80-0067-09-MO-Rev D 2017-10-03 SunTech CT40 Gebruikershandleiding | 27
LET OP: SpO
2
is empirisch gekalibreerd naar functionele arteriële zuurstofverzadiging bij gezonde volwassen
vrijwilligers met normale waarden carboxyhemoglobine (COHb) en methemoglobine (MetHb). Een pulsoximeter is
niet in staat om verhoogde waarden COHb of MetHb te meten. Verhoogde waarden COHb of MetHb zullen de
nauwkeurigheid van de SpO
2
-meting nadelig beïnvloeden.
LET OP: COHb-waarden die hoger zijn dan de normaalwaarde zullen leiden tot een hogere SpO
2
-waarde. De mate van
verhoging is ongeveer gelijk aan de hoeveelheid COHb die aanwezig is.
LET OP: Hoge COHb-waarden kunnen optreden bij een normaal lijkende SpO2-waarde. Wanneer verhoogde COHb-
waarden worden vermoed, moet een laboratoriumanalyse (CO-oximetrie) van een bloedstaal worden uitgevoerd.
LET OP: Bij verhoogde MetHb-waarden kan de SpO
2
-waarde zijn verlaagd door MetHb-waarden van maximaal
ongeveer 10% tot 15%. Bij hogere MetHb-waarden wordt voor de SpO
2
-waarde vaak 80-85 gemeten. Wanneer
verhoogde MetHb-waarden worden vermoed, moet een laboratoriumanalyse (CO-oximetrie) van een bloedstaal
worden uitgevoerd.
LET OP: Verstopping van een ader kan leiden tot een te laag meetresultaat van de werkelijke arteriële
zuurstofverzadiging. Verzeker u daarom van een goede veneuze uitstroom op de meetplaats. De sensor mag zich
niet onder het niveau van het hart bevinden (bijv. een sensor op de hand van een patiënt die in bed ligt en de
betreffende arm naast het bed laat bungelen).
LET OP: Veneuze pulsaties kunnen foutieve lage meetresultaten veroorzaken (bijv. tricuspidklepregurgitatie).
LET OP: De pulsaties vanuit een intra-aortale ballonpomp kunnen de pulsfrequenties op het pulsfrequentiedisplay van
de oximeter verhogen. Zorg er daarom voor dat u de pulsfrequentie van de patiënt verifieert.
LET OP: Verhoogde waarden van totaal bilirubine kunnen leiden tot onjuiste SpO
2
-metingen.
LET OP: Met een zeer lage perfusie op de meetplaats kunnen de meetresultaten lager uitvallen dan de arteriële
zuurstofverzadiging in de kern.
LET OP: Dompel de sensor of patiëntkabel niet onder in water, oplosmiddelen of reinigingsoplossingen (de sensoren
en aansluitingen zijn niet waterdicht).
LET OP: Verlies van het pulssignaal kan optreden in de volgende situaties:
• De sensor zit te strak.
• Er is sprake van overmatige verlichting door lichtbronnen zoals een chirurgische lamp, een bilirubinelamp of
zonlicht.
• Er is een opgeblazen bloeddrukmanchet aangebracht rond dezelfde ledemaat als die waarop de SpO
2
-
sensor is geplaatst.
• De patiënt heeft hypotensie, ernstige vasoconstrictie, ernstige anemie of hypothermie.
• Er is sprake van arteriële afsluiting proximaal van de sensor.
• De patiënt heeft een hartstilstand of verkeert in shocktoestand.
OPMERKING: Zie de tabel op pagina 45 met specificaties van de SpO
2
-sensoren, het bereik van de piekgolflengten en
het maximale optische uitgangsvermogen van het licht dat wordt uitgezonden door sonde van de pulsoximeter. Dit kan
met name nuttig zijn voor artsen.
OPMERKING: Dit instrument heeft geen alarmsysteem dat een fysiologische alarmtoestand met betrekking tot SpO2 of
pulsfrequentie detecteert. Dit instrument is niet ontworpen voor langdurige bewaking en moet alleen worden gebruikt
voor het uitvoeren van steekproefcontroles.
Beschrijving van het systeem:
Het SunTech CT40-instrument voor steekproefcontroles met pulsoximetriemodule bestaat uit een het CT40-
instrument (de basiseenheid) voor de weergave van SpO2-meetgegevens en andere gebruikersinformatie, met ofwel