46
De volgende informatie wordt naar de PC gezonden:
• het duikprofiel van de duik
• de duiktijd
• de oppervlakte-interval tussen de duiken
• het duiknummer
• hoogte- en persoonlijke instellingen
• ingestelde zuurstofpercentages en de max. OLF (in de Nitrox modus)
• weefselverzadigingswaarden
• de temperatuur op de max. diepte, aan het begin en het einde van de duik
• de tijd en datum waarop de duiken zijn gestart
• extra gegevens zoals overtredingen van de stijgsnelheid,
decompressiestops, Verplichte Veiligheidsstops, het tussentijds bereiken
van de oppervlakte, de overgang naar een decompressieduik, tijdens de
duik geplaatste annotaties etc.
• identiteitsnummer van de duikcomputer
• persoonlijke informatie die in de computer is opgeslagen
• de flesdruk aan het begin van de duik en aan het einde van de duik
(oftewel de drukdaling tijdens de duik; ∆ P)
Met behulp van de PC-Interface kunt u tevens enkele instellingen wijzigen:
• u kunt de opname-interval instellen op 10, 30 en 60 seconden in plaats
van de standaard 20 seconden.
• u kunt 30 tekens persoonlijke informatie opslaan (b.v. uw naam)
• u kunt de maximum diepte in de duikhistorie op 0.0 m zetten.
Het is met de software tevens mogelijk om commentaar en persoonlijke informatie
aan de gegevens toe te voegen. Het PC-Interface pakket bestaat uit de interface,
Suunto Dive Manager software en een duidelijke handleiding.
U kunt de Cobra in de gegevensoverdracht-stand plaatsen door achtereenvolgens
MODE - 1 MEMORY - 3 TR-PC te kiezen (Fig. 4.15).
LET OP! Wanneer de computer in de TR-PC-stand staat worden de
watercontacten uitsluitend gebruikt om gegevens over te brengen naar de
PC. De computer zal in deze stand dan ook NIET automatisch de duikmodus
activeren na het onderdompelen van de computer!
Nadat u alle gegevens over heeft gebracht naar de PC, dient u op de SMART
(Quit) knop te drukken en de TR-PC stand te verlaten. Als de computer gedurende
5 minuten niet bediend wordt, zal deze automatisch terugkeren naar het tijdsdisplay.