen verdiepingen. Er moet rekening worden
gehouden met de drukafname tot aan het hoogste punt van het leidingensysteem. Indien
de kachel zich bv. 5 meter hoger bevindt dan het punt waar het systeem wordt opgevuld
en de druk wordt afgelezen, dan is de druk in de warmtewisselaar van de kachel ca. 0,5
bar lager.
Werkingstest van de veiligheidsinrichting
Indien het systeem is opgevuld en de dichtheidstest met succes is uitgevoerd, moet er een
werkingstest volgen, eerst voor de verschillende veiligheidsinrichtingen en daarna voor de
overblijvende regel- en installatietechniek.
Deze werkingstest is een belangrijk bestanddeel van een vakkundige uitvoering. Bij het
controleren van de veiligheidsvoorzieningen moet de correcte werking van elk
veiligheidsventiel en zeker van de thermische afloopveiligheid worden nagegaan.
Veiligheidsventielen worden getest door een langzaam oplopende druk in het systeem.
Wanneer de druk de maximaal toegelaten druk van het veiligheidsventiel overschrijdt, dan
moet het openen. Door het manueel bedienen van de kap van het ventiel moet eveneens
wat druk worden afgelaten, het ventiel moet daarna weer sluiten. De thermische
afloopveiligheid wordt pas bij de eerste ingebruikname van de kachel zelf getest. Hierbij
wordt de circulatiepomp afgezet (bv. door het onderbreken van de stroomtoevoer van het
pompstation). Bij het opwarmen van de kachel zal ook de keteltemperatuur stijgen en
vervolgens zal bij het bereiken van een temperatuur van ca. 95°C de TAV worden
ingeschakeld. Het ventiel van de TAV blijft daarbij zolang geopend, tot de temperatuur in
de ketel of warmtewisselaar terug onder ca. 95°C daalt. Bij de werkingstest wordt het
aanbevolen niet teveel brandstof toe te voegen. Na het inschakelen van de TAV kan de
pompgroep (compleetstation) terug worden ingeschakeld om de afvoer van opgewarmd
ketelwater mogelijk te maken.
Bij deze werkingstest kan de gebruiker ook op de inkijkbare afvoer worden gewezen.
Normaal moet zo mogelijk elk afzonderlijk veiligheidsventiel en de thermische
afloopveiligheid met telkens gescheiden leidingen naar een inkijkbare afvoer worden
geleid, zodat men kan uitmaken van welk ventiel het daar weglopende water komt.
Wanneer er meerdere leidingen in eenzelfde afvoer worden geleid, wordt het aanbevolen
een geschikte beschrijving aan te brengen. Daarbij moet er absoluut op worden gelet dat
bij gebruik van de installatie het van het veiligheidsventiel of de TAV afvloeiende water bij
benadering 100 °C kan zijn. Daarbij wordt door het veiligheidsventiel een hevige drukstoot
gegeven, de thermische afloopveiligheid voert daarentegen enkele liters kokend water af.
Werkingstest van de installatietechniek
Naast de veiligheidsvoorzieningen moet in een laatste stap de correcte werking van elk
armatuur en elke regeleenheid worden nagegaan en uitgelegd aan de gebruiker. Het
vakkundig en uitvoerig informeren van de gebruiker over de installatie is niet alleen een
vanzelfsprekend deel van de totale opdracht, het is daarnaast ook een belangrijke stap
naar een vlot functionerende, correct bediende en bijgevolg tevredenstellende installatie.