GEAVANCEERDE FUNCTIES
FOTO'S MAKEN
Laten we nu eens een foto gaan nemen.
1
Schakel de camera in door op de aan/uit-knop (1) te drukken.
2
Selecteer de gewenste opnamemodus (STILSTAAND BEELD/MACRO-
OPNAME/BEWEGENDE BEELDEN), afhankelijk van het opnamebereik of onderwerp,
met behulp van de keuzeschijf (2) aan de bovenkant van de camera.
3
Wijzig de camerafuncties met behulp van het LCD-display en selecteer de juiste
instellingen (beeldkwaliteit, beeldresolutie, enz.) Raadpleeg pagina's 30 t/m 73 voor
informatie over het instellen van de camera.
4
Bepaal de gewenste compositie voor uw foto met behulp van de zoeker of het LCD-
display .
5
Druk bij het maken van foto's voorzichtig op de sluiterknop om te voorkomen dat de
camera beweegt.
Als u de sluiterknop halverwege indrukt, wordt de automatische scherpteregeling
geactiveerd en wordt de instelling van de flitser gecontroleerd.
Als u de sluiterknop tot halverwege indrukt, wordt de automatische scherpteregeling
geactiveerd. Nadat u de scherpte hebt ingesteld, gaat het groene lampje branden.
Als u wilt voorkomen dat de camera trilt, drukt u zachtjes op de sluiterknop om te
voorkomen dat de automatische scherpteregeling wordt gewijzigd. Als het groene
lampje brandt, kunt u de afbeelding maken en de relevante gegevens voor de
afbeelding opslaan door de sluiterknop volledig in te drukken.