19
ZEKERINGEN CONTROLEREN EN VERVANGEN
Zet het contact uit en controleer of de zekeringen intact zijn. Vervang de gesprongen zekering door een
nieuwe van hetzelfde type en dezelfde ampèrage. Een zekering van meer dan 10 of 15 ampère gebruiken
is strikt verboden om schade aan het elektrische systeem en haar componenten te vermijden.
Verwijder het batterijdeksel. De zekeringhouder en de zekeringen bevinden zich in de ruimte onder
het deksel.
Open het deksel van de zekeringskast en controleer of een zekering beschadigd is.
Zekeringen moeten stevig in de zekeringhouder zitten. Loszittende zekeringen leiden tot oververhitting
en beschadiging.
Gebruik steeds elektrische onderdelen met de originele verbruikswaarden. Zoals een te vervangen
lamp. Het gebruik van lampen met andere waarden kan resulteren in een kapotte zekering of een
overladen batterij.
Vermijd bij het wassen van de scooter dat water direct op de zekeringen en de houder komt.
Wanneer bij het vervangen de zekering opnieuw snel springt, zoek dan eerst naar de oorzaak.
Wanneer u iets vreemds opmerkt brengt u uw scooter best naar een officiële SYM dealer.
CONTROLEREN VAN DE RICHTINGAANWIJZERS EN DE CLAXON
Draai de contactsleutel naar de ‘ON’ stand.
Zet de richtingaanwijzer aan en controleer of voor- en achter richtingaanwijzers werken en luister ook
of de claxon werkt.
Controleer de covers van de richtingaanwijzers op vuil en scheuren en kijk of ze niet los zitten.
Druk op de claxon om te controleren of deze werkt.
VOOR- EN ACHTERLICHTEN CONTROLEREN
Zet de motor aan en zet het licht aan. Controleer of voor- en achterlicht werken.
Controleer de afstelling van de koplamp door ze op een muur te richten (op effen ondergrond).
Controleer de cover van de koplamp op vuil en scheuren en kijk of deze niet los zit.
REMLICHT CONTROLEREN
Draai de contactsleutel naar de ‘ON’ stand, knijp de remhendels van de voor- en achterrem dicht en
controleer of het remlicht functioneert.
Controleer de cover van het remlicht op vuil en scheuren en kijk of deze niet los zit.
LET OP:
Gebruik de correcte lampen voor de richtingaanwijzers om de werking niet te beïnvloeden.
Zet uw richtingaanwijzer aan voor u van richting verandert of een straat inslaat zodat het
opkomend en achterkomend verkeer verwittigd is van uw geplande manoeuvre.
Zet nadien meteen uw richtingaanwijzer weer uit door de knop nogmaals in te drukken, dit om
andere bestuurders niet te verwarren over uw intenties.
LET OP:
Gebruik enkel de voorgeschreven lampen om schade aan het elektrische systeem,
uitbranden van de lampen en leeglopen van de batterij te vermijden.
Verander geen elektronische componenten of voeg er geen toe om overlading van het
elektrische circuit en/of kortsluiting te vermijden, dit kan resulteren in brand.