436968
28
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/1103
Nächste Seite
TI-89 Titanium
Voyage™ 200
Grafische Rekenmachine
2
Belangrijk
BelangrijkBelangrijk
Belangrijk
Texas Instruments biedt geen enkele garantie, hetzij impliciet hetzij uitdrukkelijk, met
inbegrip van en niet uitsluitend beperkt tot welke impliciete garanties dan ook wat betreft
de geschiktheid voor verkoop en een specifiek gebruik, voor de programma's of
documentatie en stelt deze documentatie slechts ter beschikking “as-is”.
Texas Instruments kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor speciale,
indirecte, toevallige of resulterende schade die in verband zou staan met of het gevolg is
van de aankoop of het gebruik van deze produkten; de enige en uitsluitende
aansprakelijkheid, ongeacht de wijze van de juridische procedure, die door Texas
Instruments wordt gedragen, zal beperkt blijven tot het bedrag van de aankoopprijs van
dit artikel of materiaal. Bovendien kan Texas Instruments niet aansprakelijk worden
gesteld indien een eis tot schadevergoeding wordt ingediend, ongeacht de aard ervan,
tegen het gebruik van deze produkten door een andere persoon.
© 2005 Texas Instruments Incorporated
Windows, Macintosh zijn handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars.
Aan de slag 3
Aan de slag
Aan de slagAan de slag
Aan de slag
Eerste keer gebruiken
Eerste keer gebruikenEerste keer gebruiken
Eerste keer gebruiken
De AAA-batterijen installeren
De AAA-batterijen installerenDe AAA-batterijen installeren
De AAA-batterijen installeren
De TI-89 Titanium gebruikt vier AAA-alkalinebatterijen en een reserve-zilveroxidebatterij
(SR44SW of 303). De
Voyage 200 gebruikt vier AAA-alkalinebatterijen en een reserve-
lithiumbatterij (CR1616 of CR1620). De reservebatterijen zijn al geïnstalleerd en de
AAA-batterijen worden bij de rekenmachines geleverd.
1. Verwijder het batterijdeksel van de achterkant van de rekenmachine.
2. Pak de vier AAA-batterijen die geleverd zijn bij de rekenmachine uit en plaats ze in
het batterijvak. Plaats de batterijen volgens het polariteits (+ en -) diagram in het
batterijvak.
3. Plaats het batterijdeksel terug op de rekenmachine. Het deksel moet op zijn plaats
klikken.
Aan de slag 4
De TI-89 Titanium of Voyage™ 200 voor de eerste keer aanzetten
De TI-89 Titanium of Voyage™ 200 voor de eerste keer aanzettenDe TI-89 Titanium of Voyage™ 200 voor de eerste keer aanzetten
De TI-89 Titanium of Voyage™ 200 voor de eerste keer aanzetten
Nadat u de batterijen hebt geïnstalleerd die bij de rekenmachine geleverd zijn, drukt u
op ´. Het Apps-bureaublad verschijnt.
Opmerking: Als uw rekenmachine vooraf geïnstalleerde Apps initialiseert, verschijnt er een
voortgangsbalk met het bericht “Installation in progress . . . Do not
interrupt!” (“Bezig met installeren...niet onderbreken”) in plaats van het Apps-
bureaublad. Om te voorkomen dat er Apps verloren gaan dient u de batterijen niet te
verwijderen tijdens het initialiseren. (U kunt Apps opnieuw installeren vanaf de bron-
CD-ROM of vanaf education.ti.com.)
Het contrast bijstellen
Het contrast bijstellenHet contrast bijstellen
Het contrast bijstellen
Het Apps-bureaublad
Het Apps-bureaublad is het startpunt voor het gebruiken van uw
TI-89 Titanium of
Voyage™ 200. Uw geïnstalleerde Apps verschijnen op het Apps-bureaublad als
Voortgangsbalk
Om het beeldscherm lichter te maken houdt u 8
ingedrukt en drukt u op |.
Om het beeldscherm donkerder te maken houdt u
8 ingedrukt en drukt u op «.
CHAR
VAR-LINK
Aan de slag 5
pictogrammen die voor gemakkelijke toegang geordend zijn in categorieën. Vanaf het
Apps-bureaublad kunt u:
Apps openen.
Categorieën van Apps selecteren en bewerken.
Alle Apps die geïnstalleerd zijn op uw rekenmachine bekijken.
De volledige naam van de gemarkeerde App bekijken.
De tijd en de datum bekijken en bewerken.
Informatie op de statusregel controleren.
Informatie over de splitsing van het scherm bekijken.
Het Apps-bureaublad van de TI-89 Titanium
Ê Bekijk de volledige naam van de gemarkeerde App.
Ë Bekijk de tijd en datum.
Ì Druk op ¸ om de gemarkeerde App te openen.
Ë
Ì
Ê
Ï
Î
Í
Aan de slag 6
Í Scroll omlaag om andere App te bekijken.
Î Controleer informatie op de statusregel.
Ï Bewerk categorieën.
Opmerking: omdat het display kleiner is, ziet het Apps-bureaublad van de TI-89 Titanium
er iets anders uit dan het Apps-bureaublad van de Voyage™ 200. De lijst met Apps-
categorieën, die aan de linkerkant van het Voyage™ 200-bureaublad te zien is, is
weggelaten op het TI-89 Titanium-bureaublad, maar categorieën worden op beide
rekenmachines op dezelfde manier geselecteerd.
Het bureaublad van de Voyage™ 200
Ê Bekijk de volledige naam van de gemarkeerde App.
Ë Druk op ¸ om de gemarkeerde App te openen.
Ì Bekijk de tijd en datum.
Í Scroll omlaag om andere Apps te bekijken.
Ë
Ì
Ê
Ð
Ï
Î
Í
Aan de slag 7
Î Controleer informatie op de statusregel.
Ï Selecteer categorieën van Apps.
Ð Bewerk categoriëen.
Om terug te keren naar het Apps-bureaublad, kunt u altijd op O drukken. De laatste
categorie die geselecteerd was, verschijnt met de laatst geopende App die gemarkeerd
was.
Openen en terugplaatsen van het deksel
Openen en terugplaatsen van het dekselOpenen en terugplaatsen van het deksel
Openen en terugplaatsen van het deksel (Voyage™ 200
(Voyage™ 200(Voyage™ 200
(Voyage™ 200)
Het deksel openen:
1. Houd de machine met één hand vast.
2. Pak het deksel bij de lip met uw andere hand.
3. Trek het deksel aan de lip omhoog.
Om het deksel terug te plaatsen, plaatst u het op de rekenmachine met de lip aan de
voorkant en klikt u het op zijn plaats.
Aan de slag 8
Het deksel opbergen
Het deksel opbergenHet deksel opbergen
Het deksel opbergen
Om het deksel op te bergen, plaats u het ondersteboven onder de rekenmachine met de
lip aan de voorkant en klikt u het op zijn plaats.
Lip
Lip
Aan de slag 9
De rekenmachine uitzetten
De rekenmachine uitzettenDe rekenmachine uitzetten
De rekenmachine uitzetten
Druk op . De volgende keer dat u de rekenmachine aanzet, verschijnt het Apps-
bureaublad met dezelfde instellingen en dezelfde bewaarde geheugeninhoud. (Als u het
Apps-bureaublad hebt uitgezet, verschijnt het basisscherm van de rekenmachine).
U kunt één van de volgende toetsen gebruiken om de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uit
te zetten.
Opmerking: ® is de tweede functie van de ´ toets.
Druk op: Beschrijving
2 ® (druk op
2 en daarna op
®)
De instellingen en de inhoud van het geheugen
worden bewaard door de Constant Memory™-
functie.
U kunt 2 ® echter niet gebruiken als er
een foutmelding wordt weergegeven.
Wanneer u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
opnieuw aanzet, wordt het basisscherm of het
Apps-bureaublad weergegeven (ongeacht de
laatste toepassing die u gebruikt heeft).
¥ ® (druk op ¥
en daarna op
®)
Dit is gelijk aan
2 ®, met uitzondering van
het volgende:
U kunt ¥ ® gebruiken als er een
foutmelding wordt weergegeven.
Wanneer u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
opnieuw aanzet, is deze in de toestand
precies zoals u hem afgesloten hebt.
Aan de slag 10
De Automatic Power Down™ (APD™)-functie van de rekenmachine verlengt de
levensduur van de batterijen door de
rekenmachine automatisch uit te schakelen als deze
een aantal minuten niet is gebruikt. Als u de
rekenmachine weer aanzet na een APD:
blijven het display, de cursor en eventuele foutmeldingen precies hetzelfde als voor
de APD.
blijven instellingen en gegevens in het geheugen bewaard.
Opmerking: APD treedt niet op als een berekening of programma aan de gang is, tenzij
er een pauze is in het programma. Als een programma aan de gang is, maar wacht op
een toetsaanslag, treedt APD op na enige minuten van inactiviteit.
Aan de slag 11
De toetsen van de TI-89 Titanium en de
De toetsen van de TI-89 Titanium en de De toetsen van de TI-89 Titanium en de
De toetsen van de TI-89 Titanium en de
Voyage 200
Voyage 200 Voyage 200
Voyage 200
Ê
Ë
Í
Ì
Aan de slag 12
De toetsen van de TI-89 Titanium
Ê Met de functietoetsen (ƒŠ) kunt u werkbalkmenu’s openen, toegang krijgen tot
Apps en categorieën van Apps bewerken.
Ë Met de cursortoetsen (A, B, C, D) kunt u de cursor verplaatsen.
Ì Met het numerieke toetsenblok kunt u wiskundige en wetenschappelijke functies
uitvoeren.
Í De modificatietoetsen (2, 8, 7) voegen functies toe door het aantal
toetscommando’s uit te breiden.
Aan de slag 13
De toetsen van de Voyage™ 200
Ê Met de functietoetsen (ƒŠ) kunt u werkbalkmenu’s openen, toegang krijgen tot
Apps en categorieën van Apps bewerken.
Ë Met de cursortoetsen (A, B, C, D) kunt u de cursor verplaatsen.
Ì Met het numerieke toetsenblok kunt u wiskundige en wetenschappelijke functies
uitvoeren.
Ê
Ë
Î
Í
Ì
Aan de slag 14
Í Het QWERTY-toetsenbord is gelijk aan dat van een computer.
Î De modificatietoetsen (2, 8, 7, ,, 1) voegen functies toe door het aantal
toetscommando’s uit te breiden.
QWERTY-toetsenbord
QWERTY-toetsenbordQWERTY-toetsenbord
QWERTY-toetsenbord (alleen op de Voyage™ 200
(alleen op de Voyage™ 200 (alleen op de Voyage™ 200
(alleen op de Voyage™ 200)
Als u bekend bent met typen op een computer, bent u een heel eind op weg met het
gebruik van het
Voyage 200 QWERTY-toetsenbord, met de volgende verschillen:
Om een enkele hoofdletter te typen drukt u op 7 en de lettertoets.
Om Caps Lock in te schakelen, drukt u op . Om Caps Lock uit te
schakelen, drukt u nogmaals op .
Speciale tekens invoeren
Speciale tekens invoerenSpeciale tekens invoeren
Speciale tekens invoeren
Gebruik het menu CHAR (TEKENS) en toetscommando’s om speciale tekens in te
voeren. Met het menu CHAR (TEKENS) kunt u Griekse, wiskundige, internationale en
andere speciale tekens invoeren. Een toetsenbordkaart op het scherm laat de
sneltoetsen zien die gebruikt worden om andere veelgebruikte tekens in te voeren.
Tekens selecteren uit het menu CHAR (TEKENS):
1. Druk op 2G. Het menu CHAR (TEKENS) verschijnt.
2. Gebruik de cursortoetsen om een categorie te selecteren. In een submenu worden
de tekens in die categorie weergegeven.
3. Gebruik de cursortoetsen om een teken te selecteren, en druk
op ¸.
Aan de slag 15
Voorbeeld: Het symbool pijl naar rechts invoeren (") in de Text Editor
(Tekstverwerker).
Om de toetsenbordkaart te openen, drukt u op 8”.
De toetsenbordkaart verschijnt.
Om de meeste tekens te typen drukt u op 8 en de corresponderende toets. Druk op
N om de kaart te sluiten.
Druk op Resultaat
2G
4
9
– of –
Druk een aantal keer op
D om
9:
te selecteren
en druk op
¸
Scroll omlaag voor
meer tekens.
Symbool wordt weergegeven
op de plaats van de cursor.
Aan de slag 16
Voorbeeld TI-89 Titanium: Gebruik de toetsenbordkaart om de sneltoets van het symbool
“is niet gelijk aan” (
ƒ) te vinden en het symbool in de Program Editor (Programmabewerker)
in te voeren.
Voorbeeld
Voyage 200: Gebruik de toetsenbordkaart om de sneltoets van het
aanhalingsteken (") te vinden en dit in de Program Editor in te voeren
.
Druk op Resultaat
8”
¥Á
Druk op Resultaat
8”
Symbool wordt
weergegeven op
de plaats van de
cursor.
Aan de slag 17
Modificatietoetsen
ModificatietoetsenModificatietoetsen
Modificatietoetsen
Modificatietoetsen voegen
functies toe door het aantal toetsenbordbewerkingen uit te
breiden. Om toegang te krijgen tot een modificatiefunctie, drukt u op een modificatietoets
en vervolgens op de toets voor de corresponderende bewerking.
2
L
Toetsen Beschrijving
2
(Tweede)
Wordt gebruikt om toegang te krijgen tot Apps,
menuopties en andere functies. Tweede functies zijn
boven de corresponderende toetsen gedrukt, in
dezelfde kleur als de
2 -toets.
8
(Ruit)
Wordt gebruikt om toegang te krijgen tot Apps,
menuopties en andere functies. Ruitfuncties zijn
boven de corresponderende toetsen gedrukt, in
dezelfde kleur als de
8-toets.
7
(Shift)
Typt een hoofdletter voor de volgende lettertoets die
u indrukt. Wordt ook gebruikt met
A en B om tekens
te markeren wanneer u bezig bent met
tekstverwerken.
Druk op Resultaat
Symbool wordt weergegeven
op de plaats van de cursor.
Aan de slag 18
Voorbeeld: Toegang krijgen tot het VAR-LINK [All] (Alles)-scherm, waar u variabelen
en Apps kunt beheren.
Functietoetsen
FunctietoetsenFunctietoetsen
Functietoetsen
Gebruik de functietoetsen om de volgende bewerkingen uit te voeren:
Op het Apps-bureaublad: Apps openen en categorieën van Apps selecteren of
bewerken.
Op het Home-scherm van de rekenmachine: werkbalkmenu's openen om
wiskundige bewerkingen te selecteren.
j
(Alpha; alleen op
de TI-89 Titanium)
Hiermee kunt u alfabetische tekens typen zonder
een QWERTY-toetsenbord. Alfabetische tekens
staan boven de corresponderende toetsen
afgedrukt in dezelfde kleur als de
j toets.
1
(Hand; alleen op de
Voyage™ 200)
Hiermee kunt u de cursortoetsen gebruiken om
meetkundige objecten te manipuleren. Wordt ook
gebruikt wanneer u in een grafiek tekent.
Druk op Resultaat
Toetsen Beschrijving
Aan de slag 19
Binnen Apps: werkbalkmenu's openen om App-opties te selecteren.
Cursortoetsen
CursortoetsenCursortoetsen
Cursortoetsen
Door op A, B, C, of D te drukken wordt de cursor in de corresponderende richting
verplaatst.
Afhankelijk van de App, en afhankelijk van of de modicificatietoets 2 of 8
wordt gebruikt, wordt de cursor op verschillende manieren verplaatst.
C of D verplaatst de cursor één regel omhoog of omlaag.
2A of 2B verplaatst de cursor naar het begin of het einde van een regel.
2C of 2D verplaatst de cursor één pagina omhoog of omlaag.
8C of 8D verplaatst de cursor naar het begin of het einde van een pagina.
C en A, C en B, D en A of D en B verplaatst de cursor diagonaal. (Druk van
ieder paar beide cursortoetsen tegelijk in).
Numeriek toetsenblok
Numeriek toetsenblokNumeriek toetsenblok
Numeriek toetsenblok
Met het numerieke toetsenblok kunt u positieve en negatieve getallen invoeren.
Om een negatief getal in te voeren drukt u op ? voordat u het getal intypt.
Opmerking: Haal de min-toets (?) niet door elkaar met de aftrektoets (|).
Een getal in wetenschappelijke notatie invoeren:
1. Typ de getallen vóór de exponent in. (Deze waarde kan een uitdrukking zijn).
2. Druk op ^ (TI-89 Titanium) of 2^ (Voyage™ 200). Het exponentsymbool (í)
komt na de getallen die u ingevoerd hebt.
Aan de slag 20
3. Typ de exponent als een geheel getal in, met maximaal drie cijfers. (Zoals in het
volgende voorbeeld te zien is, kunt u een negatieve exponent gebruiken).
Voorbeeld: Voer op het basisscherm van de rekenmachine 0.00685 in volgens de
wetenschappelijke notatie.
Andere belangrijke toetsen
Andere belangrijke toetsenAndere belangrijke toetsen
Andere belangrijke toetsen
Druk op Resultaat
6
85
TI-89 Titanium:
^
Voyage™ 200: 2^
?
3
¸
Toetscommando Beschrijving
8#
Geeft de Y= Editor weer.
8 $
Geeft de Window Editor (vensterbewerker) weer.
8%
Geeft het grafiekscherm weer.
8&
Stelt de parameters voor het tabelscherm in.
Aan de slag 21
8'
Geeft het tabelscherm weer.
TI-89 Titanium:
¥5
¥6
¥7
Voyage™ 200:
8 X (knippen)
8 C (kopiëren)
8 V (plakken)
Met deze toetsen kunt u ingevoerde informatie
bewerken door te knippen, te kopiëren of te plakken.
8 S
alleen op de
Voyage™ 200
Geeft het dialoogvenster SAVE COPY AS (KOPIE
OPSLAAN ALS) weer, waarin u verzocht wordt om
een map te selecteren en een variabelennaam in te
typen, waaronder de op het scherm ingevoerde
gegevens opgeslagen worden.
8 N
alleen op de
Voyage™ 200
Creëert een nieuw bestand.
8 O
alleen op de
Voyage™ 200
Opent een bestaand bestand dat u opgeeft.
8 F
alleen op de
Voyage™ 200
Geeft het dialoogvenster FORMATS (OPMAAK) of
GRAPH FORMATS (GRAFIEKOPMAAK) weer,
waarin u notatie-informatie voor de actieve App kunt
invoeren.
O
Geeft het Apps-bureaublad weer.
8O
Als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is, wordt het
menu FLASH APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)
weergegeven.
Toetscommando Beschrijving
Aan de slag 22
2a
Schakelt tussen de laatste twee gekozen Apps.
Schakelt het aangepaste menu in en uit.
24
Converteert maateenheden.
TI-89 Titanium:
¥
Voyage™ 200:
25
Kent een maateenheid toe.
0
Wist het teken links van de cursor (backspace).
8.
Wist het teken rechts van de cursor.
2/
Schakelt tussen de invoeg- en overschrijfmode.
Geeft het MEMORY (GEHEUGEN)-scherm weer.
TI-89 Titanium:
½
Voyage™ 200:
2Eº
Geeft een lijst van commando’s weer.
Roept de inhoud van een variabele op.
9
Slaat een waarde in een variabele op.
2G
Geeft het CHAR (TEKENS)-menu weer, waarin u
Griekse letters, internationale tekens met accenten
enz. en andere speciale tekens kunt selecteren.
Toetscommando Beschrijving
Aan de slag 23
Mode-instellingen
Mode-instellingenMode-instellingen
Mode-instellingen
Modes regelen hoe de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 informatie weergeeft en
interpreteert. Alle getallen, inclusief gegevens uit matrices en lijsten, worden
weergegeven volgens de actuele mode-instellingen. Als de
TI-89 Titanium of de
Voyage™ 200
wordt uitgeschakeld, bewaart de Constant Memory™-functie alle mode-
instellingen die u hebt geselecteerd.
De mode-instellingen van de
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 bekijken:
1. Druk op 3. Pagina 1 van het dialoogvenster MODE verschijnt.
2. Druk op of om de modes op pagina 2 of 3 weer te geven.
Opmerking: Modes die in grijs verschijnen zijn alleen beschikbaar als er andere vereiste
mode-instellingen geselecteerd zijn. Bijvoorbeeld: de mode Custom Units (Eenheden
aanpassen) op pagina 3 is alleen beschikbaar als de Unit System (Eenhedenstelsel)-mode
is ingesteld op CUSTOM.
2K
Geeft bij volledig scherm het Apps-bureaublad
weer.
In het gesplitste scherm geeft deze toets het
volledige scherm van de actieve App weer.
Als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is, wordt
het Home-scherm van de rekenmachine
weergegeven.
Toetscommando Beschrijving
Aan de slag 24
Mode-instellingen bekijken
Mode-instellingen bekijkenMode-instellingen bekijken
Mode-instellingen bekijken
Druk op Resultaat
3
Aan de slag 25
Mode-instellingen veranderen
Mode-instellingen veranderenMode-instellingen veranderen
Mode-instellingen veranderen
Voorbeeld: Verander de Language (Taal)-mode in Spaans (Español).
Druk op Resultaat
3
Scroll omlaag naar het
Language-veld.
D
Aan de slag 26
Om de Language (Taal)-mode-instelling terug te zetten naar Engels, herhaalt u de
stappen, waarbij u
1:English in het Language (Taal)-veld selecteert.
Druk op B
en vervolgens op D totdat
3:Español gemarkeerd wordt.
Opmerking:
De menulijst kan
variëren, afhankelijk van de
geïnstalleerde talen.
¸
¸
Opmerking: De eerder
geopende App verschijnt (in
dit geval het Home-scherm
van de rekenmachine).
Druk op Resultaat
Aan de slag 27
De Catalog (Catalogus) gebruiken om toegang tot
De Catalog (Catalogus) gebruiken om toegang tot De Catalog (Catalogus) gebruiken om toegang tot
De Catalog (Catalogus) gebruiken om toegang tot
commando’s te krijgen
commando’s te krijgencommando’s te krijgen
commando’s te krijgen
Gebruik de Catalog (Catalogus) om toegang tot een lijst met TI-89 Titanium- of
Voyage™ 200
-commando’s te krijgen, waaronder functies, instructies en door de
gebruiker gedefinieerde programma's. Commando’s zijn alfabetisch gerangschikt.
Commando’s die niet beginnen met een letter staan aan het eind van de lijst (&, /, +, –,
enz.).
De Catalog Help App bevat informatie over ieder commando.
Opties die op dat moment niet beschikbaar zijn, verschijnen in grijs. De menuoptie
Flash Apps () verschijnt bijvoorbeeld in grijs als er geen Flash-toepassingen op uw
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 geïnstalleerd zijn; de menuoptie User-Defined (Gebruiker-
gedefinieerd) ) verschijnt in grijs als u geen functie of programma hebt gecreëerd.
Opmerking: Door een letter in te typen komt u bij het eerste commando in de lijst die met
die letter begint.
Druk op Resultaat
TI-89 Titanium: ½
Voyage™ 200: 2E
(geeft ingebouwde commando’s
weer)
Aan de slag 28
U kunt commando’s selecteren uit de Catalog (Catalogus) en ze invoegen op de
invoerregel van het Home-scherm van de rekenmachine, of ze in andere Apps plakken,
zoals de Y= Editor (Y=Bewerker), Text Editor (Tekstbewerker) of CellSheet™ Apps.
Voorbeeld: Voeg het
comDenom(-commando in op de invoerregel van het Home-
scherm van de rekenmachine.
Opmerking: Voordat u een commando selecteert, moet u de cursor op de plaats zetten
waar u het commando wilt hebben.
(geeft commando’s van Flash
Apps weer, indien aanwezig)
(geeft door de gebruiker
gedefinieerde commando’s
weer, indien aanwezig)
Druk op Resultaat
Aan de slag 29
Door op 2D te drukken kunt één pagina vooruitgaan in de Catalog (Catalogus).
Op de statusregel worden alle vereiste en facultatieve parameters voor het
geselecteerde commando weergegeven. Facultatieve parameters verschijnen tussen
vierkante haakjes.
Opmerking: Door op ƒ te drukken worden de parameters voor het geselecteerde
commando ook weergegeven.
Druk op Resultaat
TI-89 Titanium:
½ C
Voyage™ 200:
2E C
2D
DDDD
¸
Aan de slag 30
Om de Catalog (Catalogus) te verlaten zonder een commando te selecteren drukt u op
N.
Het Home-scherm van de rekenmachine
Het Home-scherm van de rekenmachineHet Home-scherm van de rekenmachine
Het Home-scherm van de rekenmachine
Het Home-scherm van de rekenmachine is het startpunt voor wiskundige bewerkingen,
waaronder het uitvoeren van instructies, het uitwerken van uitdrukkingen en het bekijken
van uitkomsten.
Om het Home-scherm van de rekenmachine weer te geven drukt u op:
TI-89 Titanium: "
Voyage™ 200: 8".
U kunt het Home-scherm ook vanaf het Apps-bureaublad weergeven door het Home-
pictogram te markeren en op ¸ te drukken.
Geselecteerd
commando
Commando
parameters
Vierkante haakjes [ ] geven
facultatieve parameters aan.
Aan de slag 31
Ê Het geschiedenisgebied geeft de ingevoerde invoer/antwoord-paren weer.
Ë Tabs tonen menu’s voor het selecteren van lijsten met bewerkingen. Druk op ƒ,
enz. om menu’s weer te geven.
Ì De uitkomst van de laatste invoer wordt hier weergegeven. (Merk op dat resultaten
niet worden weergegeven op de invoerregel.)
Í De statusregel geeft de huidige status van de TI-89 Titanium of de Voyage 200 weer.
Î De invoerregel geeft uw huidige invoer weer.
Ï Uw laatst ingevoerde gegeven wordt hier weergegeven.
Om terug te keren naar het Apps-bureaublad vanaf het Home-scherm van de
rekenmachine drukt u op O.
Ê
Ë
Ï
Î
Í
Ì
Aan de slag 32
Over het geschiedenisgebied
Over het geschiedenisgebiedOver het geschiedenisgebied
Over het geschiedenisgebied
Het geschiedenisgebied geeft maximaal acht invoer/antwoord-paren weer, afhankelijk
van de complexiteit en de hoogte van de uitdrukkingen. Als het display vol is, schuift de
informatie weg aan de bovenkant van het scherm. U kunt het geschiedenisgebied
gebruiken om:
Eerdere invoer en antwoorden opnieuw te bekijken. Gebruik de cursortoetsen om
invoer en antwoorden te bekijken die buiten het scherm geschoven zijn.
U kunt een eerdere invoer terugroepen of automatisch plakken in de invoerregel om
de invoer opnieuw te gebruiken of te bewerken. (Zie voor meer informatie de
elektronische module van de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 Bedienen van de
rekenmachine).
De cursor, die normaal op de invoerregel staat, kan naar het geschiedenisgebied verplaatst
worden. De volgende tabel laat zien hoe u de cursor kunt verplaatsen in het
geschiedenisgebied.
Doel Actie
Invoer/antwoorden
bekijken die uit het
scherm geschoven zijn
Druk op de invoerregel op
C om het laatste
antwoord te markeren.
Blijf C gebruiken om de cursor van antwoord
naar invoer te verplaatsen door het
geschiedenisgebied heen.
Naar het oudste of
nieuwste
invoer/antwoord-paar
gaan
Als de cursor in het geschiedenisgebied staat,
drukt u op
8C of 8D.
Aan de slag 33
Geschiedenisinformatie op de statusregel interpreteren
Geschiedenisinformatie op de statusregel interpreterenGeschiedenisinformatie op de statusregel interpreteren
Geschiedenisinformatie op de statusregel interpreteren
Gebruik de geschiedenisindicator op de statusregel voor informatie over de
invoer/antwoord-paren. Bijvoorbeeld:
Als de cursor op de invoerregel staat:
Als de cursor in het geschiedenisgebied staat:
Een invoer of antwoord
bekijken dat te lang is
voor één regel (ú wordt
op het eind van de regel
weergegeven)
Verplaats de cursor naar de invoer of het
antwoord. Gebruik
A of B om naar links of naar
rechts te schuiven en
2A of 2B om naar
het begin of eind te gaan.
De cursor terugbrengen
op de invoerregel
Druk op
N, of druk op D tot de cursor terug is
op de invoerregel.
Totaal aantal
opgeslagen paren
________
8/30
_______
Maximum aantal paren
dat opgeslagen kan
worden
Paar-nummer van het
gemarkeerde
invoer/antwoord-paar
_______
8/30
_______
Totaal aantal
opgeslagen paren
Doel Actie
Aan de slag 34
Het geschiedenisgebied wijzigen
Het geschiedenisgebied wijzigenHet geschiedenisgebied wijzigen
Het geschiedenisgebied wijzigen
Het aantal paren dat opgeslagen kan worden veranderen:
1) Druk op het Home-scherm van de rekenmachine op ƒ en selecteer
9:Format
(9:Opmaak)
.
2) Druk op B en gebruik C of D om het nieuwe getal te markeren.
3) Druk op ¸¸.
Het geschiedenisgebied wissen en alle opgeslagen paren verwijderen:
Druk op het Home-scherm van de rekenmachine op ƒ en selecteer
8:Clear Home
(8:WisHome)
.
– of –
Voer ClrHome (WisHome) in op de invoerregel van het Home-scherm van de
rekenmachine.
Om een invoer/antwoord-paar te wissen, verplaatst u de cursor naar de invoer of het
antwoord en drukt u op 0 of M.
Werken met Apps
Werken met AppsWerken met Apps
Werken met Apps
De TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 ordent Apps per categorie op het Apps-bureaublad.
Om een categorie te selecteren drukt u op een functietoets (
tot en met 2 Š, of
tot en met Š). De App-pictogrammen voor de geselecteerde categorie verschijnen op
het Apps-bureaublad.
Aan de slag 35
Opmerking: Als de naam onder een pictogram van het Apps-bureaublad is afgekapt,
gebruik dan de cursortoetsen om het pictogram te markeren. De volledige naam verschijnt
dan aan de bovenkant van het Apps-bureaublad.
Apps openen
Apps openenApps openen
Apps openen
Gebruik de cursortoetsen of druk op de eerste letter van de App-naam om het Apps-
pictogram op het Apps-bureaublad te markeren en druk op ¸. De App wordt ofwel
direct geopend of er verschijnt een dialoogvenster. Het meest voorkomende
dialoogvenster geeft de volgende opties voor de App weer:
Opmerking: De TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 gebruikt de algemene term variabele
om te verwijzen naar de App-bestanden die u creërt.
Selecteer een optie, voer de vereiste informatie in en druk op ¸. De App verschijnt.
Optie Beschrijving
Current (Actuele) Hiermee kunt het scherm terughalen dat de laatste
keer dat u de App bekeek weergegeven werd. Als er
geen actuele App-variabele bestaat, verschijnt het
dialoogvenster New (Nieuw).
Open (Openen) Hiermee kunt u een bestaand bestand openen.
New (Nieuw) Hiermee kunt u een nieuw bestand creëren met de
naam die in het veld wordt ingetypt.
Aan de slag 36
Voorbeeld: Creëer een nieuw programma met behulp van de Program Editor
(Programmabewerker).
Druk op Resultaat
Gebruik de cursortoetsen om dit
te markeren:
¸
3
¸
Aan de slag 37
De nieuw gecreëerde programmavariabele, program1, wordt opgeslagen in de main
(hoofd) map.
Terugkeren naar het Apps-bureaublad vanuit een App
Terugkeren naar het Apps-bureaublad vanuit een AppTerugkeren naar het Apps-bureaublad vanuit een App
Terugkeren naar het Apps-bureaublad vanuit een App
Druk op O. De pictogrammen van de laatst geselecteerde Apps-categorie
verschijnen op het Apps-bureaublad met het pictogram van de laatst geopende App
gemarkeerd.
U kunt ook terugkeren naar het Apps-bureaublad door op 2K te drukken bij een
niet-gesplitst scherm. In het gesplitste scherm drukt u tweemaal op 2K.
DD
program1
¸¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 38
Om terug te keren naar de laatst geopende App vanaf het Apps-bureaublad drukt u op
2a.
Een Apps-categorie selecteren
Een Apps-categorie selecterenEen Apps-categorie selecteren
Een Apps-categorie selecteren
Op de TI-89 Titanium verschijnen de Apps-categorienamen alleen in het
F1-menu. Om
een Apps-categorie te selecteren drukt u op ƒ
2:Select Category en gebruikt u de
cursortoetsen om een categorie van Apps te markeren, en drukt u vervolgens op ¸
om de gemarkeerde categorie te selecteren. U kunt ook de functiesneltoetsen gebruiken
om een categorie vanaf het toetsenblok te selecteren (gebruik indien nodig de 2
toets). De App-pictogrammen voor de geselecteerde categorie verschijnen op het Apps-
bureaublad.
Op de Voyage™ 200 verschijnen de Apps-categorienamen aan de linkerkant van het Apps-
bureaublad. Om een Apps-categorie te selecteren, drukt u op de corresponderende
functietoets (weergegeven boven de categorienaam op het Apps-bureaublad).
De App-pictogrammen voor de geselecteerde categorie verschijnen op het Apps-bureaublad.
Toets Beschrijving
All (Alles)
Alle pictogrammen voor alle geïnstalleerde Apps
worden weergegeven. Niet aanpasbaar.
English
(Engels)
Aanpasbare categorie. English (Engels) is de
standaardinstelling.
SocialSt
(SocWsch)
Aanpasbare categorie. SocialSt (SocWsch) (sociale
wetenschappen) is de standaardinstelling.
Math (Wisk)
Aanpasbare categorie. Math (Wiskunde) is de
standaardinstelling.
Aan de slag 39
Voorbeeld: Selecteer de categorie All (alles).
Als u een Apps-categorie selecteert die geen Apps bevat, verschijnt er een melding dat
de categorie leeg is, en wordt u gewezen op het menu ƒ
1:Edit Categories (1:Bewerk
categorieën)
, waarin u App-sneltoetsen kunt toevoegen aan de categorie. (Zie voor
2 ˆ
Graphing
of
ˆ Graphing
(Grafiek)
Aanpasbare categorie. Graphing (Grafiek) is de
standaardinstelling.
2 ‰ Science
of
Science
(Natwsch)
Aanpasbare categorie. Science (Natwsch) is de
standaardinstelling.
2 Š Organizr
or
Š Organizr
(Agenda)
Aanpasbare categorie. Organizr (Agenda) is de
standaardinstelling.
Druk op Resultaat
Toets Beschrijving
Aan de slag 40
details over het aanpassen van de categorieën op het Apps-bureaublad De Apps-
categorieën aanpassen hieronder.)
Druk op ¸ of N om de melding te wissen en terug te keren naar het Apps-
bureaublad.
De Apps-categorieën aanpassen
De Apps-categorieën aanpassenDe Apps-categorieën aanpassen
De Apps-categorieën aanpassen
De
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 ordent uw Apps in zeven categorieën, waarvan u er
zes kunt aanpassen aan uw specifieke behoeften. (In de categorie All (Alles) zijn alle
geïnstalleerde Apps opgenomen; deze kan niet bewerkt worden.)
De Apps-categorieën tot en met 2 Š( ((@) of Š (H) aanpassen:
1. Selecteer ƒ
1:Edit Categories (1:Bewerk categorieën). In een submenu verschijnen
de zes aanpasbare Apps-categorienamen. (De categorie All (Alles) wordt niet
weergegeven).
2. Markeer een Apps-categorie en druk op ¸. Het dialoogvenster Edit Categories
(Bewerk categorieën) verschjnt met een lijst van de geïnstalleerde Apps en een
tekstvak waarin de categorienaam gemarkeerd is.
3. Om de Apps-categorienaam te veranderen typt u de gewenste naam in.
Opmerking: Voer een naam van maximaal acht tekens in, waaronder letters,
hoofdletters, cijfers, leestekens en tekens met accenten.
4. Om een App-sneltoets aan de categorie toe te voegen of uit de categorie te
verwijderen drukt u op D zo vaak als nodig is om het vak naast de App te markeren,
en drukt u vervolgens op B om een vinkje toe te voegen of te verwijderen (9).
5. Om de veranderingen op te slaan en terug te keren naar het Apps-bureaublad drukt
u op ¸.
Aan de slag 41
Voorbeeld: Vervang de categorie Social Studies (SocWsch) door de categorie
Business (Handel) en voeg de App-sneltoetsen CellSheet™ en Finance toe.
Druk op Resultaat
ƒ
B
2
– of –
Aan de slag 42
TI-89 Titanium: 2
¤
Bus iness
Voyage™ 200:
¤ Bus iness
D
©
B
D
©
B
¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 43
Apps openen en het gesplitste scherm
Apps openen en het gesplitste schermApps openen en het gesplitste scherm
Apps openen en het gesplitste scherm
Op de
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 kunt u het scherm splitsen om twee Apps
tegelijkertijd te bekijken. Bijvoorbeeld: bekijk de Y= Editor (Y=Bewerker) en Graph (Grafiek)-
schermen tegelijk om de lijst van functies te zien en hoe deze als grafiek verschijnen.
Selecteer de Split Screen (Gesplitst scherm)-mode op pag. 2 van het MODE-scherm. De
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 geeft de geselecteerde Apps in het gesplitste scherm
weer zoals hierna getoond wordt. U kunt het scherm horizontaal (boven-onder) of
verticaal (links-rechts) splitsen.
Druk op Resultaat
Horizontaal gesplitst scherm
Aan de slag 44
Om terug te keren naar het Apps-bureaublad drukt u op O. De status van het
gesplitste scherm verschijnt aan de bovenkant van het Apps-bureaublad met de namen
van de open Apps en de gedeeltes van het scherm waarin elke App weergegeven wordt.
Het pijlsymbool (ú) wijst naar het scherm waar de volgende App die u opent verschijnt.
Bij het niet-gesplitste scherm wordt de status van het gesplitste scherm niet
weergegeven op het Apps-bureaublad.
Opmerking: Het Apps-bureaublad verschijnt altijd in het niet-gesplitste scherm.
Indicatoren voor het gesplitste scherm op het Apps-bureaublad van de TI-89 Titanium
Status van het gesplitste
scherm (het gemarkeerde
gedeelte geeft aan waar de
volgende geselecteerde App
geopend wordt.)
Namen van geopende
Apps
Aan de slag 45
Indicatoren voor het gesplitste scherm op het Apps-bureaublad van de Voyage™ 200
Er is nog meer informatie beschikbaar over het gebruik van gesplitste schermen. Zie het
elektronische hoofdstuk Gesplitste schermen.
Statusinformatie bekijken
Statusinformatie bekijkenStatusinformatie bekijken
Statusinformatie bekijken
Bekijk de statusregel aan de onderkant van het scherm voor informatie over de actuele
status van uw
TI-89 Titanium of Voyage™ 200.
Status van het gesplitste scherm
(het gemarkeerde gedeelte geeft
aan waar de volgende
geselecteerde App geopend
wordt.)
Namen van
geopende Apps
Aan de slag 46
Aanduiding Betekenis
Ê Actuele map
Naam van de geselecteerde map (Main (Hoofd) is de
standaardmap).
Ë Modificatietoets Geselecteerde modificatietoets (2, 8, 7),
indien van toepassing.
Ì Handtoets
(alleen op de
Voyage™ 200).
De modificatietoets 1 is geselecteerd. (Alleen op
de Voyage™ 200).
Í Angle (Hoek)-
mode
Geselecteerde eenheden waarin hoekwaarden
weergegeven en geïnterpreteerd worden (RAD,
DEG, GRAD)
Î Exact/Approx
(Exact/Benader)-
mode
Mode waarin antwoorden berekend en weergegeven
worden (AUTO, EXACT, APPROX (BENADER))
Ï Grafieknummer
De actieve van twee onafhankelijke grafieken op het
gesplitste scherm (GR#1, GR#2)
Ð Graph (Grafiek)-
mode
Het geselecteerde type grafiek dat geplot kan
worden (FUNC, PAR, POL, SEQ (rij), 3D, DE)
Ñ Invoer/antwoord-
paren
22/30–Aantal invoer/antwoord-paren
(standaardinstelling is 30, maximum is 99) in het
geschiedenisgebied van het Home-scherm van de
rekenmachine
Ê
ËÌ
Í
Î
Ï
Ð
Ñ
Ò
Ó
Aan de slag 47
Het Apps-bureaublad uitschakelen
Het Apps-bureaublad uitschakelenHet Apps-bureaublad uitschakelen
Het Apps-bureaublad uitschakelen
U kunt het Apps-bureaublad uitschakelen vanaf het dialoogvenster MODE. Als u dat doet,
open dan Apps vanuit het menu APPLICATIONS (TOEPASSINGEN). Om het menu
APPLICATIONS (TOEPASSINGEN) te openen drukt u op O.
Voorbeeld: Het Apps-bureaublad uitschakelen.
Ò
Batterijen
vervangen
Wordt weergegeven als de batterijen bijna leeg zijn
(BATT). Als BATT gemarkeerd is met een zwarte
achtergrond, vervang de batterijen dan zo snel
mogelijk ( ).
Ó Busy/Pause
(Bezig/pauze),
Locked/Archived
(Beveiligd/gearchive
erd)-variabele
BUSY– De berekening of het tekenen van een
grafiek is aan de gang
PAUSE– U heeft een grafiek of programma stilgezet
Œ–De variabele die geopend is in de actuele
bewerker is beveiligd of gearchiveerd en kan niet
gewijzigd worden
Druk op Resultaat
3
Aanduiding Betekenis
Aan de slag 48
Om het Apps-bureaublad in te schakelen herhaalt u de procedure, maar selecteert u ON
in het modeveld van het Apps-bureaublad. Om terug te keren naar het Apps-bureaublad
vanaf het Home-scherm van de rekenmachine drukt u op O.
De klok gebruiken
De klok gebruikenDe klok gebruiken
De klok gebruiken
U kunt het dialoogvenster CLOCK (KLOK) gebruiken om de tijd en de datum in te stellen,
de tijdsweergave te selecteren en om de klok in en uit te schakelen.
DDBC
¸¸
Opmerking: De vorige
geopende App verschijnt (in
dit geval, het Home-scherm
van de rekenmachine).
Druk op Resultaat
Aan de slag 49
De klok is standaard ingeschakeld. Als u de klok uitschakelt, verschijnen alle opties van
het dialoogvenster CLOCK (KLOK) in grijs, behalve Clock ON/OFF (Klok AAN/UIT).
Het dialoogvenster CLOCK (KLOK) weergeven
Het dialoogvenster CLOCK (KLOK) weergevenHet dialoogvenster CLOCK (KLOK) weergeven
Het dialoogvenster CLOCK (KLOK) weergeven
1. Gebruik de cursortoetsen om het Clock (Klok)-pictogram op het Apps-bureaublad te
markeren.
2. Druk op ¸. Het dialoogvenster CLOCK (KLOK) verschijnt met het veld Time
Format (Tijdsweergave) gemarkeerd.
Opmerking: Omdat het dialoogvenster CLOCK (KLOK) de actuele instellingen weergeeft
van het moment dat u het opent, moet u de tijd misschien bijstellen voordat u het venster
verlaat.
De tijd instellen
De tijd instellenDe tijd instellen
De tijd instellen
1. Druk op B om de lijst met tijdsweergaves te openen.
2. Druk op C of D om een optie te markeren en druk op ¸. De geselecteerde
notatie verschijnt in het veld Time Format (Tijdsweergave).
3. Druk op D om het Hour (Uur)-veld te markeren.
4. Typ het uur in en druk op D om het Minute (Minuut)-veld te markeren.
6 geeft aan dat u omlaag kunt
scrollen voor meer opties
Aan de slag 50
5. Typ the minuten in.
6. Als de tijdsweergave is ingesteld op 24 uur, ga dan door naar stap 9.
– of –
Als de tijdsweergave is ingesteld op 12 uur, druk dan op D om het AM/PM -veld te
markeren.
7. Druk op B om de lijst van AM/PM-opties te openen.
8. Druk op C of D om een AM/PM-optie te markeren en druk dan op ¸. De
geselecteerde AM/PM-optie verschijnt.
9. Stel de datum in (zie voor procedures De datum instellen).
– of –
Druk op ¸ om de instellingen op te slaan en het menu te verlaten. De
bijgewerkte tijd verschijnt in de rechterbovenhoek van het Apps-bureaublad.
De datum instellen
De datum instellenDe datum instellen
De datum instellen
1. Druk zo vaak als nodig is op C of D om het Date Format (Datumweergave)-veld te
markeren.
2. Druk op B om de lijst van datumnotaties te openen.
3. Druk op C of D om een optie te markeren en druk op ¸. De geselecteerde
notatie verschijnt in het Date Format (Datumweergave)-veld.
4. Druk op D om het Year (Jaar)-veld te markeren.
5. Typ het jaar in en druk op D om het Month (Maand)-veld te markeren.
6. Druk op B om de lijst van maanden te openen.
7. Druk op C of D om een optie te markeren en druk op ¸. De geselecteerde
maand verschijnt in het Month (Maand)-veld.
8. Druk op D om het Day (Dag)-veld te markeren.
Aan de slag 51
9. Typ de dag in en druk op ¸¸ om de instellingen op te slaan en het menu te
verlaten. De bijgewerkte datum verschijnt in de rechterbovenhoek van het Apps-
bureaublad.
Voorbeeld: De tijd en datum instellen op 19/10/02 (19 oktober 2002), 1:30 p.m.
Druk op Resultaat
Gebruik de cursortoetsen om dit
symbool te markeren
¸
D
1 D
Tijd en datum
Aan de slag 52
30D
BD
¸D
BD
Druk op Resultaat
Aan de slag 53
¸D
2002
DB
Scroll omlaag tot oktober
gemarkeerd is en
druk op
¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 54
De klok uitschakelen
De klok uitschakelenDe klok uitschakelen
De klok uitschakelen
Open vanuit het Apps-bureaublad het dialoogvenster CLOCK (KLOK)- en selecteer OFF
(UIT) in het Clock (Klok)-veld.
D
19
¸¸
Druk op Resultaat
Gewijzigde tijd en datum
Aan de slag 55
Voorbeeld: De klok uitschakelen.
Druk op Resultaat
Gebruik de cursortoetsen om het
volgende symbool te markeren:
¸
Scroll omlaag naar het
Clock-veld.
BC¸
Klok aan
Aan de slag 56
Om de klok in te schakelen herhaalt u de procedure, maar selecteert u ON (AAN) in het
Clock (Klok)-veld. Denk eraan om de tijd en datum opnieuw in te stellen.
Menu's gebruiken
Menu's gebruikenMenu's gebruiken
Menu's gebruiken
Voor het selecteren van de meeste menu’s van de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200
drukt u op de functietoetsen die corresponderen met de werkbalken aan de bovenkant
van het Home-scherm van de rekenmachine en de meeste App-schermen. Andere
menu's kunt u selecteren met behulp van toetscommando’s.
Werkbalkmenu's
Werkbalkmenu'sWerkbalkmenu's
Werkbalkmenu's
Het startpunt voor wiskundige bewerkingen met de
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200, het
Home-scherm van de rekenmachine, geeft werkbalkmenu's weer waarmee u
wiskundeopties kunt selecteren (zie het voorbeeld op de volgende pagina).
¸
Druk op Resultaat
Klok uit
Aan de slag 57
Werkbalkmenu's verschijnen ook aan de bovenkant van de meeste App-schermen. In
deze menu's zijn veelgebruikte functies van de actieve App opgenomen.
Andere menu's
Andere menu'sAndere menu's
Andere menu's
Gebruik toetscommando’s om de volgende menu's te selecteren. Deze menu's bevatten
dezelfde opties, ongeacht het weergegeven scherm of de actieve App.
Druk op Om weer te geven:
2 G
CHAR (TEKENS)-menu. Hierin zijn tekens opgenomen
die niet beschikbaar zijn op het toetsenbord; de tekens
zijn geordend per categorie (Grieks, wiskunde,
leestekens, speciaal en internationaal).
2 I
MATH (WISKUNDE)-menu. Hierin zijn
wiskundebewerking per categorie opgenomen.
O
APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-menu. Geeft de
geïnstalleerde Apps weer. (Dit menu is alleen
beschikbaar als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is;
Apps worden normaal gesproken vanaf het Apps-
bureaublad geopend).
8 O
FLASH APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-menu. Geeft
de geïnstalleerde Flash Apps weer. (Dit menu is alleen
beschikbaar als het Apps- bureaublad uitgeschakeld is;
Flash Apps worden normaal gesproken vanaf het Apps-
bureaublad geopend).
Aan de slag 58
Menuopties selecteren
Menuopties selecterenMenuopties selecteren
Menuopties selecteren
Druk op het getal of de letter links van de optie die u wilt selecteren.
– of –
Druk op C of D om de optie te selecteren en druk op ¸.
Opmerking: Als de eerste menuoptie is geselecteerd, drukt u op C om de laatste optie
van het menu te selecteren. Als de laatste menuoptie is geselecteerd, drukt u op D om
de eerste optie van het menu te selecteren.
Voorbeeld: Selecteer
factor( uit het Algebra-menu op het Home-scherm van de
rekenmachine.
Druk op Resultaat
Druk op :
TI-89 Titanium: "
Voyage™ 200: ¹"
– of –
Gebruik vanaf het Apps -
bureaublad de cursortoetsen om
het volgende symbool te
markeren:
en druk op
¸
Aan de slag 59
Submenuopties selecteren
Submenuopties selecterenSubmenuopties selecteren
Submenuopties selecteren
Een kleine pijl (ú) rechts van een menuoptie geeft aan dat er een submenu verschijnt als
u de optie selecteert.
2
– of –
Druk op Resultaat
6 geeft aan dat
het algebra-menu
geopend wordt
als u op
drukt.
$ wijst op extra
opties.
Aan de slag 60
Voorbeeld: Selecteer ord( uit het MATH (WISKUNDE)-menu op het Home-scherm van
de rekenmachine.
Druk op Resultaat
2I
D
– of –
CCB
B
– of –
Aan de slag 61
Dialoogvensters gebruiken
Dialoogvensters gebruikenDialoogvensters gebruiken
Dialoogvensters gebruiken
Drie puntjes (…) op het eind van een menuoptie geven aan dat er een dialoogvenster
verschijnt als u de optie kiest. Selecteer de optie en druk op ¸.
Voorbeeld: Open het dialoogvenster SAVE COPY AS (KOPIE OPSLAAN ALS) uit de
Window Editor (Vensterbewerker).
Druk op Resultaat
O
Gebruik cursortoetsen om dit
symbool te markeren
en druk op ¸
Aan de slag 62
Opmerking: Door op de 8 S-sneltoets te drukken wordt het dialoogvenster
SAVE COPY AS (KOPIE OPSLAAN ALS) ook geopend in de meeste Apps.
Een menu annuleren
Een menu annulerenEen menu annuleren
Een menu annuleren
Om een menu te annuleren zonder een selectie te maken drukt u op N.
ƒ
2
– of –
Druk op Resultaat
Druk op
B
om een
lijst mappen weer
te geven.
Typ de naam van
de variabele in.
Druk tweemaal op
¸ om
op te slaan en het
dialoogvenster te sluiten.
Aan de slag 63
Tussen werkbalkmenu's schakelen
Tussen werkbalkmenu's schakelenTussen werkbalkmenu's schakelen
Tussen werkbalkmenu's schakelen
Om tussen de werkbalkmenu’s te schakelen zonder een menuoptie te selecteren:
Druk op de functietoets (ƒ tot en met Š) van een werkbalkmenu.
Druk op een functietoets en druk op B of A om van het ene werkbalkmenu naar het
volgende te gaan. Druk op B vanuit het laatste menu om naar het eerste menu te
gaan. Druk op A om vanuit het eerste menu naar het laatste menu te gaan.
Opmerking: Als u op B drukt als er een menuoptie met een submenu is geselecteerd, dan
verschijnt het submenu in plaats van het volgende werkbalkmenu. Druk nogmaals op B om
naar het volgende menu te gaan.
Er is meer informatie beschikbaar over menu’s. Zie het elektronische hoofdstuk
Bedienen van de rekenmachine.
Menu op maat
Menu op maatMenu op maat
Menu op maat
Het menu op maat biedt snelle toegang tot de opties die u het meest gebruikt. Gebruik
het standaard menu op maat of creëer uw eigen menu op maat met behulp van de
Program Editor (Programmabewerker). U kunt alle beschikbare commando’s of tekens
van de
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 gebruiken.
Het menu op maat komt in de plaats van het standaard werkbalkmenu op het Home-
scherm van de rekenmachine. (Zie voor details over het creëren van een menu op maat
de TI-89 Titanium of
Voyage 200 online module Programmeren). Er is nog meer
informatie beschikbaar over menu’s op maat.
Aan de slag 64
Voorbeeld: Schakel het menu op maat in en uit vanaf het Home-scherm van de
rekenmachine.
Voorbeeld: Haal het standaard menu op maat terug.
Opmerking: Door het standaard menu op maat terug te halen wordt het daarvóór
aangepaste menu op maat gewist. Als u het eerder aangepaste menu op maat hebt
Druk op Resultaat
2F
2(F
Standaard menu op maat
Normaal werkbalkmenu
Aan de slag 65
gecreëerd met een programma, kunt u het programma opnieuw uitvoeren om het menu
opnieuw te gebruiken.
Druk op Resultaat
2F
(om het menu op maat uit te
schakelen en het standaard
werkbalkmenu in te schakelen)
TI-89 Titanium:
2 ˆ
Voyage™ 200: ˆ
3
– of –
DD¸
Aan de slag 66
Apps openen terwijl het Apps-bureaublad is uitgeschakeld
Apps openen terwijl het Apps-bureaublad is uitgeschakeldApps openen terwijl het Apps-bureaublad is uitgeschakeld
Apps openen terwijl het Apps-bureaublad is uitgeschakeld
Als u het Apps-bureaublad uitschakelt, kunt u het APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-
menu gebruiken om Apps te openen. Om het APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-menu
te openen als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is, drukt u op O.
Opmerking: Als u op O drukt terwijl het Apps-bureaublad ingeschakeld is, verschijnt
het Apps-bureaublad in plaats van het APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-menu.
Voorbeeld: Met het Apps-bureaublad uitgeschakeld: open de Window Editor
(Vensterbewerker) uit het
APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)-menu.
¸
Druk op Resultaat
O
Druk op Resultaat
Aan de slag 67
Om toegang te krijgen tot Apps die niet opgenomen zijn in het APPLICATIONS
(TOEPASSINGEN)-menu selecteert u
1:FlashApps (1:FlashToep).
Gesplitste schermen gebruiken
Gesplitste schermen gebruikenGesplitste schermen gebruiken
Gesplitste schermen gebruiken
Met de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 kunt het scherm splitsen, zodat u twee Apps
tegelijkertijd kunt weergeven. Bijvoorbeeld: de schermen van de Y= Editor (Y=Bewerker)
en Graph (Grafiek) tegelijk weergeven om de lijst van functies en de bijbehorende
grafieken te vergelijken.
Het gesplitste scherm instellen
Het gesplitste scherm instellenHet gesplitste scherm instellen
Het gesplitste scherm instellen
U kunt het scherm in boven-onder of links-rechts splitsen vanaf het MODE-
dialoogvenster. De instelling van het gesplitste scherm blijft van kracht totdat u deze
verandert.
1. Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven.
2. Druk op om de mode-instelling Split Screen (Gesplitst scherm) weer te geven.
3. Druk op B om het menu Split Screen (Gesplitst scherm) te openen.
3
– of –
DD¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 68
4. Druk zo vaak als nodig is op D om TOP-BOTTOM (BOVEN-ONDER) of LEFT-
RIGHT (LINKS-RECHTS) te markeren.
5. Druk op ¸. De Split Screen (Gesplitst scherm)-mode-instelling geeft de optie
weer die u geselecteerd hebt.
6. Druk nogmaals op ¸ om deze verandering op te slaan en het gesplitste scherm
weer te geven.
Voorbeeld: Stel de gesplitst-schermmode in op TOP-BOTTOM (BOVEN-ONDER).
Druk op Resultaat
3
BD
Aan de slag 69
¸
¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 70
De begin-Apps instellen voor het gesplitste scherm
De begin-Apps instellen voor het gesplitste schermDe begin-Apps instellen voor het gesplitste scherm
De begin-Apps instellen voor het gesplitste scherm
Nadat u TOP-BOTTOM (BOVEN-ONDER) of LEFT-RIGHT (LINKS-RECHTS) voor het
gesplitste scherm hebt geselecteerd, komen er aanvullende mode-instellingen
beschikbaar.
Om de begin-App voor ieder gedeelte van het gesplitste scherm in te stellen:
Mode Beschrijving
Split 2 App Hiermee kunt u de App specificeren die in het
onderste of rechtergedeelte van het gesplitste
scherm weergegeven wordt. Werkt samen met Split
1 App; hiermee kunt u de App specificeren die in het
bovenste of linkergedeelte van het gesplitste scherm
weergegeven wordt.
Number of Graphs
(Aantal grafieken)
Hiermee kunt u twee onafhankelijke grafieken
instellen en weergegeven.
Split Screen Ratio
(Verhouding gesplitst
scherm)
Hiermee kunt u de verhouding tussen de zichtbare
delen van het gesplitste scherm veranderen.
Niet-gesplitst scherm
Gesplitst scherm
Aan de slag 71
1. Selecteer de Split 1 App-mode-instelling en druk op B om een menu van
beschikbare Apps weer te geven (zie voor details over het instellen van het
gesplitste scherm Het gesplitste scherm instellen, pag. 67).
2. Druk op D of C om de App te markeren en druk op ¸.
3. Herhaal de stappen 1 en 2 voor de Split 2 App-mode-instelling.
Voorbeeld: Geef de Y= Editor (Y=Bewerker) in het bovenste scherm weer en de
Graph (Grafiek) App in het onderste scherm.
Druk op Resultaat
DA
2
DB
Aan de slag 72
Als u Split 1 App en Split 2 App op dezelfde niet-grafische App instelt of op dezelfde
grafische App met Number of Graphs (Aantal grafieken) ingesteld op 1, verlaat de
TI-89
Titanium of de Voyage™ 200
het gesplitste scherm en wordt de App op het niet-gesplitste
scherm weergegeven.
De actieve App selecteren
De actieve App selecterenDe actieve App selecteren
De actieve App selecteren
In het gesplitste scherm kan er maar één App tegelijk actief zijn.
Om te wisselen tussen actieve Apps drukt u op 2a.
Om een derde App te openen drukt u op O en selecteert u de App. Deze App
neemt de plaats in van de actieve App op het gesplitste scherm.
4
¸
Druk op Resultaat
Aan de slag 73
Het gesplitste scherm verlaten
Het gesplitste scherm verlatenHet gesplitste scherm verlaten
Het gesplitste scherm verlaten
U kunt het gesplitste scherm op een van de volgende manieren verlaten:
Druk op 2K om de actieve App te sluiten en de andere open App op het niet-
gesplitste scherm weer te geven.
Als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is, vervangt u door op 2K te drukken
de actieve App op het gesplitste scherm door het Home-scherm van de
rekenmachine. Door nogmaals op 2K te drukken wordt het gesplitste scherm
uitgeschakeld en wordt het Home-scherm van de rekenmachine op het niet-
gesplitste scherm weergegeven.
Selecteer Split Screen (Gesplitst scherm) op pagina 2 van het MODE-
dialoogvenster, stel het gesplitste scherm in op FULL (VOLLEDIG), en druk op
¸.
Druk tweemaal op 2K om het Apps-bureaublad weer te geven.
Er is meer informatie beschikbaar over het gebruik van gesplitste schermen.
Beheer van Apps en versies van het
Beheer van Apps en versies van het Beheer van Apps en versies van het
Beheer van Apps en versies van het
besturingssysteem (OS)
besturingssysteem (OS)besturingssysteem (OS)
besturingssysteem (OS)
Via de verbindingsmogelijkheden van de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200 kunt u Apps
downloaden vanaf:
De TI Educational & Productivity Solutions (E&PS) website op:
education.ti.com/latest
De CD-ROM die bij uw TI-89 Titanium of Voyage 200 geleverd is.
Een compatibele grafische
rekenmachine.
Aan de slag 74
Het toevoegen van Apps aan uw TI-89 Titanium of Voyage™ 200 gaat net als het laden
van software op een computer. Alles wat u nodig hebt is de TI Connect™-software en de
USB-kabel die geleverd is bij uw
TI-89 Titanium of Voyage 200.
Informatie over systeemvereisten en instructies over de aansluiting op compatibele
rekenmachines en over het downloaden van de TI Connect-software, Apps en OS-
versies kunt u vinden op de TI E&PS-website.
Lees voordat u begint met het downloaden van Apps naar uw
TI-89 Titanium of
Voyage™ 200
de licentieovereenkomst op de CD-ROM of de TI-website.
De versie van het besturingssysteem en het identificatie (ID)-nummer
De versie van het besturingssysteem en het identificatie (ID)-nummer De versie van het besturingssysteem en het identificatie (ID)-nummer
De versie van het besturingssysteem en het identificatie (ID)-nummer
opzoeken
opzoekenopzoeken
opzoeken
Als u software aanschaft vanaf de TI E&PS-website of naar de klantenservice belt, wordt
u gevraagd naar informatie over uw
TI-89 Titanium of Voyage™ 200. Deze informatie vindt
u op het ABOUT (INFO)-scherm.
Om het ABOUT (INFO)-scherm weer te geven, drukt u op ƒ
3:About (3:Info) vanaf het
Apps-bureaublad. Het scherm ABOUT (INFO) geeft de volgende informatie over uw
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 weer:
Ë
Ì
Ê
Î
Í
Aan de slag 75
Ê OS-versie (versie van het besturingssysteem)
Ë Hardwareversie
Ì Rekenmachine-ID (vereist voor het verkrijgen van certificaten voor het installeren van
aangeschafte Apps). Dit is vergelijkbaar met een serienummer. Noteer dit nummer en
bewaar het op een veilige plaats voor het geval dat de rekenmachine kwijtraakt of
gestolen wordt.
Í Apps-certificaatrevisienummer (Cert. Rev.)
Î Productidentificatiecode (Product-ID). Vergelijkbaar met een modelnummer.
Merk op dat uw scherm er anders uit zal zien dan het scherm hierboven.
Een toepassing verwijderen
Een toepassing verwijderenEen toepassing verwijderen
Een toepassing verwijderen
Door een toepassing te verwijderen wordt deze van de
TI-89 Titanium of de Voyage™ 200
afgehaald waardoor er meer ruimte ontstaat voor andere toepassingen. Voordat u een
toepassing verwijdert, kunt u overwegen om deze op een computer te bewaren om hem
later opnieuw te installeren.
1. Verlaat de toepassing.
2. Druk op om het VAR-LINK (All) (Alles)-scherm weer te geven.
3. Druk op 2 ‰
(TI-89 Titanium) of om de lijst van geïnstalleerde toepassingen
weer te geven.
4. Selecteer de toepassing die u wilt verwijderen door op te drukken. (Druk nogmaals
op om deze te deselecteren).
Aan de slag 76
5. Druk op ƒ 1:Delete (1:Verwijderen). Het VAR-LINK-bevestigingsvenster voor het
verwijderen verschijnt.
6. Druk op ¸ om de toepassing te verwijderen.
Opmerking: Alleen Flash Apps kunnen verwijderd worden.
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 op andere
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 op andere TI-89 Titanium of Voyage™ 200 op andere
TI-89 Titanium of Voyage™ 200 op andere
apparaten aansluiten
apparaten aansluitenapparaten aansluiten
apparaten aansluiten
De TI-89 Titanium heeft een mini-USB-poort. Zowel de TI-89 Titanium als de
Voyage™ 200 hebben een standaard I/O-poort. Deze poorten worden gebruikt om twee
compatibele grafische rekenmachines aan elkaar te koppelen of om een rekenmachine
op een computer of randapparaat aan te sluiten.
Bovendien hebben het docentenmodel van de TI-89 Titanium en alle Voyage™ 200
rekenmachines een extra poort. Deze poort wordt gebruikt om visuele gegevens uit te
voeren, zodat een klas het display van een rekenmachine op een video of een
overhead-scherm kan bekijken.
Uw rekenmachine op een computer aansluiten – Sluit uw TI-89 Titanium aan met
behulp van de USB-poort en de bijgesloten USB cable, of sluit uw Voyage™ 200 aan
met behulp van de I/O-poort en de bijgesloten TI Connectivity Cable USB.
Uw rekenmachine op een andere rekenmachine aansluiten – Gebruik de USB
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of een standaard
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel om de TI-89 Titanium of de
Voyage 200 op
een compatibele grafische handheld of randapparaat aan te sluiten, zoals een TI-89 of
TI-92 Plus grafische handheld of de CBL 2™- en CBR™-systemen.
Aan de slag 77
Het display van uw rekenmachine aan de klas laten zien – Gebruik de extra poort
om de TI-Presenter™-videoadapter op de
Voyage 200 aan te sluiten. De TI-Presenter-
videoadapter biedt een video-interface tussen de
Voyage™ 200 en videoweergave- en -
opnameapparaten. Of gebruik de extra poort om het TI ViewScreen-overheadpaneel
op uw rekenmachine aan te sluiten. Het TI ViewScreen-overheadpaneel vergroot en
projecteert het display zodat de hele klas het kan bekijken. Voor meer informatie over de
TI-Presenter videoadapter en het TI ViewScreen-paneel gaat u naar de TI E&PS
website op education.ti.com
.
I/O-poortUSB-poort
TI-89 Titanium-poorten
Extra poort
I/O-poortUSB-poort
TI-89 Titanium-poorten (docentmodel)
Aan de slag 78
Batterijen
BatterijenBatterijen
Batterijen
De TI-89 Titanium gebruikt vier AAA alkaline-batterijen en een reserve-zilveroxidebatterij
(SR44SW of 303). De
Voyage 200 gebruikt vier AAA alkalinebatterijen en een reserve-
lithiumbatterij (CR1616 of CR1620). De reservebatterijen zijn al geïnstalleerd, en de
AAA-batterijen worden bij de rekenmachines geleverd.
Voorzorgsmaatregelen voor batterijen
Voorzorgsmaatregelen voor batterijenVoorzorgsmaatregelen voor batterijen
Voorzorgsmaatregelen voor batterijen
Tref deze voorzorgsmaatregelen bij het vervangen van batterijen.
Zorg ervoor dat batterijen buiten het bereik van kinderen blijven.
Gebruik geen combinaties van nieuwe en gebruikte batterijen. Gebruik geen
combinatie van verschillende merken (of typen) batterijen.
Gebruik geen combinatie van oplaadbare en niet-oplaadbare batterijen.
Plaats batterijen volgens de polariteitsdiagrammen (+ en - ).
Plaats niet-oplaadbare niet in een batterijoplader.
Voer gebruikte batterijen direct af volgens de juiste afvalverwerkingsmethode.
I/O-poort
Extra poort
Voyage™ 200-poorten
Aan de slag 79
U dient batterijen nooit te verbranden of open te maken.
De AAA-batterijen installeren
De AAA-batterijen installerenDe AAA-batterijen installeren
De AAA-batterijen installeren
1. Verwijder het batterijdeksel van de achterkant van de rekenmachine.
2. Pak de vier AAA-batterijen bij uw rekenmachine uit en plaats ze in het batterijvak.
Plaats de batterijen volgens het polariteits (+ en -) diagram in het batterijvak.
3. Plaats het batterijdeksel terug op de rekenmachine. Het deksel moet op zijn plaats
klikken.
De AAA (alkaline) batterijen vervangen
De AAA (alkaline) batterijen vervangenDe AAA (alkaline) batterijen vervangen
De AAA (alkaline) batterijen vervangen
Naarmate de batterijen stroom verliezen, wordt het display lichter, vooral tijdens
berekeningen. Als u merkt dat u het contrast vaak moet bijstellen, vervang de
AAA-
alkalinebatterijen dan.
Batterij niet
weggooien, maar
inleveren als KCA.
NL
Aan de slag 80
De statusregel van de handheld geeft ook informatie over de batterij.
Schakel de
TI-89 Titanium of de Voyage 200 voordat u de batterijen vervangt uit door
op te drukken. Daarmee voorkomt u dat informatie in het geheugen verloren
gaat. Verwijder de reserve-batterij en de AAA-alkalinebatterijen niet tegelijkertijd.
De reserve (zilveroxide)-batterij vervangen
De reserve (zilveroxide)-batterij vervangenDe reserve (zilveroxide)-batterij vervangen
De reserve (zilveroxide)-batterij vervangen
1. Om de reserve-zilveroxidebatterij te vervangen verwijdert u het batterijdeksel en
draait u het kleine schroefje los dat het deksel van de reservebatterij op zijn plaats
houdt.
Indicator Betekenis
Batterijen zijn bijna leeg.
Vervang de batterijen zo snel mogelijk.
Aan de slag 81
2. Verwijder de oude batterij en installeer een nieuwe SR44SW of 303 batterij, met de
positieve (+) kant naar boven.
3. Plaats het deksel terug en draai het schroefje vast.
Belangrijke informatie over het downloaden van een
Belangrijke informatie over het downloaden van een Belangrijke informatie over het downloaden van een
Belangrijke informatie over het downloaden van een
besturingssysteem
besturingssysteembesturingssysteem
besturingssysteem
Er moeten nieuwe batterijen geïnstalleerd zijn voordat u begint met het downloaden van
een besturingssysteem.
Als u een besturingssysteem aan het downloaden bent, werkt de APD™-functie niet. Als
u uw rekenmachine lange tijd achter elkaar in de download-mode laat staan voordat u
echt begint met downloaden, kunnen de batterijen leegraken. In dat geval moet u de
lege batterijen vervangen door nieuwe voordat u kunt downloaden.
Aan de slag 82
U kunt het besturingssysteem ook naar een andere TI-89 Titanium of Voyage™ 200
overbrengen met behulp van een rekenmachine-naar-rekenmachinekabel. Als u het
overbrengen per ongeluk onderbreekt voordat het klaar is, moet u het OS opnieuw
installeren via een computer. Nogmaals, denk eraan om nieuwe batterijen te installeren
voordat u met downloaden begint.
Neem contact op met Texas Instruments zoals beschreven in Productinformatie, service
en ondersteuningsinformatie als u problemen ondervindt.
Voorbeelden 83
Voorbeelden
VoorbeeldenVoorbeelden
Voorbeelden
Berekeningen uitvoeren
Berekeningen uitvoerenBerekeningen uitvoeren
Berekeningen uitvoeren
Dit gedeelte geeft verschillende voorbeelden die u kunt uitvoeren op het Home-scherm
van de rekenmachine. Ze bieden voorbeelden van enkele van de
berekeningsmogelijkheden van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200. Alvorens de
voorbeelden uit te voeren, werd het geschiedenisgebied in elk scherm leeggemaakt
door op ƒ te drukken en
8:Clear Home te kiezen. Hierdoor worden alleen de resultaten
getoond die het gevolg zijn van de toetsaanslagen in het voorbeeld.
Berekeningen weergeven
Berekeningen weergevenBerekeningen weergeven
Berekeningen weergeven
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bereken sin(p/4) en geef het resultaat weer in
symbolen en in de numerieke notatie. Druk op
ƒ en kies
8:Clear Home om eerdere
berekeningen uit het geschiedenisgebied te
wissen.
@2 W 2 T e 4 d ¸ 8
HW 2 T e 4 d ¸ 8
Voorbeelden 84
N-faculteit berekenen
N-faculteit berekenenN-faculteit berekenen
N-faculteit berekenen
Berekeningen met complexe getallen
Berekeningen met complexe getallenBerekeningen met complexe getallen
Berekeningen met complexe getallen
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bereken n-faculteit van een aantal getallen
om te zien hoe de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 omgaat met zeer grote gehele
getallen. Druk op, 2I en kies
7:Probability en vervolgens 1:! om n-faculteit
te berekenen.
@ 5 2 I 7 1 ¸ 2 0 2 I 7 1
¸ 3 0 2 I 7 1 ¸
H 5 2 Å ¸ 2 0 2 Å ¸ 3 0
2 Å ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bereken (3+5i)
3
om te zien hoe de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 berekeningen met
complexe getallen uitvoert.
Druk op c 3 « 5 2 ) d Z 3 ¸
Voorbeelden 85
Priemfactoren zoeken
Priemfactoren zoekenPriemfactoren zoeken
Priemfactoren zoeken
Wortels zoeken
Wortels zoekenWortels zoeken
Wortels zoeken
Stappen en toetsaanslagen Venster
Ontbind het rationale getal 2634492 in
priemfactoren. U kunt “factor” invoeren op de
invoerregel door
FACTOR in te toetsen op het
toetsenbord of door op te drukken en
2:factor( te kiezen.
Druk op 2 2 6 3 4 4 9 2 d ¸
(Facultatief) Voer zelf andere getallen in.
Stappen en toetsaanslagen Venster
Zoek de wortel van de uitdrukking (x,y). U
kunt de “wortel” op de invoerregel invoeren
door
ROOT te typen op het toetsenbord, of
door op 8 9 te drukken.
Dit voorbeeld illustreert hoe de wortelfunctie
wordt gebruikt en hoe de uitdrukking in “pretty
print” wordt weergegeven in het
geschiedenisgebied.
Druk op 8 9 X b Y d ¸
Voorbeelden 86
Uitdrukkingen uitwerken
Uitdrukkingen uitwerkenUitdrukkingen uitwerken
Uitdrukkingen uitwerken
Uitdrukkingen uitwerken
Uitdrukkingen uitwerkenUitdrukkingen uitwerken
Uitdrukkingen uitwerken
Stappen en toetsaanslagen Venster
Werk de uitdrukking (xN5)
3
uit. U kunt
“expand” invoeren in de invoerregel door
EXPAND te typen op het toetsenbord, of door
op te drukken en
3:expand( te selecteren.
Druk op 3 c X | 5 d Z 3 d ¸
(Facultatief) Voer zelf andere uitdrukkingen in.
Stappen en toetsaanslagen Venster
Werk de uitdrukking (x
2
N2xN5)/(xN1) uit. U
kunt “propFrac” invoeren op de invoerregel
door
PROPFRAC in te toetsen op het
toetsenbord of door op te drukken en
7:propFrac( te kiezen.
Druk op 7 c X Z 2 | 2 X | 5 d e c X
| 1 d d ¸
Voorbeelden 87
Veeltermen ontbinden in factoren
Veeltermen ontbinden in factorenVeeltermen ontbinden in factoren
Veeltermen ontbinden in factoren
Vergelijkingen oplossen
Vergelijkingen oplossenVergelijkingen oplossen
Vergelijkingen oplossen
Stappen en toetsaanslagen Venster
Ontbind de veelterm (x
2
N5) in factoren ten
opzichte van x. U kunt “factor” invoeren op de
invoerregel door
FACTOR in te toetsen op het
toetsenbord of door op te drukken en
2:factor( te kiezen.
Druk op 2 X Z 2 | 5 b X d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Los de vergelijking x
2
N2xN6=2 op naar x.
U kunt “
solve(“ invoeren op de invoerregel
door “
solve(“ te kiezen in het menu Catalog,
door
SOLVE( in te toetsen op het toetsenbord
of door op te drukken en
1:solve( te
kiezen.
Op de statusregel wordt de vereiste syntaxis
voor de gemarkeerde optie in het menu
Catalog weergegeven.
Druk op 1 X Z 2 | 2 X | 6 Á 2 b X d
¸
Voorbeelden 88
Vergelijkingen oplossen met een beperkt domein
Vergelijkingen oplossen met een beperkt domeinVergelijkingen oplossen met een beperkt domein
Vergelijkingen oplossen met een beperkt domein
Ongelijkheden oplossen
Ongelijkheden oplossenOngelijkheden oplossen
Ongelijkheden oplossen
Stappen en toetsaanslagen Venster
Los de vergelijking x
2
N2xN6=2 op naar x met
x groter dan nul. De operator “with” ( I )
bewerkstelligt beperking van het domein.
@„ 1 X Z 2 | 2 X | 6 Á 2 b X d Í
X 2 Ã 0 ¸
H„ 1 X Z 2 | 2 X | 6 Á 2 b X d 2
Í X 2 Ã 0 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Los de ongelijkheid (x
2
>1,x) op naar x.
Druk op 1 X Z 2 2 Ã 1 d ¸
Voorbeelden 89
De afgeleide van een functie bepalen
De afgeleide van een functie bepalenDe afgeleide van een functie bepalen
De afgeleide van een functie bepalen
Impliciete afgeleiden zoeken
Impliciete afgeleiden zoekenImpliciete afgeleiden zoeken
Impliciete afgeleiden zoeken
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bepaal de afgeleide van (xNy)
3
/(x+y)
2
naar x.
Dit voorbeeld illustreert het gebruik van de
afgeleide functie en de manier waarop deze
wordt weergegeven in “pretty print” in het
geschiedenisgebied.
Druk op 2 = c X | Y d Z 3 e c X «
Y d Z 2 b X d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bereken impliciete afgeleiden voor
vergelijkingen in twee variabelen, waarbij de
ene variabele impliciet wordt gedefinieerd in
termen van de andere.
Dit voorbeeld illustreert hoe de impliciete
afgeleide functie gebruikt wordt.
Druk op D X Z 2 « Y Z 2 Á 100 bX b Y
d ¸
Voorbeelden 90
De integraal van een functie bepalen
De integraal van een functie bepalenDe integraal van een functie bepalen
De integraal van een functie bepalen
Vraagstukken met vectoren oplossen
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bereken de integraal van xsin(x) naar x.
Dit voorbeeld illustreert het integreren.
@2 < X p 2 W X d b X d ¸
H2 < X p W X d b X d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Voer een rij of kolom met vectoren in.
@2 g ? 6 b 0 b 0 2 h §
j d ¸2 g 4 b 0 b 2 2
h § j a ¸2 g ? 1 b 2
b 1 2 h § j b ¸2 g
7 b 6 b 5 2 h § j c ¸
H2 g ? 6 b 0 b 0 2 h § d
¸2 g 4 b 0 b 2 2 h §
a ¸ 2 g ? 1 b 2 b 1 2 h
§ b ¸ 2 g 7 b 6 b 5
2 h § c ¸
Voorbeelden 91
Logaritme met een willekeurig grondtal
2. Los (x* a+y*b+z*c=d {x,y,z}) op
@„ 1 X p j a « y p j b « z
p j c Á j d b 2 [ X b Y
b Z 2 \ d ¸
H„ 1 X p a « y p b « z p c Á
d b 2 [ X b Y b Z 2 \ d
¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Zoek log (x,b). U kunt “log” invoeren op de
invoerregel door
LOG te typen op het
toetsenbord, of door op 8 7 te drukken.
@8 7 X , j b d ¸
H8 7 X , b d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 92
Hoekmaten converteren
Hoekmaten converterenHoekmaten converteren
Hoekmaten converteren
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef het dialoogvenster MODE weer.
Selecteer
DEGREE als de Angle-mode.
Converteer 345 graden in gon (grad).
U kunt “ ú
Grad ” invoeren op de
invoerregel door ú
Grad te selecteren in
het Catalog-menu, of door op 2 I te
drukken en
2:angle, A:úGrad te selecteren
in het Math-menu.
@ 3 D D D B 2 ¸ 345 2 v
2 I 2 j A ¸
H 3 D D D B 2 ¸ 345 2
v 2 I 2 A ¸
Voorbeelden 93
Werken met symbolen
Werken met symbolenWerken met symbolen
Werken met symbolen
Los het stelsel vergelijkingen 2x N 3y = 4 en Lx + 7y = L12 op. Herschrijf de eerste
vergelijking zodat x wordt uitgedrukt in y. Substitueer in de tweede vergelijking deze
2. Converteer 345 graden in radialen.
U kunt “ ú
Rad ” invoeren op de
invoerregel door ú
Rad te selecteren in
het Catalog-menu, of door op 2 I te
drukken en
2:angle, B:úRad te selecteren
in het Math-menu.
@ 3 D D D B 2 ¸ 345 2 v
2 I 2 j B ¸
H 3 D D D B 2 ¸ 345 2
v 2 I 2 B ¸
Opmerking: u kunt ook ó,ô of
G
gebruiken
om de instelling van de hoekmodus
tijdelijk te negeren.
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 94
uitdrukking voor x en los de vergelijking op naar y. Substitueer tenslotte de waarde van y
in de eerste vergelijking om de waarde van x te berekenen.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het basisscherm en wis de
invoerregel. Los de vergelijking
2x N 3y = 4 op naar x.
Met
1 kiest u solve( in het menu
Algebra. U kunt
solve( ook direct via het
toetsenbord invoeren of uit de
Catalog
selecteren.
@ " M M 1 2 X | 3 Y
Á 4 b X d ¸
H8 " M M 1 2
X | 3 Y Á 4 b X d ¸
2. Los de vergelijking Lx+7y=L12 op naar
y, maar druk nog niet op ¸.
Druk op 1 ? X « 7 Y Á ? 1 2 b Y
d
Voorbeelden 95
3. Gebruik de operator “with” om x te
vervangen door de uitdrukking die werd
afgeleid uit de eerste vergelijking.
Hiermee vindt u de waarde voor y.
De operator “with” wordt op het scherm
weergegeven als |.
Gebruik automatisch plakken om het
laatste antwoord in het
geschiedenisgebied te markeren en te
plakken op de invoerregel.
@ Í C ¸ ¸
H2 Í C ¸ ¸
4. Markeer de uitdrukking voor x in het
geschiedenisgebied.
Druk op C C C
5. Plak de gemarkeerde uitdrukking op de
invoerregel. Substitueer vervolgens de
waarde van y die u uit de tweede
vergelijking hebt afgeleid.
Í C ¸ ¸
2 Í C ¸ ¸
De oplossing is:
x = L8/11 and y = L20/11
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 96
Dit is een voorbeeld van het werken met symbolen. Er is een functie in één stap
beschikbaar voor het oplossen van stelsels van vergelijkingen.
Constanten en meeteenheden
Constanten en meeteenhedenConstanten en meeteenheden
Constanten en meeteenheden
Gebruik de vergelijking f = ma om de kracht te berekenen als m = 5 kilogram en a = 20
meter/seconde
2
. Wat is de kracht als a = 9,8 meter/seconde
2
? (Dit is de versnelling als
gevolg van de zwaartekracht, aangegeven met een constante genaamd _g). Zet het
resultaat om van newton in kilogramkracht.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef het dialoogvenster MODE, pagina 3,
weer. Selecteer
SI voor de modus Unit
System
voor het metrieke stelsel.
De resultaten worden weergegeven
overeenkomstig deze
standaardeenheden.
Druk op 3 B 1 ¸
Voorbeelden 97
2. Creëer een versnellingseenheid voor
meter/seconde
2
genaamd _ms2.
In het dialoogvenster
UNITS kunt u
eenheden selecteren uit een alfabetische
lijst van categorieën. U kunt 2D en
2C gebruiken om met één bladzijde
per keer door de categorieën te bladeren.
Als u het dialoogvenster
UNITS gebruikt
om een eenheid te selecteren, wordt het
teken _ automatisch ingevoerd.
Nu kunt u, in plaats van elke keer
opnieuw _m/_s
2
in te voeren, _ms2
gebruiken. U kunt nu ook gebruik maken
van het dialoogvenster Units om _ms2 te
selecteren uit de categorie Acceleration.
@2 À D B M ¸ e 2
À D D D D B S ¸ Z 2
9 8 5 2 M S j 2
¸
H8 À D B M ¸ e 8 À
D D D D B S ¸ Z 2 9 2
5 M S 2 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 98
3. Bereken de kracht wanneer m = 5
kilogram (_kg) en a = 20 meter/seconde
2
(_ms2).
Als u de afkorting voor een eenheid kent,
kunt u deze via het toetsenbord invoeren.
Voor _ drukt u op.
@ 5 8 5 2 K G j p 2 0
8 5 2 M S j 2 ¸
H 5 2 5 K G p 2 0 2 5 M S 2
¸
4. Gebruik dezelfde m en bereken de kracht
voor een versnelling als gevolg van de
zwaartekracht (de constante _g).
Voor _g kunt u de vooraf gedefinieerde
constante gebruiken die beschikbaar is
via het dialoogvenster
UNITS, of u kunt _g
typen.
@ 5 8 5 2 K G j p 2
À B j G ¸ ¸
H 5 2 5 K G p 8 À B G
¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 99
Grafieken van functies I
Grafieken van functies I Grafieken van functies I
Grafieken van functies I
Het voorbeeld uit dit deel laat een aantal van de grafische mogelijkheden van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 zien. Het illustreert hoe u een grafiek van een functie kunt
plotten met de
Y= Editor. U zult leren hoe u een functie invoert, een grafiek van de
functie maakt, een kromme volgt, een minimum vindt, en hoe u de coördinaten van het
minimum naar het basischerm overbrengt.
Onderzoek de grafische mogelijkheden van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 door de
grafiek van de functie y=(|x
2
N3|N10)/2 te plotten.
5. Zet om in kilogramkracht (_kgf).
2 4 geeft de conversie-operator 4
weer.
@B 2 4 8 5 2 K G F
j ¸
HB 2 4 2 5 K G F ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef de Y= Editor weer.
Druk op 8 #
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 100
2. Voer de functie (abs(x
2
N3)N10)/2 in.
De schermafdruk toont de “pretty print”
weergave van de functie in
y1=
@c ½ A ¸ X Z 2 | 3 d
| 1 0 d e 2 ¸
Hc 2 E A ¸ X Z 2 | 3
d | 1 0 d e 2 ¸
3. Geef de grafiek van de functie weer.
Kies
6:ZoomStd door op 6 te drukken of
door de cursor naar
6:ZoomStd te
verplaatsen en op ¸ te drukken.
Druk op 6
4. Selecteer
Trace.
De volgcursor, en de x- en y-coördinaten
worden weergegeven.
Druk op
5. Open het menu
MATH en selecteer
3:Minimum.
Druk op D D ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Volgcursor
Voorbeelden 101
6. Stel de ondergrens in.
Druk op B (rechter cursorknop) om de
volgcursor te bewegen tot de ondergrens
voor x zich net links van het lokaal
minimum bevindt. Druk nogmaals op
¸.
Druk op B ... B ¸
7. Stel de bovengrens in.
Druk op B (rechter cursorknop) om de
volgcursor te bewegen tot de bovengrens
voor x zich net rechts van het lokaal
minimum bevindt.
Druk op B ... B
8. Zoek het minimum op de grafiek tussen
de onder- en bovengrens.
Druk op ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
minimum
coördinaten van het
minimum
Voorbeelden 102
Grafieken van functies II
Grafieken van functies II Grafieken van functies II
Grafieken van functies II
Teken een cirkel met een straal van 5 en het middelpunt in de oorsprong van het
coördinatenstelsel. Geef de cirkel weer in het standaard weergavevenster (
ZoomStd).
Pas het weergavevenster vervolgens aan met
ZoomSqr.
9. Breng het resultaat over naar het
basisscherm en geef het basisscherm
weer.
@8 ? "
H8 H 8 "
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
FUNCTION voor de modus Graph.
Druk op 3 B 1 ¸
2. Geef het basisscherm weer. Sla
vervolgens de straal, 5, op in de variabele
r.
@ " 5 9 j R ¸
H8 " 5 9 R ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
5!r
Voorbeelden 103
3. Open en wis de Y= Editor.
Definieer vervolgens y1(x) = ,
de bovenste helft van een cirkel.
In deze modus moet u afzonderlijke
functies definiëren voor de bovenste en
onderste helft van een cirkel.
@8 # , 8 ¸ ¸ 2 ]
j R Z 2 | X Z 2 d ¸
H8 # , 8 ¸ ¸ 2 ] R
Z 2 | X Z 2 d ¸
4. Definieer y2(x) = , de functie
voor de onderste helft van de cirkel.
De onderste helft is het tegengestelde
van de bovenste helft , dus u kunt
y2(x) = Ly1(x) definiëren.
Gebruik de volledige functienaam
y1(x) en
niet alleen
y1.
Druk op ¸ ? Y 1 c X d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
r
2
x
2
()
r
2
x
2
Voorbeelden 104
Opmerking: er is een opening tussen de bovenste en de onderste helft van de cirkel,
omdat de helften worden gevormd door aparte functies. De berekende eindpunten van
de helften zijn (L5,0) en (5,0). Afhankelijk van het weergavevenster kunnen de geplotte
eindpunten voor elke helft iets afwijken van de berekende eindpunten.
5. Selecteer het weergavevenster
ZoomStd;
dit tekent automatisch de grafieken van
de functies.
In het standaard weergavevenster
hebben de x- en y-as een bereik van L10
tot 10. Dit bereik is echter over een
grotere afstand verdeeld langs de x-as
dan langs de y-as. Daarom ziet de cirkel
eruit als een ellips.
Druk op 6
6. Selecteer
ZoomSqr.
ZoomSqr vergroot het bereik langs de
x as, zodat cirkels en vierkanten in de
juiste verhouding worden weergegeven.
Druk op 5
Stappen en toetsaanslagen Venster
U ziet een kleine
opening tussen de
bovenste en de
onderste helft.
Voorbeelden 105
Grafieken van functies III
Grafieken van functies IIIGrafieken van functies III
Grafieken van functies III
Gebruik het grafiekformat “Detect Discontinuities” om valse asymptoten en verbindingen
in een overgangsdiscontinuïteit te elimineren.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef het dialoogvenster MODE weer. Bij
de mode
Graph selecteert u FUNCTION.
Bij de mode
Angle selecteert u RADIAN.
Druk op 3 B 1 D D D B 1 ¸
2. Open de Y= Editor en voer y1(x)=1/(x-1)
in.
Druk op 8 # 1 e c X | 1 d ¸
3. Geeft het dialoogvenster Graph Formats
weer en stel “Detect Discontinuities” in op
OFF
Opmerking: de tweede optie in het
dialoogvenster Graph Format is niet grijs,
wat betekent dat deze kan worden
ingesteld op één voor één (“Seq”) of
tegelijk (“Simul”).
@ 8 Í D D D D D D B 1 ¸q
H 8 F D D D D D D B 1 ¸
Voorbeelden 106
4. Voer het commando Graph uit, waardoor
het grafiekscherm automatisch wordt
weergegeven. Observeer de “valse”
asymptoten in de grafiek.
Druk op 8 %q
5. Geef het dialoogvenster Graph Formats
weer en stel “Detect Discontinuities” in op
ON.
Opmerking: de tweede optie in het
dialoogvenster Graph Format is grijs, wat
betekent dat de grafiekvolgorde is
ingesteld op één voor één (“Seq”).
@ 8 Í D D D D D D B 2 ¸
H 8 FD D D D D D B 2 ¸
6. Voer het commando
Graph uit, waardoor
het grafiekscherm automatisch wordt
weergegeven. Er zijn geen”valse”
asymptoten meer aanwezig in de grafiek.
Opmerking: de snelheid waarmee de
grafiek getekend wordt kan aanzienlijk
lager worden wanneer “Detect
Discontinuities” is ingesteld op ON.
Druk op 8 %(q
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 107
Parameterkrommen
ParameterkrommenParameterkrommen
Parameterkrommen
Plot de parametervoorstelling die de baan beschrijft van een bal die wordt weggeschopt
onder een hoek (q) van 60¡ met een beginsnelheid (v
0
) van 15 meter/sec. De
zwaartekrachtconstante g = 9,8 meter/sec
2
. Wat is de maximale hoogte die de bal
bereikt en wanneer raakt de bal de grond als we de luchtweerstand en overige krachten
negeren?
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
PARAMETRIC voor de modus Graph.
Druk op 3 B 2 ¸
Voorbeelden 108
2. Open en wis de Y= Editor. Definieer
vervolgens de horizontale component
xt1(t) = v
0
t cos q.
Voer waarden in voor v
0
en q.
@8 # , 8 ¸ ¸ 15T p
2 X 60 2 d ¸
H8 # , 8 ¸ ¸ 15T p
X 60 2 d ¸
TI-89 Titanium: Typ T p 2 X, niet T
2 X.
Voyage 200: Typ T pX, niet T X.
Voer een ¡-symbool in door 2“ of
2I 2 1 te typen. Hierdoor worden
getallen geïnterpreteerd als graden,
onafhankelijk van de hoekmodus.
3. Definieer de verticale component
yt1(t) = v
0
tsinqN(g/2)t
2
.
Voer waarden in voor v
0
, q, en g.
1 5 T p 2 W 6 0 2
d | c 9 . 8 e 2 d T Z 2 ¸
1 5 T p W 6 0 2 d |
c 9 . 8 e 2 d T Z 2 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
xt1(t)=15tcos(60¡)
Voorbeelden 109
4. Geef de Window Editor weer. Voer de
juiste venstervariabelen voor dit
voorbeeld in.
U kunt op D of ¸ drukken om een
waarde in te voeren en naar de volgende
variabele te gaan.
Druk op 8 $ 0 D 3 D . 0 2 D ? 2
D 2 5 D 5 D ? 2 D 1 0 D 5
5. Plot de parametervoorstellingen om de
baan van de bal weer te geven.
Druk op 8 %
6. Selecteer
Trace. Verplaats de cursor
vervolgens langs de baan om de
volgende waarden te zoeken:
y-waarde op de maximumhoogte.
t-waarde op het punt waar de bal de
grond raakt.
Druk op B of A zoals nodig
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 110
Grafieken in poolcoördinaten
Grafieken in poolcoördinatenGrafieken in poolcoördinaten
Grafieken in poolcoördinaten
De grafiek van de vergelijking in poolcoördinaten r1(q) = A sin Bq heeft de vorm van een
roos. Laat de roos uittekenen voor A=8 en B=2,5. Onderzoek vervolgens hoe de roos
eruitziet voor andere waarden voor A en B.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE.
Kies
POLAR voor de modus Graph.
Kies
RADIAN voor de modus Angle.
Druk op 3 B 3 D D D B 1 ¸
2. Open en wis de
Y= Editor. Definieer
vervolgens de vergelijking in
poolcoördinaten r1(q)=Asin Bq.
Voer voor A en B respectievelijk de
waarde 8 en 2,5 in.
@8 # , 8 ¸ ¸ 8 2 W
2 . 5 8 Ï d ¸
H8 # , 8 ¸ ¸ 8 W
2.5 Ï d ¸
Voorbeelden 111
3. Kies het weergavevenster ZoomStd, waar
de vergelijking wordt uitgezet in een
grafiek.
De grafiek bevat slechts vijf
rozeblaadjes.
- In het standaard
weergavevenster is de
venstervariabele qmax = 2p. Voor
de resterende blaadjes heeft q
waarden die groter zijn dan 2p.
De roos wordt niet symmetrisch
weergegeven.
- Zowel de x-as als de y-as hebben
een bereik van L10 tot 10. Dit
bereik is op de x-as echter over
een grotere afstand verdeeld dan
op de y-as.
Druk op 6
4. Geef de
Window Editor weer en wijzig
qmax in 4p.
4p wordt omgezet in een getal als u de
Window Editor sluit.
Druk op 8 $ D 4 2 T
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 112
Grafieken van getallenrijen
Grafieken van getallenrijen Grafieken van getallenrijen
Grafieken van getallenrijen
Een klein bos bevat 4000 bomen. Ieder jaar wordt 20% van de bomen gerooid (er blijft
dus 80% over) en worden er 1000 nieuwe bomen geplant. Bereken met behulp van een
getallenrij hoeveel bomen er aan het eind van elk jaar in het bos zijn. Stabiliseert dit getal
zich tot een vast aantal?
5. Kies
ZoomSqr, waardoor de grafiek van
de vergelijking opnieuw wordt getekend.
ZoomSqr vergroot het bereik langs de x-
as, zodat de grafiek in de juiste
verhouding wordt weergegeven.
Druk op 5
U kunt de waarden voor A en B naar
wens wijzigen en de grafiek van de
vergelijking opnieuw laten tekenen.
Begin Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar . . .
4000 .8 x 4000
+ 1000
.8 x (.8 x 4000 +
1000) + 1000
.8 x (.8 x (.8 x
4000 + 1000) +
1000) + 1000
. . .
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 113
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
SEQUENCE voor de modus Graph.
Druk op 3 B 4 ¸
2. Open en wis de
Y= Editor.
Definieer de rij vervolgens als
u1(n) = iPart(.8ùu1(nN1)+1000).
Neem met
iPart het getal voor de komma
van het resultaat. Het is onmogelijk
slechts een deel van een boom te
kappen.
Om
iPart( te activeren, kunt u 2I
gebruiken, de naam typen of deze
selecteren uit de
CATALOG.
@8 # , 8 ¸ ¸ 2 I
14.8 j U 1 c j N | 1 d «
1000 d ¸
H8 # , 8 ¸ ¸ 2 I
14.8 U 1 c N | 1 d « 1 0 0 0 d
¸
3. Definieer ui1 als de beginwaarde die
wordt gebruikt als eerste term.
Druk op ¸ 4 0 0 0 ¸
Voorbeelden 114
4. Geef de Window Editor weer. Stel de
venstervariabelen n en plot in.
nmin=0 en nmax=50 berekenen de grootte
van het bos over 50 jaren.
Druk op 8 $ 0 D 5 0 D 1 D 1 D
5. Stel de venstervariabelen x en y in op
voor dit voorbeeld geschikte waarden.
Druk op 0 D 5 0 D 1 0 D 0 D 6000 D
1000
6. Open het scherm Graph
Druk op 8 %
7. Kies
Trace. Verplaats de cursor om jaar
voor jaar te kunnen volgen. Hoeveel jaar
(nc) duurt het voordat het aantal bomen
(yc) stabiliseert?
Trace begint bij nc=0.
nc is het aantal jaren.
xc = nc omdat n is uitgezet op de x-as.
yc = u1(n), is het aantal bomen in jaar n.
Druk op …B en A zoals nodig
Stappen en toetsaanslagen Venster
Standaard maken
rijen gebruik van de
weergavestijl Square.
Voorbeelden 115
3D grafieken
3D grafieken3D grafieken
3D grafieken
Plot de 3D-vergelijking z(x,y) = (x
3
y N y
3
x) / 390. Beweeg de grafiek door met behulp van
de cursor de waarden van de eye venstervariabele, die uw kijkhoek bepalen, interactief
te veranderen. Bekijk de grafiek vervolgens in verschillende grafische opmaakstijlen.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE.
Kies
3D voor de modus Graph.
Druk op 3 B 5 ¸
2. Open en wis de
Y= Editor. Definieer
vervolgens de 3D-vergelijking
z1(x,y) = (x
3
y N y
3
x) / 390.
Merk op dat in de toetsaanslagen
impliciete vermenigvuldiging wordt
gebruikt.
Druk op 8 # , 8 ¸ ¸ c X Z
3 Y | Y Z 3 X d e 3 9 0 ¸
Voorbeelden 116
3. Verander de grafische opmaak zodat de
assen worden weergegeven en
benoemd. Stel ook
Style = WIRE FRAME
in.
U kunt bij elke willekeurige grafische
opmaakstijl een animatie maken, maar
WIRE FRAME is het snelst.
@8 Í D B 2 D B 2 D B 1 ¸
H8 F D B 2 D B 2 D B 1 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 117
4. Kies de weergaveruimte ZoomStd,
hierdoor wordt de vergelijking
automatisch geplot.
Terwijl de vergelijking wordt uitgewerkt
(voordat hij geplot wordt), worden in de
linker bovenhoek van het scherm
“uitwerkingspercentages” getoond.
Druk op 6
Opmerking: als u reeds met 3D-grafieken
gewerkt heeft, kan de grafiek in de
gedetailleerde weergave getoond
worden. Wanneer u een animatie maakt
van de grafiek, keert het scherm
automatisch terug naar de normale
weergave. (Met uitzondering van
animatie, kunt u in de normale en in de
gedetailleerde weergave dezelfde
handelingen uitvoeren.)
Druk op p (druk op p om tussen de
gedetailleerde en normale weergave om
te schakelen)
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 118
5. Beweeg de grafiek door de waarde eyef
van de venstervariabele te verlagen.
D of C kunnen eyeq en eyeψ
beïnvloeden, maar in mindere mate dan
eyef.
Om een grafiek ononderbroken te
bewegen, de cursor indrukken en
ongeveer 1 seconde vasthouden en dan
weer loslaten. Om de animatie te
stoppen, drukt u op ¸.
Druk acht keer op D
6. Breng de grafiek terug in de
oorspronkelijke oriëntatie. Verplaats de
kijkhoek vervolgens langs de “kijk-baan”
rond de grafiek.
Druk op 0 (nul, niet de letter O) AAA
7. Bekijk de grafiek langs de x-as, de y-as
en tot slot de z-as.
Druk op X
Deze grafiek heeft dezelfde vorm langs
de y-as en de x-as.
Druk op Y
Druk op Z
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 119
8. Keer terug naar de oorspronkelijke
oriëntatie.
Druk op 0 (nul)
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 120
9. Geef de grafiek in verschillende
grafiekopmaakstijlen weer.
@ Í (druk op Í om van de ene stijl
over te schakelen naar de volgende)
H F (druk op F om van de ene stijl
over te schakelen naar de volgende)
HIDDEN SURFACE
CONTOUR LEVELS
(het kan extra tijd
vergen om de
hoogtelijnen te
berekenen)
WIRE AND
CONTOUR
WIRE FRAME
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 121
Opmerking: u kunt de grafiek ook weergeven als een impliciete plot, door het
dialoogvenster
GRAPH FORMATS (ƒ 9 of TI-89 Titanium: 8 Í Voyage™ 200: 8 F) te
gebruiken. Als u op TI-89 Titanium Í Voyage™ 200
F drukt om tussen verschillende
stijlen om te schakelen, wordt het impliciet plot niet weergegeven.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen
Grafieken van differentiaalvergelijkingenGrafieken van differentiaalvergelijkingen
Grafieken van differentiaalvergelijkingen
Plot de oplossing voor de logistische differentiaalvergelijking van de eerste orde
y' = 0.001y(100Ny). Begin met het uitzetten van het lijnelementenveld. Voer vervolgens
de beginwaarden interactief in de
Y= Editor in vanaf het scherm Graph.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
DIFF EQUATIONS voor de modus Graph.
Druk op 3 B 6 ¸
Voorbeelden 122
2. Open en wis de Y= Editor. Definieer
vervolgens de differentiaalvergelijking van
de eerste orde
y1'(t)=.001y1(100Ny1)
Druk op p om de hierboven
weergegeven in te voeren. Gebruik
geen impliciete vermenigvuldiging tussen
de variabelen en de haakjes. Als u dit wel
doet, wordt het behandeld als een functie-
aanroep.
Laat de beginwaarde
yi1 leeg.
Belangrijk: wanneer y1' gekozen is, zal de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 de y1
oplossingskromme plotten en niet de
afgeleide y1.
Druk op 8 # , 8 ¸ ¸ .001
Y1 p c 1 0 0 | Y 1 d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 123
3. Open het dialoogvenster GRAPH
FORMATS. Stel vervolgens Axes = ON,
Labels = ON, Solution Method = RK, en
Fields = SLPFLD in.
Belangrijk: om één
differentiaalvergelijking te plotten, moet
Fields ingesteld worden op
SLPFLD of
FLDOFF. Indien Fields=DIRFLD, zal er een
foutmelding verschijnen wanneer u plot.
@8 Í D D B 2 D D B 2 D B 1 D
B 1 ¸
H8 F D D B 2 D D B 2 D B 1 D
B 1 ¸
4. Open de
Window Editor en stel de
venstervariabelen in zoals rechts wordt
weergegeven.
Druk op 8 $ 0 D 1 0 D .1 D 0 D
? 10 D 1 1 0 D 1 0 D ? 1 0 D 1 2 0 D
10 D 0 D . 0 0 1 D 2 0
5. Geef het scherm Graph weer.
Omdat u geen beginwaarden
specificeerde, wordt alleen het
lijnelementenveld getekend (zoals
gespecificeerd is door
Fields=SLPFLD in
het dialoogvenster
GRAPH FORMATS).
Druk op 8 %
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 124
6. Ga terug naar de Y= Editor en voer een
beginwaarde in:
yi1=10
Druk op 8 # ¸ 1 0 ¸
7. Ga terug naar het scherm Graph.
De beginwaarden die ingevoerd zijn in de
Y= Editor verschijnen altijd op t0. De
grafiek begint op de beginwaarde en
wordt naar rechts getekend. Vervolgens
wordt hij naar links getekend.
Druk op 8 %
8. Ga terug naar de
Y= Editor en verander
yi1 door twee beginwaarden als een lijst
in te voeren:
yi1={10,20}
Druk op 8 # C ¸ 2 [ 1 0 b 20
2 \ ¸
9. Ga terug naar het scherm Graph.
Druk op 8 %
Stappen en toetsaanslagen Venster
De beginwaarde wordt
gemarkeerd met een
cirkel.
Voorbeelden 125
10. Om interactief een beginwaarde te kiezen
gebruikt u:
@2 Š
Voer t=40 en y1=45 in wanneer daar om
gevraagd wordt.
Wanneer u interactief een beginwaarde
kiest, kunt u een andere waarde voor t
specificeren dan de t
0
waarde die u heeft
ingevoerd in de
Y= Editor of de Window
Editor
.
In plaats van t en y1 in te voeren nadat u
op:
@2 Š
gedrukt heeft, kunt u de cursor naar een
punt op het scherm verplaatsen en
vervolgens op ¸ drukken.
U kunt gebruiken om krommen
waarvoor de beginwaarden
gespecificeerd zijn in de
Y= Editor te
volgen. U kunt echter geen kromme
volgen voor een beginwaarde die
interactief gekozen is.
@2 Š 4 0 ¸ 4 5 ¸
4 0 ¸ 4 5 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 126
Extra onderwerpen over grafieken
Extra onderwerpen over grafiekenExtra onderwerpen over grafieken
Extra onderwerpen over grafieken
Plot vanuit het basisscherm de functie met het samengestelde voorschrift: y = Lx voor
x < 0 en y = 5 cos(x) voor x 0. Teken een horizontale lijn door de top van de
cosinusgrafiek. Sla vervolgens een plaatje van de weergegeven grafiek op.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef het dialoogvenster MODE weer.
Kies
FUNCTION voor de mode Graph.
Kies
RADIAN voor de mode Angle.
Druk op 3 B 1 D D D B 1 ¸
2. Geef het basisscherm weer. Gebruik de
opdracht
Graph en de functie when om de
functie met het samengestelde voorschrift
te specificeren.
Met
2 wordt Graph gekozen in het
werkbalkmenu
Other en wordt er
automatisch een spatie toegevoegd.
@ " 2 2 W H E N j
c X 2 Â 0 b ? X b 5 p 2
X X d d
H8 " 2 W H E N c X
2 Â 0 b ? X b 5 p X X d d
Graph when(x<0,Lx,
5
cos(x))
Voorbeelden 127
3. Voer de opdracht Graph uit, waardoor
automatisch het scherm Graph wordt
weergegeven.
De grafiek gebruikt de huidige
venstervariabelen, waarvoor we in dit
voorbeeld aannemen dat de
standaardwaarden (
6) zijn.
Druk op ¸
4. Teken een horizontale lijn door de top van
de cosinusgrafiek.
De rekenmachine blijft in de “horizontal”-
mode tot u een andere bewerking
selecteert of op N drukt.
@2 5 C (tot de rechte lijn op de
goede plaats staat) ¸
H‰ 5 C (tot de rechte lijn op de
goede plaats staat) ¸
5. Sla een plaatje van de grafiek op. Geef
het plaatje de variabelenaam
PIC1.
Stel in:
Type = Picture. De
standaardinstelling voor type is namelijk
GDB.
@, 2 B 2 D D P I C j 1 ¸
¸
H, 2 B 2 D D P I C 1 ¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 128
6. Wis de getekende horizontale lijn.
U kunt ook op drukken om de grafiek
opnieuw te tekenen.
@2 ˆ 1
1
7. Open het opgeslagen plaatje om de
grafiek met de rechte lijn opnieuw weer te
geven.
Stel in:
Type = Picture. De
standaardinstelling voor type is
GDB.
Druk op ƒ 1 B 2 (als deze nog niet wordt
getoond, stelt u ook Variable = pic1 in.)
¸.
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 129
Tabellen
TabellenTabellen
Tabellen
Bereken de functiewaarde van y=x
3
N2x voor elk geheel getal tussen M10 en 10. Hoeveel
veranderingen van teken treden op en waar?
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
FUNCTION in de modus Graph.
Druk op 3 B 1 ¸
2. Open en wis de
Y= Editor.
Definieer vervolgens y1(x) = x
3
N 2x.
Druk op 8 # , 8 ¸ ¸ X Z 3
| 2 X ¸
3. Stel de tabelparameters als volgt in:
tblStart = M10
@tbl = 1
Graph < - > Table = OFF
Independent = AUTO
Druk op 8 & ? 1 0 D 1 D B 1 D
B 1 ¸
Voorbeelden 130
4. Open het scherm Table.
Druk op 8 '
5. Blader door de tabel. U ziet dat
y1 van
teken verandert voor x = M1, 1, en 2.
U bladert pagina per pagina met 2D
en 2C.
Druk op D en C zoals nodig
6. Zoom in op de verandering van teken
tussen x = L2 en x = L1 door de
tabelparameters als volgt te wijzigen:
tblStart = L2
@tbl = .1
Druk op ? 2 D .1 ¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 131
Gesplitste schermen
Gesplitste schermenGesplitste schermen
Gesplitste schermen
Splits het scherm zodat de Y= Editor en het scherm Graph samen getoond worden.
Onderzoek vervolgens het gedrag van een veeltermfunctie waarvan de coëfficiënten
worden gewijzigd.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE.
Selecteer
FUNCTION voor Graph.
Selecteer
LEFT-RIGHT voor Split Screen.
Selecteer
Y= Editor voor Split 1 App.
Selecteer
Graph voor Split 2 App.
Druk op 3 B 1 B 3 D B 2 D B 4
¸
2. Wis de
Y= Editor en zet alle stat data plots
uit. Definieer vervolgens
y1(x) = .1x
3
N2x+6.
Een dikke rand rond de
Y= Editor geeft
aan dat deze actief is. Wanneer de
Y= Editor actief is, wordt de invoerregel
over het gehele scherm weergegeven.
Druk op , 8 ¸ 5 ¸ .1 X Z 3
| 2 X « 6 ¸
Voorbeelden 132
3. Selecteer het weergavevenster ZoomStd,
hetgeen het scherm Graph opent en de
functie plot.
De dikke rand wordt nu weergegeven
rond het scherm Graph.
Druk op 6
4. Schakel over naar de
Y= Editor. Verander
vervolgens in
y1(x) .1x
3
in .5x
3
.
2 a is de tweede functie van O.
De dikke rand wordt nu weergegeven
rond de
Y= Editor.
Druk op 2 a C ¸ A B B 0 5
¸
5. Schakel over naar het scherm Graph
waar de veranderde functie opnieuw
wordt geplot.
De dikke rand wordt nu weergegeven
rond het scherm Graph.
Druk op 2 a
6. Schakel over naar de
Y= Editor en open in
plaats daarvan de
Window Editor.
Druk op 2 a 8 $
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 133
Data/Matrix Editor
Data/Matrix EditorData/Matrix Editor
Data/Matrix Editor
Gebruik de Data/Matrix Editor om een lijstvariabele met één kolom te maken. Voeg
vervolgens een tweede kolom met gegevens toe. U ziet dat de lijstvariabele (die slechts
één kolom kan bevatten) automatisch wordt omgezet in een gegevensvariabele (die
meerdere kolommen kan bevatten).
7. Open het basisscherm, en verlaat het
vervolgens zodat een volledig
weergegeven basisscherm verschijnt.
Druk op:
@2 K "
H2 K
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Start de Data/Matrix Editor en creëer een
nieuwe lijstvariabele met de naam
TEMP.
Druk op O … 3 B 3 D D T E M P
¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 134
2. Voer een kolom met getallen in. Verplaats
de cursor vervolgens één cel omhoog
(zodat u kunt zien dat de waarde van een
gemarkeerde cel wordt weergegeven op
de invoerregel).
In de linkerbovenhoek ziet u de tekst
LIST,
die aangeeft dat dit een lijstvariabele is.
U kunt D gebruiken in plaats van ¸
om informatie in een cel in te voeren.
Druk op 1 ¸ 2 ¸ 3 ¸ 4 ¸
5 ¸ 6 ¸ C
3. Ga naar kolom 2 en definieer de koptekst
van deze kolom zo, dat deze twee keer
de waarde van kolom 1 heeft.
In de linkerbovenhoek ziet u de tekst
DATA die aangeeft dat de lijstvariabele is
omgezet in een gegevensvariabele.
@B 2 p j C 1 ¸
HB 2 p C 1 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Œ betekent dat de cel
zich in een
Voorbeelden 135
Opmerking: als u de actieve variabele niet op hoeft te slaan, kunt u deze als “kladblok”
gebruiken. De volgende keer dat u een variabele nodig heeft voor tijdelijke gegevens,
wist u de actieve variabele en gebruikt u deze opnieuw. Zo kunt u tijdelijke gegevens
invoeren zonder telkens een nieuwe variabele te maken, wat geheugenruimte in beslag
neemt.
Statistieken en grafieken van gegevens
Statistieken en grafieken van gegevensStatistieken en grafieken van gegevens
Statistieken en grafieken van gegevens
Op basis van een steekproef in zeven steden, voert u gegevens in die de
bevolkingsomvang relateren aan het aantal gebouwen met meer dan 12 verdiepingen.
Bepaal met behulp van Med-Med regressie en lineaire regressie de vergelijkingen die
het best bij deze gegevens passen en plot deze. Voorspel voor elke
4. Ga naar de koptekstcel van kolom 2 om
de definitie ervan weer te geven op de
invoerregel.
Als de cursor zich in de koptekstcel
bevindt, hoeft u niet op te drukken om
deze te definiëren. Begin de uitdrukking
gewoon in te typen.
Druk op 2 C C
5. Wis de inhoud van de variabele.
Als u de gegevens wist, wordt de
gegevensvariabele niet opnieuw omgezet
in een lijstvariabele.
Druk op , 8 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 136
regressievergelijking hoeveel gebouwen met meer dan 12 verdiepingen u verwacht te
vinden in een stad met 300.000 inwoners.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open het dialoogvenster MODE. Kies
FUNCTION voor de modus Graph.
Druk op 3 B 1 ¸
2. Open de
Data/Matrix Editor om een
nieuwe gegevensvariabele met de naam
BUILD te maken.
Druk op O … 3 D D B U I L D ¸
¸
3. Voer in kolom 1 de bevolkingsomvang in
op basis van de onderstaande
steekproefgegevens.
Bev. (1000) Geb. > 12 verdiepingen
1504
50031
80042
2509
50020
75055
95073
Druk op 1 5 0 ¸ 5 0 0 ¸ 800
¸ 2 5 0 ¸ 5 0 0 ¸ 750 ¸
950 ¸
Voorbeelden 137
4. Verplaats de cursor naar rij 1 in kolom 2
(r1c2). Voer dan het corresponderende
aantal gebouwen in.
8 C verplaatst de cursor naar het begin
van de kolom. Nadat u gegevens voor
een cel hebt getypt, kunt u op ¸ of D
drukken om de gegevens in te voeren en
de cursor één cel omlaag te verplaatsen.
Als u op C drukt, worden de gegevens
ingevoerd en wordt de cursor één cel
omhoog verplaatst.
@B 8 C 4 ¸ 3 1 ¸ 4 2
¸ 9 ¸ 2 0 ¸ 5 5 ¸
73 ¸
HB 2 C 4 ¸ 3 1 ¸ 4 2
¸ 9 ¸ 2 0 ¸ 5 5 ¸
73 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 138
5. Verplaats de cursor naar rij 1 in kolom 1
(r1c1). Sorteer de gegevens naar
oplopende bevolkingsomvang.
Hiermee sorteert u kolom 1 en worden
vervolgens alle kolommen daaraan
aangepast, zodat deze dezelfde volgorde
behouden als kolom 1. Dit is van belang
om de relaties tussen kolommen met
gegevens te behouden.
Als u kolom 1 wilt sorteren, moet de
cursor op een willekeurige positie in
kolom 1 staan. In dit voorbeeld drukt u op
@8C
H2C
zodat u de eerste vier rijen kunt zien.
@A 8 C 2 ˆ 4
HA 2 C ˆ 4
6. Geef het dialoogvenster
Calculate weer.
Stel het volgende in:
Calculation Type = MedMed
x = C1
y = C2
Store RegEQ to = y1(x)
@‡ B 7 D C j 1 D j C 2 D
B D ¸
H‡ B 7 D C 1 D C 2 D B D
¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 139
7. Voer de berekening uit om de Med-Med-
regressievergelijking weer te geven.
Zoals is aangegeven in het
dialoogvenster
Calculate, wordt deze
vergelijking opgeslagen in
y1(x).
Druk op ¸
8. Sluit het scherm
STAT VARS. De
Data/Matrix Editor wordt weergegeven.
Druk op ¸
9. Open het dialoogvenster
Calculate Stel
het volgende in:
Calculation Type = LinReg
x = C1
y = C2
Store RegEQ to = y2(x)
Druk op ‡ B 5 D D D B D ¸
10. Voer de berekening uit om de LinReg-
regressievergelijking weer te geven.
Deze vergelijking wordt opgeslagen in
y2(x).
Druk op ¸
11. Sluit het scherm
STAT VARS. De
Data/Matrix Editor wordt weergegeven.
Druk op ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 140
12. Open het scherm Plot Setup.
Plot 1 wordt gemarkeerd. Dit is de
standaardinstelling.
Met kunt u gemarkeerde Plot-
instellingen wissen.
Druk op
13. Definieer
Plot 1 als:
Plot Type = Scatter
Mark = Box
x = C1
y = C2
Let op de overeenkomsten tussen dit
scherm en het dialoogvenster
Calculate.
@, B 1 D B 1 D C j 1 D j
C2
H, B 1 D B 1 D C 1 D C2
14. Sla de plotdefinitie op en ga terug naar
het scherm Plot Setup.
Let op de gebruikte pictogrammen in de
definitie van
Plot 1.
Druk op ¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 141
15. Open de Y= Editor. Stel voor de Med-Med
vergelijking
y1(x) de weergavestijl in op
Dot.
Opmerking: afhankelijk van de eerdere
inhoud van de
Y= Editor, kan het nodig
zijn de cursor naar
y1 te verplaatsen.
PLOTS 1 bovenin het scherm betekent dat
Plot 1 geselecteerd is.
U ziet dat
y1(x) en y2(x) geselecteerd
waren toen de regressievergelijkingen
werden opgeslagen.
@8 # 2 ˆ 2
H8 # ˆ 2
16. Blader omhoog om
Plot 1 te markeren.
De weergegeven pictogrammen zijn
dezelfde als in het scherm Plot Setup.
Druk op C
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 142
17. Teken Plot 1 en de
regressievergelijkingen
y1(x) en y2(x) met
ZoomData.
ZoomData onderzoekt de gegevens voor
alle geselecteerde statistische grafieken
en past het weergavevenster aan, zodat
het alle punten kan bevatten.
Druk op 9
18. Ga terug naar de actuele sessie van de
Data/Matrix Editor.
Druk op O D ¸ ¸
19. Voer een titel in voor kolom 3. Definieer
de koptekst van kolom 3 als de waarden
voorspeld door de MedMed regressielijn.
Als u een titel wilt invoeren, moet de
cursor de titelcel helemaal bovenaan de
kolom markeren.
Met kunt u een koptekst vanuit elke
positie in de kolom definiëren. Wanneer
de cursor zich op een koptekstcel bevindt,
hoeft u niet op te drukken.
@B B C C 2 M E D j
¸ Y 1 c j C 1 d ¸
HB B C C M E D ¸ Y 1 c
C1 d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 143
20. Voer een titel in voor kolom 4. Definieer
de koptekst van kolom 4 als de
restwaarden (residuen) (verschil tussen
gemeten en voorspelde waarden) voor
MedMed.
@B C 2 R E S I D j
¸ j C 2 | j C 3 ¸
HB C R E S I D ¸ C 2 | C3
¸
21. Voer een titel in voor kolom 5. Definieer
de koptekst van kolom 5 als de waarden
voorspeld door de LinReg regressielijn.
@B C C 2 L I N j ¸
Y 2 c j C 1 d ¸
HB C L I N ¸ Y 2 c C1 d
¸
22. Voer een titel in voor kolom 6. Definieer
de koptekst van kolom 6 als de
restwaarden (residuen) voor LinReg.
@B C 2 R E S I D j
¸ j C 2 | j C5 ¸
HB C R E S I D ¸ C 2 | C5
¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 144
23. Open het scherm Plot Setup en
deselecteer
Plot 1.
Druk op
24. Markeer
Plot 2 en definieer deze als:
Plot Type = Scatter
Mark = Box
x = C1
y = C4 (MedMed residuals)
@D , D D C j 1 D j C4
¸ ¸
HD , D D C1 D C4 ¸ ¸
25. Markeer
Plot 3 en definieer deze als:
Plot Type = Scatter
Mark = Plus
x = C1
y = C6 (LinReg residuals)
@D , D B 3 D C j 1 D j
C6 ¸ ¸
HD , D B 3 D C 1 D C 6 ¸
¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 145
26. Open de Y= Editor en deselecteer alle
functies van de vorm
y(x).
Kies uit ,
3:Functions Off, in plaats van
1
:All Off.
Plots 2 en 3 zijn nog steeds geselecteerd.
Druk op 8 # 3
27. Plot de restwaarden met
ZoomData.
geeft de MedMed-restwaarden aan;
+ geeft de LinReg-restwaarden aan.
Druk op 9
28. Open het basisscherm.
@ "
H8 "
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 146
Programmeren
ProgrammerenProgrammeren
Programmeren
Schrijf een programma dat de gebruiker vraagt een geheel getal in te voeren, en dat alle
gehele getallen van 1 tot het ingevoerde gehele getal bij elkaar optelt en het resultaat
weergeeft.
29. Gebruik de MedMed (
y1(x)) en
LinReg (
y2(x)) regressievergelijkingen om
de waarden voor x = 300
(bevolkingsomvang van 300.000) te
berekenen.
De functie
round (2 I 1 3) zorgt
ervoor dat de resultaten voor het aantal
gebouwen een geheel getal zijn.
Nadat u het eerste resultaat hebt
berekend, wijzigt u op de invoerregel
y1 in
y2.
Druk op 2 I 1 3 Y1 c 3 0 0 d b 0
d ¸ B A A A A A A A A 0 2
¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Start een nieuw programma in de
Program Editor.
Druk op O … 3
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 147
2. Typ PROG1 (zonder spaties) als de naam
van de nieuwe programmavariabele.
@D D P R O G j 1
HD D P R O G 1
3. Geef het template van een nieuw
programma weer. De programmanaam,
Prgm en EndPrgm worden automatisch
weergegeven.
Nadat u in een invoervenster zoals
Variable hebt getypt, dient u twee maal op
¸ te drukken.
Druk op ¸ ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 148
4. Typ de volgende programmaregels.
Request "Enter an integer",n
Hiermee wordt een dialoogvenster
weergegeven dat “Enter an integer”
weergeeft, wacht tot de gebruiker een
waarde invoert en de waarde (als een
tekenreeks) aan een variabele n
toekent.
expr(n)!n
Hiermee wordt de tekenreeks naar
een numerieke uitdrukking
geconverteerd.
0!temp
Hiermee wordt een variabele met de
naam temp en met de beginwaarde 0
gemaakt.
For i,1,n,1
Hiermee wordt een ‘For’-lus gestart
op basis van de variabele i. Voor de
eerste keer door de lus geldt i = 1.
Aan het einde van de lus wordt i met
1 verhoogd. De lus loopt door tot i >
n.
temp+i!temp
Hiermee wordt de actuele waarde van
temp met i verhoogd.
EndFor
Hiermee wordt het einde van de ‘For’-
lus gemarkeerd.
Disp temp
Hiermee wordt de eindwaarde van
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 149
5. Ga naar het basisscherm. Voer de
programmanaam in, gevolgd door een
paar haakjes.
U dient ook ( ) te typen als het
programma geen argumenten heeft.
Het programma geeft een dialoogvenster
weer met de prompt die in het programma
is opgegeven.
@ " 2 P R O G j 1 c
d ¸
H8 " P R O G 1 c d
¸
6. Typ 5 in het weergegeven dialoogvenster
in.
Druk op 5
Stappen en toetsaanslagen Venster
prog1()
Voorbeelden 150
7. Ga verder met het programma. Door de
opdracht
Disp wordt het resultaat op het
scherm Program I/O weergegeven.
Het resultaat is de som van de gehele
getallen 1 tot en met 5.
Hoewel het scherm Program I/O op het
basisscherm lijkt, wordt dit scherm alleen
gebruikt voor programma-invoer en -
uitvoer. U kunt geen berekeningen op het
scherm Program I/O uitvoeren.
Druk op ¸ ¸
8. Verlaat het scherm Program I/O en keer
terug naar het basisscherm.
kunt ook op N, 2 K, of
@ "
H8 "
drukken om terug te keren naar het
basisscherm.
Druk op
Stappen en toetsaanslagen Venster
Er kan nog uitvoer
van andere
programma's op
het scherm
aanwezig zijn.
Resultaat voor het
gehele getal 5.
Voorbeelden 151
Tekstbewerkingen
TekstbewerkingenTekstbewerkingen
Tekstbewerkingen
Begin een nieuwe Text Editor-sessie. Oefen vervolgens het gebruik van de Text Editor
door een willekeurige tekst te typen. Oefen tijdens het typen met het verplaatsen van de
tekstcursor en het corrigeren van eventuele typfouten.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Begin een nieuwe sessie van de Text
Editor
.
Druk op O … 3
2. Maak een tekstvariabele met de naam
TEST, waarin automatisch alle tekst die u
in deze nieuwe sessie invoert, wordt
opgeslagen.
Gebruik de map
MAIN, die standaard
wordt weergegeven in het dialoogvenster
NEW.
Nadat u in een invoervenster zoals
Variable hebt getypt, dient u twee maal op
¸ te drukken.
Druk op D T E S T ¸ ¸
Voorbeelden 152
3. Typ een willekeurige tekst
Om een afzonderlijke hoofdletter te
typen, drukt u op 7 en vervolgens op
de lettertoets.
TI-89 Titanium:
- Om een spatie te typen, drukt u
op j (alpha-functie van de
?-toets).
- Om een punt te typen, drukt u op
j om de alpha-lock uit te
schakelen. Vervolgens drukt u op
en dan op 2 om de
alpha-lock weer in te schakelen.
Oefen met het bewerken van de tekst met
behulp van:
De cursorknop om de tekstcursor te
verplaatsen.
0 of 8. om respectievelijk het
teken links of rechts van de cursor te
verwijderen.
@2 typ wat u maar wilt
H typ wat u maar wilt
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 153
4. Verlaat de Text Editor en geef het
basisscherm weer.
De tekstsessie werd automatisch
opgeslagen tijdens het typen. Daarom
hoeft u het resultaat van de sessie niet
handmatig op te slaan voordat u de
Text
Editor
afsluit.
@ "
H8 "
5. Keer terug naar de actuele sessie van de
Text Editor. Merk op dat de weergave van
de sessie precies hetzelfde is als toen u
de sessie verliet.
Druk op 2 a
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 154
Numeric Solver
Numeric Solver Numeric Solver
Numeric Solver
Beschouw de vergelijking a=(m2Nm1)/(m2+m1)g, met bekende waarden m2=10 en
g=9,8. Zoek de waarde van m1, waarbij u aanneemt dat a=1/3 g.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef de Numeric Solver weer.
Druk op O
2. Voer de vergelijking in.
Wanneer u op ¸ of D drukt, verschijnt
op het scherm een overzicht van de
variabelen die in de vergelijking gebruikt
worden.
@ j A Á c j M 2 | j M1
d e c j M 2 « j M 1 d p
j G ¸
H A Á c M 2 | M 1 d e c M 2 «
M1 d p G ¸
Voorbeelden 155
3. Voer waarden in voor elke variabele, met
uitzondering van de onbekende variabele
m1.
Definieer eerst m2 en g. Definieer
vervolgens a. (U moet g definiëren
voordat u a in termen van g kunt
definiëren.) Accepteer de
standaardinstelling voor ‘bound’ (grens).
Als een variabele eerder werd
gedefinieerd, wordt diens waarde als
standaard getoond.
@D 1 0 D D 9 . 8 C C C j G e
3
HD 1 0 D D 9 . 8 C C C G e 3
4. Verplaats de cursor naar de onbekende
variabele m1.
Naar keuze kunt u een beginschatting
invoeren voor m1. Ook als u waarden
invoert voor alle variabelen, zoekt de
Numeric Solver een oplossing voor de
variabele die door de cursor gemarkeerd
is.
Druk op D D
g/3 wordt uitgewerkt
wanneer u de cursor
van de regel afhaalt.
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 156
5. Los op naar de onbekende variabele.
Om de nauwkeurigheid van de oplossing
te controleren, worden het linker- en
rechterlid van de vergelijking afzonderlijk
uitgewerkt. Het verschil wordt getoond
als left-rt. Als de oplossing nauwkeurig is,
ziet u left-rt=0.
Druk op
0
markeert de
berekende waarden
6. Plot de oplossing in een ZoomStd
weergavevenster.
De grafiek wordt weergegeven op een
gesplitst scherm. U kunt de grafiek
onderzoeken door te volgen, te zoomen
etc.
De variabele die gemarkeerd wordt door
de cursor (onbekende variabele m1) ligt
op de x-as en de waarde van left-rt ligt op
de y-as.
Druk op 3
7. Ga terug naar de
Numeric Solver en
verlaat het gesplitste scherm.
U kunt op ¸ of D drukken om de lijst
met variabelen opnieuw weer te geven.
Druk op 2 a 2
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 157
Talstelsels
TalstelselsTalstelsels
Talstelsels
Bereken 10 binair (2-tallig) + F hexadecimaal (16-tallig) + 10 decimaal (10-tallig).
Gebruik vervolgens de 4 operator om een geheel getal van het ene stelsel naar het
andere te converteren. Bekijk tenslotte hoe het veranderen van de modus Base de
weergegeven resultaten beïnvloedt.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef het dialoogvenster MODE, Pagina 2
weer. Selecteer voor de modus
Base,
DEC als het standaard ingestelde
talstelsel.
Resultaten met gehele getallen worden
weergegeven overeenkomstig de modus
Base. Breuken en resultaten met
drijvende komma worden altijd
weergegeven in decimale vorm.
Druk op 3 (gebruik D om naar de
modus
Base te gaan) B 1 ¸
Voorbeelden 158
2. Bereken 0b10+0hF+10.
Om een binair of hexadecimaal getal in te
voeren, moet u het voorvoegsel 0b of 0h
gebruiken (nul en de letter B of H).
Anders wordt de invoer behandeld als
een decimaal getal.
Belangrijk: 0b of 0h beginnen met een
nul, niet met de letter O, gevolgd door B
of H.
@ 0 j B 1 0 « 0 2 HF
j « 1 0 ¸
H 0 B 1 0 « 0 H F « 1 0 ¸
3. Tel 1 op bij het resultaat en converteer het
naar een binair getal.
2 4 geeft de 4 conversie-operator weer.
1 2 4 2 B I N j
¸
1 2 4 B I N ¸
4. Tel 1 op bij het resultaat en converteer het
naar een hexadecimaal getal.
1 2 4 2 H E X j
¸
1 2 4 H E X ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 159
5. Tel 1 op bij het resultaat en laat het staan
in het als standaard ingestelde decimale
stelsel.
In resultaten wordt het voorvoegsel 0b of
0h gebruikt om het stelsel te identificeren.
Druk op « 1 ¸
6. Verander de modus
Base in HEX.
Wanneer
Base = HEX of BIN, is de grootte
van een resultaat gebonden aan grenzen.
Druk op 3 (gebruik D om naar de
modus
Base te gaan) B 2 ¸
7. Bereken 0b10+0hF+10.
@ 0 j B 1 0 « 0 2 HF
j « 1 0 ¸
H 0 B 1 0 « 0 H F « 1 0 ¸
8. Verander de modus
Base in BIN.
Druk op 3 (gebruik D om naar de
modus
Base te gaan) B 3 ¸
9. Voer opnieuw 0b10+0hF+10 in.
Druk op ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 160
Geheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheerGeheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheer
Ken waarden toe aan variabelen van verschillende gegevenstypes. Gebruik het scherm
VAR-LINK om een lijst met de gedefinieerde variabelen weer te geven. Breng vervolgens
een variabele over naar het geheugen van het gegevensarchief van de gebruiker en
onderzoek de manieren waarop u al dan niet toegang krijgt tot een gearchiveerde
variabele. (Gearchiveerde variabelen worden automatisch geblokkeerd.) Haal de
variabele tot slot uit het archief en wis de niet gebruikte variabelen, zodat ze geen
geheugenruimte in beslag nemenEen variabele in het archief opslaan.
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Wijs op het basisscherm variabelen toe
met de volgende variabeletypen.
Uitdrukking: 5 !x1
Functie: x
2
+4 !f(x)
Lijst: {5,10} !L1
Matrix: [30,25] !m1
@ " M 5 9 X 1 ¸ X Z
2 « 4 9 j F c X d ¸ 2
[ 5 b 1 0 2 \ 9 j L 1
¸ 2 g 3 0 b 2 5 2 h 9
j M 1 ¸
H8 " M 5 9 X1
¸ X Z 2 « 4 9 F c X d
¸ 2 [ 5 b 1 0 2 \ 9
L1 ¸ 2 g 3 0 b 2 5 2 h
9 M 1 ¸
Voorbeelden 161
2. Neem aan dat u met een bewerking
begint waarbij u een functievariabele
gebruikt, maar u kunt zich de naam van
de variabele niet herinneren.
Druk op 5 p
3. Geef het scherm
VAR-LINK weer.
In dit voorbeeld wordt aangenomen dat
de hierboven toegekende variabelen de
enige gedefinieerde variabelen zijn.
Druk op 2 °
4. Wijzig de weergave van het scherm zodat
alleen functievariabelen worden
weergegeven.
Hoewel dit wellicht niet bijzonder nuttig
lijkt in een voorbeeld met vier variabelen,
is dit wel het geval in situaties waar er
veel variabelen van allerlei verschillende
typen zijn
Druk op D D B 5 ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
5
Voorbeelden 162
5. Markeer de functievariabele f en bekijk de
inhoud van die variabele.
Merk op dat de functie is toegekend met
f(x), maar op het scherm als f wordt
weergegeven.
@D 2 ˆ
HD ˆ
6. Sluit het venster Contents.
Druk op N
7. Sluit, terwijl de variabele
f nog steeds
gemarkeerd is, het scherm
VAR-LINK en
plak de variabelenaam op de invoerregel.
Merk op dat ook “
f” wordt geplakt.
Druk op ¸
8. Voltooi de bewerking.
Druk op 2 d ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
5f(
5f(2)
Voorbeelden 163
Een variabele in het archief opslaan
Een variabele in het archief opslaanEen variabele in het archief opslaan
Een variabele in het archief opslaan
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Open opnieuw het scherm VAR-LINK, en
markeer de variabele die u in het archief
wilt opslaan.
De voorafgaande verandering van
weergave is niet meer van kracht. Op het
scherm verschijnt een lijst met alle
gedefinieerde variabelen.
Druk op 2 ° (gebruik D om
x1
te markeren)
2. Gebruik het werkbalkmenu ƒ
Manage
om de variabele in het archief op te slaan.
û geeft aan dat de variabele in het archief
is opgeslagen.
Druk op , 8
3. Ga terug naar het basisscherm en
gebruik de gearchiveerde variabele in een
berekening.
@ " 6 p X 1 ¸
H8 " 6 p X 1 ¸
Voorbeelden 164
4. Probeer een andere waarde op te slaan in
de in het archief opgeslagen variabele.
Druk op 1 0 9 X 1 ¸
5. Wis de foutmelding.
Druk op N
6. Gebruik
VAR-LINKom de variabele uit het
archief te halen.
Druk op 2 ° (gebruik D om
x1
te markeren) , 9
7. Ga terug naar het basisscherm en sla een
andere waarde op in de uit het archief
gehaalde variabele.
@ " ¸
H8 " ¸
Stappen en toetsaanslagen Venster
Voorbeelden 165
Variabelen verwijderen
Variabelen verwijderenVariabelen verwijderen
Variabelen verwijderen
Stappen en toetsaanslagen Venster
1. Geef VAR-LINK weer en gebruik het
werkbalkmenu
All om alle variabelen
te selecteren.
Een Ÿ markeert items die geselecteerd
zijn. Merk op dat hiermee ook de map
MAIN geselecteerd wordt.
Opmerking: in plaats van te gebruiken
kunt u, als u niet al uw variabelen wilt
verwijderen, afzonderlijke variabelen
selecteren. Markeer elke variabele die u
wilt verwijderen en druk op .
Druk op 1
2. Gebruik ƒ om te verwijderen.
Opmerking: u kunt op 0 drukken (in
plaats van op ƒ
1) om de gemarkeerde
variabelen te verwijderen.
Druk op , 1
3. Bevestig het verwijderen.
Druk op ¸
Voorbeelden 166
4. Omdat met 1 ook de map MAIN
geselecteerd is, wordt in een foutmelding
aangegeven dat u de map
MAIN niet kunt
verwijderen. Sluit deze melding.
Als
VAR-LINK opnieuw wordt
weergegeven, worden de verwijderde
variabelen niet in de lijst weergegeven.
Druk op ¸
5. Sluit het scherm
VAR-LINK en keer terug
naar de actuele toepassing (in dit
voorbeeld is dat het basisscherm).
Als u N gebruikt (in plaats van ¸)
om
VAR-LINK te sluiten, wordt de
gemarkeerde naam niet op de invoerregel
geplakt.
Druk op N
Stappen en toetsaanslagen Venster
Bedienen van de rekenmachine 167
Bedienen van de rekenmachine
Bedienen van de rekenmachineBedienen van de rekenmachine
Bedienen van de rekenmachine
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 in- en
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 in- en De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 in- en
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 in- en
uitschakelen
uitschakelenuitschakelen
uitschakelen
U kunt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator in- en uitschakelen met de
´ en (of ) toetsen. Voor een langere levensduur van de batterijen
beschikt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 over de APD™(Automatic Power Down™)
functie, waarmee hij zichzelf automatisch uitschakelt.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 inschakelen
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 inschakelenDe TI-89 Titanium / Voyage™ 200 inschakelen
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 inschakelen
Druk op ´.
Indien u het apparaat heeft uitgeschakeld door op te drukken, gaat de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 terug naar het basisscherm of naar het Apps-bureaublad.
Indien u het apparaat heeft uitgeschakeld door op OFF te drukken, of indien het
apparaat zichzelf heeft uitgeschakeld via de APD, gaat de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 terug naar de toepassing die u het laatst gebruikt heeft.
Bedienen van de rekenmachine 168
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uitschakelen
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uitschakelen De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uitschakelen
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uitschakelen
U kunt elk van de volgende toetsen gebruiken om de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uit
te schakelen.
Opmerking: ® is de tweede functie van de ´ toets.
APD (Automatic Power Down)
APD (Automatic Power Down)APD (Automatic Power Down)
APD (Automatic Power Down)
Nadat er gedurende enkele minuten geen handelingen zijn verricht, schakelt de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 zichzelf automatisch uit. Deze functie heet APD.
Wanneer u op ´ drukt zal de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 zich in exact dezelfde
toestand bevinden als voor het uitschakelen.
Druk op Omschrijving
2 ®
(druk op 2 en
vervolgens op
®)
Instellingen en de geheugeninhoud blijven bewaard
door de functie Constant Memory™. Maar:
U kunt 2 ® niet gebruiken indien er een
foutmelding wordt weergegeven.
Wanneer u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
opnieuw inschakelt, wordt altijd het basisscherm of
het Apps-bureaublad weergegeven (ongeacht welke
toepassing u als laatste heeft gebruikt).
8 ®
(druk op 8 en
vervolgens op
®)
Zoals
2 ®, met uitzondering van het volgende:
U kunt 8 ® gebruiken wanneer er een
foutmelding wordt weergegeven.
Wanneer u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
opnieuw inschakelt, bevindt hij zich in exact
dezelfde toestand als voor het uitschakelen.
Bedienen van de rekenmachine 169
Het display, de cursor, en eventuele foutmeldingen zijn exact hetzelfde gebleven.
Alle instellingen en de geheugeninhoud zijn bewaard.
Er vindt geen APD plaats indien er een berekening of programma aan de gang is, tenzij
het programma tijdelijk wordt onderbroken (pauze). Als een programma aan de gang is,
maar op een toetsaanslag wacht, treedt APD op na enige minuten van inactiviteit.
Het displaycontrast instellen
Het displaycontrast instellenHet displaycontrast instellen
Het displaycontrast instellen
De helderheid en het contrast van het display zijn afhankelijk van de verlichting van de
ruimte, de toestand van de batterijen, de gezichtshoek en de instelling van het
displaycontrast. De instelling van het contrast wordt in het geheugen bewaard wanneer
de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator wordt uitgeschakeld.
Het displaycontrast instellen
Het displaycontrast instellenHet displaycontrast instellen
Het displaycontrast instellen
U kunt het contrast van het display instellen zodat het past bij uw gezichtshoek en de
verlichting van de ruimte waarin u werkt.
Handeling: Ingedrukt houden:
Het contrast verkleinen (lichter)
8 en |
Het contrast vergroten (donkerder)
8 en «
@
contrasttoetsen H contrasttoetsen
VAR-LINK O
C H A R U
CHAR
VAR-LINK
Bedienen van de rekenmachine 170
Als u de combinaties 8 | of 8 « te lang ingedrukt houdt, wordt het display mogelijk
helemaal zwart of blanco. Houd voor een meer geleidelijke instelling 8 ingedrukt en
druk kort op « of |.
Wanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer moet u de batterijen vervangenWanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer de batterijen op beginnen te raken, wordt het display vager (vooral tijdens het
uitvoeren van berekeningen) en moet u het contrast verhogen. Wanneer u het contrast
vaak moet verhogen, is het tijd om de vier alkaline batterijen te vervangen.
Opmerking: het kan zijn dat het display na het vervangen van de batterijen heel donker
is. Gebruik 8 | om het display lichter te maken.
Ook de statusregel aan de onderzijde van het display geeft informatie over de batterijen.
Het toetsenbord van de TI-89 Titanium
Het toetsenbord van de TI-89 Titanium Het toetsenbord van de TI-89 Titanium
Het toetsenbord van de TI-89 Titanium
De meeste toetsen kunnen twee of meer functies uitvoeren, afhankelijk van de
combinatietoets die u vooraf indrukt.
Aanduiding in statusregel Omschrijving
Batterijen bijna leeg.
Vervang de batterijen zo snel mogelijk.
Bedienen van de rekenmachine 171
Ê ƒ2 Š openen werkbalkmenu’s. Selecteren toepassingen (wanneer gebruikt met 8 ).
Ë 2, 8, ¤ en j voegen functionaliteit toe door de beschikbare toetscommando’s uit te
breiden.
Ì X, Y en Z worden vaak gebruikt in symbolische berekeningen.
Í A, B, C en D verplaatsen de cursor.
Î O: hiermee kunt u een toepassing selecteren.
Ï ¸ werkt een uitdrukking uit, voert een instructie uit, selecteert een menu-onderdeel etc.
Í
Î
Ï
Ê
Ë
Ì
Bedienen van de rekenmachine 172
Het toetsenbord van de Voyage™ 200
Het toetsenbord van de Voyage™ 200Het toetsenbord van de Voyage™ 200
Het toetsenbord van de Voyage™ 200
Door de handzame vorm en toetsenbordindeling van de Voyage™ 200 is elk deel van
het toetsenbord goed bereikbaar, zelfs wanneer u het apparaat met twee handen
vasthoudt. Het toetsenbord is verdeeld in een aantal blokken met verwante toetsen.
Ê ƒ
Š openen werkbalkmenu’s.
Ë QWERTY-toetsenbord werkt op dezelfde manier als een computertoetsenbord.
Ì 8 , 2, ¤ en voegen functionaliteit toe door de beschikbare toetscommando’s uit te
breiden.
Í A, B, C en D verplaatsen de cursor.
Î Numeriek toetsenbord voert wiskundige en wetenschappelijke functies uit.
Ê
Ë
Ì
Î
Í
Bedienen van de rekenmachine 173
De cursor verplaatsen
De cursor verplaatsenDe cursor verplaatsen
De cursor verplaatsen
Om de cursor in een bepaalde richting te verplaatsen, drukt u op de betreffende
cursortoets (A, B, C of D).
Bij sommige TI-89 Titanium toepassingen kunt u ook de volgende toetsen indrukken:
2A of 2B om naar het begin of eind van een regel te gaan
2C of 2D om één scherm tegelijk naar boven of naar beneden te gaan.
8C of 8D om naar de bovenkant of onderkant van een pagina te gaan.
C en A, C en B, D en A, of D en B voor verplaatsing in diagonale richting. (Druk
de aangegeven cursurtoetsen tegelijkertijd in.)
Combinatietoetsen
CombinatietoetsenCombinatietoetsen
Combinatietoetsen
Combinatietoetsen
CombinatietoetsenCombinatietoetsen
Combinatietoetsen
Combinatie-toets Omschrijving
2
(tweede)
Activeert de tweede functie van toets die u als volgende
indrukt. Op het toetsenbord zijn deze functies in
dezelfde kleur gedrukt als de
2-toets.
8
(diamant)
Activeert toetsen waarmee u toepassingen, menu-
opties en andere bewerkingen rechtstreeks vanaf het
toetsenbord kunt kiezen. Op het toetsenbord zijn deze
in dezelfde kleur gedrukt als de
8-toets.
Bedienen van de rekenmachine 174
Opmerking: zie voor informatie over het gebruik van j en ¤.
Voorbeeld van de combinatietoetsen [2nd] en [diamant]
Voorbeeld van de combinatietoetsen [2nd] en [diamant]Voorbeeld van de combinatietoetsen [2nd] en [diamant]
Voorbeeld van de combinatietoetsen [2nd] en [diamant]
De N-toets is één van de toetsen die drie bewerkingen kan uitvoeren, afhankelijk van
het feit of u de combinatietoets 2 of 8 vooraf indrukt.
Het volgende voorbeeld, uitgevoerd met de TI-89 Titanium, toont het gebruik van de
combinatietoets 2 of 8 met de N-toets.
¤
(shift)
Typt een hoofdletter voor de volgende lettertoets die u
indrukt. ¤ wordt ook gebruikt in combinatie met B en
A om tekens op de invoerregel te markeren om ze te
bewerken.
j
(alleen @)
Wordt gebruikt voor het typen van letters, inclusief het
spatieteken. Op het toetsenbord zijn deze letters in
dezelfde kleur gedrukt als de
j-toets.
(hand)
(alleen
H)
Deze toets wordt samen met de cursorknop gebruikt
om meetkundige objecten te manipuleren. U kunt met
ook op een grafiek tekenen.
Combinatie-toets Omschrijving
ESC
QUIT PASTE
N activeert de eerste
functie van de toets.
2 K activeert de
functie QUIT, deze heeft
dezelfde kleur als de
8 7 activeert de
functie PASTE, deze heeft
dezelfde kleur als de 8-
Bedienen van de rekenmachine 175
Het volgende voorbeeld, uitgevoerd met de Voyage™ 200, toont het gebruik van de
combinatietoets 2 of 8 met de alfabetische toets Y.
Sommige toetsen hebben slechts één extra functie, waarvoor of 2 of 8 moet worden
ingedrukt, afhankelijk van de kleur waarin de bewerking op het toetsenbord is gedrukt en
de positie waarin hij zich bevindt boven de toets.
Wanneer u op een combinatietoets drukt, zoals 2 of 8, verschijnt op de statusregel
onder in het display de aanduiding 2ND of 2. Indien u per ongeluk op een
combinatietoets heeft gedrukt, moet u deze nogmaals indrukken (of op N drukken) om
het effect ervan weer op te heffen.
Y
8
TABLE
Bij indrukken van de primaire
toets wordt de letter Y getypt.
2  activeert 8
(converteren). Het
converteersymbool heeft
dezelfde kleur als de
2-toets.
8 ' opent het
scherm Table. Het woord
heeft dezelfde kleur als de
8-toets.
Op de TI-89 Titanium
activeert 8 5 de functie
CUT, die dezelfde kleur heeft
als de
8-toets.
2nd
CUT
Bedienen van de rekenmachine 176
Andere belangrijke toetsen die u moet kennen
Andere belangrijke toetsen die u moet kennenAndere belangrijke toetsen die u moet kennen
Andere belangrijke toetsen die u moet kennen
Toets Omschrijving
8#
Geeft de Y= Editor weer.
8$
Geeft de Window Editor weer.
8%
Geeft het scherm Graph weer.
8&
Stelt parameters in voor het scherm Table.
8'
Geeft het scherm Table weer.
@:
8 5
8 6
8 7
H
:
8 X (cut)
8 C (copy)
8 V (paste)
Hiermee kunt u ingevoerde informatie knippen,
kopiëren en plakken.
2a
Schakelt tussen de laatste twee gekozen Apps of
tussen de delen van het gesplitste scherm.
Schakelt het gebruikersmenu aan en uit.
2 
Converteert meeteenheden.
@8
H2
Kent een meeteenheid toe.
0
Wist het teken links van de cursor (backspace).
2/
Schakelt om tussen de invoeg- en overschrijfmodus
voor het invoeren van informatie.
Bedienen van de rekenmachine 177
Alfabetische tekens invoeren
Alfabetische tekens invoerenAlfabetische tekens invoeren
Alfabetische tekens invoeren
Alfabetische tekens worden gebruikt in uitdrukkingen zoals bijvoorbeeld x
2
+y
2
, om
namen van variabelen in te voeren, en in de Text Editor.
8.
Wist het teken rechts van de cursor.
@ Í
H2Í
Activeert de operator with” die gebruikt wordt bij
berekeningen met symbolen.
2<,
2=
Integreren en differentiëren.
2’
Benoemt een hoek in poolcoördinaten, cilinder- en
bolcoördinaten.
2I
Geeft het menu MATH weer.
Geeft het scherm MEMORY weer.
Geeft het scherm VAR-LINK voor beheer van
variabelen en Flash-toepassingen weer.
Vraagt de inhoud van een variabele op.
@29
H8À
Geeft het dialoogvenster UNITS weer.
2¿
Geeft het menu CHAR weer. Hiermee kunt u Griekse
letters, internationale tekens met accenten, etc. kiezen.
2`,
Vraagt respectievelijk de vorige invoer en het laatste
antwoord op.
Toets Omschrijving
Bedienen van de rekenmachine 178
Een letterteken invoeren op de TI-89 Titanium
Een letterteken invoeren op de TI-89 TitaniumEen letterteken invoeren op de TI-89 Titanium
Een letterteken invoeren op de TI-89 Titanium
De letters x, y, z en t worden gewoonlijk gebruikt in algebraïsche uitdrukkingen. Om ze
snel te kunnen typen, zijn deze letters direct in te toetsen via het toetsenbord van de
TI-89 Titanium.
Andere letters zijn beschikbaar als de j-functie van een andere toets, vergelijkbaar
met de 2-combinatietoetsen die in het vorige deel zijn beschreven. Bijvoorbeeld:
Alfabetische tekens typen op de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Alfabetische tekens typen op de TI-89 Titanium / Voyage™ 200Alfabetische tekens typen op de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Alfabetische tekens typen op de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
U wilt:
Op de
@ drukt u op: Op de H drukt u op:
Een enkele kleine
letter typen.
j en vervolgens op
de lettertoets (statusregel
toont )
de lettertoets
Een enkele
hoofdletter typen.
¤ en vervolgens op de
lettertoets (statusregel
toont
+ )
¤ en vervolgens op de
lettertoets (statusregel
toont
+)
X Y Z T
2 È geeft het teken ,
dat dezelfde kleur heeft
als de
2-toets.
j [A] geeft de letter A,
die dezelfde kleur heeft
als de
j-toets.
A
=
Bedienen van de rekenmachine 179
Opmerking:
Op de TI-89 Titanium heeft u j of alpha-lock niet nodig om x, y, z of t te typen.
Maar u moet wel ¤ of hoofdletter ALPHA-lock gebruiken voor X, Y, Z of T.
Op de TI-89 Titanium is alpha-lock is altijd uitgeschakeld wanneer u van toepassing
verandert, bijvoorbeeld wanneer u van de Text Editor naar het basisscherm gaat.
Wanneer één van beide alpha-lock types op de TI-89 Titanium.is ingeschakeld, geldt het
volgende:
Om een punt, komma of ander teken te typen dat de eerste functie van een toets is,
moet u de alpha-lock uitschakelen.
Om een teken te typen dat de tweede functie van een toets is, zoals 2[, is het
niet nodig de alpha-lock uit te schakelen. Nadat u het teken heeft ingevoerd, blijft de
alpha-lock ingeschakeld.
Een spatie typen.
j (alpha-functie
van de
·-toets)
spatiebalk
Alpha-lock voor
kleine letters
inschakelen.
2
(statusregel toont )
(geen handeling vereist)
ALPHA-lock voor
hoofdletters
inschakelen.
¤
(statusregel toont )
Alpha-lock
uitschakelen.
j(schakelt beide
types uit)
(schakelt
hoofdletter-vergrendeling
uit)
U wilt:
Op de @ drukt u op: Op de H drukt u op:
Bedienen van de rekenmachine 180
Automatische Alpha-Lock in TI-89 Titanium dialoogvensters
Automatische Alpha-Lock in TI-89 Titanium dialoogvenstersAutomatische Alpha-Lock in TI-89 Titanium dialoogvensters
Automatische Alpha-Lock in TI-89 Titanium dialoogvensters
In bepaalde gevallen is het niet nodig om j of 2 in te drukken om
alfabetische tekens te typen met de TI-89 Titanium. De automatische alpha-lock wordt
elke keer dat een dialoogvenster voor het eerst wordt weergegeven ingeschakeld. De
automatische alpha-lock functie geldt voor de volgende dialoogvensters:
Opmerking: om een getal te typen, drukt u op j om de alpha-lock uit te schakelen.
Druk op j of op 2 om weer letters te typen.
De alpha-lock wordt niet ingeschakeld in dialoogvensters die alleen numerieke invoeren
vereisen. De dialoogvensters die alleen numerieke invoeren accepteren zijn: Resize
Matrix, Zoom Factors en Table Setup.
Voor speciale tekens
Voor speciale tekensVoor speciale tekens
Voor speciale tekens
Gebruik het 2¿ menu om uit verschillende speciale tekens te kiezen. Zie voor
meer informatie “Speciale tekens invoeren” in de module Text Editor.
Dialoogvenster Alpha-lock
Catalog Alle opdrachten worden in alfabetische
volgorde opgesomd. Druk op een letter om
naar de eerste opdracht te gaan die met die
letter begint.
Units In elke categorie van eenheden typt u de
eerste letter van een eenheid of constante. Zie
Constanten en meeteenheden voor meer
informatie.
Dialoogvensters met
invoervelden
Dit omvat, maar is niet beperkt tot: Create
New Folder, Rename en Save Copy As.
Bedienen van de rekenmachine 181
Getallen invoeren
Getallen invoerenGetallen invoeren
Getallen invoeren
Met het toetsenbord kunt u positieve en negatieve getallen invoeren voor uw
berekeningen. U kunt ook getallen in wetenschappelijke notatie invoeren.
Een negatief getal invoeren
Een negatief getal invoerenEen negatief getal invoeren
Een negatief getal invoeren
1. Druk op · om het negatiefteken in te voeren (niet op | die de aftrekking uitvoert).
2. Toets het getal in.
Om de volgorde te zien die de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 gebruikt wanneer een
tekenomkering voorkomt samen met andere bewerkingen, kunt u het beste “De volgorde
van bewerkingen (Equation Operating System of EOS™) raadplegen in de module
Technische naslag. Het is bijvoorbeeld belangrijk om te weten dat het kwadrateren (x
2
)
uitgevoerd wordt vóór een tekenomkering.
Indien u | gebruikt in plaats van · (of vice versa), is het mogelijk dat u een foutmelding
krijgt of dat de resultaten niet kloppen. Bijvoorbeeld:
•9 p · 7 = M63
– maar –
9 p | 7 geeft een foutmelding.
Gebruik c en d om haakjes te plaatsen
indien u twijfels heeft over hoe de
tekenomkering uitgewerkt zal worden.
Uitgevoerd als M(2
2
)
Bedienen van de rekenmachine 182
•6 | 2 = 4
– maar –
6 · 2 = M12 aangezien dit geïnterpreteerd wordt als 6(M2), een impliciete
vermenigvuldiging.
· 2 « 4 = 2
– maar –
| 2 « 4 trekt 2 af van het voorgaande antwoord en telt er dan 4 bij op.
Belangrijk: gebruik | om af te trekken en · om het teken om te keren.
Een getal in wetenschappelijke notatie invoeren
Een getal in wetenschappelijke notatie invoerenEen getal in wetenschappelijke notatie invoeren
Een getal in wetenschappelijke notatie invoeren
1. Typ het gedeelte van het getal dat voor de exponent staat. Deze waarde kan een
uitdrukking zijn.
2. Druk op:
@ ^
H2^
Op het display verschijnt í.
3. Typ de exponent als een geheel getal met maximaal 3 cijfers. U kunt een negatieve
exponent gebruiken.
Wanneer u een getal in wetenschappelijke notatie invoert, wil dat niet zeggen dat de
antwoorden worden weergegeven in wetenschappelijke of technische notatie.
De weergave wordt bepaald door de
modusinstellingen en de grootte van het
getal.
Staat voor 123.45 × 10
-2
Bedienen van de rekenmachine 183
Uitdrukkingen en instructies invoeren
Uitdrukkingen en instructies invoerenUitdrukkingen en instructies invoeren
Uitdrukkingen en instructies invoeren
U voert een berekening uit door een uitdrukking te evalueren. U zet een actie in gang
door de juiste instructie uit te voeren. Uitdrukkingen worden uitgewerkt en resultaten
weergegeven overeenkomstig de modusinstellingen die worden beschreven op Opmaak
van weergegeven resultaten.
Definities
DefinitiesDefinities
Definities
Uitdrukking Bestaat uit getallen, variabelen, bewerkingstekens, functies
en hun argumenten die, wanneer ze uitgewerkt worden, als
resultaat één enkel antwoord opleveren. Bijvoorbeeld:
pr
2
+3.
Voer een uitdrukking in dezelfde volgorde in als waarin hij
normaal is geschreven.
Op de meeste plaatsen, waar u een waarde moet
invoeren, kunt u een uitdrukking invoeren.
Bewerkingstek
en
Voert een bewerking uit, zoals +, –,
ù, ^.
Voor en na de operator moet een operand worden
ingevoerd. Bijvoorbeeld: 4+5 en 5^2.
Functie Levert een waarde op.
Na de functie dient men één of meer argumenten (tussen
haakjes) in te voeren. Bijvoorbeeld:
(5) en min(5,8).
Bedienen van de rekenmachine 184
Opmerking:
In de module Technische naslag vindt u een omschrijving van alle ingebouwde
functies en instructies van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
In dit handboek wordt het woord opdracht gebruikt als algemene term voor zowel
functies als instructies.
Impliciete vermenigvuldiging
Impliciete vermenigvuldigingImpliciete vermenigvuldiging
Impliciete vermenigvuldiging
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 herkent impliciete vermenigvuldiging, mits deze niet
in conflict komt met een gereserveerde notatie.
Instructie Zet een actie in gang.
Instructies kunnen niet gebruikt worden in uitdrukkingen.
Sommige instructies hebben geen argument nodig.
Bijvoorbeeld: ClrHome.
Andere instructies hebben één of meer argumenten
nodig. Bijvoorbeeld:
Circle 0,0,5.
Opmerking: Bij instructies, de argumenten niet tussen
haakjes plaatsen.
De invoer:
Wordt door de
@ / H
geïnterpreteerd als:
Geldig
2p
4 sin(46)
5(1+2) or (1+2)5
[1,2]a
2(a)
2ùp
4ùsin(46)
5
ù(1+2) or (1+2)ù5
[a 2a]
2ùa
Bedienen van de rekenmachine 185
Haakjes
HaakjesHaakjes
Haakjes
Uitdrukkingen worden uitgewerkt overeenkomstig de volgorde van bewerkingen
(EOS™) zoals beschreven in de module Technische naslag. Om de volgorde, waarin
een uitdrukking wordt uitgewerkt, te veranderen, of om er zeker van te zijn dat een
uitdrukking in de door u gewenste volgorde wordt uitgewerkt, kunt u het beste haakjes
gebruiken.
De berekeningen binnen de haakjes worden eerst uitgevoerd. Bijvoorbeeld, in 4(1+2),
werkt EOS (1+2) uit, waarna het antwoord wordt vermenigvuldigd met 4.
Een uitdrukking invoeren
Een uitdrukking invoerenEen uitdrukking invoeren
Een uitdrukking invoeren
Typ de uitdrukking, en druk op ¸ om hem uit te werken. U kunt de naam van een
functie of instructie als volgt op de invoerregel invoeren.
Druk, indien beschikbaar, op de toets voor de functie. Bijvoorbeeld voor:
@2 W
HW
– of –
Ongeldig xy
a(2)
a[1,2]
De enkelvoudige variabele xy
Functie-aanroep
Matrix-index voor element a[1,2]
De invoer:
Wordt door de
@ / H
geïnterpreteerd als:
Bedienen van de rekenmachine 186
Selecteer, indien beschikbaar, de functie of instructie in een menu. Bijvoorbeeld,
kies
2:abs in het submenu Number van het menu MATH.
– of –
Typ de naam letter voor letter via het toetsenbord. (Op de TI-89 Titanium gebruikt u
j en 2 om letters te typen.) U mag hoofdletters en kleine letters door
elkaar gebruiken. Typ bijvoorbeeld
sin( of Sin(.
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
Op de @ Op de H
Display
3.76
e
c · 7.9 «
2 ]
3.76 e
c · 7.9 «
2 ]
5 d d 5 d d
«
2
2 LOG
j c 45 d
«
2
LOG
c 45 d
Bereken 3.76 ÷ (M7.9 + 5) + 2 log 45.
Typ de functienaam in dit
voorbeeld.
3.76/( M7.9+(
2 ] voegt “( ” in omdat zijn
argument tussen haken moet staan.
3.76/(
M7.9+(5))
Gebruik d één keer om (5) te
sluiten en nog een keer om
(
M7.9 + 5
)
.
3.76/(
M7.9+(5))+2log(45)
log vereist ( ) rond het argument.
Bedienen van de rekenmachine 187
Opmerking: u kunt log ook selecteren met behulp van
@ ½
H2½º
Meerdere uitdrukkingen op een regel invoeren
Meerdere uitdrukkingen op een regel invoerenMeerdere uitdrukkingen op een regel invoeren
Meerdere uitdrukkingen op een regel invoeren
Invoer of antwoord langer dan één regel
Invoer of antwoord langer dan één regelInvoer of antwoord langer dan één regel
Invoer of antwoord langer dan één regel
Als de invoer in het geschiedenisgebied niet samen met het antwoord op één regel past,
wordt het antwoord op de volgende regel weergegeven.
¸¸
U kunt meerdere uitdrukkingen of instructies
tegelijk invoeren als u deze met een
dubbele punt van elkaar scheidt door op
te drukken.
Ê
Toont alleen het laatste resultaat.
Ë ! wordt weergegeven als u op § drukt om
een waarde onder een variabele op te slaan.
Wanneer een invoer of antwoord niet op één
regel past, wordt aan het einde van de regel
een 8 weergegeven.
Op de @ Op de H
Display
Ê
Ë
Bedienen van de rekenmachine 188
U kunt de volledige invoer of het volledige antwoord als volgt bekijken.
1. Druk op C om de cursor vanaf de invoerregel naar het geschiedenisgebied te
verplaatsen. Hierdoor wordt het laatste antwoord gemarkeerd.
2. Gebruik zo nodig C en D om de invoer of het antwoord dat u wilt bekijken te
markeren. Met C verspringt u bijvoorbeeld van antwoord naar invoer omhoog door
het history area.
4. Druk op N om terug te keren naar de invoerregel.
Een berekening voortzetten
Een berekening voortzetten Een berekening voortzetten
Een berekening voortzetten
Als u op ¸ drukt om een uitdrukking uit te werken, laat de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 de uitdrukking op de invoerregel staan en markeert hij deze. U kunt
doorgaan met het laatste antwoord of een nieuwe uitdrukking invoeren.
3. Gebruik B en A of 2 B en 2A om
naar rechts en naar links te bladeren.
Opmerking: wanneer u naar rechts
bladert, wordt aan het begin van de regel
een 7 weergegeven.
Toetsaanslag
De
@ / H
«
, |, p, e,
Z, of §
Vervangt de invoerregel door de variabele ans(1),
waardoor u het laatste antwoord kunt gebruiken als
de beginwaarde voor een nieuwe uitdrukking.
Andere toetsen Wist de invoerregel en begint een nieuwe invoer.
Bedienen van de rekenmachine 189
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
Bereken 3.76 ÷ (M7.9 + 5). Tel vervolgens 2 log 45 op bij het resultaat.
Een berekening onderbreken
Een berekening onderbrekenEen berekening onderbreken
Een berekening onderbreken
Wanneer een berekening wordt uitgevoerd, wordt BUSY rechts op de statusregel
weergegeven. U breekt de berekening af door op ´ te drukken.
Op de @ Op de H
Venster
3.76
e c · 7.9 «
2 ]
5 d d
¸
«
2 2 LOG
j c 45 d
¸
3.76 e c · 7.9 «
2 ] 5 d d
¸
«
2 LOG
c 45 d
¸
Het kan even duren voordat de melding
“break” wordt weergegeven.
Druk op N om terug te keren naar de
actieve toepassing.
A
ls u op « drukt, wordt de
invoerregel vervangen door
de variabele ans(1), die het
laatste antwoord bevat.
Bedienen van de rekenmachine 190
Opmaak van weergegeven resultaten
Opmaak van weergegeven resultatenOpmaak van weergegeven resultaten
Opmaak van weergegeven resultaten
U kunt een resultaat berekenen en weergeven met verschillende opmaak. In dit deel
vindt u een omschrijving van de modi van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator en de bijbehorende instellingen die van invloed zijn op de opmaak
van de weergave.
Modus Pretty Print
Modus Pretty Print Modus Pretty Print
Modus Pretty Print
De standaardinstelling is
Pretty Print = ON. In deze modus worden exponenten, wortels,
breuken, etc., weergegeven op de manier waarop ze gewoonlijk worden geschreven.
Met 3 kunt u pretty print aan- of uitschakelen.
Op de invoerregel wordt een uitdrukking niet in pretty print weergegeven. Wanneer
pretty print is ingeschakeld, ziet u, nadat u op ¸ hebt gedrukt, in het
geschiedenisgebied zowel de invoer als het resultaat in pretty print.
Pretty Print
AAN UIT
p
2
, ,
p^2, p/2, ((x–3)/2)
π
2
---
x 3
2
-----------
Bedienen van de rekenmachine 191
Modus Exact/Approx
Modus Exact/ApproxModus Exact/Approx
Modus Exact/Approx
De standaardinstelling is
Exact/Approx = AUTO. Maak met 3 een keuze uit drie
instellingen.
EXACT — Een resultaat dat geen geheel getal is, wordt weergegeven als breuk of
symbool (1/2, p, , etc.).
Opmerking: door breuken en symbolen te behouden, reduceert de modus EXACT
de afrondingsfouten die kunnen ontstaan door tussenresultaten in samengestelde
berekeningen.
Omdat AUTO een combinatie is van de twee
andere instellingen, dient u bekend te zijn met
het gebruik van alle drie de instellingen.
2
Toont gehele getallen als resultaat.
Toont vereenvoudigde breuken als
resultaat
.
Toont het symbool p.
Toont het resultaat als een wortelvorm
die niet kan worden herleid tot een
geheel getal.
Druk op om de instelling
EXACT tijdelijk op te heffen en een
resultaat met drijvende komma weer te
geven.
Bedienen van de rekenmachine 192
APPROXIMATE — Alle numerieke resultaten worden, waar mogelijk, weergegeven met
een drijvende komma (decimaal).
Opmerking: resultaten worden afgerond met de nauwkeurigheid van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 en worden weergegeven volgens de actieve
modusinstellingen.
Omdat niet-gedefinieerde variabelen niet decimaal uitgewerkt kunnen worden,
worden ze algebraïsch behandeld. Bijvoorbeeld, als de variabele r niet gedefinieerd
is, pr
2
= 3.14159r
2
.
AUTO — Waar mogelijk wordt gebruikt gemaakt van de notatie EXACT, maar als de
invoer een decimaal scheidingsteken bevat, wordt de notatie APPROXIMATE gebruikt.
Resultaten in breuken worden decimaal
weergegeven.
Symbolische vormen worden, waar
mogelijk, decimaal uitgewerkt.
Bedienen van de rekenmachine 193
Bij bepaalde functies worden de resultaten ook met de notatie APPROXIMATE
weergegeven, zelfs als uw invoer geen decimaal scheidingsteken bevat.
Opmerking: gebruik breuken in plaats van decimalen als u een notatie EXACT wilt
behouden. Gebruik bijvoorbeeld 3/2 in plaats van 1.5.
In de volgende tabel worden de drie instellingen vergeleken.
Opmerking: als u onafhankelijk van de actieve instelling invoer in de notatie
APPROXIMATE wilt uitwerken, drukt u op .
Invoer
Exact
resultaat
Approximate
resultaat
Auto
resultaat
8/4 2 2. 2
8/6 4/3 1.33333 4/3
8.5ù3
51/2 25.5 25.5 Een decimaal in de
invoer forceert een
resultaat met
drijvende komma in
AUTO.
(2)/2
.707107
pù22p
6.28319
2
p
pù
2. 2p
6.28319 6.28319
Een decimaal in de invoer forceert
een resultaat met een drijvende
komma.
2
2
-------
2
2
-------
Bedienen van de rekenmachine 194
Modus Display Digits
Modus Display DigitsModus Display Digits
Modus Display Digits
De standaardinstelling is
Display Digits = FLOAT 6. Dit betekent dat resultaten worden
afgerond op maximaal zes cijfers. Selecteer andere instellingen met 3. De
instellingen zijn van toepassing op elke exponentiële opmaak.
Intern berekent en behoudt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 alle decimale resultaten
met maximaal 14 significante cijfers (hoewel slechts maximaal 12 cijfers worden
weergegeven).
Opmerking:
Onafhankelijk van de instelling van
Display Digits, wordt om maximale
nauwkeurigheid te garanderen de volledige waarde gebruikt voor interne drijvende
komma-berekeningen.
Instelling Voorbeeld Omschrijving
FIX
(0–12)
123.
123.5
123.46
123.457
(FIX 0)
(FIX 1)
(FIX 2)
(FIX 3)
Resultaten worden afgerond op
het geselecteerde aantal
decimale plaatsen.
FLOAT 123.456789012 Het aantal decimale plaatsen
varieert afhankelijk van het
resultaat.
FLOAT
(1–12)
1.E 2
1.2E 2
123.
123.5
123.46
123.457
(FLOAT 1)
(FLOAT 2)
(FLOAT 3)
(FLOAT 4)
(FLOAT 5)
(FLOAT 6)
Resultaten worden afgerond op
het totale aantal geselecteerde
cijfers.
Bedienen van de rekenmachine 195
Een resultaat wordt automatisch weergegeven in de wetenschappelijke notatie als
de getalgrootte niet kan worden weergegeven in het geselecteerde aantal cijfers.
Modus Exponential Format
Modus Exponential Format Modus Exponential Format
Modus Exponential Format
Ê
Altijd 1 cijfer links van het decimaalteken.
Ë Exponent (macht van 10).
Ì Kan 1, 2, of 3 cijfers links van het decimaalteken hebben.
Í Exponent is een veelvoud van 3.
De standaardinstelling is Exponential
Format = NORMAL
. Maak met 3 een keuze
uit de drie instellingen.
Instelling Voorbeeld Omschrijving
NORMAL 12345.6 Als een resultaat niet kan worden
weergegeven in het aantal cijfers dat
bepaald wordt door de modus Display
Digits, schakelt de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 voor het betreffende
resultaa van NORMAL naar
SCIENTIFIC.
SCIENTIFIC
1.23456 × 10
4
ENGINEERING
12.3456 × 10
3
1.23456E 4
Ê
Ë
1.23456E 3
Ì
Í
Bedienen van de rekenmachine 196
Opmerking: in het geschiedenisgebied wordt een getal in een invoer weergegeven in de
notatie SCIENTIFIC indien zijn absolute waarde lager is dan 0,001.
Uitdrukkingen op de invoerregel bewerken
Uitdrukkingen op de invoerregel bewerkenUitdrukkingen op de invoerregel bewerken
Uitdrukkingen op de invoerregel bewerken
Als u weet hoe u een invoer moet bewerken, kan u dat veel tijd besparen. Als u een fout
maakt tijdens het typen van de uitdrukking, is het vaak eenvoudiger de fout te corrigeren
dan de volledige uitdrukking opnieuw te typen.
Markering van de vorige invoer verwijderen
Markering van de vorige invoer verwijderenMarkering van de vorige invoer verwijderen
Markering van de vorige invoer verwijderen
Nadat u op ¸ hebt gedrukt om een uitdrukking uit te werken, laat de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator deze uitdrukking op de invoerregel staan en
markeert hij hem. Als u de uitdrukking wilt bewerken, moet u eerst de markering
verwijderen, omdat u de uitdrukking anders per ongeluk kunt wissen door er overheen te
typen.
Verwijder de markering door de cursor naar
het begin of eind van de uitdrukking te
verplaatsen.
A
verplaatst de cursor naar het begin.
B verplaatst de cursor naar het einde van de
uitdrukking.
AB
Bedienen van de rekenmachine 197
De cursor verplaatsen
De cursor verplaatsenDe cursor verplaatsen
De cursor verplaatsen
Nadat u de markering hebt verwijderd, plaatst u de cursor op de gewenste positie in de
uitdrukking.
Opmerking: als u per ongeluk op C drukt in plaats van op A of B, verspringt de cursor
naar het geschiedenisbebied. Druk op N of op D totdat de cursor opnieuw op de
invoerregel staat.
Een teken verwijderen
Een teken verwijderenEen teken verwijderen
Een teken verwijderen
Verplaatsen van de cursor: Druk op:
Naar links of rechts binnen
een uitdrukking.
A of B
Toets ingedrukt houden om de
beweging te herhalen.
Naar het begin van de
uitdrukking.
2 A
Naar het einde van de
uitdrukking.
2 B
Verwijderen: Druk op:
Het teken links van de
cursor.
0 Houd 0 ingedrukt om
meerdere tekens te verwijderen.
Het teken rechts van de
cursor.
8 0
Alle tekens rechts van de
cursor.
M
(één keer)
Als er rechts van de cursor geen
tekens staan, wist u met M
de volledige invoerregel.
Bedienen van de rekenmachine 198
De invoerregel wissen
De invoerregel wissenDe invoerregel wissen
De invoerregel wissen
Druk op de volgende toetsen om de invoerregel te wissen:
M als de cursor aan het begin of einde van de invoerregel staat.
– of –
M M als de cursor niet aan het begin of einde van de invoerregel staat.
Wanneer u de eerste keer drukt, worden alle tekens rechts van de cursor verwijderd.
De tweede keer wordt de invoerregel volledig gewist.
Een teken invoegen of overschrijven
Een teken invoegen of overschrijvenEen teken invoegen of overschrijven
Een teken invoegen of overschrijven
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 beschikt zowel over een invoeg- als een
overschrijfmodus. De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 is standaard ingesteld op de
invoegmodus. Schakel tussen de invoeg- en overschrijfmodus door op 2 / te
drukken.
Opmerking: kijk naar de cursor om te zien of de invoeg- of overschrijfmodus actief is.
De @ / H staat in
Het volgende teken dat u typt
Wordt op de positie van de
cursor ingevoegd.
Vervangt het gemarkeerde
teken.
Dunne cursor tussen tekens
Cursor markeert een teken
Bedienen van de rekenmachine 199
Meerdere tekens vervangen of verwijderen
Meerdere tekens vervangen of verwijderenMeerdere tekens vervangen of verwijderen
Meerdere tekens vervangen of verwijderen
Markeer eerst de gewenste tekens en vervang of verwijder vervolgens alle gemarkeerde
tekens.
Om meerdere tekens te markeren:
Om meerdere tekens te markeren:Om meerdere tekens te markeren:
Om meerdere tekens te markeren:
Om de gemarkeerde tekens te vervangen of te verwijderen:
Om de gemarkeerde tekens te vervangen of te verwijderen:Om de gemarkeerde tekens te vervangen of te verwijderen:
Om de gemarkeerde tekens te vervangen of te verwijderen:
1. Plaats de cursor rechts of links van de
tekens die u wilt markeren.
2. Houd ¤ ingedrukt en druk op A of B
om tekens rechts of links van de
cursor te markeren.
1. Typ de nieuwe tekens.
2. Druk op 0.
Opmerking: bedenk, wanneer u de te
vervangen tekens markeert, dat
sommige functietoetsen automatisch een
open haakje toevoegen.
Vervang sin( door cos(
door de cursor naast sin
te plaatsen.
Houd ¤ ingedrukt en
druk op
B B B B.
Bedienen van de rekenmachine 200
Menu’s
Menu’sMenu’s
Menu’s
Om het toetsenbord eenvoudig te houden, worden veel bewerkingen op de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator uitgevoerd via menu’s. Dit deel geeft een
overzicht van de manier waarop u een optie in een menu kunt kiezen. Specifieke menu’s
worden beschreven in de desbetreffende modules van dit handboek.
Een menu weergeven
Een menu weergevenEen menu weergeven
Een menu weergeven
Druk op: Voor weergave van:
ƒ, , etc.
Een werkbalkmenu — Wordt uitgeklapt vanaf de
werkbalk bovenaan de meeste toepassingsschermen.
Hierin kunt u bewerkingen kiezen die u nodig heeft
voor die toepassing.
O
Apps-bureaublad of menu APPLICATIONS— Hierin
kunt u een keuze maken uit een lijst met
toepassingen.
2 ¿
Menu CHAR — Hierin kunt u uit verschillende
categorieën met speciale tekens kiezen (Grieks,
wiskundig, etc.).
2 I
Menu MATH — Hierin kunt u een keuze maken uit
categorieën met wiskundige bewerkingen.
Bedienen van de rekenmachine 201
Een menu-optie kiezen
Een menu-optie kiezenEen menu-optie kiezen
Een menu-optie kiezen
U kiest als volgt een optie in het weergegeven menu:
Druk op het getal of de letter links van de optie. Voor een letter drukt u op de TI-89
Titanium op j en vervolgens op de lettertoets.
– of –
Markeer de optie met de cursortoets D en C en druk op ¸. (NB: als u vanaf de
eerste optie op C drukt, wordt de markering naar de laatste optie verplaatst, en
omgekeerd.)
@ ½
H2
½
Menu CATALOG — Hierin kunt u een keuze maken
uit een volledige alfabetische lijst van de ingebouwde
functies en instructies van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200. U kunt hier ook door de gebruiker
gedefinieerde functies selecteren of functies van
Flash-toepassingen (indien deze gedefinieerd of
geladen zijn).
2 ¾
Menu CUSTOM— Hiermee kunt u een menu openen,
dat u aan uw eigen wensen kunt aanpassen om een
overzicht te geven van beschikbare functies,
instructies of tekens. De machine heeft een standaard
gebruikersmenu dat u zelf kunt wijzigen of opnieuw
kunt definiëren. Raadpleeg de module Het
basisscherm van de rekenmachine en/of de module
Programmeren voor meer informatie over het
gebruikersmenu.
Druk op: Voor weergave van:
Bedienen van de rekenmachine 202
Opties die eindigen met
Opties die eindigen met Opties die eindigen met
Opties die eindigen met 8 (Submenu’s)
(Submenu’s) (Submenu’s)
(Submenu’s)
Als u een menu-optie selecteert die eindigt met 8, wordt een submenu weergegeven. U
selecteert vervolgens een optie in het submenu.
Voor opties die over een submenu beschikken, kunt u de cursortoets gebruiken volgens
onderstaande aanwijzingen:
Om het submenu bij de gemarkeerde optie weer te geven, drukt u op B. (Dit is
hetzelfde als de betreffende optie selecteren.)
6 geeft aan dat een menu uitklapt vanaf de
werkbalk als u op
drukt.
Selecteer factor door op 2 of op
te
drukken. Hiermee sluit u het menu en wordt de
functie ingevoegd op de positie van de cursor.
factor(
vanwege de beperkte
afmetingen van het
scherm, laat de TI-89
Titanium
deze
menu’s overlappen:
$ geeft aan dat u met de
cursortoets naar beneden
kunt bladeren voor
aanvullende opties.own
for additional items.
List geeft
bijvoorbeeld een
submenu weer
waarin u een
specifieke List-
functie kunt
kiezen.
Bedienen van de rekenmachine 203
Om een submenu te verlaten zonder een keuze te maken, drukt u op A. (Dit is
hetzelfde als op N drukken.)
Om vanaf de eerste menu-optie direct naar de laatste menu-optie te gaan, drukt u
op C. Om vanaf de laaste menu-optie direct naar de eerste menu-optie te gaan,
drukt u op D.
Opties die “. . .” bevatten (Dialoogvensters)
Opties die “. . .” bevatten (Dialoogvensters)Opties die “. . .” bevatten (Dialoogvensters)
Opties die “. . .” bevatten (Dialoogvensters)
Als u een menu-optie selecteert die “. . .” (puntjes) bevat, wordt een dialoogvenster
weergegeven waarin u aanvullende informatie kunt invoeren.
Nadat u iets getypt heeft in een invoervenster als bijvoorbeeld Variable, moet u twee
maal op ¸ drukken om de informatie op te slaan en het invoervenster te sluiten.
Save Copy As ... geeft bijvoorbeeld een
dialoogvenster weer waarin u de naam van
een map en van een variabele moet invoeren.
" geeft aan dat u op B kunt drukken om
een menu weer te geven waaruit u een
selectie kunt maken.
Een invoervenster geeft aan dat u een
waarde moet typen. (De alpha-lock wordt
automatisch ingeschakeld voor de TI-89
Titanium.)
Bedienen van de rekenmachine 204
Een menu sluiten
Een menu sluitenEen menu sluiten
Een menu sluiten
Om het actieve menu te sluiten zonder een selectie te maken, drukt u op N. Wanneer
er submenu’s zijn weergegeven, kan het nodig zijn meerdere malen op N te drukken
om alle weergegeven menu’s te sluiten.
Van het ene werkbalkmenu naar het andere gaan
Van het ene werkbalkmenu naar het andere gaanVan het ene werkbalkmenu naar het andere gaan
Van het ene werkbalkmenu naar het andere gaan
U gaat als volgt van het ene werkbalkmenu naar het andere, zonder een selectie te
maken:
Druk op de toets (ƒ, , etc.) voor het andere werkbalkmenu.
– of –
Gebruik de cursortoets om naar het volgende (druk op B) of naar het vorige (druk op
A) werkbalkmenu te gaan. Wanneer u vanaf het laatste menu op B drukt gaat u
naar het eerste menu, en omgekeerd.
Wanneer u B gebruikt, moet u opletten dat er geen optie met een submenu gemarkeerd
is. Als dit wel zo is, gaat B niet naar het volgende werkbalkmenu, maar wordt het
submenu van de betreffende optie weergegeven.
Voorbeeld: een menu-optie kiezen
Voorbeeld: een menu-optie kiezenVoorbeeld: een menu-optie kiezen
Voorbeeld: een menu-optie kiezen
Rond de waarde van p af op drie decimalen. Er wordt begonnen met een lege
invoerregel op het basisscherm.
Bedienen van de rekenmachine 205
1. Druk op 2I om het menu MATH weer te geven.
Toepassingen selecteren
Toepassingen selecterenToepassingen selecteren
Toepassingen selecteren
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator beschikt over verschillende
toepassingen waarmee u een groot aantal probleemstellingen kunt onderzoeken en
oplossen. U kiest een toepassing vanuit een menu, het Apps-bureaublad, of u kunt
veelgebruikte toepassingen rechtstreeks vanaf het toetsenbord openen.
2. Druk op
1 om het submenu Number weer
te geven. (Of druk op ¸ aangezien de
eerste optie automatisch gemarkeerd is.)
3. Druk op
3 om round te selecteren (Of druk
op DD en op ¸.)
4. Druk op 2 T b
3 d en vervolgens op
¸ om de uitdrukking uit te werken.
Ê
Door de functie te selecteren, verschijnt er in
stap 3 automatisch round( op de invoerregel.
Ê
Bedienen van de rekenmachine 206
In het menu APPLICATIONS
In het menu APPLICATIONS In het menu APPLICATIONS
In het menu APPLICATIONS
1. Als het Apps-bureaublad uitgeschakeld is, drukt u op O om een menu weer te
geven dat de toepassingen weergeeft.
Opmerking: sluit een menu af zonder een keuze te maken door op N te drukken.
2. Selecteer als volgt een toepassing:
Markeer de toepassing met de
cursortoets D of C en druk
vervolgens op ¸.
– of –
Druk op het nummer voor de
toepassing.
Toepassing: Hiermee kunt u:
FlashApps Een lijst met Flash-toepassingen weergeven, als die
er zijn.
Y= Editor Functies of vergelijkingen definiëren, bewerken en
selecteren om er grafieken van te tekenen.
Window Editor De afmetingen van een venster instellen voor het
bekijken van een grafiek.
Graph Grafieken weergeven.
Table Een tabel met waarden weergeven die
corresponderen met een ingevoerde functie.
Data/Matrix Editor Lijsten, data en matrices invoeren en bewerken. U
kunt statistische berekeningen uitvoeren en
statistische plots.
Bedienen van de rekenmachine 207
Vanaf het Apps-bureaublad
Vanaf het Apps-bureaubladVanaf het Apps-bureaublad
Vanaf het Apps-bureaublad
Druk op de eerste letter van de naam van de toepassing, of gebruik de cursortoetsen om
het pictogram van een toepassing op het Apps-bureaublad te selecteren en druk op
¸. (Als u op de eerste letter van de naam van de toepassing drukt en er meer dan
één toepassing is die begint met die letter, wordt de eerste daarvan (in alfabetische
volgorde) gemarkeerd). De toepassing wordt ofwel direct geopend, of er verschijnt een
dialoogvenster. (Uw Apps-bureaublad kan afwijken van het onderstaande scherm.)
Program Editor Programma’s en functies invoeren en bewerken.
Text Editor Een tekst invoeren en bewerken.
Numeric Solver Een uitdrukking of vergelijking invoeren, waarden
definiëren voor alle variabelen behalve één, en
vervolgens oplossen naar de onbekende variabele.
Home Uitdrukkingen en instructies invoeren en
berekeningen uitvoeren.
Toepassing: Hiermee kunt u:
Bedienen van de rekenmachine 208
In het meest voorkomende dialoogvenster worden de volgende opties voor de
toepassing gegeven:
Selecteer een optie en druk op ¸. De toepassing verschijnt.
Opmerking: de algemene term variabele wordt gebruikt om te verwijzen naar de
toepassingsgegevensbestanden die u maakt.
Gebruik één van de volgende methoden om terug te keren naar het Apps-bureaublad
vanuit een toepassing:
Druk op O.
Op het niet-gesplitste scherm: druk op 2K.
Op het gesplitste scherm: druk op 2K om het niet-gesplitste scherm van de
actieve toepassing te openen en druk nogmaals op 2K.
Om terug te keren naar de laatst geopende toepassing vanaf het Apps-bureaublad drukt
u op 2a.
Optie Beschrijving
Current Geeft het scherm weer dat u de laatste keer dat u de App
bekeek zag. (Als er geen actueel bestand/variabele voor
de geselecteerde App is, wordt deze optie standaard
New als u op
¸ drukt.)
Open Hiermee kunt u een bestaand bestand selecteren.
New Hiermee kunt u een nieuw bestand maken met een naam
die u in het veld typt.
Bedienen van de rekenmachine 209
Vanaf het toetsenbord
Vanaf het toetsenbordVanaf het toetsenbord
Vanaf het toetsenbord
Veel gebruikte toepassingen kunt u vanaf het toetsenbord openen. In dit handboek wordt
de notatie 8# gebruikt, dit is vergelijkbaar met de notatie die gebruikt wordt voor
tweede functies van toetsen. Zo is op de TI-89 Titanium 8 # bijvoorbeeld hetzelfde als
eerst op 8 drukken en daarna op ƒ.
Op de Voyage™ 200 zijn enkele veelgebruikte toepassingen vermeld boven de QWERTY-
toetsen.
Toepassing: Druk op:
Home
@ "
"
Y= Editor
8 #
Window Editor
8 $
Graph
8 %
Table Setup
8 &
Table Screen
8 '
TI-89
APPS
F1 F2 F3 F4 F5
W INDOW GRAPH TBLSet TABLEY=
Toepassingen die
vermeld worden
boven ƒ, etc.,
zijn in dezelfde kleur
gedrukt als
8.
Bedienen van de rekenmachine 210
Opmerking: tweede toetsfuncties zijn niet weergegeven in de bovenstaande afbeelding.
Modi instellen
Modi instellenModi instellen
Modi instellen
Modi bepalen de manier waarop getallen en grafieken worden weergegeven en
geïnterpreteerd. Modusinstellingen blijven bewaard via de functie Constant Memory™
als de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator wordt uitgeschakeld. Alle
getallen, inclusief matrix- en lijstelementen worden weergegeven op basis van de
actieve modusinstelling.
Modusinstellingen controleren
Modusinstellingen controlerenModusinstellingen controleren
Modusinstellingen controleren
Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven, dat een overzicht geeft van
de modi en de actieve instellingen.
Toepassing
Diamant-toets
Ê
Ë
Ì
Bedienen van de rekenmachine 211
Ê Er zijn drie pagina’s met moduslijsten. Druk op ƒ, of om een bepaalde pagina snel
weer te geven.
Ë Geeft aan dat u omlaag kunt bladeren voor extra modi.
Ì " Geeft aan dat u op B of A kunt drukken om een menu te openen en er een keuze uit te
maken.
Opmerking:
niet-geldige modi worden grijs weergegeven. Bijvoorbeeld, op de tweede
pagina is
Split 2 App niet geldig bij de instelling Split Screen = FULL. Wanneer u door de
lijst bladert, slaat de cursor de grijs weergegeven instellingen over.
Modusinstellingen wijzigen
Modusinstellingen wijzigenModusinstellingen wijzigen
Modusinstellingen wijzigen
Werkwijze in het dialoogvenster MODE.
1. Markeer de modusinstelling die u wilt wijzigen. Blader met D of C (met ƒ, , of
) door de lijst.
2. Druk op B of A om een menu weer te geven dat de geldige instellingen bevat. De
actieve instelling is gemarkeerd.
3. Kies de betreffende instelling als volgt:
Markeer de instelling met D of C en druk op ¸.
– of –
Druk op het nummer of de letter voor de instelling.
Opmerking: druk op N om een menu te sluiten en naar het dialoogvenster MODE
terug te gaan zonder een selectie te maken.
4. Wijzig, indien noodzakelijk, andere modusinstellingen.
5. Nadat u alle wijzigingen hebt aangebracht, drukt u op ¸ om de wijzigingen op te
slaan en het dialoogvenster te verlaten.
Bedienen van de rekenmachine 212
Belangrijk: als u op N drukt in plaats van op ¸ om het dialoogvenster MODE te
verlaten, gaan alle moduswijzigingen, die u hebt aangebracht, verloren.
Overzicht van modi
Overzicht van modiOverzicht van modi
Overzicht van modi
Opmerking: raadpleeg voor gedetailleerde informatie over een specifieke modus het
betreffende gedeelte in dit handboek.
Modus Omschrijving
Graph Bepaalt het type grafiek dat u wilt tekenen: FUNCTION,
PARAMETRIC, POLAR, SEQUENCE, 3D of DE.
Current
Folder
Map die wordt gebruikt voor het opslaan en opvragen van
variabelen. Als u geen extra mappen hebt gemaakt, is
alleen de map MAIN beschikbaar. Zie “Mappen gebruiken
voor het opslaan van onafhankelijke verzamelingen van
variabelen” in het basisscherm van de rekenmachine.
Display
Digits
Maximum aantal cijfers (FLOAT) of vast aantal decimale
plaatsen (FIX) dat wordt weergegeven in een resultaat
met drijvende komma. Onafhankelijk van de instelling is
het maximum aantal cijfers dat voor een resultaat met
drijvende komma kan worden getoond 12.
Angle Eenheden waarin de hoekwaarden worden
geïnterpreteerd en weergegeven: RADIAN, GRADIAN of
DEGREE.
Exponential
Format
Notatie die wordt gebruikt voor de weergave van
resultaten: NORMAL, SCIENTIFIC, of ENGINEERING.
Bedienen van de rekenmachine 213
Complex
Format
Notatie die wordt gebruikt voor de weergave van
complexe resultaten: REAL (complexe resultaten worden
alleen weergegeven voor complexe invoer),
RECTANGULAR, of POLAR.
Vector
Format
Notatie die wordt gebruikt voor 2- of 3-dimensionele
vectoren: RECTANGULAR, CYLINDRICAL, of
SPHERICAL.
Pretty Print Schakelt de weergave pretty print UIT of AAN.
Split Screen Splitst het scherm in twee delen en geeft aan hoe de
delen worden geplaatst: FULL (geen schermsplitsing),
TOP-BOTTOM, of LEFT-RIGHT. Zie Gesplitste
schermen.
Split 1 App Toepassing bovenin of links in een gesplitst scherm. Als
het scherm niet gesplitst is, is dit de actieve toepassing.
Split 2 App Toepassing onderin of rechts in een gesplitst scherm.
Deze modus is alleen actief in een gesplitst scherm.
Number of
Graphs
Hiermee kunt u in de beide helften van een gesplitst
scherm onafhankelijke verzamelingen grafieken
weergeven.
Graph 2 De instelling Number of Graphs = 2, selecteert het type
grafiek voor het tweede deel van het gesplitste scherm.
Zie Extra onderwerpen over grafieken.
Split Screen
Ratio
Verhoudingen tussen de afmetingen van de twee delen
van een gesplitst scherm: 1:1, 1:2 of 2:1. (Alleen
H)
Exact/Approx Berekent uitdrukkingen en geeft de resultaten weer in
numerieke vorm of in rationale/symbolische vorm: AUTO,
EXACT, of APPROXIMATE.
Modus Omschrijving
Bedienen van de rekenmachine 214
Het menu Clean Up gebruiken om een nieuwe
Het menu Clean Up gebruiken om een nieuwe Het menu Clean Up gebruiken om een nieuwe
Het menu Clean Up gebruiken om een nieuwe
berekening te beginnen
berekening te beginnenberekening te beginnen
berekening te beginnen
Met de werkbalk Clean Up in het basisscherm kunt een nieuwe berekening beginnen
vanuit een ‘blanco’ toestand, zonder dat u het geheugen van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator hoeft te resetten.
Base Hiermee kunt u berekeningen uitvoeren door getallen in
te voeren in decimale (DEC), hexadecimale (HEX) of
binaire (BIN) vorm.
Unit System Hiermee kunt u kiezen uit drie meetsystemen om de
standaardeenheden voor weergegeven uitkomsten te
specificeren: SI (metrisch of MKS); Eng/US (voet, pond,
enz.); of Custom.
Custom Units Hiermee kunt u gebruikersstandaarden selecteren. De
modus wordt grijs weergegeven totdat u Unit System,
3:CUSTOM selecteert.
Language Hiermee kunt u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
instellen op één van de verschillende talen, afhankelijk
van welke Flash-taaltoepassingen er geïnstalleerd zijn.
Apps Desktop hakelt het Apps-bureaublad AAN of UIT.
Modus Omschrijving
Bedienen van de rekenmachine 215
Het werkbalkmenu Clean up
Het werkbalkmenu Clean upHet werkbalkmenu Clean up
Het werkbalkmenu Clean up
In het basisscherm drukt u op de volgende
toetsen om het menu
Clean Up weer te geven:
@2ˆ
Menu-optie Omschrijving
Clear a–z Wist (verwijdert) alle variabelenamen bestaande uit één
teken, in de actieve map, tenzij de variabelen
geblokkeerd of gearchiveerd zijn. U zult gevraagd worden
op
¸ te drukken om de handeling te bevestigen.
Variabelenamen bestaande uit één teken worden vaak
gebruikt in symbolische berekeningen zoals:
solve(aøx
2
+bøx+c=0,x)
Als er aan een van de variabelen al een waarde is
toegekend, kan uw berekening misleidende resultaten
opleveren. Om dit te voorkomen kunt u 1:Clear a–z
selecteren voordat u met de berekening begint.
Bedienen van de rekenmachine 216
Opmerking:
Wanneer u een variabele definieert die u wilt behouden, gebruik dan meer dan één
teken in de naam. Dit voorkomt dat de variabele onbedoeld gewist wordt door
1:Clear a–z.
Voor informatie over het controleren of resetten van het geheugen of andere
standaardinstellingen van het systeem, zie Geheugen- en variabelenbeheer.
NewProb Plaatst NewProb op de invoerregel. U moet vervolgens
op
¸ drukken om de opdracht uit te voeren.
NewProb voert een aantal handelingen uit waardoor u
een nieuwe berekening kunt beginnen vanuit een leeg
scherm, zonder reset van het geheugen:
Wist (verwijdert) alle variabelenamen bestaande uit één
teken in de actieve map (hetzelfde als
1:Clear a–z),
tenzij de variabelen geblokkeerd of gearchiveerd zijn.
Schakelt alle functies en statistische plots uit (
FnOff en
PlotsOff) in de actieve grafische modus.
•Voert
ClrDraw, ClrErr, ClrGraph, ClrHome, ClrIO en
ClrTable uit.
Restore
custom
default
Indien er een ander gebruikersmenu dan het
standaardmenu actief is, kunt u met deze optie het
standaardmenu herstellen. Raadpleeg de module
Basisscherm van de rekenmachine voor informatie over
het gebruikersmenu.
Menu-optie Omschrijving
Bedienen van de rekenmachine 217
Het dialoogvenster Catalog gebruiken
Het dialoogvenster Catalog gebruiken Het dialoogvenster Catalog gebruiken
Het dialoogvenster Catalog gebruiken
Via de CATALOG kunt u vanuit een handige lijst alle opdrachten (functies en instructies )
van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator bereiken. Bovendien kunt u
met het dialoogvenster CATALOG functies selecteren die gebruikt worden in Flash-
toepassingen of die door de gebruiker gedefinieerd zijn (als deze zijn geladen of
gedefinieerd).
Het dialoogvenster CATALOG weergeven
Het dialoogvenster CATALOG weergevenHet dialoogvenster CATALOG weergeven
Het dialoogvenster CATALOG weergeven
Om het dialoogvenster CATALOG weer te geven, drukt u op:
@ ½
H2½
Het dialoogvenster CATALOG opent standaard met
Built-in, waarin een alfabetische
lijst wordt weergegeven met alle vooraf geïnstalleerde TI-89 Titanium / Voyage™ 200
opdrachten (functies en instructies).
Ê
Standaard Built-in.
Ë ƒ Help geeft de parameters van een commando in een dialoogvenster weer.
Ê
Ë
Ì
Bedienen van de rekenmachine 218
Ì en geven toegang tot functies van Flash-toepassingen en door de gebruiker
gedefinieerde functies en programma's.
Opmerking:
opties die op dat moment niet geldig zijn, worden grijs weergegeven.
Flash Apps wordt grijs weergegeven indien u geen Flash-toepassing geïnstalleerd
heeft.
User-Defined wordt grijs weergegeven indien u geen functies of programma's
heeft gecreëerd.
Een ingebouwde opdracht kiezen uit de CATALOG
Een ingebouwde opdracht kiezen uit de CATALOGEen ingebouwde opdracht kiezen uit de CATALOG
Een ingebouwde opdracht kiezen uit de CATALOG
Wanneer u een opdracht kiest, wordt de naam van deze opdracht op de invoerregel
ingevoegd op de positie van de cursor. Plaats de cursor daarom op de gewenste positie
voordat u een opdracht kiest.
1. Druk op:
@ ½
H2½
2. Druk op
Built-in.
Opmerking: de eerste keer dat u de lijst Built-in weergeeft, wordt het begin van de lijst
getoond. De daaropvolgende keer dat u de lijst weergeeft,wordt deze geopend op de
plaats waar u hem voor het laatst verliet.
Opdrachten worden weergegeven in
alfabetische volgorde. Opdrachten die niet
met een letter beginnen (+, %,
, G, etc.)
staan achteraan de lijst.
Druk op
N om de CATALOG te sluiten
zonder een opdracht te kiezen.
Bedienen van de rekenmachine 219
3. Plaats het pijltje 8 voor de opdracht en druk op ¸.
Opmerking: druk bovenaan de lijst op C om naar het einde van de lijst te gaan. Druk
onderaan de lijst op D om naar het begin te gaan.
Informatie over parameters
Informatie over parametersInformatie over parameters
Informatie over parameters
Op de statusregel worden voor de opdracht met het pijltje 8 (indien aanwezig) de
verplichte en facultatieve parameters en hun type weergegeven.
Ê
Aangeduide opdracht met parameters.
Ë Haakjes [ ] geven facultatieve parameters aan.
Verplaatsen van het pijltje
8:
Druk op of typ:
Eén opdracht tegelijk
D of C
Eén pagina tegelijk
2 D of 2 C
Naar de eerste opdracht die begint
met de opgegeven letter
De lettertoets. (Op de TI-89
Titanium niet eerst op
j
drukken. Als u dit wel doet, moet u
eerst nogmaals op
j of
2 drukken voordat u een
letter kunt typen.)
Ê
Ë
Bedienen van de rekenmachine 220
In het bovenstaande voorbeeld is de syntax voor factor:
Opmerking: zie voor details over de parameters, de omschrijving van de betreffende
opdracht in de module Technische naslag.
De CATALOGUS Help bekijken
De CATALOGUS Help bekijkenDe CATALOGUS Help bekijken
De CATALOGUS Help bekijken
U kunt de parameters van een commando in een dialoogvenster weergeven door op ƒ
Help te drukken. De parameters zijn dezelfde als die weergegeven worden op de
statusregel.
Bij sommige commando’s, zoals
ClrDraw, zijn geen parameters nodig. Als u één van
deze commando’s selecteert, worden er geen parameters op de statusregel
weergegeven en ziet u Unavailable als u op ƒ
Help drukt.
Druk op N om het dialoogvenster CATALOG Help te verlaten.
factor(uitdrukking)
– of –
factor(uitdrukking, variabele)
verplicht
facultatief
Aangegeven commando
met bijbehorende
parameters.
Bedienen van de rekenmachine 221
Een functie van een Flash-toepassing selecteren
Een functie van een Flash-toepassing selecterenEen functie van een Flash-toepassing selecteren
Een functie van een Flash-toepassing selecteren
Een Flash-toepassing kan één of meerdere functies bevatten. Wanneer u een functie
selecteert, wordt de naam van deze functie op de plaats van de cursor ingevoegd op de
invoerregel. U moet de cursor dan ook op de vereiste positie zetten alvorens de functie
te selecteren.
1. Druk op:
@ ½
H2½
2. Druk op
Flash Apps. (Deze optie is grijs weergegeven indien er op de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 geen Flas-toepassingen geïnstalleerd zijn.)
3. Verplaats het pijltje 8 naar de functie en druk op ¸.
De lijst staat in alfabetische volgorde op
functienaam. De linker kolom bevat een
lijst met functies. De rechter kolom
vermeldt de Flash-toepassing die de
functie bevat.
Informatie over een functie wordt
weergegeven in de statusregel.
Om te sluiten zonder een functie te
selecteren drukt u op
N.
Om de aanduiding 8:
Gebruikt u:
Eén functie tegelijk te verplaatsen
D of C
Eén pagina tegelijk te verplaatsen
2 D of 2 C
Bedienen van de rekenmachine 222
Een door de gebruiker gedefinieerde functie of programma selecteren
Een door de gebruiker gedefinieerde functie of programma selecterenEen door de gebruiker gedefinieerde functie of programma selecteren
Een door de gebruiker gedefinieerde functie of programma selecteren
U kunt uw eigen functies of programma's creëeren en vervolgens
User-Defined
gebruiken om deze te bereiken. Zie voor instructies over het creëren van functies “Door
de gebruiker gedefinieerde functies creëeren en evalueren” in het basisscherm van de
rekenmachine en “Overzicht van het invoeren van een functie” in de module
Programmeren. Zie Programmeren voor instructies over het creëren en uitvoeren van
een programma.
Wanneer u een functie of programma selecteert, wordt de naam hiervan op de positie
van de cursor ingevoegd op de invoerregel. U moet de cursor daarom op de vereiste
positie zetten alvorens de functie of het programma te selecteren.
1. Druk op:
@ ½
H2½
Naar de eerste functie te
verplaatsen die met een specifieke
letter begint
De lettertoets. (Op de TI-89
Titanium niet eerst
j
indrukken. Als u dit wel doet, moet
u opnieuw op
j of 2
drukken voordat u een letter kunt
typen.)
Om de aanduiding
8:
Gebruikt u:
Bedienen van de rekenmachine 223
2. Druk op User-Defined. (Deze optie wordt grijs weergegeven indien u geen functie
hebt gedefinieerd of programma heeft gecreëerd.)
Opmerking: gebruik het scherm VAR-LINK voor het beheren van variabelen, mappen en
Flash-toepassingen. Zie Geheugen- en variabelenbeheer.
3. Verplaats het pijltje 8 naar de functie of het programma en druk op ¸.
De lijst staat in alfabetische volgorde op
functie/programmanaam. De linker kolom
bevat een lijst met functies en
programma's. De rechter kolom vermeldt
de map die de functie of het programma
bevat.
Alsde eerste regel van de functie of het
programma een commentaar bevat, wordt
de commentaartekst weergegeven op de
statusregel.
Om te sluiten zonder een functie of
programma te selecteren, drukt u op
N.
Om de aanduiding 8:
Gebruikt u:
Eén functie of programma tegelijk
te verplaatsen
D of C
Eén pagina tegelijk te verplaatsen
2 D of 2 C
Bedienen van de rekenmachine 224
Waarden van variabele opslaan en opvragen
Waarden van variabele opslaan en opvragenWaarden van variabele opslaan en opvragen
Waarden van variabele opslaan en opvragen
Wanneer u een waarde opslaat, slaat u deze op als een benoemde variabele. U kunt
vervolgens in uitdrukkingen de naam gebruiken in plaats van de waarde. Wanneer de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator de naam tegenkomt in een
uitdrukking, wordt de opgeslagen waarde van de variabele gebruikt.
Regels voor namen van variabelen
Regels voor namen van variabelenRegels voor namen van variabelen
Regels voor namen van variabelen
Voor namen van variabelen is het volgende van toepassing.
Een naam kan 1 tot 8 tekens bevatten, bestaande uit letters of cijfers. Dit is inclusief
Griekse letters (uitgezonderd p), letters met accenten en internationale letters.
- Gebruik geen spaties.
- Het eerste teken mag geen cijfer zijn.
Een naam kan hoofdletters en kleine letters bevatten. De namen
AB22, Ab22, aB22,
en
ab22 verwijzen allemaal naar dezelfde variabele.
Een naam mag niet hetzelfde zijn als een voorgeprogrammeerde naam van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200. Voorgeprogrammeerde namen zijn onder andere:
Naar de eerste functie of het
eerste programma te verplaatsen
die met een specifieke letter begint
De lettertoets. (Op de
TI-89
Titanium
, niet eerst op j
drukken. Als u dat wel doet, moet
u opnieuw op
j of 2
drukken voordat u een letter kunt
typen.)
Om de aanduiding
8:
Gebruikt u:
Bedienen van de rekenmachine 225
- Ingebouwde functies (zoals abs) en instructies (zoals LineVert). Zie de module
Technische naslag.
- Systeemvariabelen (zoals
xmin en xmax, die gebruikt worden voor de opslag
van aan grafieken gerelateerde waarden). Zie de module Technische naslag
voor een lijst.
Voorbeelden
VoorbeeldenVoorbeelden
Voorbeelden
Gegevenstypen
GegevenstypenGegevenstypen
Gegevenstypen
Variabele Omschrijving
myvar OK.
aOK.
Log Niet OK, naam is voorgeprogrammeerd voor de functie
log.
Log1 OK.
3rdTotal Niet OK, begint met een cijfer
circumfer Niet OK, meer dan 8 tekens.
Gegevenstypen Voorbeelden
Uitdrukkingen
2.54, 1.25E6, 2
p, xmin/10, 2+3i, (x–2)
2
,
Lijsten {2 4 6 8}, {1 1 2}
Matrices
,
22
100
100
346
Bedienen van de rekenmachine 226
Een waarde aan een variabele toekennen
Een waarde aan een variabele toekennenEen waarde aan een variabele toekennen
Een waarde aan een variabele toekennen
1. Voer de waarde in die u wilt opslaan. Dit kan een uitdrukking zijn.
2. Druk op §. Het opslagsymbool (!) wordt weergegeven.
Met de operator “with” kunt u een variabele tijdelijk opslaan. Zie “Waarden vervangen en
beperkingen instellen” in Werken met symbolen.
Een variabele weergeven
Een variabele weergevenEen variabele weergeven
Een variabele weergeven
Tekenreeksen “Hello”, The answer is:”, “xmin/10”
Afbeeldingen
Functies myfunc(arg), ellipse(x,y,r1,r2)
3. Typ de variabelenaam.
Opmerking: TI-89 Titanium gebruikers
moeten indien nodig j gebruiken bij
het typen van variabelenamen.
4. Druk op ¸.
1. Typ de variabelenaam.
2. Druk op ¸.
Gegevenstypen Voorbeelden
Bedienen van de rekenmachine 227
Wanneer de variabele niet gedefinieerd is, verschijnt de variabelenaam in het resultaat.
Een variabele gebruiken in een uitdrukking
Een variabele gebruiken in een uitdrukkingEen variabele gebruiken in een uitdrukking
Een variabele gebruiken in een uitdrukking
In dit voorbeeld is de variabele a niet
gedefinieerd. Daarom wordt hij gebruikt als
een symbolische variabele.
Opmerking: raadpleeg Werken met symbolen
voor meer informatie over symbolisch
rekenen.
1. Typ de variabelenaam in de uitdrukking.
2. Druk op ¸ om de uitdrukking uit te
werken.
Opmerking: geef een lijst met bestaande
variabelenamen weer met ,
zoals is beschreven in Geheugen- en
variabelenbeheer.
Sla het resultaat op als u wilt dat het resultaat
de vorige waarde van de variabele vervangt.
De waarde van de
variabele is niet
gewijzigd.
Bedienen van de rekenmachine 228
De waarde van een variabele opvragen
De waarde van een variabele opvragenDe waarde van een variabele opvragen
De waarde van een variabele opvragen
Het kan voorkomen dat u de werkelijke waarde van een variabele wilt gebruiken in een
uitdrukking, in plaats van de naam van de variabele.
In dit voorbeeld wordt de waarde die is opgeslagen in
num1 op de invoerregel
ingevoegd, op de positie van de cursor.
Statusregel-aanduidingen op het display
Statusregel-aanduidingen op het displayStatusregel-aanduidingen op het display
Statusregel-aanduidingen op het display
De statusregel wordt aan de onderzijde van alle toepassingsschermen weergegeven.
De statusregel geeft informatie over de actieve status van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator, inclusief een aantal belangrijke modusinstellingen.
Statusregel-aanduidingen
Statusregel-aanduidingenStatusregel-aanduidingen
Statusregel-aanduidingen
Ê
Actieve map
Ë Combinatie-toets
1. Druk op om een dialoogvenster
weer te geven.
2. Typ de variabelenaam.
3. Druk twee maal op ¸.
Ê Ë Ì Í Î Ï Ð Ñ
Bedienen van de rekenmachine 229
Ì Modus Angle
Í Modus Exact/Approx
Î Grafiek-nummer
Ï Modus Graph
Ð Vervang batterijen
Ñ History-paren, Busy/Pause, Variabele geblokkeerd
Aanduiding Betekenis
Actieve map Toont de naam van de actieve map. Zie “Mappen
gebruiken om onafhankelijke verzamelingen variabelen
op te slaan” in het basisscherm van de rekenmachine.
MAIN is de standaardmap die automatisch wordt
aangemaakt wanneer u de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 gebruikt.
Combinatie-toets Geeft aan welke combinatietoets actief is, zoals
hieronder wordt beschreven.
2nd
2 — de tweede functie van de volgende toets die u
indrukt zal gebruikt worden.
2 8 — de diamantfunctie van de volgende toets die u
indrukt zal gebruikt worden.
+ ¤ — er zal een hoofdletter getypt worden voor de
volgende toets die u indrukt. Op de TI-89 Titanium kunt
u ¤ gebruiken om een letter te typen zonder j te
gebruiken.
(
@)
j — er zal een kleine letter getypt worden voor de
volgende toets die u indrukt.
Bedienen van de rekenmachine 230
(@)
2 — de alpha-lock voor kleine letters is actief.
Zolang u deze niet uitschakelt, zal voor elke toets die u
indrukt een kleine letter getypt worden. Om de alpha-
lock uit te schakelen drukt u op j.
(@)
¤ j — de ALPHA-lock voor hoofdletters is actief.
Zolang u deze niet uitschakelt, zal voor elke toets die u
indrukt een hoofdletter getypt worden. Om de ALPHA-
lock uit te schakelen drukt u op
j.
(H)
Wanneer deze gebruikt wordt in combinatie met een
cursortoets, gebruikt de 200 PLT alle ”sleep”-functies
die beschikbaar zijn bij grafieken meetkunde.
Modus Angle Toont de eenheden waarin de hoeken geïnterpreteerd
en weergegeven worden. Om de modus Angle te
veranderen, gebruikt u de toets
3.
RAD Radialen
DEG Graden
GRAD Gon of grad (een rechte hoek is 100 gon)
Modus
Exact/Approx
Geeft aan hoe antwoorden berekend en weergegeven
worden. Om de modus Exact/Approx te veranderen,
gebruikt u de toets
3.
AUTO Auto
EXACT Exact
APPROX Benadering
Aanduiding Betekenis
Bedienen van de rekenmachine 231
Grafiek-nummer Indien het scherm gesplitst is om twee onafhankelijke
grafieken te tonen, ziet u hier welke grafiek actief is
G1 of G2. Geeft GR#1 of GR#2 weer op de
Voyage™ 200.
Modus Graph Geeft aan welke typen grafieken getekend kunnen
worden. (Om de modus Graph te wijzigen, gebruikt u de
toets
3.)
FUNC y(x) functies
PAR x(t) en y(t) parameterkromme
POL
r(q) vergelijkingen in poolcoördinaten
SEQ u(n) rijen
3D z(x,y) 3D vergelijkingen
DE y'(t) differentiaalvergelijkingen
Batterij-
aanduiding
Alleen weergegeven wanneer de batterijen leeg
beginnen te raken. Als de tekst BATT met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven, dient u de batterijen
zo snel mogelijk te vervangen.
History-paren,
Busy/Pause,
Gearchiveerd
De informatie die op dit gedeelte van de statusregel
getoond wordt, is afhankelijk van de toepassing die u
op dat moment gebruikt.
23/30 Wordt weergegeven op het basisscherm om het aantal
invoer/antwoord-paren in het geschiedenisgebied aan
te geven. Zie History informatie op de statusregel in het
basisscherm van de rekenmachine.
BUSY Bezig met een berekening of het tekenen van een
grafiek.
Aanduiding Betekenis
Bedienen van de rekenmachine 232
Opmerking:
•Om 2, 8, j of ¤ te deactiveren, drukt u nogmaals op dezelfde toets, of drukt
u op een andere combinatietoets.
Indien de volgende toets die u indrukt geen diamantfunctie of een bijbehorende
letter heeft, voert de toets zijn normale functie uit.
PAUSE U heeft het tekenen van een grafiek of een programma
tijdelijk onderbroken.
Œ
De variabele die geopend is in de actieve editor
(Data/Matrix Editor, Program Editor of Text Editor), is
geblokkeerd of gearchiveerd en kan niet gewijzigd
worden.
Aanduiding Betekenis
Basisscherm rekenmachine 233
Basisscherm rekenmachine
Basisscherm rekenmachineBasisscherm rekenmachine
Basisscherm rekenmachine
Beginscherm rekenmachine
Beginscherm rekenmachineBeginscherm rekenmachine
Beginscherm rekenmachine
Het beginscherm van de rekenmachine is het startpunt voor wiskundige bewerkingen,
inclusief het uitvoeren van instructies, het evalueren van uitdrukkingen en het bekijken
van uitkomsten.
In deze module worden de onderdelen van het beginscherm van de rekenmachine
beschreven, waaronder: scrollen door het geschiedenisgebied of dit wijzigen; knippen,
kopiëren en plakken, enz.
Opmerking: in deze module wordt de term “beginscherm van de rekenmachine gebruikt”.
In andere modules wordt de term “basisscherm” gebruikt. Beide termen zijn onderling
verwisselbaar en verwijzen naar hetzelfde scherm.
Het beginscherm van de rekenmachine weergeven
Het beginscherm van de rekenmachine weergevenHet beginscherm van de rekenmachine weergeven
Het beginscherm van de rekenmachine weergeven
Wanneer u uw TI-89 Titanium of Voyage™ 200 Graphing Calculator voor de eerste keer
aanzet, wordt het Apps-bureaublad weergegeven. Om het beginscherm van de
Een leeg beginscherm van de rekenmachine
Basisscherm rekenmachine 234
rekenmachine weer te geven, markeert u het pictogram Home en drukt u op ¸. U
kunt het beginscherm ook weergeven door op " (TI-89 Titanium) of 8"(
((Voyage™ 200) te drukken. Als u het Apps-bureaublad uitschakelt, verschijnt het
beginscherm van de rekenmachine automatisch.
Onderdelen van het beginscherm van de rekenmachine
Onderdelen van het beginscherm van de rekenmachineOnderdelen van het beginscherm van de rekenmachine
Onderdelen van het beginscherm van de rekenmachine
Het volgende voorbeeld bevat eerder ingevoerde gegevens en beschrijft de
belangrijkste onderdelen van het beginscherm van de rekenmachine. Invoer/antwoord-
paren in het geschiedenisgebied worden weergegeven in “pretty print.” Pretty print geeft
uitdrukkingen in dezelfde vorm weer als waarin ze op een schoolbord of in schoolboeken
weergegeven worden.
Ê
Werkbalk
Hiermee kunt u menu’s weergeven voor het selecteren van bewerkingen die bruikbaar zijn op het
beginscherm van de rekenmachine. Om een werkbalkmenu weer te geven drukt u op ƒ, , etc.
Ë Pretty Print-weergave
Geeft exponenten, wortels, breuken etc. in de traditionele vorm weer.
Ì Laatste invoer
Uw laatste invoer.
Ê
Ì
Ë
Í
Î
Ï
Basisscherm rekenmachine 235
Í Invoerregel
waarop u uitdrukkingen of instructies invoert.
Î Statusregel
Geeft de actieve status van de rekenmachine weer, waaronder verschillende belangrijke mode-
instellingen.
Ï Laatste antwoord
Uitkomst van uw laatste invoer. Merk op dat uitkomsten niet op de invoerregel weergegeven
worden. Opmerking: in dit voorbeeld is
8 ¸ (approx) gebruikt.
In het volgende voorbeeld wordt een antwoord weergegeven, dat niet op dezelfde regel
staat als de uitdrukking. Merk op dat het antwoord langer is dan de breedte van het
scherm. Een pijl (8) geeft aan dat het antwoord vervolgd wordt. De invoerregel bevat
drie puntjes (…). Deze geven aan dat de invoer langer is dan de breedte van het
scherm.
Ê
Laatste invoer
"Pretty print" staat AAN. Exponenten, wortels, breuken etc. worden weergegeven in de vorm
waarin ze traditioneel worden geschreven.
Ë Geschiedenisgebied
Geeft de invoer/antwoordparen die u hebt ingevoerd. Paren lopen naar de bovenkant van het
scherm als u nieuwe invoert.
Ì
Í
Ê
Ë
Basisscherm rekenmachine 236
Ì Antwoord wordt vervolgd
Markeer het antwoord en druk op
B om naar rechts te scrollen en de rest ervan te zien. Merk op
dat het antwoord niet op op dezelfde regel staat als de uitdrukking.
Í Uitdrukking wordt vervolgd (…)
Druk op
B om naar rechts te scrollen en de rest van de invoer te bekijken. Druk op 2A of
2B om naar het begin of het eind van de invoerregel te gaan.
History area (Geschiedenisgebied)
History area (Geschiedenisgebied)History area (Geschiedenisgebied)
History area (Geschiedenisgebied)
Het geschiedenisgebied toont maximaal acht eerdere invoer/antwoord-paren
(afhankelijk van de complexiteit en de hoogte van de weergegeven uitdrukkingen). Als
het display vol is, lopen de gegevens van de bovenkant van het scherm. U gebruikt het
geschiedenisgebied voor het volgende.
Eerdere invoer en antwoorden bekijken. Met behulp van de cursor kunt u invoer en
antwoorden bekijken die van het scherm zijn gelopen.
Een eerdere invoer of een eerder antwoord terughalen of automatisch op de
invoerregel plakken zodat u deze opnieuw kunt gebruiken of bewerken.
Basisscherm rekenmachine 237
Door het history area bladeren met de cursor
Door het history area bladeren met de cursorDoor het history area bladeren met de cursor
Door het history area bladeren met de cursor
Normaal gesproken staat de cursor op de invoerregel. Het is echter mogelijk de cursor
naar het history area te verplaatsen.
Opmerking: voor een voorbeeld van het bekijken van een lang antwoord.
History informatie op de statusregel
History informatie op de statusregelHistory informatie op de statusregel
History informatie op de statusregel
Gebruik de history-aanduiding op de statusregel voor informatie over de
invoer/antwoord-paren. Bijvoorbeeld:
Handeling: Doe dit:
Invoer of antwoorden
bekijken die van het scherm
gelopen zijn
Vanaf de invoerregel op C drukken om het
laatste antwoord te markeren.
Blijf
C gebruiken om de cursor omhoog
door het geschiedenisgebied van antwoord
naar invoer te verplaatsen.
Naar het oudste of nieuwste
history-paar gaan
Wanneer de cursor zich in het
geschiedenisgebied bevindt, drukt u
respectievelijk op
8C of 8D.
Een antwoord of invoer
bekijken
dat te lang is voor één regel
(het teken
œ staat aan het
eind van de regel)
Verplaats de cursor naar de invoer of naar het
antwoord. Gebruik A en B om naar links en
rechts te gaan (of
2A en 2 B om naar
het eind of het begin te gaan).
De cursor terug brengen
naar de invoerregel
Druk op
N, of druk op D tot de cursor
weer terug is op de invoerregel.
Basisscherm rekenmachine 238
Standaard worden de laatste 30 invoer/antwoord-paren opgeslagen. Indien het history
area vol is wanneer u iets nieuws invoert (aangegeven met 30/30), wordt het nieuwste
invoer/antwoord-paar opgeslagen, terwijl het oudste paar gewist wordt. De history-
aanduiding verandert niet.
Het geschiedenisgebied wijzigen
Het geschiedenisgebied wijzigenHet geschiedenisgebied wijzigen
Het geschiedenisgebied wijzigen
Handeling: Doe dit:
Het aantal paren dat kan
worden opgeslagen wijzigen
Druk op
ƒ en kies 9:Format, of druk op:
@8 Í
H8
F
Druk dan op
B, gebruik C of D om het
nieuwe aantal te markeren en druk twee maal
op ¸.
Het geschiedenisgebied
leegmaken en alle
opgeslagen paren wissen.
Druk op ƒ en kies 8:Clear Home, of voer
ClrHome in op de invoerregel.
Een bepaald
invoer/antwoord-paar
wissen
Verplaats de cursor naar de invoer of het
antwoord. Druk op
0 of op M.
8/30
I
n
di
en
d
e
cursor op de
invoerregel
staat:
Indien de cursor
in het history
area staat:
M
ax
i
mum aan
t
a
l
paren dat kan worden
opgeslagen.
Totaal aantal paren
dat momenteel is
opgeslagen.
T
o
t
aa
l
aan
t
a
l
paren dat
momenteel is
opgeslagen.
Paarnummer van
gemarkeerde
invoer of
antwoord.
Basisscherm rekenmachine 239
De invoer op het beginscherm van de rekenmachine
De invoer op het beginscherm van de rekenmachine De invoer op het beginscherm van de rekenmachine
De invoer op het beginscherm van de rekenmachine
als een Text Editor-script opslaan
als een Text Editor-script opslaanals een Text Editor-script opslaan
als een Text Editor-script opslaan
Als u alle invoer in het geschiedenisgebied wilt opslaan, kunt u het beginscherm van de
rekenmachine aan een tekstvariabele toewijzen. Als u deze invoer opnieuw wilt
uitvoeren, gebruikt u de Text Editor om de variabele als een opdrachtscript te openen.
Basisscherm rekenmachine 240
De invoer in het geschiedenisgebied opslaan
De invoer in het geschiedenisgebied opslaanDe invoer in het geschiedenisgebied opslaan
De invoer in het geschiedenisgebied opslaan
Opmerking: raadpleeg de module Geheugen- en variabelenbeheer voor meer
informatie over mappen.
3. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster zoals Variable hebt getypt, drukt u twee
maal op ¸).
Op het beginscherm van de rekenmachine:
1. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
2. Geef een map en een tekstvariabele op
waarin u de invoer wilt opslaan.
Opmerking: alleen de invoer wordt
opgeslagen, niet de antwoorden.
Optie Omschrijving
Type Automatisch ingesteld als Text en kan niet worden
gewijzigd.
Folder Toont de map waarin de tekstvariabele zal worden
opgeslagen. Als u een andere map wilt gebruiken,
drukt u op B om een menu met bestaande mappen
weer te geven. Selecteer vervolgens een map.
Variable Typ een geldige, ongebruikte variabelenaam.
Basisscherm rekenmachine 241
De opgeslagen invoer weer ophalen
De opgeslagen invoer weer ophalenDe opgeslagen invoer weer ophalen
De opgeslagen invoer weer ophalen
Aangezien de invoer in een scriptindeling is opgeslagen, kunt u deze niet in het
beginscherm van de rekenmachine ophalen. (In het werkbalkmenu ƒ van het
beginscherm van de rekenmachine is
1:Open niet beschikbaar.) In plaats daarvan doet u
het volgende:
1. Gebruik de Text Editor om de variabele te openen die de opgeslagen invoer van het
beginscherm van de rekenmachine bevat.
De opgeslagen invoer wordt opgesomd als een aantal opdrachtregels die u
afzonderlijk en in elke gewenste volgorde kunt uitvoeren.
Op dit gesplitste scherm worden de Text Editor (met het opdrachtregel-script) en het
opgehaalde beginscherm van de rekenmachine weergegeven.
Opmerking: raadpleeg de module Text Editor voor volledige informatie over het gebruik
van de Text Editor en het uitvoeren van een opdrachtscript.
Informatie knippen, kopiëren en plakken
Informatie knippen, kopiëren en plakkenInformatie knippen, kopiëren en plakken
Informatie knippen, kopiëren en plakken
Met knip-, kopieer- en plakbewerkingen kunt u informatie binnen dezelfde toepassing of
tussen verschillende toepassingen verplaatsen of kopiëren. Deze bewerkingen maken
2. Druk, terwijl de cursor op de eerste regel
van het script staat, steeds op om de
opdrachten regel voor regel uit te voeren.
3. Geef het opgehaalde beginscherm van de
rekenmachine weer.
Basisscherm rekenmachine 242
gebruik van het klembord van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator,
een gebied in het geheugen dat dient als tijdelijke opslagruimte.
Automatisch plakken vs. Knippen/Kopiëren/ Plakken
Automatisch plakken vs. Knippen/Kopiëren/ PlakkenAutomatisch plakken vs. Knippen/Kopiëren/ Plakken
Automatisch plakken vs. Knippen/Kopiëren/ Plakken
Automatisch plakken is een snelle manier om een invoer of antwoord uit het
geschiedenisgebied te kopiëren en op de invoerregel te plakken.
1. Gebruik C en D om het item in het history area te markeren.
2. Druk op ¸ om het item automatisch op de invoerregel te plakken.
Als u informatie van de invoerregel wilt kopiëren of verplaatsen, moet u een knip-,
kopieer- of plakbewerking gebruiken. (U kunt in het history area een kopieerbewerking
uitvoeren, maar niet knippen of plakken.)
Informatie naar het klembord knippen of kopiëren
Informatie naar het klembord knippen of kopiërenInformatie naar het klembord knippen of kopiëren
Informatie naar het klembord knippen of kopiëren
Als u informatie knipt of kopieert, dan wordt die informatie op het klembord geplaatst. Als
u knipt wordt de informatie echter van de huidige lokatie verwijderd (dit wordt gebruikt
om informatie te verplaatsen) en als u kopieert blijf de informatie staan.
1. Markeer de tekens die u wilt knippen of kopiëren.
In de invoerregel plaatst u de cursor links of rechts van de tekens. Houd ¤
ingedrukt en druk op A of B om respectievelijk tekens links of rechts van de cursor
te markeren.
2. Druk op ƒ en kies
4:Cut of 5:Copy.
Basisscherm rekenmachine 243
Opmerking: u kunt knippen, kopiëren en plakken zonder het werkbalkmenu ƒ te
gebruiken. Druk op:
@85, 8 6, of 8 7
H8
X, 8 C, of 8 V
Knippen is niet hetzelfde als verwijderen. Als u informatie verwijdert, dan wordt deze niet
op het klembord geplaatst en kan deze niet worden opgehaald.
Opmerking: als u informatie knipt of kopieert, dan vervangt deze de eventuele vorige
inhoud van het klembord.
Informatie van het klembord plakken
Informatie van het klembord plakkenInformatie van het klembord plakken
Informatie van het klembord plakken
Met een plakbewerking wordt de inhoud van het klembord op de actuele cursorlokatie op
de invoerregel geplakt. Hiermee wordt de inhoud van het klembord niet gewijzigd.
1. Plaats de cursor op de lokatie waar u de informatie wilt plakken.
Klembord = (leeg of de vorige inhoud)
Na het knippen Na het kopiëren
Klembord = x^4–3x^3–6x^2+8x Klembord = x^4–3x^3–6x^2+8x
Basisscherm rekenmachine 244
2. Druk op ƒ en kies 6:Paste of gebruik de sneltoets:
@8 7
H8
V
Voorbeeld: kopiëren en plakken
Voorbeeld: kopiëren en plakkenVoorbeeld: kopiëren en plakken
Voorbeeld: kopiëren en plakken
Neem aan dat u een uitdrukking opnieuw wilt gebruiken zonder deze steeds opnieuw te
typen.
1. Kopieer de gewenste informatie.
2. Plak de gekopieerde informatie in een nieuwe invoer.
a) Begin een nieuwe invoer en plaats de cursor waar u de gekopieerde informatie
wilt plakken.
a) Gebruik ¤ B of ¤ A om de
uitdrukking te markeren.
b) Druk op:
@8 6
H8
C
c) Druk voor dit voorbeeld op ¸ om
de invoer te evalueren.
Basisscherm rekenmachine 245
b) Druk op 1 om de functie te differentiëren te selecteren.
Opmerking: u kunt een uitdrukking ook opnieuw gebruiken door een
gebruikersgedefinieerde functie te maken.
3. Plak de gekopieerde informatie in een andere toepassing.
Opmerking: door middel van kopiëren en plakken kunt u informatie gemakkelijk van
de ene toepassing naar de andere overbrengen.l
c) Druk op:
@8 7
H8
V
om de gekopieerde uitdrukking te
plakken.
d) Voltooi de nieuwe invoer en druk op
¸.
a) Druk op 8 # om de Y= Editor weer
te geven.
b) Druk op ¸ om
y1(x) te definiëren.
c) Druk op:
@8 7
H8
V
om te plakken.
d) Druk op ¸ om de nieuwe definitie
op te slaan.
Basisscherm rekenmachine 246
Een eerdere invoer of het laatste antwoord opnieuw
Een eerdere invoer of het laatste antwoord opnieuw Een eerdere invoer of het laatste antwoord opnieuw
Een eerdere invoer of het laatste antwoord opnieuw
gebruiken
gebruikengebruiken
gebruiken
U kunt een eerdere invoer opnieuw gebruiken door de invoer onveranderd opnieuw uit te
laten voeren of door de invoer te bewerken en hem dan opnieuw uit te laten voeren. Het
is ook mogelijk het laatst berekende antwoord opnieuw te gebruiken door het in een
nieuwe uitdrukking in te voegen.
De uitdrukkingen op de invoerregel opnieuw gebruiken
De uitdrukkingen op de invoerregel opnieuw gebruikenDe uitdrukkingen op de invoerregel opnieuw gebruiken
De uitdrukkingen op de invoerregel opnieuw gebruiken
Wanneer u op ¸ drukt om een uitdrukking uit te werken, laat de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator die uitdrukking op de invoerregel staan en
markeert haar. U kunt over de invoer heen typen, of u kunt de invoer zo nodig opnieuw
gebruiken.
Bijvoorbeeld, gebruik een variabele om het kwadraat van 1, 2, 3, etc. te vinden.
Zoals hieronder getoond, stelt u de beginwaarde van de variabele in en voert u
vervolgens de variabele-uitdrukking in. Gebruik daarna Enter om de variabele te
verhogen en het kwadraat te berekenen.
@H
Venster
0
§
2
NUM
¸
0 §
NUM
¸
Basisscherm rekenmachine 247
Opmerking: het opnieuw uitvoeren van een vorige invoer is handig voor iteratieve
berekeningen met variabelen.
Gebruik de trial-and-error-methode in de vergelijking
A=pr
2
om de straal van een cirkel te
vinden, die een oppervlakte van 200 vierkanter centimeter heeft.
Opmerking: door een invoer te bewerken kunt u kleine veranderingen aanbrengen
zonder de hele invoer opnieuw te typen.
In onderstaand voorbeeld wordt 8 gebruikt als de eerste poging en wordt het antwoord
weergegeven in de benaderde vorm met drijvende komma. Het is mogelijk de invoer te
NUM j « 1 §
2 NUM
2 Ë NUM Z 2
¸
NUM « 1 §
NUM
2 Ë NUM Z 2
¸
¸ ¸ ¸ ¸
@H
Venster
Basisscherm rekenmachine 248
bewerken en opnieuw uit te voeren met 7.95 en net zolang door te gaan tot het
antwoord zo nauwkeurig is als u wilt.
Opmerking: wanneer de invoer een decimaal scheidingsteken bevat, wordt het resultaat
automatisch weergegeven met drijvende komma.
Een eerdere invoer opvragen
Een eerdere invoer opvragenEen eerdere invoer opvragen
Een eerdere invoer opvragen
U kunt een eerdere invoer, die is opgeslagen in het history area, altijd weer opvragen,
zelfs wanneer de invoer van de bovenkant van het scherm is gelopen. De opgevraagde
@H
Venster
8
§ j R 2
Ë
2
T j R Z 2
¸
8 § R 2 Ë
2 T
R Z 2
¸
8 ¸ 8 ¸
A
8 8
7.95 ¸
A 8 .
7.95 ¸
Basisscherm rekenmachine 249
invoer vervangt datgene wat op dat moment op de invoerregel wordt weergegeven.
Vervolgens kunt u de opgevraagde invoer opnieuw laten uitvoeren of bewerken.
Opmerking: het is ook mogelijk de functie entry te gebruiken voor het opvragen van een
eerdere invoer. Zie
entry( ) in de module Technische naslag.
Bijvoorbeeld:
Het laatste antwoord opvragen
Het laatste antwoord opvragenHet laatste antwoord opvragen
Het laatste antwoord opvragen
Iedere keer dat u een uitdrukking uitwerkt, slaat de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 het
antwoord op onder de variabele
ans(1). Druk op om deze variabele in te voegen
op de invoerregel.
U wilt opvragen: Druk op: Effect:
De laatste invoer
(indien u de
invoerregel
gewijzigd heeft)
2 `
één maal
Als de laatste invoer nog steeds op
de invoerregel wordt getoond, wordt
hiermee de invoer opgevraagd die
hieraan vooraf ging.
Eerdere invoeren
2 `
meerdere
malen
Iedere keer dat u de toetsen indrukt,
wordt de invoer voorafgaand aan de
op de invoerregel getoonde invoer
opgevraagd.
Al
s
d
e
i
nvoerrege
l
d
e
l
aa
t
s
t
e
i
nvoer
bevat, vraagt u met
2` deze
invoer op.
Als de invoerregel werd bewerkt of
gewist, vraagt u met
2` deze
invoer op.
Basisscherm rekenmachine 250
Bereken bijvoorbeeld de oppervlakte van een tuinperceel van 1,7 meter bij 4,2 meter.
Bereken vervolgens de opbrengst per vierkante meter als gegeven is dat het perceel in
totaal 147 tomaten oplevert.
Net zoals
ans(1) altijd het laatste antwoord bevat, bevatten ans(2), ans(3), etc., ook
eerdere antwoorden.
ans(2) bevat bijvoorbeeld het één-na-laatste antwoord.
Opmerking: zie ook ans( ) in de module Technische naslag.
Een invoer of antwoord vanuit het
Een invoer of antwoord vanuit het Een invoer of antwoord vanuit het
Een invoer of antwoord vanuit het
geschiedenisgebied automatisch op de invoerregel
geschiedenisgebied automatisch op de invoerregel geschiedenisgebied automatisch op de invoerregel
geschiedenisgebied automatisch op de invoerregel
plakken
plakkenplakken
plakken
U kunt een invoer of antwoord selecteren uit het history area en een kopie hiervan
automatisch op de invoerregel plakken (“auto-paste”). Op deze manier kunt u een
eerdere invoer of een eerder antwoord in een nieuwe uitdrukking invoegen zonder dat u
de informatie opnieuw hoeft te typen.
1. Bepaal de oppervlakte.
1.7 p 4.2 ¸
2. Bepaal de opbrengst.
147 e 2 ± ¸
De variabele ans(1)
wordt ingevoegd en de
waarde ervan wordt
gebruikt in de
berekening.
Basisscherm rekenmachine 251
Waarom zou u Auto-Paste gebruiken
Waarom zou u Auto-Paste gebruikenWaarom zou u Auto-Paste gebruiken
Waarom zou u Auto-Paste gebruiken
Het gebruik van auto-paste heeft ongeveer hetzelfde effect als het intoetsen van
2` en , beschreven op de vorige bladzijden, maar er zijn een paar
verschillen.
Opmerking: u kunt ook informatie op de invoerregel plakken met behulp van het ƒ
werkbalkmenu.
Een invoer of antwoord automatisch op de invoerregel plakken
Een invoer of antwoord automatisch op de invoerregel plakkenEen invoer of antwoord automatisch op de invoerregel plakken
Een invoer of antwoord automatisch op de invoerregel plakken
1. Plaats de cursor op de invoerregel, op de positie waar u de invoer of het antwoord in
wilt voegen.
2. Druk op C om de cursor in het history area te plaatsen. Hierdoor wordt het laatste
antwoord gemarkeerd.
Voor invoer Met plakken kunt u:
Met
2 ` kunt u:
een willekeurige
eerdere invoer in de
invoerregel invoegen.
de inhoud van de invoerregel
vervangen door een willekeurige
eerdere invoer.
Voor
antwoorden
Met plakken kunt u:
Met
2 ± kunt u:
de weergegeven
waarde van een
willekeurig eerder
antwoord in de
invoerregel invoegen.
de variabele ans(1), die alleen het
laatste antwoord bevat, invoegen.
Iedere keer dat u een berekening
invoert, wordt ans(1)
geactualiseerd met het laatste
antwoord.
Basisscherm rekenmachine 252
3. Gebruik C en D om de invoer of het antwoord te markeren dat u automatisch wilt
plakken.
Hiermee wordt de gehele invoer of het gehele antwoord op de invoerregel geplakt. Als u
slechts een gedeelte van de invoer of het antwoord nodig heeft, kunt u de invoerregel
bewerken om de delen die u niet nodig heeft te wissen.
C beweegt van invoer naar antwoord
omhoog door het
geschiedenisgebied.
•Met C kunt u opties markeren die
van het scherm gelopen zijn.
Opmerking: om de functie auto-paste te
annuleren en terug te keren naar de
invoerregel, drukt u op N. Om een
invoer of antwoord te bekijken dat te lang
is voor één regel (aangegeven door 8 aan
het einde van de regel), gebruikt u B en
A of 2B en 2A.
4. Druk op ¸.
Het gemarkeerde item wordt in de
invoerregel ingevoegd.
Basisscherm rekenmachine 253
Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren
Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren
Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren
en evalueren
en evaluerenen evalueren
en evalueren
Gebruikersgedefinieerde functies kunnen veel tijd besparen als u dezelfde uitdrukking
(maar met verschillende waarden) meermaals moet herhalen. Met
gebruikersgedefinieerde functies kunt u de mogelijkheden van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator ook uitbreiden met andere dan alleen de
ingebouwde functies.
Syntax van een functie
Syntax van een functieSyntax van een functie
Syntax van een functie
De volgende voorbeelden laten gebruikersgedefinieerde functies met één en twee
argumenten zien. U kunt zo veel argumenten gebruiken als nodig zijn. In deze
voorbeelden bestaat de definitie uit één uitdrukking (of voorschrift).
Gebruik bij het definiëren van functies en programma’s unieke argumentnamen die niet
worden gebruikt in de argumenten voor een volgende functie- of programma-aanroep.
Opmerking: voor functienamen gelden dezelfde regels als voor variabelenamen. Zie
“Variabele waarden opslaan en opvragen” in Werken met de rekenmachine.
cube(x) = x
3
ÊË Ì
Ê
Functienaam
Ë Argumentlijst
Ì Definitie
xroot(x,y) = y
1/x
ÊË Ì
Basisscherm rekenmachine 254
Gebruik in de argumentlijst dezelfde argumenten als in de definitie gebruikt zijn.
Bijvoorbeeld,
cube(n) = x
3
geeft onverwachte resultaten als u de functie uitvoert.
Argumenten (x en y in deze voorbeelden) zijn plaatshouders die waarden, die u aan de
functie doorgeeft, vertegenwoordigen. Ze vertegenwoordigen niet de variabelen x en y,
tenzij u specifiek x en y als de argumenten doorgeeft als u de functie uitvoert.
Een gebruikersgedefinieerde functie maken
Een gebruikersgedefinieerde functie makenEen gebruikersgedefinieerde functie maken
Een gebruikersgedefinieerde functie maken
Gebruik één van de volgende methoden.
Methode Omschrijving
§
Een uitdrukking onder een functienaam opslaan
(inclusief de argumentlijst).
Opdracht Define Een functienaam als een uitdrukking definiëren
(inclusief de argumentlijst).
Program Editor Zie Programmeren voor meer informatie over het
maken van een gebruikersgedefinieerde functie.
Basisscherm rekenmachine 255
Een functie met meervoudig voorschrift maken
Een functie met meervoudig voorschrift makenEen functie met meervoudig voorschrift maken
Een functie met meervoudig voorschrift maken
U kunt ook een gebruikersgedefinieerde functie maken waarvan de definitie uit
meerdere voorschriften bestaat. De definitie kan veel van de controle- en
beslissingsstructuren (
If, ElseIf, Return, etc.) bevatten die bij programmeren gebruikt
worden.
Opmerking: raadpleeg Programmeren voor meer informatie over overeenkomsten en
verschillen tussen functies en programma’s.
Neem aan dat u bijvoorbeeld een functie wilt maken die een reeks omgekeerd
evenredige waarden optelt op basis van een ingevoerd geheel getal
(n):
Als u de definitie van een functie met meervoudig voorschrift maakt, kan het handig zijn
om deze eerst in de vorm van een blokschema te visualiseren.
Program
Ê
Ë
Ì
Í
Î
Ê
Func
Local temp,i
If fPart(nn)ƒ0 or nn{0
Return “bad argument”
0!temp
For i,nn,1,M1
approx(temp+1/i)!temp
EndFor
Return temp
EndFunc
1
n
---
1
n 1
------------...
1
1
---+++
Basisscherm rekenmachine 256
Ê De functie moet met Func beginnen en met EndFunc eindigen.
Ë Variabelen die niet in de argumentlijst voorkomen moeten lokaal gedeclareerd worden.
Ì Geeft een bericht als nn geen geheel getal is of als nn{0.
Í Telt de omgekeerd evenredige waarden op.
Î Geeft de som.
Als u een functie met meervoudig voorschrift op het beginscherm van de rekenmachine
invoert, moet u de hele functie op één regel invoeren. Gebruik de opdracht
Define op
dezelfde wijze als u deze zou gebruiken voor een functie met één voorschrift.
Opmerking: het is gemakkelijker om een ingewikkelde functie met meervoudig
voorschrift in de Program Editor te maken dan op het beginscherm van de
rekenmachine. Zie de module Programmeren.
Op het beginscherm
van de
rekenmachine:
Define sumrecip(nn)=Func:Local temp,i: ... :EndFunc
Gebruik een dubbele punt om de
voorschriften van elkaar te scheiden.
Gebruik argumentnamen die nooit gebruikt
zullen worden bij het aanroepen van de
functie of het programma.
Functies met meervoudig voorschrift
worden als Func weergegeven.
Voer een functie met meervoudig
voorschrift op één regel in. Vergeet
de dubbele punten niet.
Basisscherm rekenmachine 257
Een functie uitvoeren
Een functie uitvoerenEen functie uitvoeren
Een functie uitvoeren
Een functiedefinitie weergeven en bewerken
Een functiedefinitie weergeven en bewerkenEen functiedefinitie weergeven en bewerken
Een functiedefinitie weergeven en bewerken
U kunt een gebruikersgedefinieerde functie
op dezelfde wijze gebruiken als elke andere
functie. Werk de functie zelf uit of neem deze
in een andere uitdrukking op.
Doel Handeling
Een lijst met alle
gebruikersgedefinieer
de functies weergeven
Druk op
2 ° om het scherm VAR-LINK
weer te geven. U dient mogelijk het werkbalkmenu
View te gebruiken om het variabeletype
Function te specificeren. (Zie Geheugen- en
variabelenbeheer.)
– of –
Druk op:
@ ½
H2½
Een lijst weergeven
met functies van
Flash-toepassingen
Druk op:
@ ½
H2½
Basisscherm rekenmachine 258
Opmerking: u kunt een door de gebruiker gedefinieerde functie bekijken in het
dialoogvenster CATALOG, maar het is niet mogelijk het dialoogvenster CATALOG te
gebruiken om de definitie ervan te bekijken of te bewerken.
De definitie van een
gebruikersgedefinieer
de functie weergeven
In het scherm VAR-LINK markeert u de functie en
opent u het menu Contents.
@2 ˆ
– of –
Druk in het beginscherm van de rekenmachine op
. Typ de functienaam zonder de
argumentlijst (bijvoorbeeld xroot) en druk twee
maal op ¸.
– of –
Open de functie in de Program Editor. (Zie
Geheugen- en variabelenbeheer.)
De definitie bewerken
Gebruik
2 £ op het beginscherm van de
rekenmachine om de definitie weer te geven.
Bewerk de definitie op de gewenste wijze. Gebruik
vervolgens
§ of Define om de nieuwe definitie
op te slaan.
– of –
Open de functie in de Program Editor, bewerk de
functie en sla uw wijzigingen op. (Zie Geheugen-
en variabelenbeheer.)
Doel Handeling
Basisscherm rekenmachine 259
Als een invoer of antwoord “te groot” is
Als een invoer of antwoord “te groot” isAls een invoer of antwoord “te groot” is
Als een invoer of antwoord “te groot” is
In sommige gevallen kan een invoer of antwoord “te groot” zijn om in zijn geheel in het
history area te kunnen worden weergegeven. In andere gevallen is het mogelijk dat de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator niet in staat is om een antwoord
weer te geven omdat er niet voldoende geheugen vrij is.
Als een invoer of antwoord “te groot” is
Als een invoer of antwoord “te groot” isAls een invoer of antwoord “te groot” is
Als een invoer of antwoord “te groot” is
Plaats de cursor in het geschiedenisgebied en markeer de invoer of het antwoord.
Gebruik vervolgens de cursorknop om te bladeren. Bijvoorbeeld:
Hieronder wordt een antwoord weergegeven dat te lang is voor één regel.
Hieronder wordt een antwoord weergegeven dat zowel te lang als te hoog is om op
het scherm te kunnen worden weergegeven.
Opmerking: in dit voorbeeld wordt de functie randMat gebruikt om een 25 x 25 matrix
te genereren.
Druk op B of 2
B
om naar rechts
te bladeren.
Druk op
A of 2
A
om naar links
te bladeren.
Basisscherm rekenmachine 260
Als er niet voldoende geheugen is
Als er niet voldoende geheugen isAls er niet voldoende geheugen is
Als er niet voldoende geheugen is
Het symbool << ...>> wordt weergegeven als de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 niet
voldoende geheugen vrij heeft om het antwoord weer te geven.
Bijvoorbeeld:
Opmerking: in dit voorbeeld wordt de functie seq gebruikt om een rij met gehele getallen
van 1 tot 2500 te genereren.
Als u het symbool << ...>> ziet, dan kan het antwoord niet worden weergegeven, zelfs
niet als u dit markeert en probeert te bladeren.
In het algemeen kunt u proberen:
Ê
Ë
Ì
Í
Ê @ Druk op C of ¤C om omhoog
te bladeren
H Druk op C of ‚C om omhoog
te bladeren
Ë @ Druk op ¤D om omlaag te
bladeren
H Druk op ‚D om omlaag te
bladeren
Ì Druk op A of 2A om naar links te bladeren
Í Druk op B of 2B om naar rechts te bladeren
Basisscherm rekenmachine 261
Extra geheugenruimte vrij te maken door onnodige variabelen en/of Flash-
toepassingen te verwijderen. Gebruik zoals wordt beschreven in
Geheugen- en variabelenbeheer.
Het probleem zo mogelijk op te delen in kleinere onderdelen die met minder
geheugen kunnen worden berekend en weergegeven.
Het Custom-gebruikersmenu gebruiken
Het Custom-gebruikersmenu gebruikenHet Custom-gebruikersmenu gebruiken
Het Custom-gebruikersmenu gebruiken
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator heeft een gebruikersmenu dat u
op elk willekeurig moment kunt in- en uitschakelen. U kunt het standaard
gebruikersmenu gebruiken of uw eigen menu creëren zoals wordt beschreven in de
module Programmeren.
Het gebruikersmenu in- en uitschakelen
Het gebruikersmenu in- en uitschakelenHet gebruikersmenu in- en uitschakelen
Het gebruikersmenu in- en uitschakelen
Wanneer u het gebruikersmenu inschakelt, vervangt dit het gewone werkbalkmenu.
Wanneer u het uitschakelt, verschijnt het normale menu weer. Bijvoorbeeld: druk in het
normale werkbalkmenu van het beginscherm van de rekenmachine op 2 ½ om
het gebruikersmenu in- en uit te schakelen.
Beginscherm
rekenmachine normaal
werkbalkmenu
2 ¾
Gebruikersmenu
Basisscherm rekenmachine 262
Opmerking: u kunt het gebruikersmenu ook in- en uitschakelen door CustmOn of
CustmOff in te voeren op de invoerregel en vervolgens op ¸ te drukken.
Tenzij het menu gewijzigd is, verschijnt het standaard gebruikersmenu.
Opmerking: een gebruikersmenu kan gebruikt worden voor het snel openen van veel
gebruikte opties. In de module Programmeren leest u hoe u gebruikersmenu’s kunt
creëren voor de opties die u het vaakst gebruikt.
Het standaard gebruikersmenu herstellen
Het standaard gebruikersmenu herstellenHet standaard gebruikersmenu herstellen
Het standaard gebruikersmenu herstellen
Als er een ander gebruikersmenu dan het standaardmenu wordt weergegeven en u het
standaardmenu wilt herstellen, gaat u als volgt te werk:
Menu Functie
ƒ Var
Veel gebruikte variabele-namen.
f(x)
Functienamen zoals f(x), g(x) en f(x,y).
Solve
Opties die te maken hebben met het oplossen van
vergelijkingen.
Unit
Veel gebruikte eenheden zoals _m, _ft en _l.
Symbol
Symbolen als #, ? en ~.
International
@2 ˆ
Veel gebruikte tekens met accenten, zoals è, é en ê.
Tool
@2
H‰
ClrHome, NewProb, en CustmOff.
Basisscherm rekenmachine 263
1. In het beginscherm van de rekenmachine gebruikt u om het
gebruikersmenu uit te schakelen en het gewone werkbalkmenu van het
beginscherm van de rekenmachine weer te geven.
Hierdoor worden de commando’s, die gebruikt worden om het standaardmenu te
creëren, op de invoerregel geplakt.
Opmerking: het eerder weergegeven gebruikersmenu wordt gewist. Indien dat menu
gemaakt was met een programma, kan het op een later tijdstip opnieuw gemaakt
worden door het programma opnieuw uit te voeren.
3. Druk op ¸ om de commando’s uit te voeren en het standaardmenu te herstellen.
De softwareversie en het ID-nummer opzoeken
De softwareversie en het ID-nummer opzoekenDe softwareversie en het ID-nummer opzoeken
De softwareversie en het ID-nummer opzoeken
Het kan in bepaalde situaties voorkomen dat u informatie nodig heeft over uw TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator, met name over de softwareversie en het
ID-nummer van het apparaat.
2. Geef het werkbalkmenu
Clean Up weer en
kies
3:Restore custom default.
@2 ˆ
Basisscherm rekenmachine 264
Het scherm “About” weergeven
Het scherm “About” weergevenHet scherm “About” weergeven
Het scherm “About” weergeven
Wanneer heeft u deze informatie nodig?
Wanneer heeft u deze informatie nodig?Wanneer heeft u deze informatie nodig?
Wanneer heeft u deze informatie nodig?
De informatie op het scherm About is bedoeld voor situaties als:
indien u nieuwe of bijgewerkte software of Flash-toepassingen voor uw TI-89
Titanium / Voyage™ 200 aanschaft, kan het voorkomen dat u uw huidige
softwareversie en/of het ID-nummer van uw apparaat moet doorgeven.
indien u moeilijkheden heeft met uw TI-89 Titanium / Voyage™ 200 en behoefte
heeft aan technische hulp, zal de diagnose van het probleem gemakkelijker
verlopen als u de softwareversie kent.
Het scherm About geeft de volgende informatie over uw Voyage™ 200 weer:
Hardwareversie
OS (Advanced Mathematics-software)-versie
Productidentificering (Product-ID)
1. Op het beginscherm van de
rekenmachine of op het Apps-bureaublad
drukt u op ƒ en vervolgens kiest u
A:About.
Uw scherm zal verschillen van
het scherm hiernaast.
2. Druk op ¸ of N om het scherm te
sluiten.
Basisscherm rekenmachine 265
Apparaat-ID
Apps-certificaatrevisienummer (Cert. Rev.)
Ê
OS version
Ë Product-ID
Ì Apps-certificaatrevisie nummer
Í Hardwareversie
Î Apparaat-ID (nodig voor het verkrijgen van certificaten voor het installeren van gekochte Apps)
Uw scherm kan er anders uitzien dan het scherm hierboven.
Ê
Ë
Ì
Í
Î
Manipulatie van symbolen 266
Manipulatie van symbolen
Manipulatie van symbolenManipulatie van symbolen
Manipulatie van symbolen
Gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Gedefinieerde en ongedefinieerde variabelenGedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Als u algebraïsche bewerkingen of bewerkingen uit de differentiaal- en integraalrekening
uitvoert, is het van belang dat u begrijpt wat het effect is van het gebruik van
gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen. Anders kan het zijn dat u als resultaat een
getal krijgt, in plaats van de algebraïsche uitdrukking die u had verwacht.
Behandeling van gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Behandeling van gedefinieerde en ongedefinieerde variabelenBehandeling van gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Behandeling van gedefinieerde en ongedefinieerde variabelen
Als u een uitdrukking invoert die een variabele bevat, wordt deze variabele door de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator op één van de volgende twee manieren
behandeld.
Om het belang van het voorgaande te illustreren, berekenen we hier in een voorbeeld de
afgeleide van x
3
naar x.
Een ongedefinieerde variabele wordt
behandeld als een algebraïsch symbool.
Voor een gedefinieerde variabele (zelfs
indien gedefinieerd als 0), vervangt de
waarde de variabele.
Als x niet is gedefinieerd, heeft het
resultaat waarschijnlijk de vorm die u
verwacht had.
Manipulatie van symbolen 267
Bepalen of een variabele ongedefinieerd is
Bepalen of een variabele ongedefinieerd isBepalen of een variabele ongedefinieerd is
Bepalen of een variabele ongedefinieerd is
Als x is gedefinieerd, kan het resultaat
een vorm aannemen die u niet verwacht
had.
Tip: het is een goede gewoonte om meer
dan één teken in de naam te gebruiken
wanneer u een variabele definieert. Laat
de namen met één teken ongedefinieerd
voor symbolische berekeningen.
Methode Voorbeeld
Typ de naam van de variabele.
Tenzij u wist dat
eerder de waarde 5
toegekend werd aan
x, zou het antwoord
75 misleidend
kunnen zijn.
Voor een gedefinieerde
variabele wordt de
waarde weergegeven.
Voor een ongedefinieerde
variabele wordt de naam
weergegeven.
Manipulatie van symbolen 268
Opmerking: open met een lijst met gedefinieerde variabelen, zoals
beschreven in Geheugen- en variabelenbeheer.
Gebruik de functie
isVar().
Gebruik de functie
getType
Methode Voorbeeld
Indien gedefinieerd wordt
“true” weergegeven.
Indien ongedefinieerd
wordt “false”
Voor een gedefinieerde
variabele wordt het type
weergegeven.
Voor een ongedefinieerde
variabele wordt “
NONE
weergegeven.
Manipulatie van symbolen 269
Een gedefinieerde variabele verwijderen
Een gedefinieerde variabele verwijderenEen gedefinieerde variabele verwijderen
Een gedefinieerde variabele verwijderen
U kunt de definitie van een variabele ongedaan maken door de gedefinieerde variabele
te verwijderen.
Verwijderen van: Handeling:
Één of meer opgegeven variabelen Gebruik de functie DelVar.
U kunt variabelen ook
verwijderen via het scherm
VAR-LINK (),
zoals beschreven staat in
Geheugen- en
variabelenbeheer.
Alle variabelen van een
gespecificeerd type
Opmerking: de functie Deltype
verwijdert alle variabelen van het
gespecificeerde type in alle
mappen.
Gebruik de functie
Deltype.
Manipulatie van symbolen 270
Een variabele tijdelijk overschrijven
Een variabele tijdelijk overschrijvenEen variabele tijdelijk overschrijven
Een variabele tijdelijk overschrijven
Door de operator “with” ( | ) te gebruiken, kunt u het volgende doen:
Opmerking: raadpleeg De operator “with” gebruiken voor meer informatie over de |
operator.
Alle variabelen (a – z) bestaande
uit één letter in de actieve map
Opmerking: raadpleeg in het
basisscherm van de rekenmachine
voor informatie over mappen.
In het menu Clean Up in het
basisscherm selecteert u
1:Clear a-z. U zult gevraagd
worden de verwijdering te
bevestigen door op ¸ te
drukken.
De gedefinieerde waarde van een
variabele tijdelijk overschrijven.
Tijdelijk een waarde toekennen aan een
ongedefinieerde variabele.
Verwijderen van: Handeling:
Manipulatie van symbolen 271
Om de operator “with” ( | ) in te voeren, drukt u op:
@ Í
H2Í
De modi Exact, Approximate en Auto
De modi Exact, Approximate en AutoDe modi Exact, Approximate en Auto
De modi Exact, Approximate en Auto
De modusinstellingen Exact/Approx, kort omschreven in Werken met de rekenmachine,
beïnvloeden rechtstreeks de nauwkeurigheid waarmee de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator een resultaat berekent. In dit deel worden deze
modusinstellingen beschreven voor zover het hun relatie tot het werken met symbolen
betreft.
De instelling EXACT
De instelling EXACTDe instelling EXACT
De instelling EXACT
Als Exact/Approx = EXACT, dan gebruikt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 exacte
rationale berekeningen met maximaal 614 cijfers in de teller en 614 cijfers in de noemer.
De instelling EXACT:
Zet irrationale getallen zoveel mogelijk om in een standaardvorm zonder ze te
benaderen. Bijvoorbeeld, wordt omgezet in en
ln(1000) in 3 ln(10).
Zet getallen met een drijvende komma om in rationale getallen. Bijvoorbeeld, 0.25
wordt omgezet in 1/4.
De functies
solve, cSolve, zeros, cZeros, factor, , fMin, en fMax gebruiken alleen exacte
symbolische algoritmen. In de instelling EXACT berekenen deze functies geen
benaderde oplossingen.
12
23
Manipulatie van symbolen 272
Sommige vergelijkingen, zoals 2
Lx
= x, hebben oplossingen die niet eindig kunnen
worden weergegeven met de functies en operatoren van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200.
Bij dit soort vergelijkingen zal EXACT geen benaderde oplossingen berekenen.
Bijvoorbeeld,
2
Lx
= x heeft een benaderde oplossing x 0.641186, maar deze wordt
niet getoond in de instelling EXACT.
De instelling APPROXIMATE
De instelling APPROXIMATEDe instelling APPROXIMATE
De instelling APPROXIMATE
Indien Exact/Approx = APPROXIMATE, dan zal de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
rationale getallen en irrationale constanten herleiden tot getallen met een drijvende
komma. Er zijn echter uitzonderingen.
Bepaalde ingebouwde functies, die van een van hun argumenten verwachten dat ze
een geheel getal zijn, zullen, indien mogelijk, dat getal herleiden tot een geheel
getal. Bijvoorbeeld:
d(y(x), x, 2.0) wordt omgezet in d(y(x), x, 2).
Voordelen Nadelen
Resultaten zijn exact. Als u gebruik maakt van ingewikkelde
rationale getallen en irrationale constanten,
dan kunnen de berekeningen:
Meer geheugen gebruiken, waardoor het
geheugen vol kan raken voordat de
oplossing gevonden is.
Meer rekentijd vereisen.
Een ingewikkeld resultaat opleveren dat
moeilijker te begrijpen is dan een getal met
een drijvende komma.
Manipulatie van symbolen 273
Exponenten die gehele getallen met een drijvende komma zijn worden herleid tot
een geheel getal. Bijvoorbeeld: x
2.0
wordt omgezet in x
2
, zelfs in de instelling
APPROXIMATE.
Functies als
solve en (integrate) gebruiken zowel exacte symbolische als benaderende
numerieke technieken. Deze functies slaan sommige of alle van hun exacte symbolische
technieken over in de instelling APPROXIMATE.
Voordelen Nadelen
Als er geen exacte resultaten
vereist worden, bespaart deze
instelling tijd en/of verbruikt minder
geheugen dan de instelling
EXACT.
Benaderde resultaten zijn soms
compacter en begrijpelijker dan
exacte resultaten.
Resultaten met ongedefinieerde
variabelen of functies vertonen vaak
een onvolledige vereenvoudiging.
Bijvoorbeeld, een coëfficiënt die 0 zou
moeten zijn, kan weergegeven worden
als een kleine grootheid zoals
1,23457E
-11.
Indien u niet van plan bent om
symbolische berekeningen te
gebruiken, zijn benaderde
resultaten gelijk aan die van
gewone, traditionele numerieke
rekenmachines.
Symbolische bewerkingen als het
bepalen van limieten en integratie
zullen minder gauw bevredigende
resultaten geven in de instelling
APPROXIMATE.
Benaderde resultaten zijn soms minder
compact en begrijpelijk dan exacte
resultaten. Bijvoorbeeld: het zou
kunnen dat u 1/7 verkiest boven
0,142857.
Manipulatie van symbolen 274
De instelling AUTO
De instelling AUTODe instelling AUTO
De instelling AUTO
Als Exact/Approx = AUTO en alle operandi rationale getallen zijn, dan gebruikt de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 rationale berekeningen. In alle andere gevallen wordt er
gebruik gemaakt van berekeningen met een drijvende komma nadat aanwezige
rationale operandi omgezet zijn in operandi met een drijvende komma. Met andere
woorden, de drijvende komma is “besmettelijk”. Bijvoorbeeld:
1/2 N 1/3 wordt omgezet in 1/6
maar
0,5 N 1/3 wordt omgezet in 0,16666666666667
Er zijn bepaalde obstakels die deze “drijvende komma besmetting” niet overschrijdt,
zoals ongedefinieerde variabelen of grenzen tussen elementen van lijsten of matrices.
Bijvoorbeeld:
(1/2 - 1/3) x + (0,5 N 1/3) y wordt omgezet in x/6 + 0,16666666666667 y
en
{1/2 - 1/3, 0,5 N 1/3} wordt omgezet in {1/6, 0,16666666666667}
Functies als solve berekenen, in de instelling AUTO, zoveel mogelijk oplossingen exact.
Vervolgens gebruiken ze benaderende numerieke methodes, indien dit nodig is, om
aanvullende oplossingen te berekenen. Op dezelfde manier gebruikt (integrate)
Manipulatie van symbolen 275
benaderende numerieke methodes, indien van toepassing, waar de exacte symbolische
methodes falen.
Automatische vereenvoudiging
Automatische vereenvoudigingAutomatische vereenvoudiging
Automatische vereenvoudiging
Als u een uitdrukking op de invoerregel typt en op ¸ drukt, vereenvoudigt de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator de uitdrukking automatisch op basis van
de standaard vereenvoudigingsregels.
Voordelen Nadelen
U ziet exacte resultaten wanneer dat
functioneel is en benaderde
numerieke resultaten als exacte
resultaten niet functioneel zijn.
U kunt de opmaak van een resultaat
vaak bepalen door ervoor te kiezen
sommige coëfficiënten als een
rationaal getal, en andere als een
getal met een drijvende komma in te
voeren.
Als u alleen geïnteresseerd bent in
exacte resultaten dan kan er tijd
verloren gaan met het zoeken naar
benaderde resultaten.
Als u alleen geïnteresseerd bent in
benaderde resultaten dan kan er tijd
verloren gaan met het zoeken naar
exacte resultaten. Bovendien kunt u
het geheugen uitputten bij het zoeken
naar die exacte resultaten.
Manipulatie van symbolen 276
Standaard vereenvoudigings-regels
Standaard vereenvoudigings-regelsStandaard vereenvoudigings-regels
Standaard vereenvoudigings-regels
Alle hier volgende regels worden automatisch toegepast. Er worden geen
tussenliggende resultaten weergegeven.
De standaard vereenvoudiging wijzigt geen variabelen die namen van paden
gebruiken om mappen aan te geven. Bijvoorbeeld, x+class\x wordt niet
vereenvoudigd naar 2x.
Opmerking: raadpleeg in het beginscherm van de rekenmachine voor informatie over
mappen.
Voor functies gebeurt het volgende:
- De argumenten worden vereenvoudigd. (Een aantal ingebouwde functies stelt
de vereenvoudiging van een aantal van hun argumenten uit).
Indien een waarde werd toegekend aan
een variabele, vervangt deze waarde de
variabele.
Wanneer de variabele gedefinieerd werd
in termen van een andere variabele (die
eventueel zelf een waarde kreeg, etc.),
dan wordt de variabele vervangen door
de “waarde op het laagste niveau”
(oneindige zoekactie genoemd).
Manipulatie van symbolen 277
- Voor een ingebouwde of door de gebruiker gedefinieerde functie, wordt het
functievoorschrift toegepast op de vereenvoudigde argumenten. Vervolgens
wordt de algebraïsche vorm vervangen door het resultaat.
Producten en sommen met ongedefinieerde variabelen worden gerangschikt op de
eerste letter van de naam van de variabele.
- De ongedefinieerde variabelen van r tot en met z worden verondersteld
onafhankelijke variabelen te zijn. Deze worden in alfabetische volgorde aan het
begin van een som geplaatst.
- De ongedefinieerde variabelen a tot en met q worden verondersteld constanten
te zijn. Deze worden in alfabetische volgorde aan het eind van een som
geplaatst (maar vóór de getallen).
Numerieke subuitdrukkingen worden
gecombineerd.
Producten en sommen worden op
volgorde geplaatst.
Gelijke factoren en gelijksoortige termen
worden samengenomen.
Identiteiten met nullen en enen worden
benut.
Manipulatie van symbolen 278
De grootste gemene delers van de
veeltermen worden weggewerkt.
Veeltermen worden uitgewerkt tenzij er
geen termen kunnen worden
weggestreept.
Termen worden onder één noemer
gebracht tenzij er geen termen kunnen
worden weggestreept.
Door dit getal met drijvende
komma worden numerieke
resultaten weergegeven met een
drijvende komma.
Als een geheel getal met drijvende
komma wordt ingevoerd als exponent,
dan wordt dit getal behandeld als een
geheel getal (en produceert het een
resultaat zonder drijvende komma).
Er worden geen
termen
weggestreept.
Er worden geen
termen weggestreept.
Manipulatie van symbolen 279
Hoe lang duurt het vereenvoudigings-proces?
Hoe lang duurt het vereenvoudigings-proces?Hoe lang duurt het vereenvoudigings-proces?
Hoe lang duurt het vereenvoudigings-proces?
Afhankelijk van de complexiteit van een invoer, resultaat of tussenuitdrukking, kan het
uitwerken van een uitdrukking of het vereenvoudigen door het uitdelen van gemene
delers een lange tijd in beslag nemen.
U onderbreekt een vereenvoudigingsproces dat te lang duurt door op ´ te drukken.
Vervolgens kunt u proberen alleen een deel van de uitdrukking te vereenvoudigen. (Plak
de volledige uitdrukking automatisch op de invoerregel en verwijder vervolgens de
ongewenste delen.)
Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde
Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde
Uitgestelde vereenvoudiging van ingebouwde
functies
functiesfuncties
functies
Variabelen worden gewoonlijk automatisch zo ver mogelijk vereenvoudigd voordat ze
worden overgedragen aan een functie. Voor bepaalde functies wordt de volledige
vereenvoudiging uitgesteld en pas uitgevoerd nadat de functie is toegepast.
Functionele gelijkheden worden benut.
Bijvoorbeeld:
ln(2x) = ln(2) + ln(x)
en
sin(x)
2
+ cos(x)
2
= 1
Manipulatie van symbolen 280
Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging
Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudigingFuncties die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging
Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging
Functies die gebruik maken van uitgestelde vereenvoudiging, bevatten een verplicht
argument var dat de functie uitvoert met betrekking tot een variabele. Een aantal
functies kan naast het argument ‘var’ ook facultatieve argumenten bevatten. Deze
functies hebben tenminste twee argumenten met de standaardvorm:
function(uitdrukking, var [, .. ])
Opmerking:
niet alle functies die een argument ‘var’ gebruiken maken gebruik van
uitgestelde vereenvoudiging.
Een functie die gebruik maakt van uitgestelde vereenvoudiging wordt als volgt
uitgewerkt:
1. De variabele
var wordt vereenvoudigd tot het laagste niveau waarop ze een
variabele blijft (zelfs als deze verder vereenvoudigd kan worden tot een getal).
2. De functie wordt uitgevoerd met die variabele.
3. Als
var verder vereenvoudigd kan worden tot een getal, wordt deze waarde
vervolgens in het resultaat gesubstitueerd.
Opmerking: afhankelijk van de situatie kunt u aan var een numerieke waarde willen
toekennen.
Bijvoorbeeld:
solve(x^2NxN2=0,x)
d(x^2
NxN2,x)
(x^2NxN2,x)
limit(x2
NxN2,x,5)
Manipulatie van symbolen 281
Bijvoorbeeld:
Waarden substitueren en beperkingen instellen
Waarden substitueren en beperkingen instellenWaarden substitueren en beperkingen instellen
Waarden substitueren en beperkingen instellen
Met de operator “with” ( I ), kunt u tijdelijk waarden in een uitdrukking plaatsen of
specifieke domeinbeperkingen instellen.
Opmerking: het voorbeeld rechts bepaalt de
afgeleide van x
3
voor x=5. Als x
3
in eerste instantie
vereenvoudigd zou zijn tot 75, zou u de afgeleide
vinden van 75, en dat is niet waar u naar zoekt.
x kan niet worden vereenvoudigd.
x wordt niet vereenvoudigd. De functie
gebruikt x
3
, en vervangt x vervolgens
door 5
x wordt vereenvoudigd tot t.
De functie gebruikt t
3
.
x wordt vereenvoudigd tot t.
De functie gebruikt t
3
en vervangt
t vervolgens door 5.
Manipulatie van symbolen 282
De operator “
De operator “De operator “
De operator “with” invoeren
” invoeren” invoeren
” invoeren
Om de operator “with” ( | ) in te voeren, drukt u op:
@ Í
H2Í
Substitueren voor een variabele
Substitueren voor een variabeleSubstitueren voor een variabele
Substitueren voor een variabele
U kunt een opgegeven variabele overal, waar
deze voorkomt, vervangen door een
numerieke waarde of een uitdrukking.
Gebruik de Booleaanse operator and om
meerdere variabelen in één keer te
vervangen.
Eerste afgeleide
van x
3
voor x = 5
Manipulatie van symbolen 283
Voor een enkelvoudige uitdrukking substitueren
Voor een enkelvoudige uitdrukking substituerenVoor een enkelvoudige uitdrukking substitueren
Voor een enkelvoudige uitdrukking substitueren
Complexe waarden substitueren
Complexe waarden substituerenComplexe waarden substitueren
Complexe waarden substitueren
U kunt een enkelvoudige uitdrukking overal,
waar deze voorkomt, vervangen door een
variabele, numerieke waarde of een andere
uitdrukking.
Door het
substitueren van s
voor sin(x) wordt
duidelijk dat de
uitdrukking een
veelterm is in
termen van sin(x)
Door een veel gebruikte (of lange) term te
vervangen, kunt u resultaten compacter
weergeven.
Opmerking: acos(x) is niet hetzelfde als
a*cos(x).
U kunt complexe waarden op dezelfde wijze
substitueren als andere waarden.
Manipulatie van symbolen 284
In symbolische berekeningen worden alle ongedefinieerde variabelen behandeld als
reële getallen. Om een symbolische analyse met complexe uitdrukkingen uit te voeren
moet u een complexe variabele definiëren. Bijvoorbeeld:
x+yi!z
Dan kunt u z als complexe variabele gebruiken. U kunt ook z_ gebruiken. Raadpleeg
voor meer informatie het onderwerp _ (onderstrepingsteken) in de module Technische
naslag.
Opmerking:
raadpleeg de module Technische naslag voor een overzicht van het werken met
complexe getallen.
om de complexe
i te krijgen, typt u 2). Dit is niet hetzelfde als i typen op het
toetsenbord.
Manipulatie van symbolen 285
Beperkingen van substituties
Beperkingen van substitutiesBeperkingen van substituties
Beperkingen van substituties
U kunt een oneindige recursie veroorzaken door een variabele te vervangen door
een uitdrukking waar dezelfde variabele in voorkomt.
Als u een substitutie invoert die een oneindige recursie veroorzaakt:
Substituties worden alleen uitgevoerd
wanneer een exacte overeenkomst
voor de substitutie gevonden wordt.
- Wordt er een foutmelding
weergegeven.
- Als u op N drukt, wordt de
foutmelding weergegeven in het
geschiedenisgebied.
Alleen x
2
werd
vervangen, niet x
4
.
Definieer de substitutie
in eenvoudiger termen
voor een meer volledige
vervanging.
sin(x)|x=x+1
Vervangt sin(x+1), sin(x+1+1), sin(x+1+1+1), etc.
Manipulatie van symbolen 286
Intern wordt een uitdrukking gerangschikt volgens de regels voor automatische
vereenvoudiging. Het kan daardoor voorkomen dat producten en sommen niet in
dezelfde volgorde staan als waarin u ze invoerde.
Domeingrenzen opgeven
Domeingrenzen opgevenDomeingrenzen opgeven
Domeingrenzen opgeven
Veel gelijkheden en transformaties gelden alleen binnen een bepaald domein.
Bijvoorbeeld:
- U kunt het beste substitueren voor
enkelvoudige variabelen.
- Substitutie voor algemenere
uitdrukkingen (ofwel
møc
2
=e of
c
2
øm=e) kan anders werken dan u
had verwacht.
Tip: gebruik de functie solve om de
enkelvoudige variabele in de substitutie te
bepalen.
ln(xùy) = ln(x) + ln(y) alleen als x en/of y niet negatief is
sin
L1
(sin(q) = q
alleen als q Lp
/2 en q p/2 radialen
Geen overeenkomst
voor substitutie
Manipulatie van symbolen 287
Gebruik de operator “with” om het domein te beperken.
Tip: gebruik steeds ln(xùy) en niet ln(xy), want in dat laatste geval wordt xy
geïnterpreteerd als de variabele xy.
Tip: typ of 8 Â vanaf het toetsenbord voor of . U kunt deze ook met
2I
8 of 2 uit een menu kiezen.
Substitutie vs. definitie van een variabele
Substitutie vs. definitie van een variabeleSubstitutie vs. definitie van een variabele
Substitutie vs. definitie van een variabele
In veel gevallen kunt u, door een variabele te
definiëren, hetzelfde bereiken als met een
substitutie.
Omdat In (xùy) = ln(x) + ln(y) niet altijd geldig
is, worden de logaritmen niet gecombineerd.
Met een domeinbeperking is de gelijkheid
geldig en wordt de uitdrukking vereenvoudigd.
Omdat sin
L1
(sin(q)) = q niet altijd geldig is,
wordt de uitdrukking niet vereenvoudigd.
Met een domeinbeperking kan de
uitdrukking worden vereenvoudigd.
Manipulatie van symbolen 288
Substitutie heeft in de meeste gevallen echter de voorkeur omdat hierdoor een variabele
tijdelijk en alleen voor de actieve berekening wordt gedefinieerd en substitutie is
daardoor niet van invloed op latere berekeningen.
Let op: nadat x is gedefinieerd, kan dit van invloed zijn op alle berekeningen die met x
worden uitgevoerd (totdat u x verwijdert).
Overzicht van het Menu Algebra
Overzicht van het Menu AlgebraOverzicht van het Menu Algebra
Overzicht van het Menu Algebra
Met de werkbalk Algebra kunt u de meest gebruikte algebraïsche functies selecteren.
Substitutie van x=1 is niet van invloed
op volgende berekeningen.
Het opslaan van 1!x is van invloed op
volgende berekeningen.
Manipulatie van symbolen 289
Het Menu Algebra
Het Menu AlgebraHet Menu Algebra
Het Menu Algebra
Druk in het basisscherm op , om het volgende weer te geven:
Opmerking: raadpleeg de module Technische naslag voor een complete omschrijving
van iedere functie en zijn syntax.
Dit menu is ook toegankelijk vanuit het menu
MATH. Druk op 2I en kies vervolgens
9:Algebra.
Menu Optie Omschrijving
solve Lost een uitdrukking op naar een gespecificeerde
variabele. Dit levert alleen reële oplossingen op,
ongeacht de modus instelling Complex Format. Geeft
antwoorden weer waarbij oplossingen met "
and" en "or"
verbonden worden. (Voor complexe oplossingen, kiest u
A:Complex van het menu Algebra.)
factor Ontbindt een uitdrukking in factoren ten opzichte van al
zijn variabelen of alleen ten opzichte van een
gespecificeerde variabele.
expand Werkt een uitdrukking uit ten opzichte van al zijn
variabelen of alleen ten opzichte van een gespecificeerde
variabele.
zeros Bepaalt de waarden van een gespecificeerde variabele
die een uitdrukking gelijk aan nul maken. Deze nulpunten
worden weergegeven in een lijst.
Manipulatie van symbolen 290
approx Werkt (waar mogelijk) de uitdrukking uit gebruik makend
van de de drijvende komma in berekeningen. Dit heeft
hetzelfde effect als het gebruik van 3 om
Exact/Approx = APPROXIMATE in te stellen (of het
gebruik van
om een uitdrukking uit te werken).
comDenom Berekent een gemeenschappelijke noemer voor alle
termen in een uitdrukking en zet de uitdrukking om in een
vereenvoudigde breuk.
propFrac Zet een uitdrukking om in een uitdrukking bestaande uit
echte breuken.
nSolve Berekent van een vergelijking één oplossing in de vorm
van een getal met drijvende komma (dit in tegenstelling
tot solve, die verschillende oplossingen berekent in een
rationale of symbolische vorm).
Trig Geeft het volgende submenu weer:
tExpand — Werkt goniometrische uitdrukkingen uit
waarvan de argumenten sommen van hoeken en/of
veelvouden van hoeken zijn.
tCollect — Reduceert goniometrische uitdrukkingen die
bestaan uit producten van gehele machten,
goniometrische functies, tot uitdrukkingen waarvan de
argumenten van de goniometrische functies sommen van
hoeken en/of veelvouden van hoeken zijn tCollect is het
tegengestelde van tExpand.
Menu Optie Omschrijving
Manipulatie van symbolen 291
Opmerking: de functies left en right worden ook gebruikt om een gespecificeerd aantal
elementen of tekens vanaf de linker- of rechterkant van een lijst of een tekenreeks weer
te geven.
Complex Geeft het volgende submenu weer:
Deze zijn het zelfde als solve, factor, en zeros; maar ze
kunnen ook complexe resultaten berekenen.
Extract Geeft het volgende submenu weer:
getNum — Past comDenom toe en geeft vervolgens de
resulterende teller.
getDenom — Past comDenom toe en geeft vervolgens
de resulterende noemer.
left — Geeft het linkerlid van een vergelijking of
ongelijkheid.
right — Geeft het rechterlid van een vergelijking of
ongelijkheid.
Menu Optie Omschrijving
Manipulatie van symbolen 292
Veel gebruikte algebraïsche bewerkingen
Veel gebruikte algebraïsche bewerkingenVeel gebruikte algebraïsche bewerkingen
Veel gebruikte algebraïsche bewerkingen
Dit deel geeft voorbeelden voor enkele functies die beschikbaar zijn in het
werkbalkmenu
Algebra. Raadpleeg de module Technische naslag voor volledige
informatie over iedere functie. Sommige algebraïsche bewerkingen vereisen geen
speciale functie.
Veeltermen optellen of delen
Veeltermen optellen of delenVeeltermen optellen of delen
Veeltermen optellen of delen
U kunt veeltermen direct optellen of delen
zonder een speciale functie te gebruiken.
Manipulatie van symbolen 293
Veeltermen ontwikkelen en in factoren ontbinden
Veeltermen ontwikkelen en in factoren ontbindenVeeltermen ontwikkelen en in factoren ontbinden
Veeltermen ontwikkelen en in factoren ontbinden
Gebruik de functies
factor ( 2) en expand ( 3).
Priemfactoren van een getal zoeken
Priemfactoren van een getal zoekenPriemfactoren van een getal zoeken
Priemfactoren van een getal zoeken
Met de functie
factor ( 2) kunt u meer doen dan alleen een algebraïsche veelterm in
factoren ontbinden.
Ontbind
x
5
N 1. Ontwikkel vervolgens het
resultaat.
U ziet dat
factor en expand tegengestelde
bewerkingen uitvoeren.
U kunt de priemfactoren van een rationaal
getal zoeken (zowel van een geheel getal als
van een breuk met gehele getallen in de teller
en de noemer).
factor(uitdrukking [,var])
Om in factoren te ontbinden ten
opzichte van een variabele
expand(uitdrukking [,var])
Voor partiële ontwikkeling ten
opzichte van een variabele
Manipulatie van symbolen 294
Partiële ontwikkelingen zoeken
Partiële ontwikkelingen zoekenPartiële ontwikkelingen zoeken
Partiële ontwikkelingen zoeken
Met de facultatief op te geven var waarde van de functie
expand ( 3), kunt u een
partiële ontwikkeling uitvoeren die de gelijksoortige machten van één variabele
samenneemt.
Vergelijkingen oplossen
Vergelijkingen oplossenVergelijkingen oplossen
Vergelijkingen oplossen
Gebruik de functie
solve ( 1) om een vergelijking op te lossen voor een
gespecificeerde variabele.
solve(vergelijking, var)
Voer een volledige ontwikkeling uit van (x
2
Nx)
(y
2
Ny) ten opzichte van alle variabelen.
Voer vervolgens een partiële ontwikkeling uit
ten opzichte van x.
Los
x + y N 5 = 2x N 5y op naar x.
U ziet dat solve alleen het eindresultaat
weergeeft.
Manipulatie van symbolen 295
Om tussenresultaten te zien, kunt u de vergelijking handmatig, stap voor stap, oplossen.
Opmerking: een bewerking als | 2 p trekt 2x af van beide zijden.
Een stelsel lineaire vergelijkingen oplossen
Een stelsel lineaire vergelijkingen oplossenEen stelsel lineaire vergelijkingen oplossen
Een stelsel lineaire vergelijkingen oplossen
Om dit stelsel op te lossen gebruikt u één van de onderstaande methoden.
Bekijk een stelsel van twee vergelijkingen met
twee onbekenden:
2x N 3y = 4
Lx + 7y = L12
Methode Voorbeeld
Gebruik de functie solve voor een
oplossing in één stap.
solve(2x
N3y=4 and Lx+7y=L12,{x,y})
| 2 x
x
« y | 5 Á 2x | 5y
| y
p ? 1
« 5
Manipulatie van symbolen 296
Opmerking: de functies simult en rref zijn niet beschikbaar in het menu Algebra.
Gebruik 2I
4 of Catalog.
Gebruik de functie solve met
substitutie ( | ) voor een
stapsgewijze aanpak.
Substituties worden gegeven in de
vorm van een gelijkheid, zoals x=3 of
y=sin2. Om zo effectief mogelijk te zijn,
moet het linkerlid een enkelvoudige
variabele zijn. Zie ”Met symbolen
werken” in Math Quick Starts waarin de
oplossing x=
L8/11 en y=L20/11 werd
gevonden.
Gebruik de functie simult met een
matrix.
Voer de coëfficiënten in als een matrix
en de resultaten als een constante
kolom-matrix.
Gebruik de functie rref met een
matrix.
Voer de coëfficiënten in als een
uitgebreide matrix.
Methode Voorbeeld
Manipulatie van symbolen 297
De nulpunten van een uitdrukking zoeken
De nulpunten van een uitdrukking zoekenDe nulpunten van een uitdrukking zoeken
De nulpunten van een uitdrukking zoeken
Gebruik de functie
zeros ( 4).
zeros(uitdrukking, var)
Gebruik de uitdrukking xùsin(x) + cos(x).
Zoek de nulpunten in het interval
0 x en
x 3.
Tip: voor of , typt u of . U kunt
deze ook met 2I
8 of 2 uit
een menu kiezen.
Gebruik de operator
“with” om het interval
op te geven.
Manipulatie van symbolen 298
Echte breuken en gemeenschappelijke noemers zoeken
Echte breuken en gemeenschappelijke noemers zoekenEchte breuken en gemeenschappelijke noemers zoeken
Echte breuken en gemeenschappelijke noemers zoeken
Gebruik de functies
propFrac ( 7) en comDenom ( 6).
Zoek een uitdrukking in echte breuken voor
de uitdrukking
(x
4
N2x
2
+x) / (2x
2
+x+4).
Vervolgens zet u het antwoord om in een
breuk met een volledig ontwikkelde teller en
een volledig ontwikkelde noemer.
U ziet dat
propFrac en comDenom
tegengestelde bewerkingen uitvoeren.
Opmerking: u kunt comDenom gebruiken
met een uitdrukking, lijst of matrix.
propFrac(rationale uitdrukking [,var])
Voor echte breuken uitgedrukt
in een variabele
comDenom(uitdrukking
[,var])
Voor gemeenschappelijke noemers
die de gelijksoortige machten van
deze variabele samennemen
Als u dit voorbeeld
uitvoert op uw TI-89
Titanium /
Voyage™ 200
Graphing Calculator,
dan zal de functie
propFrac van het
bovenste gedeelte van
het scherm aflopen.
Manipulatie van symbolen 299
In dit voorbeeld:
is de rest van
x
4
N2x
2
+x gedeeld door 2x
2
+x+4.
is het quotiënt.
Overzicht van het menu Calc
Overzicht van het menu CalcOverzicht van het menu Calc
Overzicht van het menu Calc
U kunt het werkbalkmenu Calc gebruiken om veel gebruikte functies uit de analyse te
selecteren.
Het menu Calc
Het menu CalcHet menu Calc
Het menu Calc
Druk in het basisscherm op om het volgende weer te geven:
Dit menu is ook beschikbaar vanuit het menu
MATH. Druk op 2I en kies vervolgens
A:Calculus.
31x 60+
8
---------------------
x
2
2
-----
x
4
---–15/8
Manipulatie van symbolen 300
Opmerking: raadpleeg de module Technische naslag voor een volledige omschrijving
van iedere functie en zijn syntax.
Menu Optie Omschrijving
d differentiate Differentieert een uitdrukking naar een
gespecificeerde variabele.
integrate
Integreert een uitdrukking ten opzichte van een
gespecificeerde variabele.
limit Berekent de limiet van een uitdrukking ten opzichte
van een gespecificeerde variabele.
G sum
Werkt een uitdrukking uit voor discrete waarden
van de variabele binnen een bereik en berekent
vervolgens de som.
Π product
Werkt een uitdrukking uit voor discrete waarden
van de variabele binnen een bereik en berekent
vervolgens het product.
fMin Zoekt mogelijke waarden van een gespecificeerde
variabele die een uitdrukking minimaliseren.
fMax Zoekt mogelijke waarden van een gespecificeerde
variabele die een uitdrukking maximaliseren.
arcLen Berekent de booglengte van een uitdrukking ten
opzichte van een gespecificeerde variabele.
taylor Berekent voor een uitdrukking een benadering in
de vorm van een Taylorreeks ten opzichte van een
gespecificeerde variabele.
nDeriv Berekent de numerieke afgeleide van een
uitdrukking ten opzichte van een gespecificeerde
variabele.
Manipulatie van symbolen 301
Opmerking: het d symbool voor differentiatie is een speciaal symbool. Dit is niet
hetzelfde als [
D] typen op het toetsenbord. Gebruik 1 of 2=.
Veel gebruikte bewerkingen uit de analyse
Veel gebruikte bewerkingen uit de analyseVeel gebruikte bewerkingen uit de analyse
Veel gebruikte bewerkingen uit de analyse
Dit gedeelte geeft voorbeelden voor een aantal functies dat beschikbaar is in het
werkbalkmenu
Calc. Raadpleeg de module Technische naslag voor volledige
informatie over alle functies uit de analyse.
nInt Berekent een integraal als een getal met een
drijvende komma met behulp van de kwadratuur
(een benadering die gewogen sommen van
integrantwaarden gebruikt).
deSolve Lost symbolisch veel differentiaalvergelijkingen van
de 1e en 2e orde op, met of zonder
beginvoorwaarden.
impDif Berekent impliciete afgeleiden voor vergelijkingen
in twee variabelen, waarin de ene variabele
impliciet gedefinieerd wordt in termen van de
andere.
Menu Optie Omschrijving
Manipulatie van symbolen 302
Integreren en differentiëren
Integreren en differentiërenIntegreren en differentiëren
Integreren en differentiëren
Gebruik de functies
integrate ( 2) en d differentiate ( 1).
d (uitdrukking, var [,volgorde])
Opmerking: integreren kan alleen voor een uitdrukking; differentiëren kan voor een
uitdrukking, een lijst of matrix.
Integreer
x
2
ùsin(x) ten opzichte van x.
Differentieer het antwoord ten opzichte van x.
(uitdrukking, var [,onder [boven])
Hiemee kunt u grenzen of een
integratieconstante specificeren.
Om d, te krijgen
druk op
1 or
2=. Typ niet
gewoon D op het
toetsenbord.
Manipulatie van symbolen 303
Limieten zoeken
Limieten zoekenLimieten zoeken
Limieten zoeken
Gebruik de functie
limit ( 3).
Opmerking: u kunt limieten berekenen voor een uitdrukking, lijst of matrix.
Zoek de limiet van
sin(3x) / x als x nadert
naar 0.
limit(uitdrukking, var, punt [,richting])
negatief = linkerlimiet;
positief = rechterlimiet;
weggelaten of 0 = beide
Manipulatie van symbolen 304
Taylorreeksen zoeken
Taylorreeksen zoekenTaylorreeksen zoeken
Taylorreeksen zoeken
Gebruik de functie
taylor ( 9).
Belangrijk: een schaalindeling van p/180 in de modus Degree kan ertoe leiden dat de
resultaten van toepassingen uit de analyse in een andere vorm verschijnen.
Zoek een zesdegraads Taylorpolynoom voor
sin(x) ten opzichte van x.
Sla het antwoord op als een door de gebruiker
gedefinieerde functie genaamd
y1(x).
Plot vervolgens
sin(x) en de Taylorreeks.
taylor(uitdrukking, var, volgorde [,punt])
indien weggelaten is het
expansiepunt 0
Graph sin(x):Graph
y1(x)
Manipulatie van symbolen 305
Door de gebruiker gedefinieerde functies en het
Door de gebruiker gedefinieerde functies en het Door de gebruiker gedefinieerde functies en het
Door de gebruiker gedefinieerde functies en het
werken met symbolen
werken met symbolenwerken met symbolen
werken met symbolen
U kunt een door de gebruiker gedefinieerde functie gebruiken als een argument voor de
ingebouwde algebraïsche en analytische functies van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator.
Voor informatie over het creëren van een door de gebruiker
Voor informatie over het creëren van een door de gebruiker Voor informatie over het creëren van een door de gebruiker
Voor informatie over het creëren van een door de gebruiker
gedefinieerde functie
gedefinieerde functiegedefinieerde functie
gedefinieerde functie
Raadpleeg:
“Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren en evalueren” in in het
basisscherm van de rekenmachine.
“Grafieken tekenen van functies die op het basisscherm zijn gedefinieerd” en “Een
functie tekenen van een functie met een meervoudig voorschrift” in Extra
onderwerpen over grafieken.
“Overzicht van het invoeren van een functie” in Programmeren.
Manipulatie van symbolen 306
Niet-gedefinieerde functies
Niet-gedefinieerde functiesNiet-gedefinieerde functies
Niet-gedefinieerde functies
U kunt functies als
f(x), g(t), r(q), etc. waaraan geen definities zijn toegekend gebruiken.
Deze “niet-gedefinieerde” functies leveren symbolische resultaten op. Bijvoorbeeld:
Functies bestaande uit één voorschrift
Functies bestaande uit één voorschriftFuncties bestaande uit één voorschrift
Functies bestaande uit één voorschrift
U kunt door de gebruiker gedefinieerde functies gebruiken die bestaan uit één
uitdrukking:
Gebruik 9 om een door de gebruiker gedefinieerde secans functie te creëren,
waarvoor geldt:
Gebruik
DelVar om er zeker van te zijn dat f(x)
en
g(x) niet gedefinieerd zijn.
Zoek vervolgens de afgeleide van
f(x)ùg(x)
ten opzichte van x.
Tip: om d te kiezen in het werkbalkmenu Calc
drukt u op
1 (of op 2= op het
toetsenbord).
Zoek dan de limiet van
sec(x) als x nadert
naar p/4.
Tip: druk op 3, om limit van het
werkbalkmenu Calc te kiezen.
x()sec
1
x()cos
----------------=
Manipulatie van symbolen 307
Gebruik Define om een door de gebruiker gedefinieerde functie h(x) te creëren,
waarvoor:
Functies met meervoudige voorschriften vs. functies met enkelvoudig
Functies met meervoudige voorschriften vs. functies met enkelvoudig Functies met meervoudige voorschriften vs. functies met enkelvoudig
Functies met meervoudige voorschriften vs. functies met enkelvoudig
voorschrift
voorschriftvoorschrift
voorschrift
De door de gebruiker gedefinieerde functies met een meervoudig voorschrift kunnen
alleen worden gebruikt als argument voor numerieke functies (zoals
nDeriv and nInt).
In sommige gevallen is het mogelijk om een equivalente functie met één opdracht te
creëren. Bekijk bijvoorbeeld een functie die bestaat uit verschillende delen (hier slechts
twee).
Zoek vervolgens een vijfdegraads
Taylorpolynoom voor
h(x) ten opzichte
van x.
Tip: om te kiezen in het werkbalkmenu
Calc, drukt u op
2 (of op 2< op het
toetsenbord). Om taylor te kiezen drukt u
op
9.
Als:
Gebruik dan de uitdrukking:
hx()
t()sin
t
--------------
0
x
=
Definieer
h(x)= ä(sin(t)/t,t,0,x).
Manipulatie van symbolen 308
Creëer een door de gebruiker gedefinieerde functie met een meervoudig voorschrift
in de volgende vorm:
Tip: druk op B:nInt om nInt van het werkbalkmenu Calc te kiezen.
x < 0
x
0
Lx
5 cos(x)
Func
If x<0 Then
Return x
Else
Return 5cos(x)
EndIf
EndFunc
Integreer vervolgens
y1(x) numeriek ten
opzichte van x.
Definieer
y1(x)=Func:Als
x<0 dan: ..
Manipulatie van symbolen 309
Creëer een equivalente door de gebruiker gedefinieerde functie met een
enkelvoudig voorschrift.
De foutmelding “onvoldoende geheugen”
De foutmelding “onvoldoende geheugen”De foutmelding “onvoldoende geheugen”
De foutmelding “onvoldoende geheugen”
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator slaat tussenliggende resultaten
op in het geheugen en verwijdert deze wanneer de berekening is afgerond. Afhankelijk
van de complexiteit van de berekening, kan de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 geheugen
te kort komen voordat een resultaat kan worden berekend.
Geheugen vrijmaken
Geheugen vrijmakenGeheugen vrijmaken
Geheugen vrijmaken
Verwijder onnodige variabelen en/of Flash-toepassingen, met name variabelen en
toepassingen die veel ruimte innemen.
Gebruik de ingebouwde
when functie van
de TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
Integreer vervolgens
y1(x) numeriek ten
opzichte van x.
Tip: om te kiezen in het werkbalkmenu
Calc, drukt u op
2 (of op 2< op het
toetsenbord).
Definieer
y1(x)=when
(x<0,x, 5cos(x))
Druk op
voor
een resultaat met
drijvende komma.
Manipulatie van symbolen 310
- Gebruik zoals beschreven in Geheugen- en variabelenbeheer om
variabelen en/of Flash-toepassingen te bekijken en te verwijderen.
In het basisscherm:
- Wis het geschiedenisgebied (,
8) of verwijder onnodige paren in dit gebied.
- U kunt ook het aantal paren, dat wordt onthouden, verminderen door ,
9 te
gebruiken.
Gebruik 3 om Exact/Approx = APPROXIMATE in te stellen. (Deze instelling
gebruikt minder geheugen voor resultaten met een groot aantal cijfers dan AUTO of
EXACT. Voor resultaten met een klein aantal cijfers, gebruikt deze instelling echter
meer geheugen.)
Probleemstellingen vereenvoudigen
Probleemstellingen vereenvoudigenProbleemstellingen vereenvoudigen
Probleemstellingen vereenvoudigen
Splits het probleem op in delen.
-Splits
solve(aùb=0,var ) in solve(a=0,var) en solve(b=0,var). Los ieder deel
afzonderlijk op en combineer de resultaten.
Als een aantal niet-gedefinieerde variabelen alleen in een bepaalde combinatie
voorkomt, vervangt u deze combinatie door één variabele.
- Als m en c alleen voorkomen als
mùc
2
, vervangt u mùc
2
door e.
- Vervang in de uitdrukking , (a+b) door c en gebruik .
Vervang in de uitkomst c door (a+b).
Voor uitdrukkingen die onder een gemeenschappelijke noemer zijn gebracht,
vervangt u sommen in de noemers door unieke, nieuwe, niet-gedefinieerde
variabelen.
ab+()
2
ab+()
2
+
1 ab+()
2
--------------------------------------------------
c
2
c
2
+
1 c
2
---------------------
Manipulatie van symbolen 311
- Vervang in de uitdrukking , door d en
gebruik . Vervang in de uitkomst d door .
Vervang niet-gedefinieerde variabelen in een vroeg stadium door bekende
numerieke waarden, met name als dit eenvoudige gehele getallen of breuken zijn.
Herformuleer het probleem zodat machten met breuken als exponent vermeden
worden.
Laat relatief kleine termen weg bij het vinden van benaderingen.
Speciale constanten die gebruikt worden bij het
Speciale constanten die gebruikt worden bij het Speciale constanten die gebruikt worden bij het
Speciale constanten die gebruikt worden bij het
werken met symbolen
werken met symbolenwerken met symbolen
werken met symbolen
Het resultaat van een berekening kan één of meer speciale constanten bevatten, die in
dit deel worden besproken. In een aantal gevallen kan het nodig zijn dat u een constante
invoert als deel van uw invoer.
true, false
true, falsetrue, false
true, false
Deze termen geven het resultaat van een
gelijkheid of Booleaanse uitdrukking aan.
x
a
2
b
2
+ c+
------------------------------
y
a
2
b
2
+ c+
------------------------------+
a
2
b
2
+ c+
x
d
---
y
d
---+ a
2
b
2
+ c+
x=x is waar voor
elke waarde van x.
5<3 is onwaar.
Manipulatie van symbolen 312
@n1 ... @n255
@n1 ... @n255@n1 ... @n255
@n1 ... @n255
Deze aanduidingen staan voor een
“willekeurig geheel getal”.
Als meerdere malen in eenzelfde sessie een
willekeurig geheel getal voorkomt, dan
worden ze opeenvolgend genummerd. Nadat
255 is bereikt, start de nummering opnieuw bij
@n0. Gebruik
2:NewProb om de nummering
opnieuw in te stellen op @n1.
Tip: Voor @ drukt u op:
@8 9
H2
R
Er bestaat een
oplossing voor elk
geheel veelvoud
van p.
Zowel @n1 als @n2
staan voor een
willekeurig geheel
getal, maar deze
notatie geeft aan dat
het twee
verschillende
willekeurige gehele
getallen betreft.
Manipulatie van symbolen 313
%, e
, e, e
, e
undef
undefundef
undef
Dit geeft aan dat het resultaat niet-gedefinieerd is.
ˆ staat voor oneindig, en e staat voor de
constante 2.71828 (grondtal van de
natuurlijke logaritmen).
Deze constanten worden vaak gebruikt bij
zowel invoer als in resultaten.
Tips:
Voor %, drukt u op:
@8 *
H2*
Voor
e, drukt u op:
@8 s
H2 s
Wiskundig niet-gedefinieerd
% (teken is onbepaald)
Niet-unieke limiet
Constanten en meeteenheden 314
Constanten en meeteenheden
Constanten en meeteenhedenConstanten en meeteenheden
Constanten en meeteenheden
Constanten of eenheden invoeren
Constanten of eenheden invoerenConstanten of eenheden invoeren
Constanten of eenheden invoeren
U kunt een menu gebruiken om een selectie te maken uit een lijst van beschikbare
constanten en eenheden, of u kunt deze rechtstreeks via het toetsenbord typen.
Uit een menu
Uit een menuUit een menu
Uit een menu
Hieronder wordt uitgelegd hoe u een eenheid selecteert, maar dezelfde procedure kan
gebruikt worden om een constante te selecteren.
In het basisscherm:
1. Typ de waarde of uitdrukking.
2. Geef het dialoogvenster
UNITS weer.
Druk op:
@29
H8À
3. Gebruik D en C om de cursor naar de
betreffende categorie te verplaatsen.
Opmerking: gebruik 2D en 2C om
met één pagina tegelijk door de
categorieën te bladeren.
6.3
Constanten en meeteenheden 315
Via het toetsenbord
Via het toetsenbordVia het toetsenbord
Via het toetsenbord
Als u de afkorting kent die de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 voor een bepaalde
constante of eenheid gebruikt, kunt u deze rechtstreeks via het toetsenbord intypen.
Bijvoorbeeld:
256_m
Het eerste teken moet een onderstrepingsteken ( _ ) zijn. Voor _ drukt u op:
@8 5
H2 5
4. Druk op ¸ om een gemarkeerde
(standaard) eenheid te selecteren.
– of –
Om een andere eenheid uit de categorie
te selecteren, drukt u op B. Vervolgens
markeert u de eenheid en drukt u op
¸.
Opmerking: indien u een door de
gebruiker gedefinieerde eenheid had
gecreëerd voor een bestaande categorie
(Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden
creëren) wordt deze in het menu
weergegeven.
De geselecteerde eenheid wordt op de
invoerregel geplaatst. Namen van constanten
en eenheden beginnen altijd met een
onderstrepingsteken ( _ ).
U kunt de cursor
ook verplaatsen
door de eerste
letter van een
eenheid te typen.
6.3_pF
Constanten en meeteenheden 316
Een spatie of vermenigvuldigingssymbool () voor het onderstrepingsteken is
facultatief. Bijvoorbeeld,
256_m, 256 _m en 256_m zijn equivalent.
- Wanneer u echter eenheden toekent aan een variabele, moet u een spatie of
een voor het onderstrepingsteken zetten. Bijvoorbeeld, x_m wordt behandeld
als een variabele, niet als x met een eenheid.
Opmerking: u kunt eenheden zowel in hoofdletters als in kleine letters typen.
Meerdere eenheden combineren
Meerdere eenheden combinerenMeerdere eenheden combineren
Meerdere eenheden combineren
Het kan zijn dat u twee of meer eenheden van verschillende categorieën moet
combineren.
Opmerking: creëer een door de gebruiker gedefinieerde eenheid (Zie Uw persoonlijk
gedefinieerde eenheden creëren) voor veel gebruikte combinaties.
Neem bijvoorbeeld aan dat u een snelheid in
meter per seconde wilt invoeren. In het
dialoogvenster UNITS bevat de categorie
Velocity deze eenheid echter niet.
U kunt meter per seconde invoeren door
_m
en
_s van respectievelijk de categorieën
Length en Time te combineren.
39.8_m/_s
Combineer de
eenheden _m en _s.
Er is geen reeds
gedefinieerde eenheid
m/_s.
Constanten en meeteenheden 317
Haakjes gebruiken in een berekening met eenheden
Haakjes gebruiken in een berekening met eenhedenHaakjes gebruiken in een berekening met eenheden
Haakjes gebruiken in een berekening met eenheden
In een berekening kan het nodig zijn haakjes ( ) te gebruiken om een waarde en zijn
eenheden te groeperen, om ervoor te zorgen dat ze correct worden uitgewerkt. Dit is
met name zo bij delingen. Bijvoorbeeld:
Opmerking: wanneer u niet zeker bent hoe een waarde en zijn eenheden uitgewerkt
zullen worden, kunt u ze tussen haken ( ) groeperen.
De reden waarom u onverwachte eenheden krijgt als u geen haakjes gebruikt, is dat in
een berekening een eenheid op dezelfde wijze wordt behandeld als een variabele.
Bijvoorbeeld:
100_m wordt behandeld als 100_m en 2_s wordt behandeld als 2_s.
Zonder haakjes wordt de invoer berekend als:
100_m / 2_s = _s = 50.¿†_m _s
U wilt berekenen: Invoer:
100_m
2_s
-----------------
100_m/(2_s) 50 •
_m
_s
-------
U moet haakjes zetten om (2_s).
Dit is belangrijk bij delingen.
100_m/2_s 50. _m _s
Als u de haakjes weglaat, levert dit
onverwachte eenheden op.
Bijvoorbeeld:
100
*
_m
2
--------------------
Constanten en meeteenheden 318
Eenheden converteren
Eenheden converterenEenheden converteren
Eenheden converteren
U kunt eenheden converteren binnen dezelfde categorie, dit geldt ook voor door de
gebruiker gedefinieerde eenheden (Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren).
Voor alle eenheden behalve temperatuur
Voor alle eenheden behalve temperatuurVoor alle eenheden behalve temperatuur
Voor alle eenheden behalve temperatuur
Als u een eenheid gebruikt in een berekening, wordt deze automatisch geconverteerd en
weergegeven in de actuele standaardeenheid voor die categorie, tenzij u de conversie-
operator 4 gebruikt, zoals verderop wordt beschreven. Bij de volgende voorbeelden
wordt ervan uitgegaan dat uw standaardeenheden zijn ingesteld op het SI-systeem van
metrieke eenheden (De standaardeenheden voor weergegeven resultaten instellen).
Opmerking:
zie voor een Lijst van reeds gedefinieerde eenheden.
in het dialoogvenster UNITS kunt u beschikbare eenheden selecteren uit een menu.
Als u wilt converteren naar een andere dan de standaardeenheid, gebruikt u de
conversie-operator 4.
Om 20 keer 6 kilometer te vermenigvuldigen.
206_km
Weergegeven in de
standaardeenheid
voor lengte, (_m in
het SI systeem).
Constanten en meeteenheden 319
.
Indien een uitdrukking een combinatie van eenheden gebruikt, kunt u specificeren dat de
conversie alleen voor bepaalde eenheden moet plaatsvinden. Eenheden waarvoor u
Om 4 lichtjaren te converteren naar kilometer:
4_ltyr 4 _km
Om 186000 mijl/seconde te converteren naar
kilometer/uur:
186000_mi/_s 4 _km/_hr
uitdrukking_eenheid1
4 _eenheid2
Voor 4 drukt u op 24
Constanten en meeteenheden 320
geen conversie specificeert worden overeenkomstig uw standaardeenheden
weergegeven.
Om 186000 mijl/seconde te converteren van
mijl naar kilometer:
186000_mi/_s 4 _km
Om 186000 mijl/seconde te converteren van
seconden naar uren:
186000_mi/_s 4 1/_hr
Om meters per seconde in het kwadraat in te
voeren:
27_m/_s^2
Om meters per seconde in het kwadraat te
converteren van seconden naar uren:
27_m/_s^2 41/_hr^2
Aangezien er geen
tijdconversie
gespecificeerd is,
wordt de tijd
weergegeven in de
standaardeenheid
(in dit voorbeeld_s).
Aangezien er geen
lengte-conversie
gespecificeerd is,
wordt de lengte
weergegeven in de
standaardeenheid (in
dit voorbeeld _m).
Constanten en meeteenheden 321
Voor temperatuurwaarden
Voor temperatuurwaardenVoor temperatuurwaarden
Voor temperatuurwaarden
Om een temperatuurwaarde te converteren, moet u
tmpCnv( ) gebruiken in plaats van de
operator 4.
Bijvoorbeeld, om 100_¡C te converteren naar
_¡F:
tmpCnv(100_¡c, _¡f)
tmpCnv(uitdrukking_
¡tempEenheid1, _¡tempEenheid2)
Voor ¡ drukt u op 2 v
0100
32 21 2
_
C
_ F
o
o
Constanten en meeteenheden 322
Voor temperatuurbereiken
Voor temperatuurbereikenVoor temperatuurbereiken
Voor temperatuurbereiken
Voor het converteren van een temperatuurbereik (het verschil tussen twee
temperatuurwaarden), gebruikt u @
tmpCnv( ).
@
tmpCnv(uitdrukking_¡tempEenheid1, _¡tempEenheid2)
De standaardeenheden voor weergegeven
De standaardeenheden voor weergegeven De standaardeenheden voor weergegeven
De standaardeenheden voor weergegeven
resultaten instellen
resultaten instellenresultaten instellen
resultaten instellen
Alle resultaten die eenheden bevatten worden weergegeven in de standaardeenheid
voor die categorie. Wanneer bijvoorbeeld de standaardeenheid voor
Length _m is, zullen
alle lengte-resultaten worden weergegeven in meters (zelfs als u _km of _ft invoerde in
de berekening).
Bijvoorbeeld om een 100_¡C bereik te
converteren naar het equivalente bereik in
_¡F:
@
tmpCnv(100_¡c, _¡f)
Opmerking:
Voor @ drukt u op:
@8c¤[D]
H2G ¤ D
0 100
32 212
_
C
_ F
o
o
100_ C
o
180_ F
o
Constanten en meeteenheden 323
Wanneer u het SI of ENG/US systeem gebruikt
Wanneer u het SI of ENG/US systeem gebruikt Wanneer u het SI of ENG/US systeem gebruikt
Wanneer u het SI of ENG/US systeem gebruikt
Door de gebruiker gedefinieerde standaarden instellen
Door de gebruiker gedefinieerde standaarden instellenDoor de gebruiker gedefinieerde standaarden instellen
Door de gebruiker gedefinieerde standaarden instellen
De SI en ENG/US maatsystemen (ingesteld
op
pagina 3 van het scherm MODE) maken
gebruik van ingebouwde standaardeenheden,
die u niet kunt veranderen.
Zie Standaard-instellingen voor SI en
ENG/US voor de standaardeenheden voor
deze systemen.
Het instellen van door de gebruiker
gedefinieerde standaarden:
1. Druk op 3 B
3 om Unit System =
CUSTOM
in te stellen
2. Druk op D om
SET DEFAULTS te
markeren.
3. Druk op B om het dialoogvenster
CUSTOM UNIT DEFAULTS weer te geven.
Indien Unit System is
SI of ENG/US, is de
optie Custom Units
grijs. U kunt geen
standaard instellen
voor afzonderlijke
categorieën.
Constanten en meeteenheden 324
Opmerking:
u kunt ook setUnits( ) of getUnits( ) gebruiken voor het instellen of krijgen van
informatie over standaardeenheden. Zie de module Technische naslag.
wanneer het dialoogvenster
CUSTOM UNIT DEFAULTS de eerste keer geopend
wordt, toont het de actuele standaardeenheden.
4. U kunt een standaardinstelling voor elke
categorie markeren, druk op B, en
selecteer een eenheid uit de lijst.
5. Druk twee maal op ¸ om uw
wijzigingen op te slaan en het scherm
MODE te verlaten.
U kunt de cursor ook
verplaatsen door de
eerste letter van een
eenheid te typen.
Constanten en meeteenheden 325
Wat is de standaardinstelling NONE?
Wat is de standaardinstelling NONE?Wat is de standaardinstelling NONE?
Wat is de standaardinstelling NONE?
In veel categorieën kunt u NONE selecteren als de standaardeenheid.
Als de standaardinstellingen voor
Area = _acre en Length = _m (meter) zijn, worden
de resultaten voor area getoond met
_acre eenheden.
•Als u
Area = NONE instelt worden de resultaten voor area getoond met _m
2
eenheden.
Opmerking: NONE is niet beschikbaar voor basiscategorieën als Length en Mass, die
geen componenten hebben.
Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren
Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creërenUw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren
Uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren
U kunt binnen elke categorie de lijst met beschikbare eenheden uitbreiden door een
nieuwe eenheid te definiëren in termen van één of meer reeds gedefinieerde eenheden.
U kunt ook “op zichzelf staande” eenheden gebruiken.
Waarom uw eigen eenheden gebruiken?
Waarom uw eigen eenheden gebruiken?Waarom uw eigen eenheden gebruiken?
Waarom uw eigen eenheden gebruiken?
Redenen om een eenheid te creëren zijn bijvoorbeeld:
Dit betekent dat resultaten in die categorie
worden weergegeven in de
standaardeenheden van zijn componenten.
Bijvoorbeeld,
Area = Length
2,
dus Length is de
component van
Area.
Constanten en meeteenheden 326
U wilt lengtewaarden invoeren in decameters. Definieer 10_m als een nieuwe
eenheid met de naam _dam.
In plaats van _m/_s
2
in te voeren als een versnellingseenheid, definieert u die
combinatie van eenheden als een enkele eenheid met de naam _ms2.
U wilt berekenen hoe vaak iemand knipoogt. U kunt _knipoog gebruiken als een
geldige eenheid, zonder hem te definiëren. Deze “op zichzelf staande” eenheid
wordt op dezelfde manier behandeld als een variabele die niet gedefinieerd is.
Bijvoorbeeld, 3_knipoog wordt op dezelfde manier behandeld als 3a.
Opmerking: als u een door de gebruiker gedefinieerde eenheid creëert voor een
bestaande categorie, kunt u deze selecteren uit het dialoogvenstermenu UNITS. U kunt
echter niet 3 gebruiken om deze eenheid als standaard voor de weergegeven
resultaten te selecteren.
Regels voor benaming van door de gebruiker gedefinieerde eenheden
Regels voor benaming van door de gebruiker gedefinieerde eenhedenRegels voor benaming van door de gebruiker gedefinieerde eenheden
Regels voor benaming van door de gebruiker gedefinieerde eenheden
De regels voor de benaming van eenheden zijn gelijk aan die voor variabelen.
De naam mag uit maximaal 8 tekens bestaan.
Het eerste teken moet een onderstrepingsteken zijn. Voor _ drukt u op:
@8 5
H2 5
Het tweede teken kan een willekeurig variabelenaamteken zijn met uitzondering van
een _ of een cijfer. Bijvoorbeeld, _9f is niet geldig.
De overige tekens (maximaal 6) kunnen willekeurige variabelenaamtekens zijn met
uitzondering van een onderstrepingsteken.
Constanten en meeteenheden 327
Een eenheid definiëren
Een eenheid definiërenEen eenheid definiëren
Een eenheid definiëren
Definieer een eenheid op dezelfde manier als u een variabele opslaat.
.
Opmerking:
Door de gebruiker gedefinieerde eenheden worden weergegeven in kleine letters,
ongeacht hoe u ze heeft ingevoerd.
Bijvoorbeeld, om een decametereenheid te
definiëren:
10_m !_dm
Om een versnellingseenheid te definiëren:
_m/_s^2 !_ms2
Om 195 knipogen in 5 minuten te berekenen
als _blinks/_min:
195_ blinks/(5_min)
definitie
!_nieuweEenheid
Voor !, drukt u op 9
Aangenomen dat de
standaardeenheden
voor Length en
Time zijn ingesteld
op _m en _s.
Aangenomen dat de
standaardeenheid
voor Time is
ingesteld op _s.
Constanten en meeteenheden 328
Door de gebruiker gedefinieerde eenheden als _dam worden opgeslagen als
variabelen. U kunt ze op dezelfde wijze wissen als u bij een variabele doet.
Lijst van reeds gedefinieerde eenheden en
Lijst van reeds gedefinieerde eenheden en Lijst van reeds gedefinieerde eenheden en
Lijst van reeds gedefinieerde eenheden en
constanten
constantenconstanten
constanten
In dit gedeelte vindt u een lijst van reeds gedefinieerde constanten en eenheden, op
categorie gerangschikt. U kunt elk van deze eenheden en constanten selecteren in het
dialoogvenster UNITS. Als u 3 gebruikt om de standaardeenheden in te stellen,
merk dan op dat categorieën met slechts één gedefinieerde eenheid niet worden
opgesomd.
Standaard-instellingen voor SI en ENG/US
Standaard-instellingen voor SI en ENG/USStandaard-instellingen voor SI en ENG/US
Standaard-instellingen voor SI en ENG/US
De SI en ENG/US maatsystemen maken gebruik van ingebouwde standaardeenheden.
In dit gedeelte worden de ingebouwde standaardeenheden aangegeven met (SI) en
(ENG/US). In sommige categorieën gebruiken beide systemen dezelfde
standaardeenheid.
Merk op dat sommige categorieën geen standaardeenheden hebben.
Constanten
ConstantenConstanten
Constanten
Beschrijving Waarde
_c lichtsnelheid 2.99792458E8_m/_s
_Cc coulombconstante
8.9875517873682E9
_Nø_m
2
/_coul
2
Constanten en meeteenheden 329
_g zwaartekrachtversnelling
9.80665_m/_s
2
_Gc zwaartekrachtconstante
6.6742E
‘M11_m
3
/_kg/_s
2
_h constante van Planck
6.6260693E
‘M34_Jø_s
_k constante van Boltzmann
1.3806505E‘M23_J/_¡K
_Me elektronenrustmassa
9.1093826E‘M31_kg
_Mn neutronenrustmassa
1.67492728E‘M27_kg
_Mp protonenrustmassa
1.67262171E‘M27_kg
_Na getal van Avogadro 6.0221415E23 /_mol
_q elektronenlading
1.60217653E
‘M19_coul
_Rb Bohrradius
5.291772108E‘M11_m
_Rc molaire gasconstante
8.314472_J/_mol/_¡K
_Rdb Rydbergconstante 10973731.568525 /_m
_Vm molair volume
2.2413996E
‘M2_m
3
/_mol
_H0
diëlektrische constante
van een vacuüm
8.8541878176204E‘M12_F/_m
_
s
constante van
Stefan-Boltzmann
5.670400E
‘M8_W/_m
2
/_¡K
4
_f0
magnetische flux quantum
2.06783372E‘M15_Wb
_m0
permeabiliteit van een
vacuüm
1.2566370614359E
‘M6_N/_A
2
_mb
Bohr magneton
9,2740154E
‘M24_J¿ø_m
2
/_Wb
Beschrijving Waarde
Constanten en meeteenheden 330
Opmerking:
de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 vereenvoudigt eenheidsuitdrukkingen en geeft de
resultaten weer overeenkomstig uw standaardeenheden. Om die reden kunnen
waarden van constanten op uw scherm verschillen van de waarden in deze tabel.
Voor Griekse tekens raadpleegt u de Toetsentabel in de naslaggids.
Deze waarden representeren de meest actuele constanten die op het moment van
publicatie beschikbaar waren vanuit de CODATA internationaal aanbevolen
waarden van de elementaire fysische constanten, te vinden op de website van het
National Institute of Standards and Technology (NIST).
(http://physics.nist.gov/cuu/Constants/index.html).
Lengte
LengteLengte
Lengte
_Ang angstrom _mi mijl
_au astronomische eenheid _mil 1/1000 inch
_cm centimeter _mm millimeter
_fath vadem _Nmi zeemijl
_fm fermi _pc parsec
_ft voet (ENG/US) _rod rod
_in inch _yd yard
_km kilometer
_m
micron
_ltyr lichtjaar angstrom
_m meter (SI)
Constanten en meeteenheden 331
Oppervlakte
OppervlakteOppervlakte
Oppervlakte
Volume
VolumeVolume
Volume
Tijd
TijdTijd
Tijd
_acre acre NONE (SI) (ENG/US)
_ha hectare
_cup cup _ml milliliter
_floz fluid ounce _pt pint
_flozUK British fluid ounce _qt quart
_gal gallon _tbsp eetlepel
_galUK British gallon _tsp theelepel
_l liter NONE (SI) (ENG/US)
_day dag _s seconde (SI)
(ENG/US)
_hr uur _week week
_min minuut _yr jaar
_ms milliseconde
_
ms
microseconde
_ns nanoseconde
Constanten en meeteenheden 332
Snelheid
SnelheidSnelheid
Snelheid
Versnelling
VersnellingVersnelling
Versnelling
Temperatuur
TemperatuurTemperatuur
Temperatuur
Lichtintensiteit
LichtintensiteitLichtintensiteit
Lichtintensiteit
Substantie-hoeveelheid
Substantie-hoeveelheidSubstantie-hoeveelheid
Substantie-hoeveelheid
_knot knoop _mph mijl per uur
_kph kilometer per uur NONE (SI) (ENG/US)
geen reeds gedefinieerde eenheden
_
¡C ¡Celsius (Voor ¡ drukt u op
2 v.)
_
¡K ¡Kelvin
_
¡F ¡Fahrenheit _¡R ¡Rankine
(geen standaard)
_cd candela (geen standaard)
_mol mol (geen standaard)
Constanten en meeteenheden 333
Massa
MassaMassa
Massa
Kracht
KrachtKracht
Kracht
Energie
EnergieEnergie
Energie
_amu atomic mass unit _oz ounce
_gm gram _slug slug
_kg kilogram (SI) _ton ton
_lb pound (ENG/US) _tonne metrische ton
_mg milligram _tonUK long ton
_mton metrische ton
_dyne dyne _N newton (SI)
_kgf kilogramkracht _tonf tonkracht
_lbf pondkracht (ENG/US)
_Btu British thermal unit
(ENG/US)
_ftlb voet-pond
_J joule (SI)
_cal calorie _kcal kilocalorie
_erg erg _kWh kilowatt-uur
_eV elektronvolt _latm liter-atmosfeer
Constanten en meeteenheden 334
Vermogen
VermogenVermogen
Vermogen
Druk
DrukDruk
Druk
Viscositeit, kinematisch
Viscositeit, kinematischViscositeit, kinematisch
Viscositeit, kinematisch
Viscositeit, dynamisch
Viscositeit, dynamischViscositeit, dynamisch
Viscositeit, dynamisch
_hp paardenkracht (ENG/US) _W watt (SI)
_kW kilowatt
_atm atmosfeer _mmHg millimeter kwik
_bar bar _Pa pascal (SI)
_inH2O inches water _psi pond per vierkante
inch (ENG/US)
_inHg inches kwik _torr millimeter kwik
_mmH2O millimeters water
_St stokes
_P poise
Constanten en meeteenheden 335
Frequentie
FrequentieFrequentie
Frequentie
Elektrische stroom
Elektrische stroomElektrische stroom
Elektrische stroom
Lading
LadingLading
Lading
Spanning
SpanningSpanning
Spanning
Weerstand
WeerstandWeerstand
Weerstand
_GHz gigahertz _kHz kilohertz
_Hz hertz (SI) (ENG/US) _MHz megahertz
_A ampère (SI) (ENG/US) _mA milliampère
_kA kiloampère
_
mA
microampère
_coul coulomb (SI) (ENG/US)
_kV kilovolt _V volt (SI) (ENG/US)
_mV millivolt _volt volt
_kJ
kilo ohm _ohm ohm
_M
J
megaohm
_
J
ohm (SI) (ENG/US)
Constanten en meeteenheden 336
Geleidings-vermogen
Geleidings-vermogenGeleidings-vermogen
Geleidings-vermogen
Elektrische capaciteit
Elektrische capaciteitElektrische capaciteit
Elektrische capaciteit
Magnetische veldsterkte
Magnetische veldsterkteMagnetische veldsterkte
Magnetische veldsterkte
Magnetische fluxdensiteit
Magnetische fluxdensiteitMagnetische fluxdensiteit
Magnetische fluxdensiteit
Magnetische flux
Magnetische fluxMagnetische flux
Magnetische flux
_mho mho (ENG/US) _siemens siemens (SI)
_mmho millimho
_
mmho
micromho
_F farad (SI) (ENG/US) _pF picofarad
_nF nanofarad
_mF
microfarad
_Oe oersted NONE (SI) (ENG/US)
_Gs gauss _T tesla (SI) (ENG/US)
_Wb weber (SI) (ENG/US)
Constanten en meeteenheden 337
Inductantie
InductantieInductantie
Inductantie
_henry henry (SI) (ENG/US) _nH nanohenry
_mH millihenry
_
mH
microhenry
Grafieken van functies 338
Grafieken van functies
Grafieken van functiesGrafieken van functies
Grafieken van functies
Overzicht van stappen bij het plotten van functies
Overzicht van stappen bij het plotten van functiesOverzicht van stappen bij het plotten van functies
Overzicht van stappen bij het plotten van functies
Om één of meer functies van de vorm y(x) te plotten, dient u de hieronder beschreven
globale stappen te volgen. Een gedetailleerde beschrijving van iedere stap vindt u op de
volgende pagina’s. Het kan zijn dat u niet elke keer wanneer u een functie plot alle
stappen hoeft uit te voeren.
Functies plotten
Functies plottenFuncties plotten
Functies plotten
1. Stel de modus
Graph (3) in op
FUNCTION. Stel indien noodzakelijk ook
de modus
Angle in.
2. Definieer de functies in de Y= Editor
(8#).
3. Selecteer met welke van de
gedefinieerde functies moeten worden
geplot.
Opmerking: om statistische plots uit te
schakelen, drukt u op
5 of gebruikt u
om ze te deselecteren.
Grafieken van functies 339
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
Vanaf het scherm Graph kunt u:
de coördinaten van elke pixel weergeven door de vrij beweegbare cursor te
gebruiken, of van een geplot punt door een functie te volgen (trace).
4. Stel de weergavestijl in voor een functie.
@2 ˆ
Dit is facultatief. Bij meerdere functies
helpt dit om ze visueel van elkaar te
onderscheiden.
5. Definieer het weergavevenster
(8$).
Opmerking: Zoom verandert ook het
weergavevenster.
6. Verander de grafische opmaak (8 Í of
ƒ
9), indien dit nodig is.
ƒ
9
– of –
@8Í
H8
F
7. Plot de geselecteerde functies
(8%).
Grafieken van functies 340
het werkbalkmenu Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de grafiek.
het werkbalkmenu
Math gebruiken om een nulpunt, minimum, maximum etc. te
vinden.
De modus Graph instellen
De modus Graph instellenDe modus Graph instellen
De modus Graph instellen
Voordat u grafieken tekent van functies van de vorm y(x), moet u in de modus Graph
FUNCTION kiezen. Het kan ook noodzakelijk zijn om de modus Angle in te stellen, die
invloed heeft op de manier waarop de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator grafieken van goniometrische functies tekent.
Modus Graph
Modus GraphModus Graph
Modus Graph
2. Stel de modus Graph in op
FUNCTION. Zie “Modi instellen” in Werken met de
rekenmachine.
Voor grafieken die geen complexe getallen gebruiken, stelt u
Complex Format =
REAL
in. Anders kan dit grafieken, die machten als x
1/3
gebruiken, beïnvloeden.
1. Druk op 3 om het dialoogvenster
MODE weer te geven, dat de actieve
modusinstellingen toont.
Grafieken van functies 341
In deze module wordt een beschrijving gegeven van grafieken van functies van de vorm
y(x); de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 biedt echter keuze uit zes instellingen van de
modus Graph.
Modus Angle
Modus AngleModus Angle
Modus Angle
Wanneer u met goniometrische functies werkt, kunt u met de modus Angle de eenheid
(RADIAN, GRADIAN of DEGREE) instellen waarin u de hoeken wilt invoeren en
bekijken.
De statusregel controleren
De statusregel controlerenDe statusregel controleren
De statusregel controleren
Om de actieve instelling van de modus Graph en van de modus Angle te zien, moet u de
statusregel onderin het scherm controleren.
Instelling van de modus
Graph
Omschrijving
FUNCTION functies van de vorm y(x)
PARAMETRIC x(t) en y(t) parametervoorstellingen
POLAR
r(
q) vergelijkingen in poolcoördinaten
SEQUENCE u(n) rijen
3D z(x,y) 3D-vergelijkingen
DIFFERENTIAL EQUATION y'(t) differentiaalvergelijkingen
Grafieken van functies 342
Functies definiëren om te plotten
Functies definiëren om te plottenFuncties definiëren om te plotten
Functies definiëren om te plotten
In de grafische modus FUNCTION, kunt u functies plotten met de naam y1(x) tot y99(x).
U kunt deze functies definiëren en bewerken met behulp van de Y= Editor. (De Y= Editor
geeft een lijst van functienamen voor de actieve grafische modus. In de grafische modus
POLAR zijn de functienamen bijvoorbeeld
r1(q), r2(q), etc.)
Een nieuwe functie definiëren
Een nieuwe functie definiërenEen nieuwe functie definiëren
Een nieuwe functie definiëren
1. Druk op 8 # om de Y= Editor te openen.
Opmerking: de functielijst toont afgekorte functienamen zoals y1, maar op de
invoerregel wordt de volledige naam
y1(x) weergegeven.
2. Druk op D en op C om de cursor naar een willekeurige niet-gedefinieerde functie te
verplaatsen. (Met 2D en 2C kunt u één pagina tegelijk verder bladeren.)
Modus
Angle
Modus
Graph
Plots — Blader tot boven y1= voor een lijst
van statistische plots.
Functielijst — U kunt door de lijst met
functies en definities bladeren.
Invoerregel — Hier kunt u de in de lijst
gemarkeerde functie definiëren of
bewerken.
Grafieken van functies 343
3. Druk op ¸ of op om de cursor op de invoerregel te zetten.
4. Typ de uitdrukking om de functie te definiëren.
De onafhankelijke variabele is in deze modus x.
De uitdrukking kan verwijzen naar andere variabelen, inclusief matrices, lijsten
en andere functies. Alleen floats en lijsten van floats zullen een plot produceren.
Opmerking: voor een niet-gedefinieerde functie is het niet nodig om op ¸ of
te drukken. Wanneer u begint te typen verspringt de cursor naar de invoerregel.
5. Wanneer u klaar bent met het typen van de uitdrukking, drukt u op ¸.
De functielijst toont nu de nieuwe functie, die automatisch geselecteerd wordt voor het
tekenen van de grafiek.
Opmerking: als u de cursor per ongeluk naar de invoerregel verplaatst, drukt u op N
om hem weer op de functielijst te zetten.
Een functie bewerken
Een functie bewerkenEen functie bewerken
Een functie bewerken
Vanuit de Y= Editor gaat u als volgt te werk.
1. Druk op D en op C om de functie te markeren.
2. Druk op ¸ of op om de cursor op de invoerregel te zetten.
3. Voer één van de volgende handelingen uit.
Verplaats de cursor binnen de uitdrukking met B en A om deze te bewerken.
Zie “Een uitdrukking op de invoerregel bewerken” in Werken met de
rekenmachine.
– of –
Grafieken van functies 344
Druk één of twee maal op M om de oude uitdrukking te wissen en typ
vervolgens de nieuwe uitdrukking.
4. Druk op ¸.
De functielijst toont nu de bewerkte functie, die automatisch geselecteerd wordt voor
het tekenen van de grafiek.
Opmerking: om de bij het bewerken aangebrachte wijzigingen te annuleren, drukt u
op N in plaats van op ¸.
Een functie wissen
Een functie wissenEen functie wissen
Een functie wissen
Vanuit de Y= Editor:
Opmerking: met ƒ 8 kunt u geen statistische plots wissen (Statistieken en grafieken van
gegevens).
Het is niet nodig een functie te wissen om te voorkomen dat er een grafiek van wordt
getekend. U kunt de functies waarvan u een grafiek wilt tekenen selecteren.
Wat wilt u wissen: Handeling:
Een functie van de functielijst
Markeer de functie en druk op 0 of op
M.
Een functie van de
invoerregel
Druk één of twee maal op
M
(afhankelijk van de positie van de cursor)
en druk vervolgens op ¸.
Alle functies
Druk op ƒ en kies 8:Clear Functions.
Druk op
¸ om te bevestigen.
Grafieken van functies 345
Sneltoetsen voor het verplaatsen van de cursor
Sneltoetsen voor het verplaatsen van de cursorSneltoetsen voor het verplaatsen van de cursor
Sneltoetsen voor het verplaatsen van de cursor
In de Y=Editor:
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
U kunt een functie ook definiëren of uitwerken in het basisscherm of in een programma.
Gebruik de opdrachten
Define en Graph. Zie:
- “Een grafiek tekenen van een op het basisscherm gedefinieerde functie” en
“Een functie met meervoudig voorschrift plotten” in Extra onderwerpen over
grafieken.
- “Overzicht van het invoeren van functies” in Programmeren.
Sla een uitdrukking direct op onder een functievariabele. Zie:
- “Variabele waarden opslaan en opvragen” in Werken met de rekenmachine.
- “Door de gebruiker gedefinieerde functies creëren en uitwerken” in het
basisscherm van de rekenmachine.
Opmerking: door de gebruiker gedefinieerde functies kunnen vrijwel iedere naam
hebben. Als u echter wil dat ze in de Y= Editor worden opgenomen, moet u
functienamen
y1(x), y2(x), etc. gebruiken.
Toetsaanslag: Resultaat:
8 C of
8 D
De cursor gaat respectievelijk naar functie 1 of naar de
laatst gedefinieerde functie. Indien de cursor op of
voorbij de laatst gedefinieerde functie staat, wordt hij bij
indrukken van 8 D verplaatst naar functie 99.
Grafieken van functies 346
Functies selecteren om te plotten
Functies selecteren om te plottenFuncties selecteren om te plotten
Functies selecteren om te plotten
U kunt de functies waarvan u een grafiek wilt tekenen selecteren, ongeacht het aantal
functies dat gedefinieerd is in de Y= Editor.
Functies selecteren of deselecteren
Functies selecteren of deselecterenFuncties selecteren of deselecteren
Functies selecteren of deselecteren
Druk op 8 # of om de Y= Editor te openen.
Een “Ÿ “ geeft aan van welke functies de grafiek zal worden getekend de volgende keer
dat u het scherm Graph opent.
Selecteren of deselecteren van: Handeling:
Een gespecificeerde functie
Verplaats de cursor om de functie te
markeren.
Druk op
.
Met deze procedure selecteert u een
deselecteerde functie of deselecteert u
een geselecteerde functie.
Geselecteerd
Gedeselecteerd
Als er getallen naast PLOT
staan, zijn dat de nummers van
de geselecteerde statistische
plots.
In dit voorbeeld zijn de Plots 1 en
2 geselecteerd. Om deze te
bekijken moet u tot boven y1=
bladeren.
Grafieken van functies 347
U hoeft een functie niet te selecteren wanneer u deze invoert of bewerkt; de functie
wordt danautomatisch geselecteerd. Voor het uitschakelen van statistische plots, drukt u
op
5 of gebruikt u om ze te deselecteren.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
U kunt functies ook selecteren of deselecteren in het basisscherm of in een programma.
Gebruik de opdrachten
FnOn en FnOff (beschikbaar in het werkbalkmenu Other
op het basisscherm) voor functies. Zie de module Technische naslag.
Gebruik de opdrachten
PlotsOn en PlotsOff voor statistische plots. Zie de module
Technische naslag.
De weergavestijl voor een functie instellen
De weergavestijl voor een functie instellenDe weergavestijl voor een functie instellen
De weergavestijl voor een functie instellen
Voor iedere gedefinieerde functie kunt u een stijl instellen die specificeert hoe die functie
getekend zal worden. Dit is handig bij het tekenen van meerdere functies. U kunt
bijvoorbeeld één functie als een ononderbroken lijn uitzetten, een andere als een
stippellijn etc.
Alle functies
Druk op om het werkbalkmenu
All weer te geven.
Kies de gewenste optie.
Selecteren of deselecteren van: Handeling:
Grafieken van functies 348
De stijl van een functie weergeven of wijzigen
De stijl van een functie weergeven of wijzigenDe stijl van een functie weergeven of wijzigen
De stijl van een functie weergeven of wijzigen
In de Y= Editor:
1. Verplaats de cursor om de gewenste functie te markeren.
Selecteer het menu
Style. Druk op:
@2 ˆ
2. Om een verandering aan te brengen, kiest u de gewenste stijl.
Hoewel de optie Line in het begin
gemarkeerd is, wordt de actuele stijl van
de functie aangegeven met het teken Ÿ.
U kunt het menu verlaten zonder een
verandering aan te brengen door op N
te drukken.
Stijl Omschrijving
Line Verbindt geplotte punten met een lijn. Dit is de
standaardinstelling.
Dot Geeft een stip weer op elk geplot punt.
Square Geeft een vierkantje weer op elk geplot punt.
Thick Verbindt geplotte punten met een dikke lijn.
Animate Een ronde cursor beweegt zich van een punt van de grafiek
naar een volgend punt, maar laat geen spoor achter.
Grafieken van functies 349
Om Line in te stellen als de stijl voor alle functies, drukt u op en kiest u 4:Reset Styles.
Als u het gebied boven of onder de grafiek arceert
Als u het gebied boven of onder de grafiek arceertAls u het gebied boven of onder de grafiek arceert
Als u het gebied boven of onder de grafiek arceert
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator beschikt over vier
arceerpatronen, die roulerend gebruikt worden. Als u arcering instelt voor één functie,
wordt het eerste patroon gebruikt. Voor de volgende gearceerde functie wordt het
tweede patroon gebruikt, etc. Voor de vijfde gearceerde functie wordt opnieuw het eerste
patroon gebruikt.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
U kunt de stijl van een functie ook instellen in het basisscherm of in een programma. Zie
de opdracht
Style in de module Technische naslag.
Path Een ronde cursor beweegt zich van een punt van de grafiek
naar een volgend punt en laat wel een spoor achter.
Above Arceert het gebied boven de grafiek.
Below Arceert het gebied onder de grafiek.
Wanneer gearceerde gebieden elkaar
snijden, overlappen de arceerpatronen elkaar.
Stijl Omschrijving
Grafieken van functies 350
Het weergavevenster definiëren
Het weergavevenster definiërenHet weergavevenster definiëren
Het weergavevenster definiëren
Het weergavevenster toont welk gedeelte van het coördinatenstelsel wordt
weergegeven op het scherm Graph. Door de venstervariabelen in te stellen, kunt u de
begrenzingen en andere kenmerken van het weergavevenster definiëren. De
verschillende modi voor het plotten van functies, zoals function, parametric, polar, etc.,
beschikken over hun eigen set van venstervariabelen.
Venstervariabelen weergeven in de Window Editor
Venstervariabelen weergeven in de Window EditorVenstervariabelen weergeven in de Window Editor
Venstervariabelen weergeven in de Window Editor
Druk op 8 $ of om de Window Editor te openen.
Venstervariabelen
(getoond in de Window Editor)
Overeenkomstig weergavevenster
(getoond op het scherm Graph)
Variabele Omschrijving
xmin, xmax,
ymin, ymax
Begrenzingen van het weergavevenster.
xscl, yscl Afstand tussen de schaalaanduidingen op de x-en y as.
xmin
ymax
ymin
xmax
xscl
yscl
Grafieken van functies 351
Om schaalaanduidingen uit te schakelen moet u xscl=0 en/of yscl=0 instellen. Kleine
waarden voor
xres verbeteren de grafische resolutie maar kunnen de plotsnelheid
verminderen.
De waarden veranderen
De waarden veranderenDe waarden veranderen
De waarden veranderen
In de Window Editor gaat u als volgt te werk.
1. Verplaats de cursor om de waarde te markeren die u wilt veranderen.
2. Voer één van de volgende handelingen uit:
Typ een waarde of uitdrukking. De oude waarde wordt gewist wanneer u begint
te typen.
– of –
Druk op M om de oude waarde te wissen en typ vervolgens de nieuwe
waarde.
– of –
Druk op A of op B om de markering te verwijderen en bewerk de waarde.
xres Instelling van de pixelresolutie (1 tot 10) voor grafieken van
functies. De standaardinstelling is 2.
Bij de instelling 1 worden de functies uitgewerkt en
getekend op iedere pixel langs de x-as.
Bij de instelling 10 worden de functies uitgewerkt en
getekend op iedere tiende pixel langs de x-as.
Variabele Omschrijving
Grafieken van functies 352
Waarden worden meteen opgeslagen wanneer u ze typt, u hoeft niet op ¸ te
drukken. Wanneer u op ¸ drukt, verspringt de cursor naar de volgende
venstervariabele. Als u een uitdrukking typt, wordt deze uitgewerkt wanneer u de cursor
naar een ander venster verplaatst, of wanneer u de Window Editor verlaat.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
Het is ook mogelijk waarden direct onder venstervariabelen op te slaan in het
basisscherm of in een programma. Zie “Variabele waarden opslaan en opvragen” in
Werken met de rekenmachine.
De grafische opmaak veranderen
De grafische opmaak veranderenDe grafische opmaak veranderen
De grafische opmaak veranderen
U kunt de grafische opmaak instellen voor het weergeven of verbergen van referentie-
elementen zoals de assen, een rooster, en de coördinaten van de cursor. De
verschillende modi voor het plotten van functies, zoals function, parametric, polar, etc.,
beschikken over hun eigen, onafhankelijke set van grafische weergaven.
Grafische opmaak-instellingen weergeven
Grafische opmaak-instellingen weergevenGrafische opmaak-instellingen weergeven
Grafische opmaak-instellingen weergeven
In de Y= Editor, de Window Editor of het scherm Graph drukt u op ƒ en kiest u
9:Format.
Het dialoogvenster GRAPH FORMATS
toont de actieve instellingen.
Om het venster te verlaten zonder een
verandering aan te brengen, drukt u op
N.
Grafieken van functies 353
Het is ook mogelijk het dialoogvenster GRAPH FORMATS weer te geven in de Y=
Editor, Window Editor of in het scherm Graph. Druk op:
@8Í
H8
F
Om de schaalaanduidingen uit te schakelen moet u het weergavevenster zo definiëren
dat
xscl en/of yscl = 0.
Instellingen veranderen
Instellingen veranderenInstellingen veranderen
Instellingen veranderen
In het dialoogvenster GRAPH FORMATS.
Opmaak Omschrijving
Coordinates Toont de cursorcoördinaten in het rechthoekige
assenstelsel (RECT), of als poolcoördinaten (POLAR) of
verbergt (OFF) de coördinaten.
Graph Order Plot functies één voor één (SEQ) of tegelijk (SIMUL). Niet
beschikbaar wanneer Discontinuïteitsdetectie is ingesteld
op ON.
Grid Toont (ON) of verbergt (OFF) roosterpunten die
corresponderen met de schaalaanduidingen op de assen.
Axes Toont (ON) of verbergt (OFF) de x- en y-as.
Leading Cursor Toont (ON) of verbergt (OFF) een referentiecursor die de
functies volgt terwijl ze worden geplot.
Labels Toont (ON) of verbergt (OFF) labels van de x- en y-as.
Discontinuïteits-
detectie
Elimineert valse asymptoten en verbindingen bij een
sprong vanwege discontinuïteit (ON) of staat deze toe
(OFF) .
Grafieken van functies 354
1. Verplaats de cursor om de opmaakinstelling te markeren.
2. Druk op B om een menu met geldige instellingen voor de betreffende opmaak weer
te geven.
3. Kies een instelling door:
De cursor te verplaatsen om zo de instelling te markeren en op ¸ te
drukken.
– of –
Op het nummer van die instelling te drukken.
4. Nadat u alle gewenste opmaakinstellingen hebt veranderd, drukt u op ¸ om de
veranderingen op te slaan en het dialoogvenster
GRAPH FORMATS te sluiten.
Opmerking: om een menu te sluiten of het dialoogvenster te verlaten zonder
wijzigingen op te slaan, drukt u op N in plaats van op ¸.
De geselecteerde functies plotten
De geselecteerde functies plottenDe geselecteerde functies plotten
De geselecteerde functies plotten
Wanneer u klaar bent om de geselecteerde functies te plotten, opent u het scherm
Graph. Dit scherm gebruikt de weergavestijl en het weergavevenster die u eerder
gedefinieerd heeft.
Het scherm Graph weergeven
Het scherm Graph weergevenHet scherm Graph weergeven
Het scherm Graph weergeven
Druk op 8 %. De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator plot
automatisch de geselecteerde functies.
Grafieken van functies 355
Indien u een Zoom instructie kiest in de Y= Editor of de Window Editor, zal de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 automatisch het scherm Graph weergeven.
Het plotten onderbreken
Het plotten onderbrekenHet plotten onderbreken
Het plotten onderbreken
Terwijl de grafiek getekend wordt, kunt u:
Het plotten tijdelijk onderbreken door op ¸ te drukken. (De aanduiding
PAUSE
komt op de plaats van
BUSY.) Om weer door te gaan, drukt u opnieuw op ¸.
Het tekenen afbreken door op ´ te drukken. Om weer opnieuw met plotten te
beginnen, drukt u op (
ReGraph).
Als u het weergavevenster moet veranderen
Als u het weergavevenster moet veranderenAls u het weergavevenster moet veranderen
Als u het weergavevenster moet veranderen
Afhankelijk van de verschillende instellingen kan het zijn dat een grafiek zo getekend
wordt dat hij te klein of te groot is of te veel aan één kant van het scherm terecht komt.
Om dit te corrigeren kunt u het volgende doen.
Definieer het weergavevenster opnieuw met andere begrenzingen.
Gebruik een
Zoom instructie.
De aanduiding BUSY geeft aan
dat de grafiek wordt geplot.
Grafieken van functies 356
Smart Graph
Smart GraphSmart Graph
Smart Graph
Wanneer u het scherm Graph weergeeft, toont de functie Smart Graph onmiddellijk de
inhoud van het vorige scherm, mits er niets is veranderd dat het opnieuw tekenen van de
grafiek nodig maakt.
Smart Graph actualiseert het venster en tekent de grafiek alleen opnieuw in de volgende
gevallen.
Als u een modusinstelling, die invloed heeft op de grafische weergave, een grafisch
attribuut van een functie, een venstervariabele of een grafische opmaak heeft
veranderd.
Als u een functie of statistisch plot heeft geselecteerd of gedeselecteerd. (Als u
alleen een nieuwe functie selecteert, voegt Smart Graph die functie aan het scherm
Graph toe.)
Als u de definitie van een geselecteerde functie of de waarde van een variabele in
een geselecteerde functie heeft veranderd.
Als u een getekend object heeft gewist.
Als u een definitie van een statistisch plot heeft gewijzigd.
Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare
Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare
Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare
cursor
cursorcursor
cursor
Om de coördinaten van een willekeurige positie op het scherm Graph weer te geven,
gebruikt u de vrij beweegbare cursor. U kunt de cursor naar elke pixel op het scherm
verplaatsen; de positie van de cursor is niet beperkt tot een pixel op de grafiek van een
geplotte functie.
Grafieken van functies 357
Vrij beweegbare cursor
Vrij beweegbare cursorVrij beweegbare cursor
Vrij beweegbare cursor
Wanneer u het scherm Graph de eerste keer opent, ziet u geen cursor. Om de cursor
weer te geven, drukt u op een cursorknoppijl. De cursor beweegt vanuit het midden van
het scherm en zijn coördinaten worden weergegeven.
Indien er op uw scherm geen coördinaten worden weergegeven, moet u de grafische
opmaak (8 Í) zo instellen dat
Coordinates = RECT of POLAR. Druk op:
@8Í
H8
F
Opmerking:
om de cursor en zijn coördinaten tijdelijk te verbergen, drukt u op M,
N, of ¸. De volgende keer dat u de cursor verplaatst, beweegt hij zich vanuit de
positie waar hij het laatst stond.
Wanneer u de cursor verplaatst naar een pixel die “op” de functie lijkt te liggen, kan het
zijn dat deze dicht bij de functie ligt, en niet precies erop.
U wilt de vrij beweegbare
cursor verplaatsen: Druk op:
Naar de volgende pixel Een cursorknoppijl voor elke willekeurige
richting.
In stappen van 10 pixels tegelijk
2 en vervolgens op de cursorknop.
y1(x)=x
2
De “c” geeft aan dat dit de coördinaten van de
cursor zijn. De waarden worden opgeslagen in de
systeemvariabelen xc en yc. Rechthoekige
coördinaten gebruiken xc en yc. Poolcoördinaten
rc en qc.
Grafieken van functies 358
Voor een grotere nauwkeurigheid:
Gebruik
Trace, dat op de volgende pagina wordt beschreven, om de coördinaten van
punten op de grafiek weer te geven.
Gebruik een
Zoom instructie om in te zoomen op een gedeelte van de grafiek.
Een functie volgen
Een functie volgenEen functie volgen
Een functie volgen
Om de exacte coördinaten van een punt op de grafiek van een functie weer te geven,
kunt u
Trace gebruiken. In tegenstelling tot de vrij beweegbare cursor, beweegt de
volgcursor zich alleen over de punten van de grafiek van een functie.
Beginnen met volgen
Beginnen met volgenBeginnen met volgen
Beginnen met volgen
Druk op op het scherm Graph.
De volgcursor verschijnt op de grafiek van een functie, op de middelste x-waarde op het
scherm. De coördinaten van de cursor worden onderin het scherm weergegeven.
De coördinaten van de cursor
zijn die van het midden van
de pixel, niet van een punt
van de grafiek.
Grafieken van functies 359
Indien er meerdere functies zijn afgebeeld, verschijnt de volgcursor op de grafiek van de
functie met het laagste nummer die in de Y= Editor
geselecteerd is. Het functienummer
wordt rechts bovenin het scherm getoond.
Als er statistische plots zijn getekend, verschijnt de volgcursor op het plot met het
laagste nummer.
De cursor verplaatsen over de grafiek van een functie
De cursor verplaatsen over de grafiek van een functieDe cursor verplaatsen over de grafiek van een functie
De cursor verplaatsen over de grafiek van een functie
Opmerking: als u een x-waarde invoert, moet deze tussen xmin en xmax liggen.
De volgcursor beweegt alleen van het ene punt naar het andere over de grafiek van de
functie, niet van pixel naar pixel.
Om de volgcursor te verplaatsen: Handeling:
Naar het vorige of naar het volgende
geplotte punt
Druk op
A of op B.
Over ongeveer 5 geplotte punten
(het kunnen er meer of minder dan 5
zijn, afhankelijk van de venstervariabele
xres)
Druk op
2 A of op 2B.
Naar een punt met een specifieke
x-waarde op de grafiek van een functie
Typ de x-waarde en druk
op ¸.
Grafieken van functies 360
Als uw scherm geen coördinaten toont, moet u de grafische opmaak zo instellen dat
Coordinates = RECT of POLAR. Druk op:
@8Í
H8
F
Elke weergegeven y-waarde wordt berekend, uitgaande van de x-waarde; dat wil
zeggen
y=yn(x). Indien de functie op een bepaalde x-waarde niet gedefinieerd is, wordt
de y-waarde blanco gelaten.
U kunt doorgaan met het volgen van een functie die boven of onder het venster uit gaat.
U kunt de cursor niet zien wanneer deze in een gebied “buiten het scherm” beweegt,
maar de weergegeven coördinatenwaarden zijn wel de correcte waarden.
Opmerking: gebruik QuickCenter, beschreven op de volgende pagina, om een functie te
volgen die boven of onder het venster uit gaat.
Van functie naar functie verspringen
Van functie naar functie verspringenVan functie naar functie verspringen
Van functie naar functie verspringen
Druk op C of op D om te verspringen naar de grafiek van de vorige of de volgende
geselecteerde functie voor dezelfde
x-waarde. Het nieuwe functienummer wordt op het
scherm getoond.
Volgcoördinaten zijn die van
een punt van de grafiek van de
functie, niet die van de pixel.
Nummer van de functie die gevolgd
wordt. Bijvoorbeeld: y3(x).
Grafieken van functies 361
De aanduiding “vorige of volgende” is gebaseerd op de volgorde van de geselecteerde
functies in de Y= Editor, niet op de manier waarop de functies zijn geplot.
Automatische panning
Automatische panningAutomatische panning
Automatische panning
Alsu een functie tot buiten de rechter- of linkerrand van het scherm volgt, verschuift het
weergavevenster automatisch naar rechts of links. Het duurt even voordat het nieuwe
deel van de grafiek is getekend. Dit procédé noemt men “pannen”.
Na een automatische panning, gaat de cursor door met het volgen van de kromme.
Opmerking: automatische panning werkt niet als er statistische plots worden
weergegeven of als er voor een functie een weergavestijl met arcering wordt gebruikt.
Vóór automatische panning
Na automatische panning
Grafieken van functies 362
Het gebruik van QuickCenter
Het gebruik van QuickCenterHet gebruik van QuickCenter
Het gebruik van QuickCenter
Indien u de grafiek van een functie tot buiten de onderkant of bovenkant van het
weergavevenster volgt, kunt u op ¸ drukken om het centrum van het
weergavevenster te verplaatsen naar de positie van de cursor.
Na QuickCenter, stopt de cursor met volgen. Als u door wilt gaan met volgen, moet u op
drukken.
Wanneer u aan het volgen bent, kunt u op elk moment gebruik maken van QuickCenter,
zelfs wanneer de cursor nog steeds op het scherm staat.
Stoppen met volgen
Stoppen met volgenStoppen met volgen
Stoppen met volgen
Als u wilt stoppen met het volgen van een grafiek, drukt u op N.
De volgfunctie wordt ook afgebroken wanneer u een ander toepassingsscherm opent,
zoals bijvoorbeeld de Y= Editor. Wanneer u teruggaat naar het scherm Graph en op
drukt om een grafiek te volgen:
Verschijnt de cursor op de middelste x-waarde als het scherm opnieuw getekend is
door Smart Graph.
Vóór gebruik van QuickCenter
Na gebruik van QuickCenter
Grafieken van functies 363
Verschijnt de cursor op zijn vorige positie (waar hij stond voordat u de andere
toepassing opende) indien Smart Graph het scherm niet opnieuw heeft getekend.
Zoom-opties gebruiken om een grafiek te
Zoom-opties gebruiken om een grafiek te Zoom-opties gebruiken om een grafiek te
Zoom-opties gebruiken om een grafiek te
onderzoeken
onderzoekenonderzoeken
onderzoeken
Het werkbalkmenu Zoom beschikt over verschillende opties waarmee u het
weergavevenster kunt aanpassen. U kunt een weergavevenster ook opslaan om het
later te gebruiken.
Overzicht van het menu Zoom
Overzicht van het menu Zoom Overzicht van het menu Zoom
Overzicht van het menu Zoom
Druk op in de Y= Editor, Window Editor, of het scherm Graph.
Opmerking: als u een Zoom-optie kiest in de Y=Editor of Window Editor, geeft de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator automatisch het scherm Graph weer.
De procedures voor het gebruik van
ZoomBox, ZoomIn, ZoomOut, ZoomStd,
Memory, en SetFactors worden verderop in dit
deel beschreven.
Zie voor meer informatie over de andere
opties de module Technische naslag.
Zoom optie Omschrijving
ZoomBox Hiermee kunt u een rechthoek tekenen en op deze
rechthoek inzoomen.
Grafieken van functies 364
ZoomIn,
ZoomOut
Hiermee kunt u een punt kiezen en in- en uitzoomen met
de factor die is vastgelegd in SetFactors.
ZoomDec
Stelt
@x en @y in op .1, en centreert de oorsprong.
ZoomSqr Past de venstervariabelen aan, zodat een vierkant of een
cirkel in de juiste verhoudingen wordt getoond (en niet als
een rechthoek of ellips).
ZoomStd Stelt de venstervariabelen in op de standaardinstellingen.
xmin =
L10 ymin = L10 xres = 2
xmax = 10 ymax = 10
xscl = 1 yscl = 1
ZoomTrig Stelt de venstervariabelen in op voorgeprogrammeerde
waarden die vaak geschikt zijn voor het afbeelden van
goniometrische functies. Centreert de oorsprong en voert
de volgende instelling uit:
@x = p/24 (.130899... radialen ymin = L4
of 7.5 graden) ymax = 4
xscl =
p/2 (1.570796... radialen yscl = 0.5
of 90 graden)
ZoomInt Hiermee kunt een u een nieuw middelpunt instellen.
Vervolgens worden
Dx en Dy ingesteld op 1 en xscl en yscl
op 10.
ZoomData Past de venstervariabelen aan zodat alle geselecteerde
statistische plots weergegeven kunnen worden.
ZoomFit Past het weergavevenster aan voor weergave van het
volledige bereik van de waarden van de afhankelijke
variabelen voor de geselecteerde functies. In de functie
modus worden hierdoor de actieve xmin en xmax
behouden en worden ymin en ymax aangepast.
Zoom optie Omschrijving
Grafieken van functies 365
@x en @y zijn de afstanden van het middelpunt van een pixel tot het middelpunt van de
volgende pixel.
Inzoomen met een Zoom-rechthoek
Inzoomen met een Zoom-rechthoekInzoomen met een Zoom-rechthoek
Inzoomen met een Zoom-rechthoek
1. In het menu
Zoom kiest u 1:ZoomBox.
Op het scherm verschijnt de vraag
1st Corner?
Memory Hiermee kunt u instellingen van venstervariabelen opslaan
voor een persoonlijk aangepast weergavevenster.
SetFactors Hier kunt u Zoom factoren voor ZoomIn en ZoomOut
instellen.
2. Verplaats de cursor naar één van de
hoeken van de rechthoek die u wilt
definiëren, en druk op ¸.
De cursor verandert in een klein
vierkantje, en op het scherm verschijnt de
vraag
2nd Corner?
Opmerking:
om de cursor over grotere
afstanden te verplaatsen gebruikt u
2B, 2D, etc.
Zoom optie Omschrijving
y1(x)=2øsin(x)
Grafieken van functies 366
In- en uitzoomen op een punt
In- en uitzoomen op een puntIn- en uitzoomen op een punt
In- en uitzoomen op een punt
3. Verplaats de cursor naar de schuin
tegenoverliggende hoek van de zoom-
rechthoek.
Wanneer u de cursor verplaatst, rekt de
rechthoek mee.
4. Wanneer u het gebied, waarop u wilt
inzoomen, heeft afgebakend, drukt u op
¸.
Het scherm Graph toont het ingezoomde
gebied. U kunt
ZoomBox verlaten door op
N te drukken voordat u op ¸ drukt.
1. In het
Zoom menu, kiest u 2:ZoomIn of
3:ZoomOut.
Er verschijnt een cursor, en op het
scherm verschijnt de vraag
New Center?
2. Verplaats de cursor naar het punt waarop
u wilt in- of uitzoomen en druk op ¸.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 past de
venstervariabelen aan overeenkomstig de
zoom-factoren die zijn ingesteld in
SetFactors.
Grafieken van functies 367
•Voor ZoomIn, worden de x-variabelen gedeeld door xFact, en worden de
y variabelen gedeeld door
yFact.
xmin = xmin/xFact , etc.
•Voor
ZoomOut, worden de x-variabelen vermenigvuldigd met xFact, en de y -
variabelen met
yFact.
new
xmin = xmin ù xFact , etc.
Zoom-factoren veranderen
Zoom-factoren veranderenZoom-factoren veranderen
Zoom-factoren veranderen
De Zoom-factoren bepalen de vergroting en de verkleining die worden toegepast bij
ZoomIn en ZoomOut.
1. In het
Zoom menu kiest u C:SetFactors om het dialoogvenster ZOOM FACTORS
weer te geven.
Opmerking: om het menu te sluiten zonder veranderingen op te slaan, drukt u op
N.
2. Markeer de waarde die u wilt veranderen met D en C. Ga dan als volgt te werk.
Typ de nieuwe waarde. De oude waarde wordt automatisch gewist wanneer u
begint te typen.
– of –
Druk op A of op B om de markering te verwijderen en bewerk daarna de oude
waarde.
De Zoom-factoren moeten 1 zijn,
maar het hoeven geen gehele getallen
te zijn. De standaardinstelling is
4.
Grafieken van functies 368
3. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster heeft getypt moet u twee maal op ¸
drukken) om veranderingen op te slaan en het dialoogvenster te sluiten.
Een weergavevenster opslaan of opvragen
Een weergavevenster opslaan of opvragenEen weergavevenster opslaan of opvragen
Een weergavevenster opslaan of opvragen
Nadat u verschillende
Zoom-opties heeft gebruikt kan het voorkomen dat u terug wilt
keren naar een vorig weergavevenster, of dat u het actieve weergavevenster wilt
opslaan.
Opmerking: u kunt slechts één set venstervariabelen tegelijk opslaan. Wanneer u een
nieuwe set opslaat, wordt de oude set overschreven.
Het standaard weergavevenster herstellen
Het standaard weergavevenster herstellenHet standaard weergavevenster herstellen
Het standaard weergavevenster herstellen
Het is altijd mogelijk de venstervariabelen weer in te stellen op hun standaardwaarden.
1. In het menu
Zoom kiest u B:Memory
om het submenu daarvan weer te geven.
2. Kies de gewenste optie.
Selectie: Doel:
1:ZoomPrev Terugkeren naar het weergavevenster dat werd
weergegeven vóór de vorige zoom.
2:ZoomSto Het actieve weergavevenster opslaan. (De actieve
venstervariabele-waarden worden toegekend aan de
systeemvariabelen zxmin, zxmax, etc.)
3:ZoomRcl Het weergavevenster opvragen dat als laatste werd
opgeslagen met ZoomSto.
Grafieken van functies 369
In het Zoom menu kiest u 6:ZoomStd.
Math opties gebruiken om functies te analyseren
Math opties gebruiken om functies te analyserenMath opties gebruiken om functies te analyseren
Math opties gebruiken om functies te analyseren
Op het scherm Graph beschikt het werkbalkmenu Math over verschillende opties die
u helpen bij het analyseren van geplotte functies.
Overzicht van het menu Math
Overzicht van het menu MathOverzicht van het menu Math
Overzicht van het menu Math
Druk op
in het scherm Graph.
In het submenu Derivatives is alleen
dy/dx beschikbaar in de functie
modus. De andere afgeleiden zijn
beschikbaar voor andere grafische
modi (met parameters, met
poolcoördinaten, etc.).
Math optie Omschrijving
Value Berekent van een geselecteerde functie van de vorm y(x)
de y-waarde voor een gespecificeerde x-waarde.
Zero,
Minimum,
Maximum
Zoekt een nulpunt (snijpunt met de x-as), minimum of
maximum binnen een interval.
Intersection Zoekt het snijpunt van twee grafieken van functies.
Derivatives Zoekt de afgeleide (helling) in een punt.
Grafieken van functies 370
Opmerking: voor resultaten in het menu Math, worden de cursorcoördinaten opgeslagen
in de systeemvariabelen xc en yc (rc en qc als u poolcoördinaten gebruikt). Afgeleiden,
integralen, afstanden etc., worden toegekend aan de systeemvariabele sysMath.
De waarde van y(x) vinden voor een specifiek punt
De waarde van y(x) vinden voor een specifiek puntDe waarde van y(x) vinden voor een specifiek punt
De waarde van y(x) vinden voor een specifiek punt
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 1:Value.
f(x)dx Zoekt de benaderde numerieke integraal voor een interval.
Inflection Zoekt het buigpunt van een kromme; dit is het punt waar
zijn tweede afgeleide van teken wisselt (waar de kromme
van concaviteit wisselt).
Distance Tekent en meet een lijnstuk tussen twee punten op
dezelfde grafiek of op twee verschillende grafieken.
Tangent Tekent een raaklijn in een punt en geeft de vergelijking
daarvan.
Arc Zoekt de booglengte tussen twee punten langs een
kromme.
Shade Is afhankelijk van het aantal geplotte functies.
Indien slechts de grafiek van één functie is geplot, wordt
het gebied van de grafiek boven of onder de x-as
gearceerd.
Indien er grafieken van twee of meer functies zijn geplot,
wordt het gebied tussen twee grafieken binnen een
interval gearceerd.
Math optie Omschrijving
Grafieken van functies 371
2. Typ de x-waarde, dit moet een reële waarde zijn tussen xmin en xmax. De waarde
mag een uitdrukking zijn.
4. Druk op D of op C om de cursor te laten verspringen tussen de grafieken van
functies op de ingevoerde
x-waarde. De bijbehorende y-waarde wordt
weergegeven.
Als u op A of op B drukt, verschijnt de vrij beweegbare cursor. Het kan zijn dat u er
niet in slaagt hem terug naar de ingevoerde x-waarde te brengen.
U kunt ook functiecoördinaten weergeven door de functie te volgen (), een x-waarde
in te typen en op ¸ te drukken.
Een nulpunt, minimum of maximum zoeken binnen een interval
Een nulpunt, minimum of maximum zoeken binnen een intervalEen nulpunt, minimum of maximum zoeken binnen een interval
Een nulpunt, minimum of maximum zoeken binnen een interval
1. Op het scherm
Graph drukt u en kiest u 2:Zero, 3:Minimum, of 4:Maximum.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
Opmerking: het typen van x-waarden is een snelle manier om grenzen in te stellen.
3. Bepaal de ondergrens voor x. Gebruik A en B om de cursor te verplaatsen naar de
ondergrens of typ de x-aarde.
3. Druk op ¸.
De cursor verspringt naar het punt met
die x-waarde op de grafiek van de eerste
functie die is geselecteerd in de Y= Editor,
en de coördinaten ervan worden
weergegeven.
y1(x)=1.25x ù cos(x)
Grafieken van functies 372
4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
Het snijpunt van twee grafieken binnen een interval zoeken
Het snijpunt van twee grafieken binnen een interval zoekenHet snijpunt van twee grafieken binnen een interval zoeken
Het snijpunt van twee grafieken binnen een interval zoeken
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 5:Intersection.
2. Selecteer de eerste functie. Gebruik hiervoor zo nodig D of C en druk op ¸. De
cursor verspringt naar de volgende grafiek.
3. Selecteer de tweede functie en druk op ¸.
4. Bepaal de ondergrens voor x. Gebruik A en B om de cursor naar de ondergrens te
verplaatsen of typ de gewenste x-waarde.
5. Druk op Enter. De ondergrens wordt gemarkeerd met een B bovenin het scherm.
5. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
De cursor verspringt naar de oplossing en
de coördinaten hiervan worden
weergegeven.
6. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
De cursor verspringt naar het snijpunt en
de coördinaten hiervan worden
weergegeven.
y2(x)=2xN7
Grafieken van functies 373
De afgeleide (helling) in een punt zoeken
De afgeleide (helling) in een punt zoekenDe afgeleide (helling) in een punt zoeken
De afgeleide (helling) in een punt zoeken
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 6:Derivatives. Kies vervolgens 1:dy/dx
in het submenu.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
De numerieke integraal op een interval zoeken
De numerieke integraal op een interval zoekenDe numerieke integraal op een interval zoeken
De numerieke integraal op een interval zoeken
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 7:f(x)dx.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
Opmerking: het typen van x-waarden is een snelle manier om de grenzen in te
stellen.
3. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de ondergrens met A en B
of typ de x-waarde.
3. Bepaal het punt waar de afgeleide moet
worden berekend. Verplaats de cursor
naar het punt of typ de x-waarde.
4. Druk op ¸.
De waarde van de afgeleide in het
betreffende punt wordt getoond.
Grafieken van functies 374
4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
Opmerking: om het gearceerde gebied te wissen drukt u op (ReGraph).
Een buigpunt zoeken binnen een interval
Een buigpunt zoeken binnen een intervalEen buigpunt zoeken binnen een interval
Een buigpunt zoeken binnen een interval
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 8:Inflection.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te kiezen.
3. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de ondergrens met A en B
of typ de x-waarde.
4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
De afstand tussen twee punten zoeken
De afstand tussen twee punten zoekenDe afstand tussen twee punten zoeken
De afstand tussen twee punten zoeken
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u 9:Distance.
5. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
Het interval wordt gearceerd en de
benaderende numerieke integraal wordt
getoond.
5. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
De cursor verspringt naar het buigpunt
(als dat er is) binnen het interval en de
coördinaten van het buigpunt worden
getoond.
Grafieken van functies 375
2. Gebruik zo nodig D en C om de functie voor het eerste punt te selecteren.
3. Bepaal het eerste punt. Verplaats de cursor naar het punt met A of B of typ de x-
waarde.
4. Druk op ¸. Het punt wordt aangegeven met een
+.
5. Indien het tweede punt zich op de grafiek van een andere functie bevindt, gebruikt u
D en C om de grafiek te selecteren.
6. Bepaal het tweede punt. (Indien u de cursor gebruikt om het punt te bepalen, wordt
een lijn getrokken terwijl u de cursor beweegt.)
Een raaklijn tekenen
Een raaklijn tekenenEen raaklijn tekenen
Een raaklijn tekenen
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u A:Tangent.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
Om een getekende raaklijn te wissen, drukt u op (
ReGraph).
7. Druk op ¸.
De afstand tussen de twee punten wordt
getoond, samen met de verbindingslijn.
3. Bepaal het raakpunt. Verplaats de cursor
naar het punt of typ de x-waarde.
4. Druk op ¸.
De raaklijn wordt getekend en zijn
vergelijking wordt getoond.
Grafieken van functies 376
Een booglengte berekenen
Een booglengte berekenenEen booglengte berekenen
Een booglengte berekenen
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u B:Arc.
2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
3. Bepaal het eerste punt. Verplaats de cursor met A of B of typ de x-waarde.
4. Druk op ¸. Het eerste punt wordt aangegeven met een
+.
Het gebied tussen een functie en de x-as arceren
Het gebied tussen een functie en de x-as arcerenHet gebied tussen een functie en de x-as arceren
Het gebied tussen een functie en de x-as arceren
U moet slechts één grafiek in beeld hebben. Indien u twee of meer grafieken heeft,
arceert u met Shade het gebied tussen de twee grafieken.
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u C:Shade. Op het scherm verschijnt de
vraag
Above X axis?
2. Kies één van de volgende mogelijkheden. Om het gebied te arceren drukt u op:
¸ voor arcering boven de x-as.
N voor arcering onder de x-as drukt u op:
@ j
N
H N
5. Bepaal het tweede punt en druk op ¸.
Een
+ geeft het tweede punt aan en de
booglengte wordt getoond.
Grafieken van functies 377
3. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de ondergrens met A en B
of typ de x-waarde.
Opmerking: indien u niet op A of B drukt of een x-waarde typt wanneer u de onder-
en bovengrens bepaalt, zullen
xmin en xmax gebruikt worden als respectievelijk de
onder- en bovengrens.
4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
Het gebied tussen de grafieken van twee functies binnen een interval
arceren
arcerenarceren
arceren
U moet tenminste twee grafieken hebben geplot. Als u slechts één grafiek hebt, arceert
u met Shade het gebied tussen de grafiek en de x-as.
1. Op het scherm
Graph drukt u op en kiest u C:Shade. Op het scherm verschijnt de
vraag
Above?
2. Gebruik zo nodig D of C om een functie te selecteren. (Arcering vindt plaats boven
de grafiek van deze functie.)
3. Druk op ¸. De cursor springt naar de volgende geplotte functie, en op het
scherm verschijnt de vraag
Below?
4. Gebruik zo nodig D of C om een andere functie te selecteren. (Arcering vindt plaats
onder de grafiek van deze functie.)
5. Druk op ¸.
5. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
Het begrensde gebied wordt gearceerd.
Om het gearceerde gebied te wissen
drukt u op (
ReGraph).
Grafieken van functies 378
6. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de ondergrens met A en B
of typ de x-waarde.
Opmerking: indien u niet op A of B drukt of een x-waarde typt wanneer u de onder-
en bovengrens bepaalt, zullen
xmin en xmax gebruikt worden als respectievelijk de
onder- en bovengrens.
7. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4 bovenin het scherm.
8. Bepaal de bovengrens en druk op ¸.
Het begrensde gebied wordt gearceerd.
Om het gearceerde gebied te wissen,
drukt u op (
ReGraph).
Onder de
functie
Boven de
functie
Grafieken in poolcoördinaten 379
Grafieken in poolcoördinaten
Grafieken in poolcoördinatenGrafieken in poolcoördinaten
Grafieken in poolcoördinaten
Overzicht van stappen bij het plotten van
Overzicht van stappen bij het plotten van Overzicht van stappen bij het plotten van
Overzicht van stappen bij het plotten van
vergelijkingen in poolcoördinaten
vergelijkingen in poolcoördinatenvergelijkingen in poolcoördinaten
vergelijkingen in poolcoördinaten
Om vergelijkingen in poolcoördinaten te plotten, gebruikt u dezelfde stappen als voor het
tekenen van de grafiek van functies van de vorm
y(x), zoals is beschreven in Grafieken
van functies. De verschillen die gelden voor het plotten van vergelijkingen in
poolcoördinaten worden op de nu volgende pagina’s beschreven.
Vergelijkingen in poolcoördinaten plotten
Vergelijkingen in poolcoördinaten plottenVergelijkingen in poolcoördinaten plotten
Vergelijkingen in poolcoördinaten plotten
1. Stel de modus
Graph (3) in op POLAR.
Stel zonodig eveneens de modus
Angle
in.
2. Definieer de vergelijkingen in
poolcoördinaten in de Y= Editor (8#).
3. Kies met () welke gedefinieerde
vergelijkingen u wilt plotten.
Opmerking: om eventuele statistische
plots uit te schakelen, drukt u op
5 of
u gebruikt
om ze te deselecteren.
Grafieken in poolcoördinaten 380
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
In het scherm Graph kunt u:
4. Stel de weergavestijl in voor een
vergelijking.
@2 ˆ
Dit is facultatief. Bij meerdere
vergelijkingen helpt dit om de een visueel
van de ander te onderscheiden.
5. Definieer het weergavevenster
(8$).
Zoom wijzigt ook het
weergavevenster.
6. Wijzig zonodig de grafische opmaak.
ƒ
9
– of –
@8 Í
H8
F
7. Plot de geselecteerde vergelijkingen
(8%).
Grafieken in poolcoördinaten 381
De coördinaten van een willekeurige pixel weergeven met behulp van de vrij
beweegbare cursor of die van een punt op de grafiek weergeven door die grafiek te
volgen.
Het werkbalkmenu
Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de grafiek.
Het werkbalkmenu
Math gebruiken om afgeleiden, raaklijnen etc. te zoeken.
Sommige menu-opties zijn niet beschikbaar voor grafieken in poolcoördinaten.
Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en
Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en
Verschillen tussen grafieken in poolcoördinaten en
grafieken van functies
grafieken van functiesgrafieken van functies
grafieken van functies
In deze module wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies
van de vorm
y(x) tekent, zoals is beschreven in Grafieken van functies. In dit deel
worden de verschillen tussen deze grafieken en grafieken in poolcoördinaten
beschreven.
De modus graph instellen
De modus graph instellenDe modus graph instellen
De modus graph instellen
Gebruik 3 om
Graph = POLAR in te stellen, voordat u vergelijkingen definieert of
venstervariabelen instelt. Met de Y= Editor en de Window Editor kunt u alleen informatie
invoeren voor de actuele
Graph modusinstelling.
U moet eveneens de modus
Angle instellen op de eenheden (RADIAN of DEGREE) die
u wilt gebruiken voor q.
Grafieken in poolcoördinaten 382
Vergelijkingen in poolcoördinaten definiëren in de Y= Editor
Vergelijkingen in poolcoördinaten definiëren in de Y= EditorVergelijkingen in poolcoördinaten definiëren in de Y= Editor
Vergelijkingen in poolcoördinaten definiëren in de Y= Editor
U kunt de opdracht
Define van het basisscherm (zie de module Technische naslag)
gebruiken om functies en vergelijkingen voor iedere willekeurige grafische modus te
definiëren, onafhankelijk van de actuele modus.
De Y= Editor houdt een onafhankelijke functielijst bij voor elke instelling van de modus
Graph. Neem bijvoorbeeld het volgende aan:
In de grafische modus FUNCTION definieert u een aantal functies van de vorm
y(x).
U schakelt over naar de grafische modus POLAR en definieert een aantal
vergelijkingen van de vorm
r(q).
Als u teruggaat naar de grafische modus FUNCTION zijn uw functies van de vorm
y(x) nog steeds gedefinieerd in de Y= Editor. Wanneer u teruggaat naar de grafische
modus POLAR zijn uw vergelijkingen van de vorm
r(q) nog steeds gedefinieerd.
De weergavestijl instellen
De weergavestijl instellenDe weergavestijl instellen
De weergavestijl instellen
De stijlen
Above en Below zijn niet beschikbaar voor vergelijkingen in poolcoördinaten
en worden in het werkbalkmenu
Style van de Y= Editor grijs weergegeven.
U kunt vergelijkingen
in poolcoördinaten
van r1(q) tot en met
r99(
q) definiëren.
Grafieken in poolcoördinaten 383
Venstervariabelen
VenstervariabelenVenstervariabelen
Venstervariabelen
De Window Editor heeft een onafhankelijke verzameling van venstervariabelen voor
iedere instelling van de modus
Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijke
functielijsten heeft). Voor grafieken in poolcoördinaten worden de volgende
venstervariabelen gebruikt.
Opmerking: u kunt een negatieve qstep gebruiken. Als dit zo is, moet qmin groter zijn
dan q
max.
De standaardwaarden (wanneer u
6:ZoomStd kiest in het werkbalkmenu Zoom) zijn:
Variabele Omschrijving
qmin, qmax Kleinste en grootste q-waarden die voorkomen.
qstep Stapgrootte voor de q-waarde. Vergelijkingen in
poolcoördinaten worden uitgewerkt voor:
r(
qmin)
r(
qmin+qstep)
r(
qmin+2(qstep))
... niet hoger dan ...
r(
qmax)
xmin, xmax,
ymin, ymax
Begrenzingen van het weergavevenster.
xscl, yscl Afstand tussen schaalaanduidingen op de x- en y-as.
qmin = 0. xmin = L10. ymin = L10.
qmax = 2p
(6,2831853... radialen
of 360 graden)
xmax = 10. ymax = 10.
Grafieken in poolcoördinaten 384
Het kan nodig zijn om de standaardwaarden voor de q variabelen (qmin, qmax, qstep) te
veranderen, om ervoor te zorgen dat er genoeg punten worden geplot.
De grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellenDe grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellen
Om coördinaten weer te geven als
r en q waarden, gebruikt u:
ƒ
9
– of –
@8 Í
H8
F
om Coordinates = POLAR in te stellen. Indien Coordinates = RECT, zullen de
vergelijkingen in poolcoördinaten correct geplot worden, maar de coördinaten zullen
worden weergegeven als x en y.
Als u de grafiek van een vergelijking in poolcoördinaten volgt, wordt de q-coördinaat
weergeven, zelfs als
Coordinates = RECT.
Een grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoekenEen grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoeken
Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek in poolcoördinaten onderzoeken
met behulp van de volgende opties. Alle coördinaten worden weergegeven in
q
step = p/24
(0,1308996... radialen
of 7,5 graden)
xscl = 1. yscl = 1.
Grafieken in poolcoördinaten 385
rechthoekige vorm of in een vorm met poolcoördinaten, afhankelijk van de ingestelde
grafische opmaak.
Optie Voor grafieken in poolcoördinaten
Vrij
beweegbare
cursor
Werkt net zoals bij grafieken van functies.
[ Zoom
Werkt net zoals bij grafieken van functies, met de volgende
uitzonderingen:
Alleen de venstervariabelen voor x (xmin, xmax, xscl) en
y (ymin, ymax, yscl) worden beïnvloed.
•De
q-venstervariabelen (qmin, qmax, qstep) worden niet
beïnvloed tenzij u
6:ZoomStd kiest (dit bewerkstelligt de
instelling
qmin = 0, qmax = 2p, and qstep = p/24).
Trace Hiermee beweegt u de cursor één qstep tegelijk over de
grafiek.
Wanneer u begint met volgen, staat de cursor op de grafiek
van de eerste geselecteerde vergelijking, op
qmin.
QuickCenter geldt voor alle richtingen. Indien u de cursor
van het scherm af beweegt (boven of onder, links of rechts),
drukt u op
¸ om het weergavevenster zodanig te
verschuiven dat de cursor in het midden staat.
Automatische (horizontale) verschuiving (panning) is niet
beschikbaar. Indien u de cursor naar de rechter- of
linkerkant van het scherm beweegt, zal de TI-89 /
Voyage™ 200 het weergavevenster niet automatisch
pannen. U kunt echter gebruik maken van QuickCenter.
Grafieken in poolcoördinaten 386
Wanneer u aan het volgen bent is het ook mogelijk r(q) te berekenen door de q-waarde
in te typen en op ¸ te drukken.
Opmerking: wanneer u aan het volgen bent, kunt u op elk moment gebruik maken van
QuickCenter, zelfs wanneer de cursor nog steeds op het scherm staat.
Math
Voor grafieken in poolcoördinaten zijn alleen 1:Value,
6:Derivatives, 9:Distance, A:Tangent en B:Arc
beschikbaar. Deze opties zijn gebaseerd op
q-waarden.
Bijvoorbeeld:
1:Value toont de r-waarde (of x en y, afhankelijk van de
grafische opmaak) bij een gegeven
q-waarde.
6:Derivatives vindt dy/dx of dr/dq in een punt dat
gedefinieerd is voor een gegeven
q-waarde.
Optie Voor grafieken in poolcoördinaten
Parameterkrommen 387
Parameterkrommen
ParameterkrommenParameterkrommen
Parameterkrommen
Overzicht van stappen bij het plotten van
Overzicht van stappen bij het plotten van Overzicht van stappen bij het plotten van
Overzicht van stappen bij het plotten van
parametervoorstellingen
parametervoorstellingenparametervoorstellingen
parametervoorstellingen
Om parametervoorstellingen te plotten, gebruikt u dezelfde algemene stappen die
gebruikt worden voor functies van de vorm
y(x), zoals is beschreven in Grafieken van
functies. De verschillen die gelden voor het tekenen van parameterkrommen zijn op de
nu volgende pagina’s beschreven.
Parametervoorstellingen plotten
Parametervoorstellingen plottenParametervoorstellingen plotten
Parametervoorstellingen plotten
1. Stel de modus
Graph (3) in op
PARAMETRIC. Stel ook de modus Angle in
als dit nodig is.
2. Definieer x- en y-componenten in de
Y= Editor (8#).
3. Selecteer met () welke gedefinieerde
vergelijkingen u wilt plotten. Selecteer de
x- of y-component of beide.
Opmerking: om eventuele statistische
plots uit te schakelen, drukt u op
5 of
gebruikt u
om ze te deselecteren.
Parameterkrommen 388
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
In het scherm Graph kunt u:
4. Stel de weergavestijl in. U kunt de x- of de
y-component instellen.
@2 ˆ
Dit is facultatief. Bij meerdere functies
helpt dit om ze visueel van elkaar te
onderscheiden.
5. Definieer het weergavevenster
(8$).
Zoom verandert ook het
weergavevenster.
6. Verander de grafische opmaak, indien dit
nodig is.
ƒ
9
– of –
@8 Í
H8
F
7. Plot de geselecteerde
parametervoorstellingen (8%).
Parameterkrommen 389
De coördinaten van een willekeurige pixel weergeven met behulp van de vrij
beweegbare cursor of die van een punt op de kromme weergeven, door een
parameterkromme te volgen.
Het werkbalkmenu
Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de kromme.
Het werkbalkmenu
Math gebruiken om afgeleiden, raaklijnen etc. te zoeken.
Sommige menu-opties zijn niet beschikbaar voor parameterkrommen.
Verschillen tussen grafieken van
Verschillen tussen grafieken van Verschillen tussen grafieken van
Verschillen tussen grafieken van
parametervoorstellingen en grafieken van functies
parametervoorstellingen en grafieken van functiesparametervoorstellingen en grafieken van functies
parametervoorstellingen en grafieken van functies
In deze module wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies
van de vorm
y(x) tekent, zoals is beschreven in Grafieken van functies. In dit deel
worden de verschillen tussen deze grafieken en parameterkrommen beschreven.
De modus Graph instellen
De modus Graph instellenDe modus Graph instellen
De modus Graph instellen
Gebruik 3 om
Graph = PARAMETRIC in te stellen, voordat u parametervoorstellingen
definieert of venstervariabelen instelt. Met de Y= Editor en de Window Editor kunt u
alleen informatie invoeren voor de actuele instelling van de modus
Graph.
Parametervoorstellingen definiëren in de Y= Editor
Parametervoorstellingen definiëren in de Y= EditorParametervoorstellingen definiëren in de Y= Editor
Parametervoorstellingen definiëren in de Y= Editor
Om een parameterkromme te plotten, moet u zowel zijn x- als zijn y-component
definiëren. Als u slechts één component definieert, kan de kromme niet worden
Parameterkrommen 390
getekend. (U kunt echter afzonderlijke componenten gebruiken om automatisch een
tabel te genereren, zoals is beschreven in Tabellen.)
Let goed op wanneer u een impliciete vermenigvuldiging gebruikt met
t. Bijvoorbeeld:
Opmerking: als u t gebruikt, verzeker u er dan van dat een impliciete vermenigvuldiging
geldig is in uw situatie. u kunt de opdracht
Define van het basisscherm (zie de module
Technische naslag) gebruiken om functies en vergelijkingen voor iedere willekeurige
grafische modus te definiëren, onafhankelijk van de actieve modus.
De Y= Editor houdt een onafhankelijke functielijst bij voor elke instelling van de modus
Graph. Neem bijvoorbeeld het volgende aan:
Invoer In plaats van Reden
t
ùcos(60)
tcos(60) tcos wordt geïnterpreteerd als een door de
gebruiker gedefinieerde functie genaamd
tcos, niet als impliciete vermenigvuldiging.
In de meeste gevallen verwijst dit naar een
niet-bestaande functie. Daardoor geeft de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator simpelweg de
functienaam, niet een getal.
Voer x- en y-componenten in op
aparte regels.
U kunt xt1(t) tot xt99(t) en
yt1(t) tot yt99(t) definiëren.
Parameterkrommen 391
in de grafische modus FUNCTION definieert u een aantal functies van de vorm y(x).
U schakelt om naar de grafische modus PARAMETRIC en definieert een aantal x-
en y-componenten.
als u teruggaat naar de grafische modus FUNCTION zijn uw functies van de vorm
y(x) nog steeds gedefinieerd in de Y= Editor. Wanneer u teruggaat naar de grafische
modus PARAMETRIC zijn uw x- en y-componenten nog steeds gedefinieerd.
Parametervoorstellingen selecteren
Parametervoorstellingen selecterenParametervoorstellingen selecteren
Parametervoorstellingen selecteren
Om een parameterkromme te tekenen, selecteert u of zijn x- of y-component of beide.
Wanneer u een component invoert of bewerkt, is deze automatisch geselecteerd.
Het apart selecteren van x- en y-componenten kan handig zijn voor tabellen, zoals is
beschreven in Tabellen. Wanneer u meerdere parametervoorstellingen hebt, kunt u op
deze manier alle x-componenten of alle y-componenten selecteren en ze vergelijken.
De weergavestijl instellen
De weergavestijl instellenDe weergavestijl instellen
De weergavestijl instellen
U kunt de stijl voor de x- óf voor de y-component instellen. Als u de x-component
bijvoorbeeld instelt op
Dot, stelt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 de y-component
automatisch in op
Dot.
Opmerking: gebruik de stijlen Animate en Path voor interessante effecten bij de
beweging van een projectiel.
De stijlen
Above en Below zijn niet beschikbaar voor parametervoorstellingen en worden
in het werkbalkmenu
Style van de Y= Editor grijs weergegeven.
Parameterkrommen 392
Venstervariabelen
VenstervariabelenVenstervariabelen
Venstervariabelen
De Window Editor heeft een onafhankelijke verzameling van venstervariabelen voor
iedere modusinstelling
Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijk functielijsten heeft).
Voor parameterkrommen worden de volgende venstervariabelen gebruikt.
Opmerking: u kunt een negatieve tstep gebruiken. Als dit zo is, moet tmin groter zijn dan
tmax.
De standaardwaarden zijn (wanneer u
6:ZoomStd kiest in het werkbalkmenu Zoom):
Variabele Omschrijving
tmin, tmax Kleinste en grootste t-waarden om voor uit te werken.
tstep Stapgrootte voor de t-waarde. Parametervoorstellingen
worden uitgewerkt voor:
x(tmin) y(tmin)
x(tmin+tstep) y(tmin+tstep)
x(tmin+2(tstep)) y(tmin+2(tstep))
... niet hoger dan ... ... niet hoger dan ...
x(tmax) y(tmax)
xmin, xmax,
ymin, ymax
Begrenzingen van het weergavevenster.
xscl, yscl Afstand tussen schaalaanduidingen op de x- en y-as.
tmin = 0
xmin =
L10. ymin = L10.
tmax = 2p
(6,2831853... radialen
of 360 graden)
xmax = 10. ymax = 10.
tstep =
p/24
(,1308996... radialen
of 7,5 graden)
xscl = 1. yscl = 1.
Parameterkrommen 393
Het kan nodig zijn om de standaardwaarden voor de t-variabelen (tmin, tmax, tstep) te
veranderen, om ervoor te zorgen dat er voldoende punten worden geplot.
Een grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoekenEen grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoeken
Net als bij grafieken van functies, kunt u een parameterkromme onderzoeken met
behulp van de volgende opties.
Opmerking: wanneer u aan het volgen bent is het ook mogelijk x(t) en y(t) te berekenen
door hiervoor de
t-waarde in te typen en op ¸ te drukken. Wanneer u aan het volgen
bent, kunt u op elk moment gebruik maken van QuickCenter, zelfs wanneer de cursor
nog steeds op het scherm staat.
Optie Voor parametervoorstellingen:
Vrij beweegbare
cursor
Werkt net zoals bij grafieken van functies.
Zoom
Werkt net zoals bij grafieken van functies , met de
volgende uitzonderingen:
Alleen de venstervariabelen voor x (xmin, xmax, xscl)
en
y (ymin, ymax, yscl) worden beïnvloed.
•De
t-venstervariabelen (tmin, tmax, tstep) worden niet
beïnvloed tenzij u
6:ZoomStd kiest (dit bewerkstelligt
de instelling
tmin = 0, tmax = 2p, en tstep = p/24).
Parameterkrommen 394
Trace
Hiermee beweegt u de cursor één tstep tegelijk over de
kromme.
Wanneer u begint met volgen, staat de cursor op de
eerste geselecteerde parameterkromme, op
tmin.
QuickCenter geldt voor alle richtingen. Indien u de
cursor van het scherm af beweegt (boven of onder, links
of rechts), drukt u op
¸ om het weergavevenster
zodanig te verschuiven dat de cursor in het midden
staat.
Automatische (horizontale) verschuiving (panning) is
niet beschikbaar. Indien u de cursor naar de rechter- of
linkerkant van het scherm beweegt, zal de
TI-89
Titanium / Voyage™ 200 het weergavevenster niet
automatisch pannen. U kunt echter gebruik maken van
QuickCenter.
Math
Voor parameterkrommen zijn alleen 1:Value,
6:Derivatives, 9:Distance, A:Tangent en B:Arc
beschikbaar. Deze opties zijn gebaseerd op t-waarden.
Bijvoorbeeld:
1:Value toont x- en y-waarden voor een bepaalde t-
waarde.
6:Derivatives vindt dy/dx, dy/dt, of dx/dt in een punt
dat gedefinieerd is voor een bepaalde
t-waarde.
Optie Voor parametervoorstellingen:
Grafieken van rijen 395
Grafieken van rijen
Grafieken van rijenGrafieken van rijen
Grafieken van rijen
Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken
Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken
Overzicht van stappen bij het tekenen van grafieken
van rijen
van rijenvan rijen
van rijen
Om grafieken van rijen te tekenen, gebruikt u dezelfde stappen als voor grafieken van
functies van de vorm
y(x), zoals is beschreven in Grafieken van functies. De verschillen
worden beschreven op de volgende pagina’s.
Rijen plotten
Rijen plottenRijen plotten
Rijen plotten
1. Stel de modus
Graph (3) in op
SEQUENCE. Stel zonodig ook de modus
Angle in.
2. Definieer rijen en zo nodig beginwaarden
in de Y= Editor (8#).
3. Kies met () welke gedefinieerde rijen u
wilt plotten. Kies geen beginwaarden.
Opmerking: om statistische plots uit te
schakelen, drukt u op
5 of gebruikt u
om ze te deselecteren.
Grafieken van rijen 396
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
Vanuit het scherm Graph kunt u:
De coördinaten van een willekeurige pixel weergeven met behulp van de vrij
beweegbare cursor of die van een punt op de grafiek van een rij door die grafiek te
volgen.
4. Stel de weergavestijl in voor een rij.
@2 ˆ
De standaard stijl voor rijen is
Square.
5. Definieer het weergavevenster
(8$).
ã„
Zoom wijzigt ook het
weergavevenster.
6. Wijzig zonodig de grafische opmaak.
7. ,
9
— of —
@8Í
H8
F
8. Plot de geselecteerde rijen (8%).
Grafieken van rijen 397
Het werkbalkmenu Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de grafiek.
Het werkbalkmenu
Math gebruiken om de termen van een rij te berekenen.
Alleen
1:Value is beschikbaar voor rijen.
Rijen plotten met de assen ingesteld op
Time (standaardinstelling), Web, of Custom.
Opmerking: u kunt termen van een rij ook berekenen terwijl u aan het volgen bent. Voer
daarvoor de n-waarde direct in vanaf het toetsenbord.
Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken
Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken
Verschillen tussen grafieken van rijen en grafieken
van functies
van functiesvan functies
van functies
In deze module wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies
van de vorm
y(x) tekent, zoals is beschreven in Grafieken van functies. In dit deel worden de
verschillen tussen deze grafieken en grafieken van rijen beschreven.
De modus Graph instellen
De modus Graph instellenDe modus Graph instellen
De modus Graph instellen
Gebruik 3 om
Graph = SEQUENCE in te stellen voordat u rijen definieert of
venstervariabelen instelt. Met de Y= Editor en de Window Editor kunt u alleen informatie
invoeren voor de actuele instelling van de modus Graph.
Grafieken van rijen 398
Rijen definiëren in de Y= Editor
Rijen definiëren in de Y= EditorRijen definiëren in de Y= Editor
Rijen definiëren in de Y= Editor
Wanneer een rij meer dan één beginwaarde vereist, voer deze waarden dan in als een
lijst, ingesloten door accolades { } en gescheiden door komma’s. U moet een lijst
gebruiken om twee of meer beginwaarden in te voeren.
Als een rij een beginwaarde vereist en u voert er geen in, dan zult u een foutmelding
krijgen tijdens het plotten.
In de Y= Editor kunt u de assen kiezen die gebruikt worden om de rijen te plotten.
Alleen bij rijen kunt u, facultatief, verschillende assen kiezen voor de grafiek. TIME is de
standaardinstelling.
Assen Omschrijving
TIME Plot n op de x-as en u(n) op de y-as.
U kunt de rijen u1(n) tot u99(n) definiëren.
Gebruik ui alleen voor recursieve rijen die
één of meer beginwaarden vereisen.
Voer {1,0} in, hoewel {1 0} wordt
getoond in de lijst van de rij.
Grafieken van rijen 399
De Y= Editor houdt een onafhankelijke functielijst bij voor elke instelling van de modus
Graph. Neem bijvoorbeeld het volgende aan:
In de grafische modus FUNCTION definieert u een aantal functies van de vorm
y(x).
U schakelt over naar de grafische modus SEQUENCE en definieert een aantal rijen
u(n).
Als u teruggaat naar de grafische modus FUNCTION, zijn uw functies nog steeds
gedefinieerd in de Y= Editor. Wanneer u teruggaat naar de grafische modus
SEQUENCE zijn uw rijen nog steeds gedefinieerd.
Opmerking: u kunt de opdracht Define van het basisscherm (zie de module Technische
naslag) gebruiken om functies en vergelijkingen voor iedere willekeurige modus te
definiëren, onafhankelijk van de actieve modus.
Rijen selecteren
Rijen selecterenRijen selecteren
Rijen selecteren
Heeft u de assen TIME of WEB gekozen, dan plot de TI-89 / Voyage™ 200 alleen de
geselecteerde rijen. Indien u een rij heeft ingevoerd die een beginwaarde vereist, dan
moet u de overeenkomende ui waarde invoeren.
Opmerking: met de assen TIME en CUSTOM worden de termen van alle gedefinieerde
rijen berekend zelfs als ze niet geplot worden.
WEB
Plot u(n
N1) op de x-as en u(n) op de y-as.
CUSTOM Hiermee kunt u zelf de x- en y-as kiezen.
Assen Omschrijving
Grafieken van rijen 400
Als u een rij specificeert in de instelling custom, dan wordt, met de assen CUSTOM, de
rij geplot, ongeacht of deze wel of niet geselecteerd was.
De weergavestijl instellen
De weergavestijl instellenDe weergavestijl instellen
De weergavestijl instellen
Alleen de stijlen
Line, Dot, Square, en Thick zijn beschikbaar voor grafieken van rijen. Dot
en
Square markeren alleen die discrete gehele waarden (met toenames van een plotstep
per keer) waarop een rij is geplot.
Venstervariabelen
VenstervariabelenVenstervariabelen
Venstervariabelen
De Window Editor heeft een onafhankelijke lijst van venstervariabelen voor iedere
instelling van de modus Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijke functielijsten
heeft). Voor grafieken van rijen worden de volgende venstervariabelen gebruikt.
Variabele Omschrijving
nmin, nmax Kleinste en grootste n-waarden waarvoor termen moeten
worden berekend. Termen worden berekend voor:
u(nmin)
u(nmin+1)
u(nmin+2)
… niet verder dan …
u(nmax)
U kunt een rij selecteren.
U kunt niet zijn
beginwaarde selecteren.
Grafieken van rijen 401
Opmerking: zowel nmin als nmax moeten positieve gehele getallen zijn, hoewel nmin wel
nul kan zijn.
nmin, nmax, plotstrt en plotstep moeten gehele getallen 1 zijn. Als u geen
gehele getallen invoert, dan wordt het ingevoerde getal afgerond op een geheel getal.
De standaardwaarden zijn (wanneer u
6:ZoomStd kiest in het werkbalkmenu Zoom):
Het kan nodig zijn om de standaardwaarden voor n en de plot variabelen te veranderen
om ervoor te zorgen dat er genoeg punten worden geplot.
plotstrt Het nummer van de term die als eerste wordt geplot
(afhankelijk van de plotstep). Bijvoorbeeld, om te beginnen
met plotten bij de tweede term uit de rij moet u plotstrt = 2
instellen. De eerste term wordt berekend voor nmin maar
niet geplot.
plotstep Stapgrootte voor de aangroei van n, die uitsluitend gebruikt
wordt voor het plotten Deze waarde beïnvloedt de
berekeningen niet. Wanneer plotstep = 2, zal elke term van
de rij berekend worden, maar het plotten gebeurt om de
andere term.
xmin, xmax,
ymin, ymax
Grenzen van het weergavevenster
xscl, yscl Afstand tussen streepjes op de x- en de y-as.
nmin = 1.
nmax = 10.
plotstrt = 1.
plotstep = 1.
xmin =
L10.
xmax = 10.
xscl = 1.
ymin = L10.
ymax = 10.
yscl = 1.
Variabele Omschrijving
Grafieken van rijen 402
Om te zien hoe een plotstrt een grafiek beïnvloedt, kijkt u naar de onderstaande
voorbeelden van een recursieve rij.
Opmerking: beide grafieken gebruiken dezelfde venstervariabelen, met uitzondering van
de
plotstrt.
Met de assen TIME (bij assen in de Y= Editor) kunt u
plotstrt = 1 instellen en toch alleen
een bepaald gedeelte van de rij plotten. Definieer een weergavevenster dat alleen het
gebied toont zien van het coördinaatvlak dat u wilt tonen.
Deze grafiek is getekend vanaf de eerste term.
Deze grafiek is getekend vanaf de negende term.
U kunt het volgende instellen:
xmin = eerste n-waarde om te plotten
xmax = nmax (hoewel u andere waarden
kunt gebruiken)
ymin en ymax = verwachte waarden voor
de rij
plotStrt=1
plotStrt=9
plotStrt=1 nmax
Grafieken van rijen 403
De grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellenDe grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellen
De opmaak Graph Order is niet beschikbaar.
Met de assen TIME of CUSTOM worden meerdere rijen altijd gelijktijdig geplot.
Met de assen WEB worden meerdere rijen altijd opeenvolgend geplot.
Een grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoekenEen grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoeken
Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de
volgende opties. Alle getoonde coördinaten zijn rechthoekige coördinaten of
poolcoördinaten, afhankelijk van de instelling van de grafische opmaak.
Optie Voor grafieken van rijen:
Vrij beweegbare
cursor
Werkt net zoals bij grafieken van functies.
Zoom
Werkt net zoals bij grafieken van functies.
Alleen de venstervariabelen voor x (xmin, xmax, xscl)
en
y (ymin, ymax, yscl) worden beïnvloed.
De venstervariabelen voor
n en plot (nmin, nmax,
plotstrt, plotstep) worden niet beïnvloed, tenzij u
6:ZoomStd kiest (hiermee stelt u alle
venstervariabelen in op hun standaardinstelling).
Grafieken van rijen 404
Wanneer u aan het volgen bent kunt u een term berekenen door een waarde te typen
voor n en op ¸ te drukken. Wanneer u aan het volgen bent, kunt u op elk moment
gebruik maken van QuickCenter, zelfs wanneer de cursor nog op het scherm staat.
Trace
Trace werkt heel verschillend, afhankelijk van de
instelling van de assen TIME, CUSTOM, of WEB.
Met de assen TIME of CUSTOM verplaatst u de cursor
over de grafiek van de rij één plotstep tegelijk. Om de
cursor ongeveer tien geplotte punten tegelijk te
verplaatsen, drukt u op
2B of 2A.
- Wanneer u begint met volgen, staat de cursor op
de eerste geselecteerde rij, op de term waarvan
het nummer bepaald wordt door
plotstrt, zelfs als
dit buiten het weergavevenster valt.
- QuickCenter geldt voor alle richtingen. Indien u de
cursor van het scherm af beweegt (boven of onder,
links of rechts), drukt u op
¸ om het
weergavevenster zodanig te verschuiven dat de
cursor in het midden staat.
Met de assen WEB volgt de volgcursor het web en niet
de rij.
Math
Alleen 1:Value is beschikbaar voor grafieken van rijen.
Met de assen TIME en WEB wordt de waarde u(n)
(gerepresenteerd door
yc) weergegeven voor een
gegeven waarde n.
Met de assen CUSTOM, hangen de waarden die
corresponderen met x en y af van de assen die u kiest.
Optie Voor grafieken van rijen:
Grafieken van rijen 405
Assen instellen op Time, Web of Custom
Assen instellen op Time, Web of CustomAssen instellen op Time, Web of Custom
Assen instellen op Time, Web of Custom
Alleen voor rijen kunt u verschillende typen assen kiezen voor de grafiek. Verderop in
deze module worden voorbeelden van de verschillende typen gegeven.
Het weergeven van het dialoogvenster AXES
Het weergeven van het dialoogvenster AXESHet weergeven van het dialoogvenster AXES
Het weergeven van het dialoogvenster AXES
In de Y= Editor, Axes:
Afhankelijk van de actuele instelling van
de assen, kunnen bepaalde opties grijs
worden weergegeven.
Om het venster te verlaten zonder
veranderingen aan te brengen, drukt u op
N.
Optie Omschrijving
Axes TIME — Plot u(n) op de y-as en n op de x-as.
WEB — Plot u(n) op de y-as en u(n-1) op de x-as.
CUSTOM — Hiermee kunt u de x- en y-as kiezen.
Build Web Dit is alleen actief als Axes = WEB, hiermee wordt
aangegeven of een web handmatig (TRACE) of automatisch
(AUTO) getekend wordt.
X Axis
en
Y Axis
Dit is alleen actief als Axes = CUSTOM, hiermee kunt u de
waarde of rij kiezen om te plotten op de x- en y-as.
Grafieken van rijen 406
Om deze instellingen te veranderen, gebruikt u dezelfde procedure die u gebruikt om
andere typen dialoogvensters te veranderen, zoals het dialoogvenster MODE.
Het gebruik van web-grafieken
Het gebruik van web-grafiekenHet gebruik van web-grafieken
Het gebruik van web-grafieken
Een web-grafiek zet u(n) uit tegen u(nN1), zodat u het langetermijngedrag van een
recursieve rij kunt bestuderen.
De voorbeelden in dit deel laten ook zien hoe de beginwaarde het gedrag van een rij kan
beïnvloeden.
Geldige functies voor web-grafieken
Geldige functies voor web-grafiekenGeldige functies voor web-grafieken
Geldige functies voor web-grafieken
Indien een rij niet aan de volgende criteria voldoet, zal hij niet correct geplot worden op
de assen WEB. De rij:
Moet recursief zijn met slechts één recursieniveau;
u(nN1) maar niet u(nN2).
Kan niet direct naar n verwijzen.
Kan niet naar een andere rij verwijzen, behalve naar zichzelf.
Wanneer u het scherm graph weergeeft
Wanneer u het scherm graph weergeeftWanneer u het scherm graph weergeeft
Wanneer u het scherm graph weergeeft
Nadat u de assen WEB gekozen hebt en het scherm Graph hebt weergegeven, zal de
TI-89 / Voyage™ 200:
•Een
y=x referentielijn tekenen.
Grafieken van rijen 407
De geselecteerde rijen als functies plotten, met u(nN1) als de onafhankelijke
variabele. Dit zet een recursieve rij op effectieve wijze om in een niet-recursieve
vorm om deze te plotten.
Beschouw bijvoorbeeld de volgende rij: u1(n) = . De TI-89 / Voyage™ 200
tekent de y=x referentielijn en plot vervolgens
Het web tekenen
Het web tekenenHet web tekenen
Het web tekenen
Nadat de rij is geplot, kan het web handmatig of automatisch weergegeven worden, dit is
afhankelijk van hoe u
Build Web instelt in het dialoogvenster AXES.
Het web:
1. Begint op de
x-as bij de beginwaarde ui (als plotstrt = 1).
2. Beweegt verticaal (ofwel naar boven ofwel naar beneden) naar een waarde van de
rij.
Build Web = Het web wordt:
TRACE
Niet getekend totdat u op drukt. Het web wordt dan stap
voor stap getekend wanneer u de volgcursor verplaatst (u
moet een beginwaarde hebben voordat u Trace kunt
gebruiken).
Opmerking: met de assen WEB kunt u niet de grafiek van
de rij zelf volgen, zoals u in andere grafische modi wel kunt
doen.
AUTO
Automatisch getekend. Vervolgens kunt u op
drukken
om het web te volgen en zijn coördinaten weer te geven.
5 u1 n 1()
y 5 x=
Grafieken van rijen 408
3. Beweegt horizontaal naar de y=x referentielijn.
4. Herhaalt deze verticale en horizontale beweging totdat
n=nmax.
Opmerking: het web begint op plotstrt. De waarde van n wordt met 1 vermeerderd,
iedere keer als het web naar de rij gaat (de
plotstep wordt genegeerd).
Voorbeeld: convergentie
Voorbeeld: convergentieVoorbeeld: convergentie
Voorbeeld: convergentie
1. In de Y= Editor (8#) definieert u u1(n) = L .8u1(nN1) + 3.6. Stel de beginwaarde
in op ui1 = L4.
2. Stel
Axes = TIME in.
3. In de Window Editor (8$), stelt u de venstervariabelen in op
5. In de Y= Editor, stelt u
Axes = WEB in en Build Web = AUTO.
nmin=1
nmax=25
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=0
xmax=25
xscl=1
ymin=
L10
ymax=10
yscl=1
4. Plot de rij (8%).
Een rij gebruikt standaard de
weergavestijl
Square.
u(n)
n
Grafieken van rijen 409
6. Verander de venstervariabelen in de Window Editor.
8. Druk op . Drukt u op B, dan volgt de volgcursor het web. Het scherm geeft de
cursor-coördinaten nc, xc, en yc weer (waarbij xc en yc respectievelijk
u(nN1) en u(n)
representeren).
Wanneer u met het volgen grotere waarden van nc bereikt, zult u zien dat xc en yc het
convergentiepunt benaderen.
Opmerking: wanneer de nc-waarde verandert, staat de cursor op de rij; de volgende keer
als u op B drukt, blijft nc hetzelfde maar de cursor staat nu op de
y=x referentielijn.
nmin=1
nmax=25
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=
L10
xmax=10
xscl=1
ymin=L10
ymax=10
yscl=1
7. Plot de rij opnieuw.
Web-grafieken worden altijd
weergegeven als lijnen, ongeacht
de gekozen weergavestijl.
Opmerking: terwijl u aan het
volgen bent, kunt u de cursor naar
een n-waarde verplaatsen door de
waarde te typen en op ³ te
drukken.
u(nN1)
u(n)
y=
L.8x + 3.6
y=x
Grafieken van rijen 410
Voorbeeld: divergentie
Voorbeeld: divergentieVoorbeeld: divergentie
Voorbeeld: divergentie
1. In de Y= Editor (8#) definieert u u1(n) = 3.2u1(nN1) N .8(u1(nN1))
2
. Stel de
beginwaarde in op ui1 = 4.45
2. Druk op Stel
Axes = TIME in.
3. In de Window Editor (8$) stelt u de venstervariabelen als volgt in.
5. In de Y= Editor stelt u
Axes = WEB en Build Web = AUTO in.
6. In de Window Editor (8$) verandert u de venstervariabelen.
nmin=0
nmax=10
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=0
xmax=10
xscl=1
ymin=
L75
ymax=10
yscl=1
4. Plot de rij (8%).
Omdat de rij snel divergeert naar
grote negatieve waarden, wordt er
slechts een klein aantal punten
geplot.
nmin=0
nmax=10
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=
L10
xmax=10
xscl=1
ymin=L10
ymax=10
yscl=1
u(n)
n
Grafieken van rijen 411
Voorbeeld: oscillatie
Voorbeeld: oscillatieVoorbeeld: oscillatie
Voorbeeld: oscillatie
Dit voorbeeld laat zien hoe de beginwaarde een rij kan beïnvloeden.
1. In de Y= Editor (8#) gebruikt u dezelfde rij die gedefinieerd was in het
divergentie-voorbeeld: u1(n) = 3.2u1(nN1) N .8(u1(nN1))
2
. Stel de beginwaarde in op
ui1 = 0.5.
2. Druk op Stel
Axes = TIME in.
3. In de Window Editor (8$) stelt u de venstervariabelen als volgt in.
5. In de Y= Editor stelt u
Axes = WEB en Build Web = AUTO in.
7. Plot de rij opnieuw.
De web-grafiek laat zien hoe snel de rij
divergeert naar grote negatieve waarden.
nmin=1
nmax=100
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=0
xmax=100
xscl=10
ymin=0
ymax=5
yscl=1
4. Plot de rij (8%).
Opmerking: vergelijk deze grafiek met het
divergentie-voorbeeld. Dit is dezelfde rij
met een andere beginwaarde.
y=3.2xN.8x
u(n
N1
u(n)
y=x
u(n)
n
Grafieken van rijen 412
6. In de Window Editor (8$) verandert u de venstervariabelen in.
8. Druk op . Gebruik vervolgens B om het web te volgen.
Wanneer u grotere waarden van nc bereikt, merk dan op dat xc en yc oscilleren
tussen 2.05218 en 3.19782.
nmin=1
nmax=100
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=2.68
xmax=6.47
xscl=1
ymin=4.7
ymax=47
yscl=1
7. Plot de rij opnieuw.
Opmerking: het web beweegt zich naar
een baan die oscilleert tussen twee
stabiele punten
9. In de Window Editor, stelt u
plotstrt=50 in.
Plot vervolgens de rij opnieuw.
Opmerking: door de web-grafiek bij een
latere term te laten beginnen, wordt de
stabiele oscillatiebaan duidelijker
weergegeven.
y=3.2xN.8x
u(n
N1)
u(n)
y=x
Grafieken van rijen 413
Het gebruik van custom-plots
Het gebruik van custom-plotsHet gebruik van custom-plots
Het gebruik van custom-plots
Het gebruik van de assen CUSTOM geeft u veel flexibiliteit bij het plotten van rijen. Zoals
getoond wordt in het volgende voorbeeld, zijn de assen CUSTOM bij uitstek geschikt om
relaties tussen twee rijen weer te geven.
Voorbeeld: het prooi-roofdier model
Voorbeeld: het prooi-roofdier modelVoorbeeld: het prooi-roofdier model
Voorbeeld: het prooi-roofdier model
Door gebruik te maken van het prooi-roofdier model in de biologie, bepaalt u het aantal
konijnen en vossen dat de populatie in evenwicht houdt in een bepaalde regio.
R
= het aantal konijnen
M
= het groeitempo van de konijnen als er geen vossen zijn
(gebruik 0,05)
K
= het tempo waarin vossen konijnen kunnen doden
(gebruik 0,001)
W
= het aantal vossen
G
= het groeitempo van vossen als er konijnen zijn (gebruik
0,0002)
D
= het sterftecijfer van vossen als er geen konijnen zijn
(gebruik 0,03)
Rn
=R
n-1
(1 + M NK W
n-1
)
Wn
=W
n-1
(1 + G R
n-1
ND)
Grafieken van rijen 414
1. In de Y= Editor (8#) definieert u de rijen en de beginwaarden voor R
n
en W
n
.
u1(n) = u1(nN1) (1 + .05 N .001 u2(nN1))
ui1 = 200
u2(n) = u2(nN1) (1 + .0002 u1(nN1) N .03)
ui2 = 50
Opmerking: neem aan dat er in het begin 200 konijnen en 50 vossen zijn.
2. Stel
Axes = TIME in.
3. Stel in de Window Editor de venstervariabelen (8$) als volgt in.
5. In de Y= Editor stelt u
Axes = CUSTOM, X Axis = u1 en Axis = u2 in.
6. Verander in de Window
Editor (8$) de venstervariabelen in.
nmin=0
nmax=400
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=0
xmax=400
xscl=100
ymin=0
ymax=300
yscl=100
4. Plot de rij (8%).
Opmerking: gebruik om het
aantal konijnen
u1(n) en het aantal
vossen
u2(n) individueel te volgen
in de tijd.
nmin=0
nmax=400
plotstrt=1
plotstep=1
xmin=84
xmax=237
xscl=50
ymin=25
ymax=75
yscl=10
u(n)
u1(n)
u2(n)
Grafieken van rijen 415
Een rij gebruiken om een tabel te genereren
Een rij gebruiken om een tabel te genererenEen rij gebruiken om een tabel te genereren
Een rij gebruiken om een tabel te genereren
Op de voorgaande pagina’s werd beschreven hoe u een rij moet plotten. U kunt een rij
ook gebruiken om een tabel te genereren. Raadpleeg
Tabellen voor meer gedetailleerde
informatie.
Voorbeeld: de rij van Fibonacci
Voorbeeld: de rij van Fibonacci Voorbeeld: de rij van Fibonacci
Voorbeeld: de rij van Fibonacci
In de rij van Fibonacci zijn de eerste twee termen 1 en 1. Elke volgende term is de som
van de twee direct voorafgaande termen.
7. Plot de rij opnieuw.
Opmerking: gebruik om zowel het
aantal konijnen (xc) als het aantal vossen
(yc) te volgen gedurende de cyclus van
400 generaties.
1. In de Y=
Editor (8#) definieert u de rij
en stelt u de beginwaarden in zoals
getoond wordt.
u2(n)
u1(n)
U moet {1,1} invoeren,
hoewel {1 1} wordt
weergegeven in de lijst
van de rij.
Grafieken van rijen 416
2. Stel de tabelparameters (8') in op:
tblStart = 1
@tbl = 1
Independent = AUTO
3. Stel de venstervariabelen in (8$),
zodat
nmin dezelfde waarde heeft als
tblStart.
4. Geef de tabel weer (8').
5. Blader omlaag in de tabel (D of 2D)
om meer termen van de rij te zien.
Deze optie is grijs
weergegeven als u nie
t
de assen TIME
gebruikt.
Rij van Fibonacci in de
tweede kolom.
3D-grafieken 417
3D-grafieken
3D-grafieken3D-grafieken
3D-grafieken
Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-
Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-
Overzicht van stappen bij het tekenen van 3D-
grafieken
grafiekengrafieken
grafieken
Om 3D-grafieken te tekenen, gebruikt u dezelfde stappen die gebruikt worden voor het
tekenen van grafieken van functies van de vorm
y(x), zoals is beschreven in Grafieken
van functies. De verschillen die gelden voor 3D-grafieken worden beschreven op de
volgende pagina’s.
3D-grafieken tekenen
3D-grafieken tekenen3D-grafieken tekenen
3D-grafieken tekenen
1. Stel de modus
Graph (3) in op 3D.
Stel zo nodig ook de modus
Angle in.
2. Definieer 3D-vergelijkingen in de
Y= Editor (8#).
3. Kies met () welke vergelijkingen u wilt
plotten. U kunt maar één 3D-vergelijking
kiezen.
Om statistische plots uit te schakelen,
drukt u op
5 of gebruikt u om ze te
deselecteren.
3D-grafieken 418
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
In het scherm Graph kunt u:
De 3D-grafiek volgen.
4. Definieer de weergaveruimte
(8$).
Bij 3D-grafieken wordt het
weergavevenster, weergaveruimte
genoemd.
Zoom verandert ook de
weergaveruimte.
5. Wijzig zonodig de grafische opmaak.
6. ƒ
9
– of –
@8Í
H8
F
Opmerking:
stel Axes en Labels in om u
te helpen bij het herkennen van de
oriëntatie van 3D-grafieken.
7. Plot de gekozen vergelijkingen
(8%).
Opmerking: voordat de grafiek wordt
weergegeven laat het scherm het
"uitwerkingspercentage" zien.
3D-grafieken 419
Het werkbalkmenu Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de grafiek. Sommige menu-opties zijn grijs weergegeven omdat ze niet beschikbaar
zijn voor 3D-grafieken.
Het werkbalkmenu
Math gebruiken om een vergelijking uit te werken voor een
gespecificeerd punt. Alleen
1:Value is beschikbaar voor 3D-grafieken.
U kunt
z(x, y) berekenen terwijl u aan het volgen bent. Typ de x-waarde en druk op
¸; typ vervolgens de y-waarde en druk op ¸.
Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van
Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van
Verschillen tussen 3D-grafieken en grafieken van
functies
functiesfuncties
functies
In deze module wordt ervan uitgegaan dat u reeds weet hoe u grafieken van functies
van de vorm
y(x) tekent, zoals is beschreven in Grafieken van functies. In dit deel
worden de verschillen tussen deze grafieken en 3D-grafieken beschreven.
De modus Graph instellen
De modus Graph instellenDe modus Graph instellen
De modus Graph instellen
Gebruik 3 om
Graph = 3D in te stellen voordat u vergelijkingen definieert of
venstervariabelen instelt. Met de Y= Editor en de Window Editor kunt u alleen informatie
invoeren voor de actuele instelling van de modus Graph.
3D-vergelijkingen definiëren in de Y=Editor
3D-vergelijkingen definiëren in de Y=Editor3D-vergelijkingen definiëren in de Y=Editor
3D-vergelijkingen definiëren in de Y=Editor
3D-grafieken 420
De Y= Editor houdt een onafhankelijke functielijst bij voor elke instelling van de modus
Graph. Neem bijvoorbeeld het volgende aan:
In de grafische modus FUNCTION definieert u een aantal functies van de vorm
y(x).
U schakelt over naar de grafische modus 3D en definieert een aantal vergelijkingen
van de vorm
z(x, y).
Als u teruggaat naar de grafische modus FUNCTION zijn uw
y(x) functies nog
steeds gedefinieerd in de Y= Editor. Wanneer u teruggaat naar de grafische modus
3D zijn uw vergelijkingen van de vorm
z(x, y) nog steeds gedefinieerd.
Opmerking: u kunt de opdracht Define in het basisscherm (zie de module Technische
naslag) gebruiken om functies en vergelijkingen voor iedere willekeurige grafische
modus te definiëren, onafhankelijk van de actieve modus.
De weergavestijl instellen
De weergavestijl instellenDe weergavestijl instellen
De weergavestijl instellen
Omdat u slechts één 3D-vergelijking tegelijk kunt plotten, zijn er geen weergavestijlen
beschikbaar. In de Y= Editor wordt het werkbalkmenu Style grijs weergegeven.
Voor 3D-vergelijkingen kunt u:
ƒ
9
– of –
@8Í
U kunt 3D-vergelijkingen van
z1(x,y) tot z99(x,y)
3D-grafieken 421
H8F
gebruiken om de stijlopmaak in te stellen op WIRE FRAME of HIDDEN SURFACE.
Venstervariabelen
VenstervariabelenVenstervariabelen
Venstervariabelen
De Window Editor heeft een onafhankelijke lijst van venstervariabelen voor iedere
instelling van de modus Graph (net zoals de Y= Editor onafhankelijke functielijsten
heeft). Voor 3D-grafieken worden de volgende venstervariabelen gebruikt.
Variabele Omschrijving
eyeq, eyef,
eye
ψ
Hoeken (altijd in graden) die gebruikt worden om de grafiek
te bekijken.
xmin, xmax,
ymin, ymax,
zmin, zmax
Grenzen van de weergaveruimte.
3D-grafieken 422
Opmerking: als u een niet-geheel getal invoert voor xgrid of ygrid dan wordt dit afgerond
op het dichtstbijzijnde hele getal | 1. De modus 3D heeft geen
scl venstervariabelen. U
kunt dus geen schaalaanduidingen op de assen aanbrengen.
xgrid, ygrid De afstand tussen xmin en xmax en tussen ymin en ymax
wordt verdeeld in een opgegeven aantal roosterhokjes. De
z(x, y) vergelijking wordt uitgerekend voor ieder
roosterpunt waar de roosterlijnen elkaar snijden.
De aangroeiwaarde langs x en y wordt als volgt berekend:
x aangroei =
y
aangroei =
Het aantal roosterlijnen is xgrid + 1 en ygrid + 1. Als
bijvoorbeeld xgrid = 14 en ygrid = 14, dan bestaat het
xy-rooster uit 225 (15 × 15) roosterpunten.
ncontour Het aantal hoogtelijnen dat gelijkmatig verdeeld is over het
weergegeven bereik van de z-waarden.
Variabele Omschrijving
xmax xmin
xgrid
---------------------------------
ymax ymin
ygrid
---------------------------------
z
(
xmin,ymax
)
z(xmin,ymin)
z(xmax,ymin)
z(xmax,ymax)
3D-grafieken 423
De standaardwaarden (wanneer u 6:ZoomStd kiest in het werkbalkmenu Zoom) zijn:
Het kan nodig zijn om de standaardwaarden voor de grid-variabelen (
xgrid, ygrid) te
verhogen om ervoor te zorgen dat er genoeg punten geplot worden.
Opmerking: een toename van het aantal roosterpunten zorgt voor een vermindering van
de plotsnelheid.
De grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellenDe grafische opmaak instellen
De grafische opmaak instellen
De opmaken Axes en Style zijn specifiek voor de grafische modus 3D.
De grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoekenDe grafiek onderzoeken
De grafiek onderzoeken
Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de
volgende opties. Alle coördinaten worden weergegeven als rechthoekige of cilindrische
coördinaten, in overeenstemming met de ingestelde grafische opmaak. Bij 3D-grafieken
worden de cilindrische coördinaten getoond wanneer u:
ƒ
9
– of –
@8 Í
eyeq = 20.
eye
f = 70.
eye
ψ = 0.
xmin =
L10.
xmax = 10.
xgrid = 14.
ymin = L10.
ymax = 10.
ygrid = 14.
zmin = L10.
zmax = 10.
ncontour = 5.
3D-grafieken 424
H8 F
gebruikt om Coordinates = POLAR in te stellen.
Optie Voor 3D-Grafieken
Vrij
beweegbare
cursor
De vrij beweegbare cursor is niet beschikbaar.
Zoom
Werkt in principe net zoals bij grafieken van functies; maar
bedenk dat u nu werkt met drie dimensies in plaats van
twee.
Alleen de volgende zooms zijn beschikbaar:
2:ZoomIn, 3:ZoomOut, 5:ZoomSqr, 6:ZoomStd,
A:ZoomFit, B:Memory, C:SetFactors
Alleen de venstervariabelen x (xmin, xmax), y (ymin,
ymax), en z (zmin, zmax, zscl) worden beïnvloed.
De venstervariabelen
grid (xgrid, ygrid) en eye (eyeq,
eyef, eyeψ) worden niet beïnvloed tenzij u 6:ZoomStd
kiest (hiermee worden deze variabelen opnieuw ingesteld
op hun standaardwaarden).
3D-grafieken 425
Opmerking: Terwijl u aan het volgen bent, kunt u ook z(x,y) berekenen. Typ de x-waarde
en druk op ¸; typ vervolgens de y-waarde en druk op ¸.
De cursor verplaatsen in 3D
De cursor verplaatsen in 3DDe cursor verplaatsen in 3D
De cursor verplaatsen in 3D
Wanneer u de cursor langs een 3D-oppervlak verplaatst, kan het onduidelijk zijn waarom
de cursor zich op een bepaalde manier verplaatst. 3D-grafieken hebben twee
onafhankelijke variabelen (
x,y) in plaats van één, en de x- en y-assen hebben een
andere oriëntatie dan in andere grafische modi.
Trace
Hiermee beweegt u de cursor langs een roosterlijn van het
ene roosterpunt naar het volgende op het 3D-oppervlak.
Wanneer u begint met volgen, verschijnt de cursor in het
middelpunt van het xy-rooster.
QuickCenter is beschikbaar. U kunt op ieder willekeurig
tijdstip, terwijl u aan het volgen bent, op
¸ drukken
om de weergaveruimte zodanig te verschuiven dat de
cursor in het midden staat.
De bewegingen van de cursor zijn beperkt in de richting
van de x en de y. U kunt de cursor niet voorbij de grenzen
van de weergaveruimte, die ingesteld zijn door
xmin,
xmax, ymin, en ymax, bewegen.
Math
Alleen 1:Value is beschikbaar voor 3D-grafieken. Deze
optie geeft een z-waarde weer bij een opgegeven x- en y-
waarde.
Na het kiezen van 1:Value, typ de x-waarde en druk op
¸. Typ vervolgens de y-waarde en druk op ¸.
Optie Voor 3D-Grafieken
3D-grafieken 426
Hoe verplaatst u de cursor?
Hoe verplaatst u de cursor?Hoe verplaatst u de cursor?
Hoe verplaatst u de cursor?
Op een 3D-oppervlak volgt de cursor altijd een roosterlijn.
Opmerking: u kunt de cursor alleen bewegen binnen de grenzen van x en y, ingesteld
door de venstervariabelen
xmin, xmax, ymin, en ymax.
Hoewel de regels duidelijk zijn, kan de werkelijke beweging van de cursor verwarrend
zijn, tenzij u de oriëntatie van de assen kent.
Cursortoets Verplaatst de cursor naar het volgende roosterpunt in:
B
Positieve x-richting
A
Negatieve x-richting
C
Positieve y-richting
D
Negatieve y-richting
Bij 2D grafieken hebben de x- en y-
assen altijd dezelfde oriëntatie met
betrekking tot het scherm Graph.
Bij 3D grafieken hebben de x- en y-as
een verschillende oriëntatie in relatie tot
het scherm Graph. U kunt de kijkhoek
ook roteren en/of optillen.
eyeq=20 eyef=70 eyeψ=0
)
3D-grafieken 427
Om de assen en hun labels te tonen in de Y= Editor, Window Editor of in het scherm
Graph, gebruikt u:
@8 Í
H8
F
Eenvoudig voorbeeld van het verplaatsen van de cursor
Eenvoudig voorbeeld van het verplaatsen van de cursorEenvoudig voorbeeld van het verplaatsen van de cursor
Eenvoudig voorbeeld van het verplaatsen van de cursor
De volgende grafiek laat een hellend vlak zien met de vergelijking z1(x,y) = M(x + y) / 2.
Neem aan dat u dit wilt volgen langs de weergegeven grenzen.
Door de assen te tonen en van labels te voorzien, kunt u het patroon in de
cursorbeweging makkelijker zien.
Om de roosterpunten dichter bij elkaar te plaatsten kunt u de waarde van de
venstervariabelen,
xgrid en ygrid, verhogen.
D verplaatst de cursor in
een negatieve y-richting,
tot ymin.
B verplaatst de cursor in
een positieve x-richting,
tot xmax.
A verplaatst de cursor in
een negatieve x-richting,
tot xmin.
C verplaatst de cursor in
een positieve y-richting,
tot ymax.
Als u op
drukt, verschijnt de volgcursor in het
middelpunt van het xy rooster. Gebruik de cursorknop om
de cursor naar een willekeurige rand te verplaatsen.
3D-grafieken 428
Als de volgcursor zich op een punt in het inwendige van het weergegeven vlak bevindt,
dan beweegt de cursor zich van het ene roosterpunt naar het volgende langs één van de
roosterlijnen. U kunt de cursor niet diagonaal over het rooster verplaatsen.
U ziet dat de roosterlijnen ook niet-parallel aan de assen kunnen verschijnen.
Voorbeeld van de cursor op een verborgen oppervlak
Voorbeeld van de cursor op een verborgen oppervlakVoorbeeld van de cursor op een verborgen oppervlak
Voorbeeld van de cursor op een verborgen oppervlak
Bij meer complexe vormen kan het lijken alsof de cursor niet op een roosterpunt staat.
Dit is een optische illusie die optreedt wanneer de cursor zich op een verborgen
oppervlak bevindt.
Beschouw bijvoorbeeld een zadelvorm z1(x,y) = (x
2
–y
2
) / 3. De volgende grafiek geeft
het aanzicht weer gezien vanaf de y-as.
3D-grafieken 429
Bekijk nu dezelfde vorm op 10¡ vanaf de x-as (eyeq = 10).
Opmerking: om de voorzijde van het zadel uit dit voorbeeld weg te snijden, stelt u xmax=0 in
om alleen negatieve x-waarden weer te geven.
Voorbeeld van een “cursor die van de kromme af is”
Voorbeeld van een “cursor die van de kromme af is”Voorbeeld van een “cursor die van de kromme af is”
Voorbeeld van een “cursor die van de kromme af is”
Hoewel de cursor zich alleen langs roosterlijnen kan verplaatsen, zult u gevallen
tegenkomen waarin het lijkt alsof de cursor zich helemaal niet op het 3D oppervlak
bevindt. Dit komt voor wanneer de z-as te kort is om
z(x,y) weer te geven voor de
corresponderende x- en y-waarden.
U kunt de cursor zo bewegen
dat het lijkt alsof deze niet op
een roosterpunt staat.
Als u de voorzijde wegsnijdt,
zult u zien dat de cursor zich
eigenlijk op een roosterpunt
bevindt in de verborgen
achterzijde.
3D-grafieken 430
Neem bijvoorbeeld aan dat u de paraboloïde z(x,y) = x
2
+ .5y
2
volgt, geplot met de
aangegeven venstervariabelen. U kunt de cursor gemakkelijk naar een positie
verplaatsen zoals hier weergegeven is:
Hoewel de cursor eigenlijk de paraboloïde aan het volgen is, lijkt het alsof de cursor zich
buiten de kromme bevindt omdat de volgcoördinaten:
xc en yc zich in de weergaveruimte bevinden.
–maar —
zc zich buiten de weergaveruimte bevindt.
Opmerking: met QuickCenter kunt u de weergaveruimte zodanig verschuiven dat de
cursor weer in het midden staat. Hiertoe drukt u gewoon op ¸.
Wanneer
zc zich buiten de z-grens van de weergaveruimte bevindt, dan wordt de cursor
weergegeven op
zmin of zmax (alhoewel het scherm de correcte volgcoördinaten
weergeeft).
Volgcursor
Geldige
volgcoördinaten
3D-grafieken 431
De kijkhoek veranderen en de grafiek roteren
De kijkhoek veranderen en de grafiek roterenDe kijkhoek veranderen en de grafiek roteren
De kijkhoek veranderen en de grafiek roteren
In de grafische modus 3D kunt u met de venstervariabelen eyeq en eyef de kijkhoeken
instellen die uw kijklijn bepalen. Met behulp van de venstervariabele,
eyeψ, kunt u de
grafiek rond die kijklijn roteren.
Hoe de kijkhoek wordt gemeten
Hoe de kijkhoek wordt gemetenHoe de kijkhoek wordt gemeten
Hoe de kijkhoek wordt gemeten
Opmerking: wanneer eyeψ=0, staat de z-as verticaal op het scherm. Wanneer eyeψ=90,
wordt de z-as 90¡ tegen de klok in geroteerd en staat deze horizontaal.
De kijkhoek heeft drie componenten:
eyeq — hoek in graden ten opzichte
van de positieve x -as.
eyef — hoek in graden ten opzichte
van de positieve z -as.
eyeψ — hoek in graden waarmee de
grafiek tegen de klok in rond de kijklijn,
ingesteld met
eyeq en eyef, geroteerd
wordt.
Y
Z
X
eyeq
eyef
eye
Voer geen¡ symbool in. Typ
bijvoorbeeld, 20, 70, en 0,
niet 20¡, 70¡ en 0¡.
3D-grafieken 432
In de Window Editor (8 $) moet u eyeq, eyef en eyeψ altijd in graden invoeren,
ongeacht de actuele hoekmodus.
Het effect na het veranderen van eye
Het effect na het veranderen van eye Het effect na het veranderen van eye
Het effect na het veranderen van eye (theta)
(theta)(theta)
(theta)
Het zicht op het scherm Graph is altijd georiënteerd langs de kijkhoek. Vanuit dit
gezichtspunt kunt u
eyeq veranderen om de kijkhoek rond de Z-as te laten roteren.
Opmerking: dit voorbeeld laat eyeq met stappen van 30 toenemen.
z1(x,y) = (x
3
y –y
3
x) / 390
In dit voorbeeld is
eye
f = 70
eyeq = 20
eye
q = 50
eye
q = 80
3D-grafieken 433
Het effect na het veranderen van eye
Het effect na het veranderen van eyeHet effect na het veranderen van eye
Het effect na het veranderen van eye (phi)
(phi) (phi)
(phi)
Door
eyef te veranderen, kunt u uw kijkhoek boven het xy-vlak tillen. Als 90 < eyef < 270,
dan ligt de kijkhoek onder het xy-vlak.
Opmerking: dit voorbeeld begint in het xy-vlak (eyef = 90) en vermindert eyef met
stappen van 20 om de kijkhoek op te tillen.
Effect van het veranderen van eye
Effect van het veranderen van eyeEffect van het veranderen van eye
Effect van het veranderen van eye (psi)
(psi) (psi)
(psi)
De weergave op het scherm Graph is altijd georiënteerd volgens de kijkhoeken die zijn
ingesteld met
eyeq en eyef. U kunt eyeψ veranderen om de grafiek rond die kijklijn te
roteren.
z1(x,y) = (x
3
y – y
3
x) / 390
In dit voorbeeld is
eye
q = 20
eyef = 90
eye
f = 70
eye
f = 50
3D-grafieken 434
Opmerking: tijdens de rotatie zetten de assen uit of krimpen ze in om binnen de breedte
en hoogte van het scherm te passen. Dit veroorzaakt enige vervorming, zoals te zien is
in het voorbeeld.
z1(x,y)=(x
3
y–y
3
x) / 390
In dit voorbeeld geldt,
eye
q=20 and eyef=70
eyeψ = 0
eye
ψ = 45
eye
ψ = 90
Wanneer eyeψ=0, beslaat de z as de hoogte
van het scherm.
z=10
z=ë10
3D-grafieken 435
Wanneer de z-as 90¡ draait, breidt zijn bereik (L10 tot 10 in dit voorbeeld) zich uit tot
bijna twee maal de oorspronkelijke lengte. Op dezelfde wijze zullen de x- en y-as
uitzetten of inkrimpen.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
De
eye waarden zijn opgeslagen onder de systeemvariabelen eyeq, eyef en eyeψ. U
kunt deze variabelen naar behoefte openen of er waarden aan toekennen.
Interactieve animatie van een 3D-grafiek
Interactieve animatie van een 3D-grafiekInteractieve animatie van een 3D-grafiek
Interactieve animatie van een 3D-grafiek
Nadat u een 3D-grafiek hebt getekend, kunt u de kijkhoek met behulp van de cursor
interactief veranderen.
Wanneer
eyeψ=90, beslaat de z-as de
breedte van het scherm.
@
H
Om f of ψ te typen, drukt u respectievelijk op 8 c j [
F] of
8cÚ. Het is ook mogelijk op 2G te drukken en het
Griekse menu te gebruiken.
Om f of ψ te typen, drukt u respectievelijk op 2
GF of op
2
GY. Het is ook mogelijk op 2G te drukken en het
Griekse menu te gebruiken.
z=10
z=ë10
3D-grafieken 436
De kijk-baan
De kijk-baanDe kijk-baan
De kijk-baan
Wanneer u A en B gebruikt om een grafiek te bewegen, moet u zich dit voorstellen alsof
de kijkhoek langs zijn “kijk-baan” rond de grafiek beweegt.
Opmerking: de kijk-baan beïnvloedt in verschillende mate de eye venstervariabelen.
Een animatie van een grafiek maken
Een animatie van een grafiek makenEen animatie van een grafiek maken
Een animatie van een grafiek maken
Bij het bewegen langs deze
baan kan de z-as licht
schommelen.
Om: Doet u dit:
Een stapsgewijze animatie van een
grafiek te maken
Druk de cursor in en laat snel weer
los.
Langs de kijkbaan te bewegen:
A of B
De hoogte van de kijkbaan te
veranderen (voornamelijk toename
of afname van eyef):
C of D
3D-grafieken 437
Opmerking: Indien de grafiek in de gedetailleerde weergave wordt getoond, keert hij
automatisch terug naar de gewone weergave als u op een cursortoets drukt.
Na animatie van de grafiek kunt u stoppen en de animatie vervolgens opnieuw in
dezelfde richting starten door te drukken op:
of j
H of spatiebalk.
Tijdens een animatie kunt u omschakelen naar de volgende grafische opmaakstijl
door te drukken op:
Een ononderbroken animatie van
een grafiek te maken
Druk de cursor in en houd deze
ongeveer 1 seconde ingedrukt, laat
dan weer los.
@ om te stoppen drukt u op N,
¸, ´ of 8 (spatie).
H om te stoppen drukt u op
N, ¸, ´ of op de
spatiebalk.
Heen en weer te schakelen tussen 4
animatiesnelheden (toename of
afname van de stapsgewijze
veranderingen in de eye
venstervariabelen)
Druk op
« of op |.
De kijkhoek van een niet-
geanimeerde grafiek te veranderen
om langs de x -, y - of z-as te kijken
Druk respectievelijk op X, Y of Z.
Terug te keren naar de
oorspronkelijke waarden van eye
Druk op 0 (nul).
Om: Doet u dit:
3D-grafieken 438
@ Í
H
F
Zie Het meten van de kijkhoek voor een illustratie van de kijkhoeken.
Een animatie maken met behulp van een serie plaatjes van de grafiek
Een animatie maken met behulp van een serie plaatjes van de grafiekEen animatie maken met behulp van een serie plaatjes van de grafiek
Een animatie maken met behulp van een serie plaatjes van de grafiek
U kunt ook een animatie van een grafiek maken door een aantal plaatjes van de grafiek
op te slaan en vervolgens door deze plaatjes te bladeren. Zie “Een animatie maken met
behulp van een aantal plaatjes” in Extra onderwerpen over grafieken. Deze methode
geeft u meer controle over de waarden van de venstervariabelen, in het bijzonder van
eyeψ, die de grafiek roteert.
Assen en stijlopmaak veranderen
Assen en stijlopmaak veranderenAssen en stijlopmaak veranderen
Assen en stijlopmaak veranderen
In de standaardinstelling geeft de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator
wel verborgen oppervlakken weer in een 3D-grafiek maar niet de assen. U kunt de
grafiekopmaak echter ten alle tijden veranderen.
Het dialoogvenster GRAPH FORMATS weergeven
Het dialoogvenster GRAPH FORMATS weergevenHet dialoogvenster GRAPH FORMATS weergeven
Het dialoogvenster GRAPH FORMATS weergeven
Vanuit de Y= Editor, Window Editor of het scherm Graph drukt u op:
ƒ
9
– of–
3D-grafieken 439
@8Í
H8
F
Om deze instellingen te veranderen gebruikt u dezelfde procedure die u gebruikt om
andere typen dialoogvensters te veranderen, zoals het dialoogvenster MODE.
Het dialoogvenster geeft de actuele
instellingen van de grafische opmaak
weer.
Om het venster te verlaten zonder
veranderingen aan te brengen, drukt u
op N.
3D-grafieken 440
Voorbeelden van instellingen van de assen
Voorbeelden van instellingen van de assenVoorbeelden van instellingen van de assen
Voorbeelden van instellingen van de assen
In veel gevallen ligt de oorsprong (0,0,0) binnen de balk en niet in een hoekpunt.
Bijvoorbeeld, als
xmin = ymin = zmin = L10 en xmax = ymax = zmax = 10, dan ligt de
oorsprong in het middelpunt van de balk.
Opmerking: het is handig om Labels = ON in te stellen bij ieder type 3D-assen dat u wilt
weergeven.
Om de geldige asinstellingen weer te geven,
markeert u de actuele instelling en drukt u
op B.
AXES — Geeft standaard xyz-assen
weer.
BOX — Geeft driedimensionale assen
als een balk weer.
De ribben van de balk worden bepaald
door de venstervariabelen
xmin, xmax,
etc.
z1(x,y) = x
2
+0,5y
2
3D-grafieken 441
Voorbeelden van stijlinstellingen
Voorbeelden van stijlinstellingenVoorbeelden van stijlinstellingen
Voorbeelden van stijlinstellingen
Opmerking: WIRE FRAME is sneller te tekenen en kan van nut zijn als u aan het
experimenteren bent met verschillende vormen.
Verderop in deze module vindt u een beschrijving van CONTOUR LEVELS, WIRE AND
CONTOUR en IMPLICIT PLOT.
Let op mogelijke optische illusies
Let op mogelijke optische illusiesLet op mogelijke optische illusies
Let op mogelijke optische illusies
De hoeken van eye die gebruikt worden om een grafiek te bekijken (
eyeq, eyef en eyeψ
venstervariabelen), kunnen optische illusies veroorzaken waardoor u het juiste zicht op
een grafiek kunt kwijtraken. De meeste optische illusies doen zich voor wanneer de
hoeken van eye zich in een negatief kwadrant van het coördinatenstelsel bevinden.
Om de geldige stijlinstellingen weer te geven,
markeert u de actuele instelling en drukt u
op B.
WIRE FRAME — Geeft de 3D-vorm
weer als een transparant draadmodel.
HIDDEN SURFACES — Gebruikt
schaduwen om de binnen- en buitenkant
van een 3D-grafiek te onderscheiden.
3D-grafieken 442
Optische illusies zullen meer voorkomen bij het gebruik van assen in de vorm van een
balk. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat het niet meteen duidelijk is wat de “voorzijde”
van de balk is.
Opmerking: Het eerste tweetal voorbeelden laat de grafieken zien zoals ze worden
weergegeven op het scherm. In het tweede paar voorbeelden wordt gebruik gemaakt
van kunstmatige schaduw (die niet op het scherm wordt weergegeven) om de voorzijde
van de balk aan te geven.
Om het effect van optische illusies te minimaliseren, gebruikt u de instelling Style =
HIDDEN SURFACE, in het dialoogvenster GRAPH FORMATS.
Naar beneden kijkend,
van boven het xy-vlak
Naar boven kijkend,
van onder het xy-vlak
eyeq = 20, eyef = 55, eyeψ = 0 eyeq = 20, eyef = 120, eyeψ= 0
3D-grafieken 443
Hoogtelijnenplots
HoogtelijnenplotsHoogtelijnenplots
Hoogtelijnenplots
In een hoogtelijnenplot wordt een lijn getekend die naast elkaar liggende punten op de
3D-grafiek, die dezelfde z-waarde hebben verbindt. In deze module worden de
CONTOUR LEVELS en de grafische opmaakstijlen WIRE AND CONTOUR besproken.
De grafische opmaakstijl selecteren
De grafische opmaakstijl selecterenDe grafische opmaakstijl selecteren
De grafische opmaakstijl selecteren
In de grafische modus 3D definieert u een vergelijking en plot u deze zoals u voor een
willekeurige andere 3D-vergelijking zou doen, met de volgende uitzondering. Geef het
dialoogvenster GRAPH FORMATS weer door in de Y= Editor, Window editor, of het
scherm Graph op te drukken. Stel vervolgens onderstaande instellingen in:
Voor CONTOUR LEVELS worden alleen de hoogtelijnen getoond.
- De kijkhoek wordt aanvankelijk zo ingesteld dat u de hoogtelijnen bekijkt door
langs de z-as naar beneden te kijken. U kunt de kijkhoek veranderen als dit
nodig is.
- De grafiek wordt in gedetailleerde weergave getoond. Om tussen gedetailleerde
en normale weergave om te schakelen, drukt u op p.
- Labels wordt automatisch ingesteld op OFF.
Voor WIRE AND CONTOUR worden de hoogtelijnen getekend op een
draadmodelweergave. De kijkhoek, weergave (gedetailleerd of normaal) en Labels
behouden de eerdere instellingen.
Style = CONTOUR LEVELS
– of –
Style = WIRE AND CONTOUR
3D-grafieken 444
Opmerking:
In het scherm Graph kunt u van de ene grafische opmaakstijl omschakelen naar de
andere (en daarbij IMPLICIT PLOT overslaan) door te drukken op:
@ Í
H
F
wanneer u op:
@ Í
H
F
drukt om CONTOUR LEVELS te kiezen, heeft dit geen invloed op de kijkhoek, de
weergave, of Labels. Dit is wel het geval wanneer u:
@8Í
H8
F gebruikt.
Stijl
z1(x,y)=(x
3
y–y
3
x) / 390 z1(x,y)=x
2
+0,5y
2
–5
Kijkend langs de z-as
CONTOUR
LEVELS
Met gebruik van eye
q=20, eyef=70, eyeψ=0
CONTOUR
LEVELS
3D-grafieken 445
Opmerking: deze voorbeelden gebruiken dezelfde x-, y- en z- venstervariabele-waarden
als een
ZoomStd weergaveruimte. Als u ZoomStd gebruikt, moet u op Z drukken om
langs de z-as te kijken. Verwar de hoogtelijnen niet met de roosterlijnen. De hoogtelijnen
zijn donkerder.
Hoe worden z-waarden bepaald?
Hoe worden z-waarden bepaald?Hoe worden z-waarden bepaald?
Hoe worden z-waarden bepaald?
U kunt de venstervariabele ncontour (8$) instellen om het aantal hoogtelijnen te
specificeren, die gelijkmatig verdeeld zullen worden over het weergegeven bereik van z-
waarden, waarbij:
WIRE AND
CONTOUR
stapgrootte =
De z-waarden voor de hoogtelijnen zijn:
zmin + stapgrootte
zmin + 2(stapgrootte)
zmin + 3(stapgrootte)
©
zmin + ncontour(stapgrootte)
Stijl
z1(x,y)=(x
3
y–y
3
x) / 390 z1(x,y)=x
2
+0,5y
2
–5
zmax zmin
ncontour 1+
---------------------------------
De standaardinstelling
is 5. U kunt dit
instellen van 0 tot 20.
3D-grafieken 446
Indien ncontour=5 en u het standaard weergavevenster gebruikt (zmin=L10 en zmax=10)
bedraagt de stapgrootte 3.333. Er worden vijf hoogtelijnen getekend, voor z=L6,666,
L3,333, 0, 3,333 en 6,666.
Merk echter op dat er geen hoogtelijn voor een z-waarde wordt getekend wanneer de
3D-grafiek op die z-waarde niet gedefinieerd is.
Interactief een hoogtelijn tekenen voor de z-waarde van een gekozen
Interactief een hoogtelijn tekenen voor de z-waarde van een gekozen Interactief een hoogtelijn tekenen voor de z-waarde van een gekozen
Interactief een hoogtelijn tekenen voor de z-waarde van een gekozen
punt
puntpunt
punt
Indien een hoogtelijnengrafiek actief is (weergegeven wordt), kunt u een punt op de
grafiek specificeren en een hoogtelijn tekenen voor de overeenkomstige z-waarde.
2. Kies
7:Draw Contour.
3. Of:
Typ de x-waarde van het punt en druk op ¸, typ vervolgens de y-waarde en
druk op ¸.
– of –
Verplaats de cursor naar het betreffende punt. (De cursor beweegt over de
roosterlijnen.) Druk vervolgens op ¸.
Neem bijvoorbeeld aan dat de actuele grafiek z1(x,y)=x
2
+0,5y
2
–5 is. Als u x=2 en y=3
specificeert, wordt een hoogtelijn getekend voor z=3,5.
1. Om het menu
Draw te openen, drukt u
op:
@2 ˆ
3D-grafieken 447
Opmerking: eventuele bestaande hoogtelijnen blijven op de grafiek zichtbaar. Om de
standaardhoogtelijnen te verwijderen, opent u de Window editor (8$) en stelt u
ncontour=0 in.
Hoogtelijnen voor gespecificeerde z-waarden tekenen
Hoogtelijnen voor gespecificeerde z-waarden tekenenHoogtelijnen voor gespecificeerde z-waarden tekenen
Hoogtelijnen voor gespecificeerde z-waarden tekenen
In het scherm Graph opent u het menu Draw en selecteert u vervolgens
8:DrwCtour. Het
basisscherm wordt automatisch weergegeven met
DrwCtour op de invoerregel. U kunt
nu één of meer z-waarden apart specificeren of een rij van z-waarden genereren.
Enkele voorbeelden:
Opmerking: om de standaardhoogtelijnen te verwijderen, gebruikt u 8$ en stelt
u
ncontour=0 in.
De gespecificeerde hoogtelijnen worden getekend op de actuele 3D-grafiek. (Er wordt
geen hoogtelijn getekend wanneer de gespecificeerde z-waarde buiten de
weergaveruimte ligt of wanneer de 3D-grafiek voor die z-waarde niet gedefinieerd is.)
Opmerkingen over hoogtelijnenplots
Opmerkingen over hoogtelijnenplotsOpmerkingen over hoogtelijnenplots
Opmerkingen over hoogtelijnenplots
Voor een hoogtelijnenplot geldt het volgende:
DrwCtour 5 Tekent een hoogtelijn voor z=5.
DrwCtour {1,2,3} Tekent hoogtelijnen voor z=1, 2 en 3.
DrwCtour seq(n,n,
10,10,2)
Tekent hoogtelijnen voor een rij van
z- waarden van L10 tot 10 in stappen van 2
(
L10, L8, L6, etc.).
3D-grafieken 448
U kunt de cursortoetsen gebruiken om een animatie te maken van de
hoogtelijnenplot.
U kunt de hoogtelijnen zelf niet volgen (). Het is echter wel mogelijk het
draadmodel te volgen, dat te zien is wanneer Style=WIRE AND CONTOUR is
ingesteld.
Het kan wat tijd kosten om de vergelijking voor de eerste keer uit te werken.
Vanwege de mogelijk lange rekentijden is het misschien het beste eerst met uw 3D-
vergelijking te experimenteren met de instelling Style=WIRE FRAME. De rekentijd is
hierbij veel korter. Vervolgens, wanneer u er zeker van bent dat u de correcte
venstervariabele-waarden heeft, opent u het dialoogvenster Graph Formats om
Style=CONTOUR LEVELS of WIRE AND CONTOUR in te stellen.
@8 Í
H8
F
Voorbeeld: hoogtelijnen van een complex
Voorbeeld: hoogtelijnen van een complex Voorbeeld: hoogtelijnen van een complex
Voorbeeld: hoogtelijnen van een complex
modulusoppervlak
modulusoppervlakmodulusoppervlak
modulusoppervlak
Het complexe modulusoppervlak gegeven door z(a,b) = abs(f(a+bi)) toont alle complexe
nulpunten van een willekeurige veelterm
y=f(x).
3D-grafieken 449
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
We nemen in dit voorbeeld f(x)=x
3
+1. Door de algemene complexe vorm x+yi te
substitueren voor x, kunt u de complexe oppervlaktevergelijking uitdrukken als
z(x,y)=abs((x+yi)
3
+1).
1. Gebruik 3 voor het instellen van
Graph=3D.
2. Druk op 8 # en definieer de
vergelijking:
z1(x,y)=abs((x+y
i)^3+1)
3. Druk op 8 $ en stel de
venstervariabelen in als getoond.
4. Open het dialoogvenster Graph Formats:
@8Í
H8
F
Schakel de assen in, stel
Style = CONTOUR LEVELS in en ga terug
naar de Window editor.
3D-grafieken 450
5. Druk op 8 % om de vergelijking te plotten.
Heb geduld, het zal enige tijd in beslag nemen om de vergelijking uit te werken.
Wanneer de grafiek wordt weergegeven, raakt het complexe modulusoppervlak het
xy-vlak exact op de complexe nulpunten van de veelterm, dit zijn:
ë , ,
i, en i
Opmerking:
Voor nauwkeurigere schattingen verhoogt u de venstervariabelen
xgrid en ygrid.
Hierdoor neemt echter de tijd toe die nodig is voor uitwerking van de vergelijking.
6. Druk op en verplaats de volgcursor
naar het nulpunt in het vierde kwadrant.
De coördinaten geven 0,428–0,857
i als
schatting van het nulpunt.
7. Druk op N. Gebruik daarna de
cursortoetsen om een animatie van de
grafiek te maken en deze vanuit
verschillende kijkhoeken te bekijken.
Dit voorbeeld toont
eye
q=70, eyef=70 en
eye
ψ=0.
1
1
2
---
3
2
-------
1
2
---
3
2
-------
Het nulpunt is exact
bepaald wanneer z=0.
3D-grafieken 451
Bij animatie van de grafiek gaat het scherm over naar normale weergave. Gebruik
p voor het omschakelen tussen normale en gedetailleerde weergave.
Impliciete plots
Impliciete plotsImpliciete plots
Impliciete plots
Een impliciet plot wordt hoofdzakelijk gebruikt als een manier om 2D impliciete vormen
te plotten, die niet in de grafische modus function geplot kunnen worden. Technisch
gezien is een impliciet plot een 3D-hoogtelijnenplot met één enkele hoogtelijn voor
z=0.
Expliciete en impliciete vormen
Expliciete en impliciete vormenExpliciete en impliciete vormen
Expliciete en impliciete vormen
Door impliciete plots te gebruiken in de grafische modus 3D, kunt u deze impliciete
vormen plotten zonder y uit te drukken in x of omgekeerd.
In de 2D grafische modus function, hebben
vergelijkingen een expliciete vorm
y=f(x),
waar y uniek is voor iedere waarde van x.
Veel vergelijkingen hebben echter een
impliciete vorm
f(x,y)=g(x,y), waarbij u geen
expliciete uitdrukking kunt vinden voor y in
termen van x of voor x in termen van y.
Herschrijf de impliciete vorm als een op
nul gestelde vergelijking.
f(x,y)–g(x,y)=0
y is niet uniek voor
iedere x, u kunt dit
dus niet plotten in de
grafische modus
function.
3D-grafieken 452
Opmerking: u kunt veel impliciete vormen ook plotten door:
Ze uit te drukken als parametervoorstellingen. Zie Parameterkrommen.
Ze op te splitsen in aparte, expliciete functies. Zie het voorbeeld van de
kennismaking in Grafieken van functies.
De grafische opmaakstijl kiezen
De grafische opmaakstijl kiezenDe grafische opmaakstijl kiezen
De grafische opmaakstijl kiezen
In de grafische modus 3D definieert u een geschikte vergelijking en plot u deze zoals
voor een willekeurige andere 3D-vergelijking, met de volgende uitzondering. Open het
dialoogvenster GRAPH FORMATS door op:
@8 Í
H8
F
te drukken in de Y= Editor, de Window editor, of het scherm Graph.
In de Y= Editor voert u de kant van de
vergelijking in die niet nul is. Dit kan
omdat een impliciet plot de vergelijking
automatisch gelijk aan nul stelt.
z1(x,y)=f(x,y)–g(x,y)
Bijvoorbeeld, gegeven de
ellipsvergelijking hier rechts, voert u de
impliciete vorm in de Y= Editor in.
Indien x
2
+.5y
2
=30,
dan z1(x,y)=x
2
+.5y
2
–30.
Vervolgens stelt u in: Style = IMPLICIT PLOT
3D-grafieken 453
Opmerking: in het scherm Graph kunt u op
@ Í
H
F
drukken om naar andere grafische opmaakstijlen over te schakelen. U moet echter
@8 Í
H8
F
gebruiken om terug te gaan naar IMPLICIT PLOT.
De kijkhoek wordt aanvankelijk zo ingesteld dat u de grafiek bekijkt door langs de z-
as naar beneden te kijken. U kunt de kijkhoek veranderen als dit nodig is.
De grafiek wordt in de gedetailleerde weergave getoond. Om tussen normale en
gedetailleerde weergave om te schakelen, drukt u op p.
Labels wordt automatisch ingesteld op OFF.
Opmerking: deze voorbeelden gebruiken dezelfde x-, y- en z- venstervariabele-waarden
als een
ZoomStd weergaveruimte. Als u ZoomStd gebruikt, moet u op Z drukken om
langs de z-as te kijken.
Stijl
x
2
–y
2
=4
z1(x,y)=x
2
–y
2
–4
sin(x)+cos(y)= e(x
y)
z1(x,y)=sin(x)+cos(y)–e(x
y)
IMPLICIT
PLOT
3D-grafieken 454
Opmerkingen over impliciete plots
Opmerkingen over impliciete plotsOpmerkingen over impliciete plots
Opmerkingen over impliciete plots
Voor een impliciete plot geldt het volgende:
De venstervariabele
ncontour heeft geen invloed. Alleen de hoogtelijn voor z=0
wordt getekend, ongeacht de waarde van ncontour. De grafiek toont waar de
impliciete vorm het xy-vlak snijdt.
U kunt de cursortoetsen gebruiken voor animatie van de grafiek.
U kunt de impliciete grafiek zelf niet volgen (). Het is echter wel mogelijk het niet
zichtbare draadmodel te volgen.
Het kan wat tijd in beslag nemen om de vergelijking voor de eerste keer uit te
werken.
Vanwege de mogelijk lange rekentijden is het misschien het beste eerst met uw 3D-
vergelijking te experimenteren met de instelling Style=WIRE FRAME. De rekentijd is
hierbij veel korter. Vervolgens, wanneer u er zeker van bent dat u de correcte
venstervariabele-waarden heeft, gebruikt u:
@8 Í
H8
F
om Style=IMPLICIT PLOT in te stellen.
Voorbeeld: impliciet plot van een gecompliceerdere
Voorbeeld: impliciet plot van een gecompliceerdere Voorbeeld: impliciet plot van een gecompliceerdere
Voorbeeld: impliciet plot van een gecompliceerdere
vergelijking
vergelijkingvergelijking
vergelijking
U kunt de grafische opmaakstijl IMPLICIT PLOT gebruiken om een gecompliceerde
vergelijking die niet op een andere manier geplot kan worden te plotten en er een
animatie van te maken. Het kan geruime tijd in beslag nemen een dergelijke grafiek uit
te werken, maar de visuele resultaten zullen deze tijdsinvestering zeker rechtvaardigen.
3D-grafieken 455
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
Plot de vergelijking sin(x
4
+y–x
3
y) = 0,1.
1. Gebruik 3 voor het instellen van
Graph=3D.
2. Druk op 8 # en definieer de
vergelijking:
z1(x,y)=sin(x^4+y– x^3y)–0,1
3. Druk op 8 $ en stel de
venstervariabelen in als getoond.
4. Druk op:
@8 Í
H8
F
schakel de assen in, stel Style = IMPLICIT
PLOT
in en ga terug naar de Window
editor.
5. Druk op 8 % om de vergelijking te
plotten.
Heb geduld, het zal enige tijd in beslag
nemen om de grafiek te tekenen.
De grafiek laat zien
waar
sin(x
4
+y–x
3
y) = .1
3D-grafieken 456
Opmerking: bij animatie van de grafiek gaat het scherm over naar normale weergave.
Druk op p om tussen normale en gedetailleerde weergave om te schakelen.
6. Gebruik de cursortoetsen om een
animatie van de grafiek te maken en
deze vanuit verschillende kijkhoeken
(eye) te bekijken.
Opmerking: voor meer details kunt u de
waarden van de venster-variabelen
xgrid
en
ygrid verhogen. Hierdoor neemt
echter ook de tijd toe die nodig is voor
het tekenen van de grafiek.
Dit voorbeeld toont in
de gedetailleerde
weergave
eye
q=L127,85,
eye
f=52,86, en
eye
ψ=L18,26..
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 457
Grafieken van
Grafieken van Grafieken van
Grafieken van
differentiaalvergelijkingen
differentiaalvergelijkingendifferentiaalvergelijkingen
differentiaalvergelijkingen
Overzicht van stappen bij grafieken van
Overzicht van stappen bij grafieken van Overzicht van stappen bij grafieken van
Overzicht van stappen bij grafieken van
differentiaalvergelijkingen
differentiaalvergelijkingendifferentiaalvergelijkingen
differentiaalvergelijkingen
Om differentiaalvergelijkingen te plotten, dient u dezelfde stappen te volgen die gebruikt
worden voor het tekenen van grafieken van functies, zoals beschreven staat in
Grafieken van functies. Op de volgende pagina’s worden de verschillen beschreven.
Differentiaal-vergelijkingen plotten
Differentiaal-vergelijkingen plottenDifferentiaal-vergelijkingen plotten
Differentiaal-vergelijkingen plotten
1. Stel de modus
Graph (3) in op
DIFF EQUATIONS. Stel, indien
noodzakelijk, ook de hoekmodus in.
2. Definieer vergelijkingen en, naar keuze,
de beginwaarden in de Y= Editor
(8#).
3. Kies () welke gedefinieerde
vergelijkingen geplot zullen.
Opmerking: om alle statistische plots uit te
zetten, drukt u op 5 of gebruikt u
om ze te deselecteren ongedaan te
maken.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 458
4. Stel de weergavestijl voor een vergelijking
in.
@2 ˆ
5. Stel de grafische opmaak in.
Solution
Method
en Fields zijn uniek voor
differentiaal-vergelijkingen.
,
9
— of —
@8Í
H8
F
Opmerking:
de opmaak Fields is van
essentieel belang, afhankelijk van de orde
van de vergelijking.
6. Stel de assen in zoals van toepassing is,
afhankelijk van de opmaak Fields.
@2
H‰
Opmerking: geldige Axes instellingen
hangen af van de opmaak
Fields.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 459
Verschil tussen grafieken van
Verschil tussen grafieken van Verschil tussen grafieken van
Verschil tussen grafieken van
differentiaalvergelijkingen en van functies
differentiaalvergelijkingen en van functiesdifferentiaalvergelijkingen en van functies
differentiaalvergelijkingen en van functies
In deze module wordt er van uitgegaan dat u al weet hoe u functies y(x) moet plotten,
zoals beschreven staat in Grafieken van functies. In dit gedeelte worden de verschillen
hiermee beschreven.
De modus Graph instellen
De modus Graph instellenDe modus Graph instellen
De modus Graph instellen
Gebruik 3 om
Graph = DIFF EQUATIONS in te stellen voordat u
differentiaalvergelijkingen definieert of venstervariabelen instelt. Met de Y= Editor en de
Window Editor kunt u alleen informatie invoeren voor de huidige instelling van de modus
Graph.
7. Definieer het weergavevenster
(8$) als volgt:
Opmerking: afhankelijk van de Solution
Method
en de opmaak Fields, worden
verschillende venstervariabelen
weergegeven. Zoom verandert ook
het weergavevenster.
8. Plot de geselecteerde vergelijkingen
(8%).
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 460
Differentiaal-vergelijkingen definiëren in de Y= Editor
Differentiaal-vergelijkingen definiëren in de Y= EditorDifferentiaal-vergelijkingen definiëren in de Y= Editor
Differentiaal-vergelijkingen definiëren in de Y= Editor
Opmerking: u kunt de opdracht Define, van het basisscherm, gebruiken om functies en
vergelijkingen te definiëren.
Wanneer u vergelijkingen invoert in de Y= Editor, moet u niet de notatie
y(t) gebruiken
om naar resultaten te verwijzen. Bijvoorbeeld:
In de Y= Editor kunnen alleen vergelijkingen van de eerste orde worden ingevoerd. Om
vergelijkingen van de tweede orde of hoger te plotten, moet u ze invoeren als een stelsel
vergelijkingen van de eerste orde.
Er is gedetailleerde informatie over het instellen van beginwaarden beschikbaar.
Gebruik t0 om te specificeren wanneer de
beginwaarden gelden. U kunt t0 ook instellen
in de Window Editor.
Gebruik yi om één of meer beginwaarden te
specificeren voor de corresponderende
differentiaalvergelijking.
U kunt differentiaalvergelijkingen y1'(t) tot
y99'(t) definiëren.
Voer in: y1' =0,001y1ù(100Ny1)
Niet: y1' = 0,001y1(t)ù(100Ny1(t))
Gebruik geen impliciete vermenigvuldiging
tussen een variabele en een uitdrukking
tussen haken. Indien u dit wel doet, wordt
het behandeld als een functie-aanroep.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 461
Differentiaalvergelijkingen selecteren
Differentiaalvergelijkingen selecterenDifferentiaalvergelijkingen selecteren
Differentiaalvergelijkingen selecteren
Belangrijk: wanneer u y1' selecteert, zal de oplossingskromme y1 geplot worden, niet de
afgeleide y1', afhankelijk van de asinstelling.
De weergavestijl kiezen
De weergavestijl kiezenDe weergavestijl kiezen
De weergavestijl kiezen
Met het menu Style zijn alleen de stijlen
Line, Dot, Square, Thick, Animate en Path
beschikbaar.
Dot en Square markeren alleen die discrete waarden (in tstep stapgroottes)
waarvoor een differentiaalvergelijking is geplot.
@2 ˆ
Grafische opmaken instellen
Grafische opmaken instellenGrafische opmaken instellen
Grafische opmaken instellen
In de Y= Editor, Window Editor of het scherm
Graph, drukt u op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
U kunt gebruiken om een
differentiaalvergelijking te selecteren,
maar niet om zijn beginwaarde te
selecteren.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 462
De volgende opmaken worden beïnvloed door differentiaalvergelijkingen:
Grafische opmaak Omschrijving
Graph Order Niet beschikbaar.
Solution Method Specificeert de methode die gebruikt wordt om de
differentiaalvergelijkingen op te lossen.
RK — Runge-Kutta methode. Voor informatie over
de algoritmes die gebruikt worden bij deze methode,
zie de module Technische naslag.
EULER — Euler methode.
Met het specificeren van de methode kunt u voor
grotere nauwkeurigheid óf voor grotere snelheid
kiezen. De RK methode is nauwkeuriger dan de
EULER methode maar heeft meer tijd nodig om de
oplossing te vinden.
Fields Specificeert of er een veld getekend moet worden
voor de differentiaalvergelijking.
SLPFLD — Tekent een lijnelementenveld voor
slechts één vergelijking van de eerste orde, met t op
de x-as en de oplossing op de y-as.
DIRFLD — Tekent een richtingsveld voor slechts
één vergelijking van de tweede orde (of voor een
stelsel van twee vergelijkingen van de eerste orde),
waarbij de instelling van de assen is bepaald door
de gebruiker.
FLDOFF — Geeft geen veld weer. Deze instelling is
voor iedere vergelijking van iedere willekeurige orde
geldig maar is verplicht voor vergelijkingen van de
derde orde of hoger. U moet hetzelfde aantal
beginwaarden invoeren voor alle vergelijkingen in
de Y= Editor.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 463
Belangrijk: de grafische opmaak Fields is van essentieel belang voor het succesvol
plotten van differentiaalvergelijkingen.
Opmerking: wanneer u op ¸ drukt terwijl er een lijnelementenveld of richtingsveld
wordt getekend, pauzeert de grafiek nadat het veld is getekend maar voordat de
oplossingen worden geplot. Druk nog een keer op ¸ om door te gaan. Om het
plotten te beeïndigen, drukt u op ´.
De assen instellen
De assen instellenDe assen instellen
De assen instellen
In de Y= Editor is
Axes, afhankelijk van de actieve grafische opmaak, wel of niet
beschikbaar.
Indien beschikbaar is, kunt u de assen kiezen
die gebruikt worden om de
differentiaalvergelijkingen te plotten.
@2
H‰
Assen Omschrijving
TIME Plot t op de x-as en y (de oplossingen voor de
geselecteerde differentiaalvergelijkingen) op de y-as.
CUSTOM Laat u de x- en de y-as selecteren.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 464
Venstervariabelen
VenstervariabelenVenstervariabelen
Venstervariabelen
Grafieken van differentiaalvergelijkingen gebruiken de onderstaande venstervariabelen.
Afhankelijk van de
Solution Method en de grafische opmaak Fields, worden niet al deze
variabelen tegelijkertijd in de Window Editor (8$) getoond.
Variabele Omschrijving
t0 De waarde van tijd waarvoor de, in de Y= Editor
ingevoerde beginwaarden, verschijnen. U kunt t0 instellen
in de Window Editor en in de Y= Editor. (Indien u t0 instelt
in de Y= Editor, wordt tplot automatisch op dezelfde
waarde ingesteld.)
tmax,
tstep
Hiermee kunt u de t waarden bepalen waarvoor de
vergelijkingen geplot worden:
y'(t0)
y'(t0+tstep)
y'(t0+2
ùtstep)
... niet verder dan ...
y'(tmax)
Indien Fields = SLPFLD, wordt tmax genegeerd.
Vergelijkingen worden geplot vanaf t0 naar beide randen
van het scherm toe, in stapgroottes tstep.
tplot Eerste geplotte t-waarde. Indien dit geen waarde van tstep
is, begint het plotten bij de eerstvolgende waarde van
tstep. In bepaalde situaties zou het kunnen zijn dat de
eerste berekende en getekende punten, beginnend bij t0,
visueel niet zo interessant zijn. Door tplot groter dan t0 in
te stellen, kunt u het plotten op een interessant punt laten
beginnen, waardoor u het tekenen sneller laat verlopen en
een onnodige warboel op het scherm Graph vermijdt.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 465
Opmerking: indien tmax < t0, moet tstep negatief zijn. Indien Fields=SLPFLD, wordt tplot
genegeerd en gelijk aan
t0 genomen.
Variabele Omschrijving
xmin, xmax,
ymin, ymax
Grenzen van het weergavevenster.
xscl, yscl Afstand tussen de schaalaanduidingen op de x- en de
y-assen.
ncurves Aantal oplossingskrommen (0 tot 10) dat automatisch
getekend wordt indien u geen beginwaarden
specificeert. De standaardinstelling is ncurves = 0.
Wanneer ncurves wordt gebruikt, wordt t0 tijdelijk
ingesteld op het midden van het scherm en worden de
beginwaarden gelijkmatig over de y-as verdeeld, waarbij:
De y waarden voor de beginwaarden zijn:
ymin + stapgrootte
ymin + 2
ù(stapgrootte)
©
ymin + ncurvesù(stapgrootte)
diftol (Alleen als Solution Method = RK) De tolerantie, die
gebruikt wordt door de RK methode om een stapgrootte
te helpen selecteren om de vergelijking op te lossen,
deze moet
1EL14 zijn.
stapgrootte
ymax ymin
ncurves 1+
--------------------------------=
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 466
De standaardwaarden (ingesteld wanneer u 6:ZoomStd van het werkbalkmenu Zoom
kiest) zijn:
Het zou kunnen dat u de standaardwaarden voor de
t variabelen moet veranderen, om
er zeker van te zijn dat er genoeg punten worden geplot.
De systeemvariabele fldpic
De systeemvariabele fldpic De systeemvariabele fldpic
De systeemvariabele fldpic
Wanneer een lijnelementenveld of richtingsveld wordt getekend, wordt automatisch een
afbeelding van het veld opgeslagen in de systeemvariabele
fldpic. Indien u een
handeling uitvoert die de geplotte vergelijkingen opnieuw tekent maar niet het veld
fldres (Alleen als Fields = SLPFLD of DIRFLD) Aantal
kolommen (1 tot 80) dat gebruikt wordt om een
lijnelementenveld of richtingsveld over de gehele
breedte van het scherm te tekenen.
Estep (Alleen als Solution Method = EULER) Aantal Euler
iteraties tussen tstep waarden; moet een geheel getal
>0 zijn. Voor meer nauwkeurigheid, kunt u Estep
verhogen zonder extra punten te plotten.
dtime (Alleen als Fields = DIRFLD) Punt in de tijd waarop een
richtingsveld wordt getekend.
t0 = 0.
tmax = 10.
tstep = .1
tplot = 0.
xmin =
L1.
xmax = 10.
xscl = 1.
ymin = L10.
ymax = 10.
yscl = 1.
ncurves = 0.
diftol = .001
Estep = 1.
fldres = 14.
dtime = 0.
Variabele Omschrijving
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 467
beïnvloedt, gebruikt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator opnieuw de
afbeelding in
fldpic in plaats van het veld opnieuw te tekenen. Hierdoor zal het opnieuw
tekenen van de grafiek minder tijd in beslag nemen.
fldpic wordt automatisch verwijderd wanneer u de grafische modus van de
differentiaalvergelijkingen verlaat of wanneer u een grafiek weergeeft met
Fields =
FLDOFF
.
Een grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoekenEen grafiek onderzoeken
Een grafiek onderzoeken
Net als bij grafieken van functies, kunt u een grafiek onderzoeken met behulp van de
volgende opties. Coördinaten worden weergegeven als rechthoekige coördinaten of als
poolcoördinaten, zoals ingesteld is in de grafische opmaak.
Optie Voor grafieken van differentiaalvergelijkingen:
Vrij beweegbare
cursor
Werkt op dezelfde wijze als bij grafieken van functies.
Zoom
Werkt op dezelfde wijze als bij grafieken van functies.
Alleen de venstervariabelen voor x (xmin, xmax, xscl)
en
y (ymin, ymax, yscl) worden beïnvloed.
De venstervariabelen voor
t (t0, tmax, tstep, tplot)
worden niet beïnvloed tenzij u
6:ZoomStd kiest
(waarmee u alle venstervariabelen instelt op hun
standaardwaarden).
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 468
Opmerking: tijdens het volgen kunt u de cursor naar een specifiek punt verplaatsen door
een waarde te typen voor t en op ¸ te drukken. Wanneer u aan het volgen bent, kunt
u op elk moment gebruik maken van QuickCenter, zelfs wanneer de cursor nog op het
scherm staat.
Trace
Hiermee kunt u de cursor, met één tstep tegelijk, over de
kromme verplaatsen. Om over ongeveer tien geplotte
punten tegelijk te verplaatsen, drukt u op
2B of
2A.
Indien u beginwaarden invoert in de Y= Editor of de
venstervariabele ncurves automatisch krommen laat
plotten, kunt u de krommen volgen. Indien u:
@2 Š
gebruikt vanuit het scherm Graph om de beginwaarden
interactief te selecteren, kunt u de krommen niet volgen.
QuickCenter is in alle richtingen toepasbaar. Indien u de
cursor tot buiten het scherm verplaatst (boven of onder,
links of rechts), drukt u op ¸ om het centrum van het
weergavevenster te verplaatsen naar de positie van de
cursor. Gebruik
C of D om resultaten op alle geplotte
krommen te bekijken.
Math
Alleen 1:Value is beschikbaar.
Met de assen ingesteld volgens TIME, wordt de
oplossingswaarde
y(t) (voorgesteld door yc)
weergegeven voor een gespecificeerde t waarde.
Met de assen ingesteld volgens CUSTOM, hangen de
waarden, die corresponderen met x en y, af van de
assen die u kiest.
Optie Voor grafieken van differentiaalvergelijkingen:
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 469
Beginwaarden instellen
Beginwaarden instellenBeginwaarden instellen
Beginwaarden instellen
U kunt beginwaarden invoeren in de Y= Editor, u kunt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator automatisch beginwaarden laten berekenen of u kunt ze interactief
selecteren vanuit het scherm Graph.
Beginwaarden invoeren in de Y= Editor
Beginwaarden invoeren in de Y= EditorBeginwaarden invoeren in de Y= Editor
Beginwaarden invoeren in de Y= Editor
U kunt één of meer beginwaarden specificeren in de Y= Editor. Om meer dan één
beginwaarde te specificeren, dient u ze in te voeren als een lijst, ingesloten door
accoladen { } en gescheiden door komma’s.
Om de beginwaarden voor de vergelijking
y1'
in te voeren, gebruikt u de regel
yi1, etc.
Om te specificeren waar de beginwaarden
verschijnen, gebruikt u t0. Dit is ook de
eerste t die uitgewerkt wordt voor de grafiek.
Om een familie van oplossingen te plotten,
voert u een lijst beginwaarden in.
Voer {10,20} in,
hoewel {10 20}
wordt weergegeven.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 470
Voor een differentiaal vergelijking van de tweede orde of hoger, moet u een stelsel
vergelijkingen van de eerste orde definiëren in de Y= Editor..
Wanneer u geen beginwaarde invoert in de Y= Editor
Wanneer u geen beginwaarde invoert in de Y= EditorWanneer u geen beginwaarde invoert in de Y= Editor
Wanneer u geen beginwaarde invoert in de Y= Editor
Wanneer u geen beginwaarden invoert, zal de venstervariabele
ncurves (8$)
automatisch het aantal geplotte oplossingskrommen specificeren. De
standaardinstelling is
ncurves = 0. U kunt een waarde van 0 tot 10 invoeren. De
grafische opmaak
Fields en de instelling Axes bepalen echter of ncurves gebruikt wordt.
Wanneer
ncurves wordt gebruikt, wordt t0 tijdelijk ingesteld op het midden van het
scherm. De waarde van
t0, zoals die ingesteld is in de Y= Editor of de Window Editor,
wordt echter niet veranderd.
Opmerkingen:
Indien u beginwaarden invoert, dient u
hetzelfde aantal beginwaarden in te voeren
voor iedere vergelijking in het stelsel. Anders
zal de foutmelding Dimension error
verschijnen.
Indien Fields = Gebeurt er dit:
SLPFLD Gebruikt ncurves, indien dit niet op 0 is ingesteld, om de
krommen te plotten.
DIRFLD Negeert ncurves. Plot geen krommen.
FLDOFF Gebruikt ncurves indien Axes = TIME (of als Axes =
Custom en de x-as is t). Anders verschijnt de foutmelding
Diff Eq setup.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 471
zonder beginwaarden in te voeren, gebruikt u SLPFLD (met ncurves=0) of DIRFLD
om alleen een lijnelementenveld of richtingsveld weer te geven.
SLPFLD wordt alleen gebruikt voor een enkele vergelijking van de eerste orde.
DIRFLD wordt alleen gebruikt voor een vergelijking van de tweede orde (of een
stelsel van twee vergelijkingen van de eerste orde).
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 472
Een beginwaarde interactief selecteren vanuit het scherm Graph
Een beginwaarde interactief selecteren vanuit het scherm GraphEen beginwaarde interactief selecteren vanuit het scherm Graph
Een beginwaarde interactief selecteren vanuit het scherm Graph
Wanneer een differentiaalvergelijking wordt geplot (ongeacht of er wel of geen
oplossingskromme wordt weergegeven), kunt u een punt op het scherm Graph kiezen
en dit gebruiken als een beginwaarde.
Indien Fields = Doe het volgende:
SLPFLD
– of –
DIRFLD
Druk op:
@2 Š
Specificeer een beginwaarde als volgt. Ofwel:
Verplaats de cursor naar het gewenste punt en druk op
¸.
– of –
Typ een waarde in voor elk van beide coördinaten en
druk op
¸.
- Voor SLPFLD (alleen vergelijkingen van de eerste
orde), voert u waarden in voor
t0 en y(t0).
- Voor DIRFLD (alleen vergelijkingen van de tweede
orde of een stelsel van twee vergelijkingen van de
eerste orde), voert u waarden in voor beide
beginwaarden van
y(t0), waarbij t0 de waarde is
die ingesteld is in de Y= Editor of de Window
Editor.
Een cirkel markeert de beginwaarde en de
oplossingskromme wordt getekend.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 473
Opmerking: met SLPFLD of DIRFLD kunt u interactief beginwaarden selecteren,
ongeacht het feit of u wel of niet beginwaarden invoert in de Y= Editor. Met FLDOFF
kunt u beginwaarden interactief selecteren. Indien er echter drie of meer vergelijkingen
worden ingevoerd, dient u een enkele waarde (geen lijst) in te voeren in de Y= Editor als
beginwaarde voor iedere vergelijking. Anders verschijnt tijdens het plotten de
foutmelding Dimension error.
Opmerking over het volgen van een oplossingskromme
Opmerking over het volgen van een oplossingskrommeOpmerking over het volgen van een oplossingskromme
Opmerking over het volgen van een oplossingskromme
Wanneer u beginwaarden invoert in de Y= Editor of u
ncurves de oplossingskrommen
automatisch laat plotten, kunt u gebruiken om de krommen te volgen. U kunt echter
FLDOFF
Druk op:
@2 Š
U wordt gevraagd de assen te kiezen waarvoor u de
beginwaarden wilt invoeren.
Uw selecties zullen gebruikt worden als assen van de
grafiek.
U kunt de standaardinstellingen accepteren of deze
veranderen. Druk vervolgens op
¸.
Specificeer een beginwaarde zoals eerder beschreven
werd, voor SLPFLD of DIRFLD.
Indien Fields = Doe het volgende:
t is een geldige keuze.
Hiermee kunt u een waarde
voor t0 specificeren.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 474
geen kromme volgen die getekend is als gevolg van het interactief selecteren van een
beginwaarde. Deze krommen worden getekend en niet geplot.
Een stelsel voor vergelijkingen van een hogere orde
Een stelsel voor vergelijkingen van een hogere orde Een stelsel voor vergelijkingen van een hogere orde
Een stelsel voor vergelijkingen van een hogere orde
definiëren
definiërendefiniëren
definiëren
In de Y= Editor moet u alle differentiaalvergelijkingen invoeren als vergelijkingen van de
eerste orde. Indien u een vergelijking heeft van de n-de orde, dient u deze te
transformeren tot een stelsel van n vergelijkingen van de eerste orde.
Een vergelijking transformeren tot een stelsel van de eerste orde
Een vergelijking transformeren tot een stelsel van de eerste ordeEen vergelijking transformeren tot een stelsel van de eerste orde
Een vergelijking transformeren tot een stelsel van de eerste orde
Een stelsel vergelijkingen kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, maar het
volgende is een algemene methode
1. Herschrijf de oorspronkelijke
differentiaalvergelijking als dit nodig is.
a) Isoleer de afgeleide van de
hoogste orde.
b) Druk die vergelijking uit in y en t.
c) Substitueer, alleen aan de
rechterzijde van de vergelijking,
om eventuele verwijzingen naar
afgeleiden te elimineren.
y'' + y' + y = e
x
y'' + y' + y = e
x
y'' = e
t
N y' N y
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 475
Opmerking: om een vergelijking van de
eerste orde te produceren, mag
de rechterzijde alleen variabelen
bevatten die geen afgeleiden zijn.
d) Aan de linkerzijde van de
vergelijking, substitueert u voor de
afgeleide, zoals hieronder
weergegeven.
Remplacez : Par :
y
y'
y''
y'''
y
(4)
©
y1
y2
y3
y4
y5
©
y'' = e
t
N y2 N y1
U mag op dit
moment niet aan
de linkerzijde
substitueren.
Remplacez : Par :
y'
y''
y'''
y
(4)
©
y1’
y2’
y3’
y4’
©
y2' = e
t
N y2 N y1
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 476
Opmerking: gebaseerd op de bovenstaande substituties, stellen de y' regels in de
Y= Editor het volgende voor:
y1' = y'
y2' = y''
etc.
De vergelijking van de tweede orde van dit voorbeeld wordt dus ingevoerd op de y2' lijn.
In een dergelijk stelsel, is de oplossing voor de vergelijking y1' eveneens de oplossing
voor de vergelijking van de n-de orde. Het kan zijn dat u de selectie van iedere andere
vergelijking in het stelsel ongedaan wilt maken.
Voorbeeld van een vergelijking van de tweede orde
Voorbeeld van een vergelijking van de tweede ordeVoorbeeld van een vergelijking van de tweede orde
Voorbeeld van een vergelijking van de tweede orde
De differentiaalvergelijking van de tweede orde y''+y = 0 stelt een eenvoudige
sinusoscillator voor. Transformeer deze in een stelsel vergelijkingen in te voeren in de
Y= Editor. Plot vervolgens de oplossing voor de beginwaarden
y(0) = 0 en y'(0) = 1.
2. Op de hiervoor bestemde regels in de
Y= Editor, definieert u het stelsel
vergelijkingen als volgt:
y1' = y2
y2' = y3
y3' = y4
– tot en met –
yn ' = uw vergelijking van de n-de orde
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 477
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
1. Druk op 3 en stel
Graph=DIFF EQUATIONS in.
2. Definieer een stelsel vergelijkingen voor
de vergelijking van de tweede orde.
Herschrijf de vergelijking en voer de
noodzakelijke substituties uit.
3. Voer het stelsel vergelijkingen in de
Y= Editor (8#) in.
4. Voer de beginwaarden in:
yi1=0 en yi2=1
Opmerking:
t0 is de tijd waarop de
beginwaarden verschijnen. Het is ook de
eerste t die uitgewerkt wordt voor de
grafiek. De standaardinstelling is
t0=0.
5. Druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel
Axes = ON, Labels = OFF,
Solution Method = RK en Fields = DIRFLD
in.
Belangrijk: voor vergelijkingen van de
tweede orde moet u
Fields=DIRFLD of
FLDOFF instellen.
y'' + y = 0
y'' = Ly
y'' =
Ly1
y2' =
Ly1
yi1 is de beginwaarde
voor y(0).
yi2 is de beginwaarde
voor y'(0).
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 478
6. Druk in de Y= Editor op:
@2
H‰
en controleer of
Axes = CUSTOM met y1
en
y2 als de assen.
Belangrijk: Fields=DIRFLD kan geen tijdas
plotten. Indien
Axes=TIME of als t is
ingesteld als een as bij de keuze
CUSTOM, verschijnt de foutmelding
Invalid Axes.
7. Stel de venstervariabelen in de Window
Editor (8$) als volgt in.
t0=0
tmax=10
tstep=.1
tplot=0
xmin=
L2
xmax=2
xscl=1
ymin=L2
ymax=2
yscl=1
ncurves=0
diftol=.001
fldres=14
dtime=0
8. Open het scherm Graph (8%).
x-as = y1 = y
y-as = y2 = y'
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 479
Wanneer u ZoomSqr ( 5) kiest, zult u zien dat de baan in het fasevlak eigenlijk een
cirkel is.
ZoomSqr zal echter wel uw venstervariabelen veranderen.
Om deze sinusoscillator in meer detail te onderzoeken, gebruikt u een gesplitst scherm
om de manier waarop y en y' veranderen ten opzichte van de tijd (t) te plotten.
9. Druk op 3 en verander de
modusinstellingen op
pagina 2, zoals
weergegeven. Sluit vervolgens het
dialoogvenster
MODE, waardoor de
grafiek opnieuw getekend wordt.
Opmerking: om verschillende grafieken in
de beide delen van het gesplitste scherm
weer te geven, moet u de modus
2-graph
gebruiken.
10. Druk op 2a om over te schakelen
naar de rechterzijde van het gesplitste
scherm.
11. Gebruik om
y1' en y2' te selecteren.
De rechterzijde gebruikt dezelfde
vergelijkingen als de linkerzijde. In de
rechterzijde worden aanvankelijk echter
geen vergelijkingen geselecteerd.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 480
12. Druk op
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel Fields = FLDOFF in.
Belangrijk: omdat Fields=DIRFLD geen
tijdas kan plotten, dient u de instelling
Fields te wijzigen.
FLDOFF zet alle velden
uit.
13. Druk in de Y= Editor op:
@2
H‰
en controleer of
Axes = TIME.
14. Verander
ymin en ymax in de Window
Editor, zoals rechts wordt weergegeven.
Opmerking: wanneer u de modus 2-graph
instelt, worden de venstervariabelen voor
de rechterzijde ingesteld op hun
standaardinstellingen.
ymin=L2.
ymax=2.
15. Druk op 8% om het scherm Graph
weer te geven voor grafiek #2.
De linkerzijde laat de baan in het fasevlak
zien. De rechterzijde geeft de
oplossingskromme en diens afgeleide
weer.
y'
y
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 481
Voorbeeld van een vergelijking van de derde orde
Voorbeeld van een vergelijking van de derde ordeVoorbeeld van een vergelijking van de derde orde
Voorbeeld van een vergelijking van de derde orde
Definieer een stelsel vergelijkingen voor de vergelijking van de derde orde
y'''+2y''+2y'+y = sin(x), om deze in te voeren in de Y= Editor. Teken vervolgens de
oplossing als een functie van de tijd. Gebruik de beginwaarden
y(0) = 0, y'(0) = 1 en
y''(0) = 1.
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
1. Druk op 3 en stel
Graph=DIFF EQUATIONS in.
16. Om terug te gaan naar het volledige
scherm van de oorspronkelijke grafiek,
drukt u op 2a om over te schakelen
naar de linkerzijde. Druk vervolgens op
3 en verander de instelling
Split
Screen
.
Split Screen = FULL
2. Definieer een stelsel
vergelijkingen voor de vergelijking
van de derde orde.
Herschrijf de vergelijking en voer
de noodzakelijke substituties uit.
y''' + 2y'' + 2y' + y = sin(x)
y''' = sin(x)
N 2y'' N 2y' N y
y''' = sin(t)
N 2y'' N 2y' N y
y''' = sin(t) N 2y3 N 2y2 N y1
y3' = sin(t)
N 2y3 N 2y2 N y1
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 482
3. Voer, in de Y= Editor (8#), het
stelsel vergelijkingen in.
4. Voer de beginwaarden in:
yi1=0, yi2=1 en yi3=1
Opmerking:
t0 is de waarde van de
tijd waarop de beginwaarden
verschijnen. De
standaardinstelling is
t0=0.
5. Controleer of alleen
y1' is
geselecteerd. Gebruik om de
selectie van de andere
vergelijkingen ongedaan te
maken.
6. Druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel Axes = ON, Labels = ON,
Solution Method = RK en
Fields = FLDOFF in.
Belangrijk: voor vergelijkingen van
de derde orde of hoger moet u
Fields=FLDOFF instellen. Anders
verschijnt, tijdens het plotten, de
foutmelding
Undefined variable.
Belangrijk: de
oplossing voor de
vergelijking y1' is
eveneens de
oplossing voor de
differentiaalvergelijkin
g van de derde orde.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 483
7. Druk in de Y= Editor op:
@2
H‰
en stel
Axes = TIME in.
Opmerking: wanneer Axes=TIME,
wordt de oplossing voor de
geselecteerde vergelijking tegen
de tijd (t) geplot.
8. Stel, in de Window Editor
(8$), de
venstervariabelen in.
t0=0
tmax=10
tstep=.1
tplot=0
xmin=
L1
xmax=10
xscl=1.
ymin=L3
ymax=3
yscl=1
ncurves=0
diftol=.001
9. Open het scherm Graph (8%).
Opmerking: om de oplossing voor een
bepaalde waarde van tijd te vinden,
gebruikt u om de grafiek te volgen.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 484
Assen instellen voor door de gebruiker
Assen instellen voor door de gebruiker Assen instellen voor door de gebruiker
Assen instellen voor door de gebruiker
gedefinieerde plots of voor tijdplots
gedefinieerde plots of voor tijdplotsgedefinieerde plots of voor tijdplots
gedefinieerde plots of voor tijdplots
Door de assen in te stellen krijgt u meer flexibiliteit bij het maken van grafieken van
differentiaalvergelijkingen. De door de gebruiker gedefinieerde assen zijn bijzonder
effectief voor het weergeven van verschillende soorten relaties
Het dialoogvenster AXES weergeven
Het dialoogvenster AXES weergevenHet dialoogvenster AXES weergeven
Het dialoogvenster AXES weergeven
Druk in de Y= Editor op
@2
H‰
Indien
Fields = SLPFLD, is
@2
H‰
Axes niet beschikbaar.
Optie Omschrijving
Axes TIME — Plot t op de x -as en y (oplossingen voor alle
geselecteerde differentiaalvergelijkingen) op de y-as.
CUSTOM — Hiermee kunt u de x- en de y-as zelf kiezen.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 485
Opmerking: t is niet bruikbaar voor de assen wanneer Fields=DIRFLD. Indien u t kiest, zal
tijdens het plotten de foutmelding Invalid axes verschijnen.
XAxis, YAxis Alleen actief als Axes = CUSTOM, hiermee kunt u kiezen
wat u wilt plotten op de x- en de y-as.
t — tijd
y — oplossingen (y1, y2, etc.) van alle geselecteerde
differentiaalvergelijkingen
y' — waarden van alle geselecteerde
differentiaalvergelijkingen (y1', y2', etc.)
y1, y2, etc. — de oplossing voor de corresponderende
differentiaalvergelijking, ongeacht of deze vergelijking wel
of niet is geselecteerd
y1', y2', etc. — de waarde van de rechterzijde van de
corresponderende differentiaal vergelijking, ongeacht of
deze vergelijking wel of niet is geselecteerd
Optie Omschrijving
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 486
Voorbeeld van door de gebruiker gedefinieerde
Voorbeeld van door de gebruiker gedefinieerde Voorbeeld van door de gebruiker gedefinieerde
Voorbeeld van door de gebruiker gedefinieerde
assen en tijdassen
assen en tijdassenassen en tijdassen
assen en tijdassen
Door gebruik te maken van het prooi-roofdier model uit de biologie, bepaalt u het aantal
konijnen en vossen dat de populatie in evenwicht houdt in een bepaalde regio. Plot de
oplossing zowel met tijd-assen als met door de gebruiker gedefinieerde assen.
Prooi-roofdier model
Prooi-roofdier modelProoi-roofdier model
Prooi-roofdier model
Gebruik de twee gekoppelde differentiaalvergelijkingen van de eerste orde:
y1' = Ly1 + 0.1y1 ùy2 en y2' = 3y2 Ny1 ùy2
waarbij:
y1 = Vossenpopulatie
yi1 = Aanvankelijke vossenpopulatie (2)
y2 = Konijnenpopulatie
yi2 = Aanvankelijke konijnenpopulatie (5)
1. Gebruik 3 om
Graph = DIFF
EQUATIONS
in te stellen.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 487
2. Definieer de differentiaalvergelijkingen en
voer de beginwaarden in de Y= Editor
(8#) in.
Opmerking: om de plotsnelheid op te
voeren, wist u alle andere vergelijkingen
in de Y= Editor. Met
FLDOFF worden alle
vergelijkingen uitgewerkt zelfs als ze niet
geselecteerd zijn.
3. Druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel
Axes = ON, Labels = ON,
Solution Method = RK en Fields = FLDOFF
in.
4. Druk in de Y= Editor op
@2
H‰
in de Y= Editor en
stel
Axes = TIME in.
5. Stel de venstervariabelen in de Window
Editor (8$) als volgt in.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 488
t0=0
tmax=10
tstep=
p/24
tplot=0
xmin=L1
xmax=10
xscl=5
ymin=
L10
ymax=40
yscl=5
ncurves=0
diftol=.001
6. Plot de differentiaalvergelijkingen
(8%).
7. Druk op om te volgen. Druk
vervolgens op
3 ¸ om het aantal
vossen (
yc voor y1) en het aantal konijnen
(
yc voor y2) op t=3 te zien.
Opmerking: gebruik C en D om de
volgcursor te verplaatsen tussen de
krommen voor
y1 en y2.
8. Ga terug naar de Y= Editor, druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel Fields = DIRFLD in.
Opmerking: in dit voorbeeld wordt DIRFLD
gebruikt voor twee gerelateerde
differentiaalvergelijkingen die geen
vergelijking van de tweede orde
voorstellen.
y2(t)
y1(t)
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 489
9. Druk op:
@2
H‰
en bevestig dat de assen zijn ingesteld
zoals is weergegeven.
10. Wis de beginwaarden voor
yi1 en yi2 in
de Y= Editor.
11. Ga terug naar het scherm Graph, dat
alleen het richtingsveld weergeeft.
12. Om een familie van oplossingen te
plotten, gaat u terug naar de Y= Editor
en voert u de onderstaande
beginwaarden in.
yi1={2,6,7} en yi2={5,12,18}
Opmerking:
gebruik een lijst om meer dan
één beginwaarde te specificeren.
13. Ga terug naar het scherm Graph, dat nu
een kromme weergeeft voor ieder paar
beginwaarden.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 490
Voorbeeld van het vergelijken van RK met Euler
Voorbeeld van het vergelijken van RK met EulerVoorbeeld van het vergelijken van RK met Euler
Voorbeeld van het vergelijken van RK met Euler
Beschouw een logistisch groeimodel dP/dt = 0.001ùPù(100NP), met de beginwaarde
P(0) = 10. Gebruik de instructie BldData om de punten, die berekend worden door de
oplossingsmethoden van RK en Euler, te vergelijken. Plot deze punten vervolgens
samen met een grafiek van de exacte oplossing van de vergelijking.
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
14. Druk op om te volgen. Druk
vervolgens op
3 ¸ om het aantal
vossen (
xc) en het aantal konijnen (yc) op
t=3 te zien.
Omdat
t0=0 en tmax=10, kunt u in het
interval 0 t 10 volgen.
Opmerking: gebruik C en D om de
volgcursor van de ene
beginwaardekromme naar de andere te
verplaatsen.
1. Druk op 3 en stel
Graph=DIFF
EQUATIONS
in.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 491
2. Druk de vergelijking van de eerste
orde uit in
y1' en y1.
y1'=.001y1ù(100Ny1)
3. Voer de vergelijking in in de Y= Editor
(8#).
4. Voer de beginwaarde in:
yi1=10
5. Druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel Solution Method = RK en
Fields = FLDOFF in.
Opmerking: om de plotsnelheid op te
voeren, wist u alle andere
vergelijkingen in de Y= Editor. Met
FLDOFF worden alle vergelijkingen
uitgewerkt, zelfs als ze niet
geselecteerd zijn.
Gebruik geen impliciete
vermenigvuldiging
tussen de variabele en
de haken. Indien u dit
wel doet, wordt dit
beschouwd als een
functie aanroep.
t0 is de waarde van de tijd
waarop de beginwaarde
verschijnt. De
standaardinstelling is
t0=0.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 492
Ê Belangrijk: verander tstep van 0,1 (zijn standaardinstelling) in 1. Als u dit niet doet, zal
BldData te veel rijen berekenen voor de gegevensvariabele en zal de foutmelding
Dimension error verschijnen.
6. Stel de venstervariabelen in de
Window Editor (8$) als volgt
in.
Ê
t0=0.
tmax=100.
tstep=1.
tplot=0.
xmin=
L1.
xmax=100.
xscl=1.
ymin=
L10.
ymax=10
yscl=1.
ncurves=0.
diftol=.001
7. Gebruik in het basisscherm
@ "
H8"
BldData om een gegevensvariabele te
creëren die de punten berekend
volgens
RK bevat.
BldData rklog
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 493
8. Ga terug naar de Y= Editor, druk op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
en stel
Solution Method = EULER in.
Opmerking: u hoeft de vergelijking niet
te plotten voordat u
BldData gebruikt.
Voor meer informatie over
BldData,
raadpleegt u de module Technische
naslag.
9. Ga terug naar het basisscherm en
gebruik
BldData om een
gegevensvariabele te creëren die de
punten berekend volgens
Euler bevat.
10. Gebruik de
Data/Matrix Editorom een
nieuwe gegevensvariabele te creëren,
genaamd
errorlog.
Opmerking: met errorlog kunt u de
gegevens in
rklog en eulerlog
combineren, zodat u de twee
gegevenssets naast elkaar kunt
bekijken.
BldData eulerlog
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 494
11. Definieer in deze nieuwe
gegevensvariabele de kolomkoppen
c1, c2 en c3 om te verwijzen naar de
gegevens in
rklog en eulerlog. Voer
ook de kolomtitels in zoals
weergegeven.
Om een kolomkoptekst te definiëren,
verplaatst u de cursor naar die kolom
en drukt u op , typt u de referentie-
uitdrukking in (zoals
rklog[1] voor c1)
en drukt u op ¸.
Opmerking: rklog[1] en rklog[2]
verwijzen, respectievelijk, naar kolom
1 en 2 in
rklog. Dit geldt ook voor
eulerlog[2].
12. Druk op in de
Data/Matrix Editor.
Druk vervolgens op , en definieer
Plot 1 voor de RK gegevens, zoals
rechts wordt weergegeven.
13. Definieer
Plot 2 voor de Euler
gegevens. Gebruik de waarden die
rechts worden weergegeven.
Plot Type=xyline
Mark=Cross
x=c1
y=c3
14. Ga terug naar de Y= Editor, druk op
3 en stel
Graph = FUNCTION in.
Ê c1=rklog[1] eller
c1=eulerlog[1]
Ë c2=rklog[2]
Ì c3= eulerlog[2]
ÊËÌ
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 495
15. De exacte oplossing voor de
differentiaalvergelijking is hieronder
weergegeven. Voer hem in als y1.
y1 = (100ùe^(x/10))/(e^(x/10)+9)
Opmerking: om te zien hoe u
deSolve( ) gebruikt om deze exacte,
algemene oplossing te vinden,
raadpleegt u Voorbeeld van de functie
deSolve( ).
U kunt C gebruiken om
omhoog te bladeren om
Plot 1 en Plot 2 te
bekijken.
16. Stel de venstervariabelen in de
Window Editor in.
xmin=L10
xmax=100
xscl=10
ymin=L10.
ymax=120.
yscl=10.
xres=2.
17. Open het scherm Graph (8%).
Opmerking: de ‘rommelige’ lijn in de
grafiek geeft de verschillen tussen de
waarden van
RK en Euler aan.
18. Stel de venstervariabelen in de
Window Editor zodanig in, dat u in
kunt zoomen om de verschillen in
meer detail te bestuderen.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 496
Door de volgcursor te verplaatsen en iedere oplossing te volgen tot xc = 40, kunt u
ontdekken dat:
De exacte oplossing (
y1) 85.8486 is, afgerond op zes cijfers.
•De
RK oplossing (Plot 1) 85.8952 is.
•De
Euler oplossing (Plot 2) 85.6527 is.
U kunt de ook de
Data/Matrix Editor gebruiken om de gegevensvariabele errorlog te
openen en naar
time = 40 te bladeren.
xmin=39.7
xmax=40.3
xscl=.1
ymin=85.5
ymax=86
yscl=.1
xres=2
19. Ga terug naar het scherm Graph.
20. Druk op om te volgen en druk
vervolgens op C of D totdat
y1 wordt
geselecteerd. (1 verschijnt in de
rechterbovenhoek.) Voer vervolgens
40 in.
RK (Plot 1)
Euler (Plot 2)
Exacte oplossing (y1)
y1 is geselecteerd
wanneer 1 hier verschijnt.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 497
Voorbeeld van de functie deSolve( )
Voorbeeld van de functie deSolve( )Voorbeeld van de functie deSolve( )
Voorbeeld van de functie deSolve( )
Met de functie deSolve( ) kunt u veel gewone differentiaalvergelijkingen van de eerste en
tweede orde exact oplossen.
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
Voor een algemene oplossing gebruikt u de onderstaande syntax. Voor een specifieke
oplossing, zie de module Technische naslag.
deSolve(1steOr2deOrdeODE, onafhankelijkeVar, afhankelijkeVar)
Gebruik de logistische differentiaalvergelijking van de eerste orde uit het voorbeeld op
pagina 176 en zoek de algemene oplossing voor y ten opzichte van t.
Opmerking:
voor een maximale nauwkeurigheid gebruikt u 1/1000 in plaats van 0.001. Een getal
met een drijvende komma kan afrondingsfouten veroorzaken.
in dit voorbeeld wordt er niet geplot, u kunt dus iedere willekeurige modus voor
Graph gebruiken.
deSolve(y' = 1/1000 yù(100Ny),t,y)
Gebruik geen impliciete vermenigvuldiging
tussen de variabele en de haken. Indien u
dit wel doet, wordt dit beschouwd als een
functie aanroep.
Voor ', typ
.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 498
Voordat u deSolve( ) gebruikt, dient u bestaande t en y variabelen te wissen. Anders zal
er een foutmelding verschijnen.
1. Gebruik, in het basisscherm
@ "
H8"
deSolve( ) om de algemene oplossing te
vinden.
2. Gebruik de oplossing om een functie te
definiëren.
a) Druk op C om de oplossing te
markeren in het
geschiedenisgebied. Druk
vervolgens op ¸ om hem
automatisch op de invoerregel te
plakken.
b) Voeg de opdracht
Define in aan het
begin van de invoerregel. Druk
vervolgens op ¸.
Opmerking: druk op 2A om naar het
begin van de invoerregel te gaan.
@1 stelt een constante
voor. Het is mogelijk dat
u een andere constante
krijgt (@2, etc.).
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 499
U kunt deSolve( ) ook gebruiken om dit probleem direct op te lossen. Voer in:
deSolve(y' = 1/1000 yù(100Ny) en y(0)=10,t,y)
Problemen oplossen voor de grafische opmaak
Problemen oplossen voor de grafische opmaak Problemen oplossen voor de grafische opmaak
Problemen oplossen voor de grafische opmaak
Fields
FieldsFields
Fields
Indien u problemen heeft met het tekenen van grafieken van een
differentiaalvergelijking, kan dit gedeelte u misschien helpen bij het oplossen van het
probleem. Veel problemen kunnen te maken hebben met uw instelling van de grafische
opmaak Fields.
3. Voor een beginwaarde y=10 met t=0,
gebruikt u
solve( ) om de constante @1
te vinden.
Opmerking: indien u een andere
constante heeft (@2, etc.), gebruikt u
solve voor die constante.
4. Werk de algemene oplossing (
y)uit met
de constante
@1=9/100, om de
onderstaande speciale oplossing te
verkrijgen.
Voor @, typt u
@89
H2
R
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 500
De grafische opmaak Fields instellen
De grafische opmaak Fields instellenDe grafische opmaak Fields instellen
De grafische opmaak Fields instellen
Van welke orde is de vergelijking die u plot?
Van welke orde is de vergelijking die u plot?Van welke orde is de vergelijking die u plot?
Van welke orde is de vergelijking die u plot?
Indien u deze of een andere foutmelding ziet:
In de Y= Editor, de Window Editor of scherm
Graph, drukt u op:
,
9
— of —
@8Í
H8
F
Indien de vergelijking: Zijn de geldige instellingen van
Fields:
Van de eerste orde is SLPFLD of FLDOFF
Van de tweede orde is
(stelsel van twee vergelijkingen
van de eerste orde)
DIRFLD of FLDOFF
Van de derde orde of hoger is
(stelsel van drie of meer
vergelijkingen van de eerste orde)
FLDOFF
Omdat Fields = SLPFLD de standaardinstelling
is, wordt er rechts een veelvoorkomende
foutmelding weergegeven.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 501
Gebruikt u de bovenstaande tabel om de juiste instelling voor Fields te vinden voor
de orde van uw vergelijking, en corrigeert u de instelling.
Voor een specifieke instelling van Fields, zoekt u de informatie over die specifieke
instelling op in onderstaande tabel.
Fields=SLPFLD
Fields=SLPFLDFields=SLPFLD
Fields=SLPFLD
In de Y= Editor
Gebruik
om slechts één vergelijking van de eerste orde
te selecteren. U kunt verschillende vergelijkingen invoeren,
maar er kan er maar één tegelijk geselecteerd worden.
De geselecteerde vergelijking mag niet naar een andere
vergelijking in de Y= Editor verwijzen. Bijvoorbeeld:
Indien y1'=y2, verschijnt de foutmelding Undefined
variable wanneer u plot.
In het scherm
Graph
Indien het lijnelementenveld is getekend maar er wordt
geen oplossingskromme geplot, dient u een beginwaarde
te specificeren zoals beschreven staat op Beginwaarden
instellen.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 502
Fields=DIRFLD
Fields=DIRFLDFields=DIRFLD
Fields=DIRFLD
In de Y= Editor Voer een geldig stelsel in van twee vergelijkingen van de
eerste orde. Voor informatie over het definiëren van een
geldig stelsel voor een vergelijking van de tweede orde, zie
Voorbeeld van een vergelijking van de tweede orde.
Stel Axes = CUSTOM in:
@2
H‰
Indien Axes = TIME, verschijnt de foutmelding Invalid axes
wanneer u plot.
Indien u beginwaarden invoert in de Y= Editor, moeten de
vergelijkingen, waaraan gerefereerd wordt bij de door de
gebruiker gedefinieerde assen, hetzelfde aantal
beginwaarden hebben.
Anders verschijnt de foutmelding Dimension error wanneer
u plot.
Met door de
gebruiker
gedefinieerde
assen
Stel assen in die geldig zijn voor uw stelsel vergelijkingen.
Kies niet t voor beide assen. Anders verschijnt de
foutmelding Invalid axes wanneer u plot.
De twee assen moeten naar verschillende vergelijkingen in
uw stelsel vergelijkingen verwijzen. Bijvoorbeeld, y1 vs. y2
is geldig, maar y1 vs. y1' geeft de foutmelding Invalid axes.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 503
In het scherm
Graph
Indien het richtingsveld getekend is, maar er geen kromme
geplot wordt, voert u beginwaarden in de Y= Editor in, of
selecteert u er interactief één in het scherm Graph. Indien
u wel beginwaarden heeft ingevoerd, kiest u ZoomFit:
@„ j A
H„ A
De venstervariabele ncurves wordt genegeerd in de
instelling DIRFLD. De standaardkrommen worden niet
automatisch getekend.
Opmerkingen Met DIRFLD bepalen de vergelijkingen, waaraan
gerefereerd wordt in de door de gebruiker gedefinieerde
assen, welke vergelijkingen geplot worden, ongeacht
welke vergelijkingen geselecteerd zijn in de Y= Editor.
Indien uw stelsel vergelijkingen aan t refereert, wordt het
richtingsveld (niet de geplotte krommen) getekend ten
opzichte van één specifieke waarde van tijd, die ingesteld
is door de venstervariabele dtime.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 504
Fields=FLDOFF
Fields=FLDOFFFields=FLDOFF
Fields=FLDOFF
In de Y= Editor Indien u een vergelijking invoert van de tweede of een
hogere orde, voer deze dan in als een geldig stelsel
vergelijkingen, zoals beschreven staat in Voorbeeld van
een vergelijking van de tweede orde.
Alle vergelijkingen (geselecteerd of niet) moeten hetzelfde
aantal beginwaarden hebben. Anders verschijnt de
foutmelding Dimension error wanneer u plot.
Om Axes = TIME of CUSTOM in te stellen, drukt u op:
@2
H‰
Met door de
gebruiker
gedefinieerde
assen
Indien X Axis niet t is, moet u minstens één beginwaarde
invoeren voor iedere vergelijking in de Y= Editor (ongeacht
of de vergelijking wel of niet geselecteerd is).
Anders zal de foutmelding Diff Eq setup verschijnen
wanneer u plot.
Grafieken van differentiaalvergelijkingen 505
Indien u het scherm Table gebruikt om de differentiaal-vergelijkingen
Indien u het scherm Table gebruikt om de differentiaal-vergelijkingen Indien u het scherm Table gebruikt om de differentiaal-vergelijkingen
Indien u het scherm Table gebruikt om de differentiaal-vergelijkingen
te bekijken
te bekijkente bekijken
te bekijken
U kunt het scherm Table gebruiken om de punten van een grafiek van een
differentiaalvergelijking te bekijken. Het is echter mogelijk dat de tabel andere
vergelijkingen weergeeft dan de geplotte vergelijkingen. De tabel laat alleen de
geselecteerde vergelijkingen zien, ongeacht of deze wel of niet geplot zullen worden met
uw actieve instellingen van
Fields en Axes.
In het scherm
Graph
Indien er geen kromme wordt geplot, stelt u een
beginwaarde in zoals beschreven wordt in Beginwaarden
instellen. Indien u wel beginwaarden heeft ingevoerd in de
Y= Editor, kiest u ZoomFit
@„ j A
H„ A
Een vergelijking van de eerste orde kan er anders uit zien
met FLDOFF dan met SLPFLD. Dit komt doordat FLDOFF
de venstervariabelen tplot en tmax gebruikt, terwijl deze
genegeerd worden in de instelling SLPFLD.
Opmerkingen Gebruik FLDOFF en Axes = Custom om voor
vergelijkingen van de eerste orde, assen te kiezen die niet
mogelijk zijn met SLPFLD. Bijvoorbeeld, u kunt t vs. y1'
plotten (terwijl SLPFLD t vs. y1 plot). Indien u meerdere
vergelijkingen van de eerste orde invoert, kunt u één
vergelijking, of diens oplossing ten opzichte van een
andere plotten door deze te specificeren als de assen.
Tabellen 506
Tabellen
TabellenTabellen
Tabellen
De verschillende stappen voor het maken van een
De verschillende stappen voor het maken van een De verschillende stappen voor het maken van een
De verschillende stappen voor het maken van een
tabel
tabeltabel
tabel
Om een tabel met functiewaarden te genereren voor één of meer functies, volgt u de
stappen die hieronder getoond worden. Voor specifieke informatie over het instellen van
tabelparameters en het weergeven van een tabel, zie de volgende pagina’s.
Een tabel maken
Een tabel makenEen tabel maken
Een tabel maken
1. Stel de modus
Graph in en, indien nodig
de modus
Angle (3).
Opmerking: tabellen zijn niet beschikbaar
in de modus
3D Graph.
2. Definieer functies in de Y= Editor (¹#).
3. Selecteer met welke gedefinieerde
functies in de tabel getoond zullen
worden.
Opmerking: voor informatie over het
definiëren en selecteren van functies in
de Y= Editor, zie Grafieken van functies.
Tabellen 507
De tabel onderzoeken
De tabel onderzoekenDe tabel onderzoeken
De tabel onderzoeken
In het scherm Table, kunt u de volgende handelingen uitvoeren.
Door de tabel bladeren om waarden op andere pagina’s te zien.
Een cel markeren om de volledige waarde ervan te zien.
De tabelparameters veranderen. Door de startwaarde of de aangroeiwaarde die
wordt gebruikt voor de onafhankelijke variabele te veranderen, kunt u in- of
uitzoomen op de tabel om verschillende detailniveau’s te zien
De celbreedte veranderen.
Geselecteerde functies bewerken.
Handmatig een tabel opbouwen of bewerken om alleen gespecificeerde waarden
voor de onafhankelijke variabele te laten zien.
4. Bepaal de parameters voor de tabel
(¹&).
Opmerking: u kunt een automatische
tabel opgeven die is gebaseerd op
beginwaarden of op een grafiek, maar u
kunt ook een handmatige tabel opgeven.
5. Geef de tabel weer (¹ ').
Tabellen 508
De tabelparameters instellen
De tabelparameters instellenDe tabelparameters instellen
De tabelparameters instellen
Om de parameters voor een tabel in te stellen, gebruikt u het TABLE SETUP
dialoogvenster. Nadat de tabel is getoond, kunt u dit dialoogvenster gebruiken om de
parameters te veranderen.
Het TABLE SETUP dialoogvenster weergeven
Het TABLE SETUP dialoogvenster weergevenHet TABLE SETUP dialoogvenster weergeven
Het TABLE SETUP dialoogvenster weergeven
Om het TABLE SETUP dialoogvenster weer te geven, drukt u op ¹&. In het
scherm Table kunt u ook op drukken.
Tabelparameter Omschrijving
tblStart
Indien Independent = AUTO en Graph <
M > Table =
OFF, specificeert dit de startwaarde voor de
onafhankelijke variabele.
@tbl Indien Independent = AUTO en Graph < M > Table =
OFF, specificeert dit de aangroei voor de onafhankelijke
variabele. @tbl kan positief of negatief zijn maar niet nul
Tabellen 509
Opmerking: de tabel start in eerste instantie bij tblStart, maar u kunt C gebruiken om
naar eerdere waarden te bladeren.
Welke instellingen moet u gebruiken
Welke instellingen moet u gebruikenWelke instellingen moet u gebruiken
Welke instellingen moet u gebruiken
Graph < - > Table Indien Independent = AUTO:
OFF — De tabel is gebaseerd op de waarden die u
invoert voor tblStart en @tbl.
ON — De tabel is gebaseerd op dezelfde waarden voor
de onafhankelijke variabele die gebruikt zijn om de
functies te plotten op het scherm Graph. Deze waarden
zijn afhankelijk van de ingestelde venstervariabelen in
de Window Editor (hoofdstuk 6) en van de grootte van
het gesplitste scherm (hoofdstuk 14).
Independent AUTO —De TI-89 / Voyage™ 200 genereert
automatisch een rij waarden voor de onafhankelijke
variabele, gebaseerd op tblStart,
@tbl, en
Graph <
M >Table.
ASK — Hiermee kunt u handmatig een tabel opbouwen
door specifieke waarden in te voeren voor de
onafhankelijke variabele.
Om te genereren: tblStart
@tbl
Graph < -
--
- >
Table
Independent
Een automatische tabel
Gebaseerd op de
tabelinstellingen
waarde waarde OFF AUTO
Tabelparameter Omschrijving
Tabellen 510
Opmerking: “—” betekent dat elke waarde, die ingevoerd wordt voor deze parameter,
genegeerd wordt voor het aangegeven type tabel
In de grafische modus SEQUENCE moet u gehele getallen voor
tblStart en @tbl
gebruiken.
De instellingen veranderen
De instellingen veranderenDe instellingen veranderen
De instellingen veranderen
In het
TABLE SETUP dialoogvenster gaat u als volgt te werk.
1. Gebruik D en C om de waarde of instelling die u wilt veranderen te markeren.
Die overeenkomt
met het scherm
Graph
–– ON AUTO
Een handmatige tabel –ASK
Om te genereren: tblStart
@tbl
Graph < -
--
- >
Table
Independent
Tabellen 511
2. Specificeer de nieuwe waarde of instelling.
Opmerking: om een menu te wissen of het dialoogvenster te verlaten zonder
veranderingen te bewaren moet u op N drukken in plaats van op ¸.
3. Na het veranderen van de gekozen waarden of instellingen moet u op ¸
drukken om uw veranderingen te bewaren en het dialoogvenster te sluiten.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
U kunt de parameters voor een tabel instellen in het basisscherm of in een programma.
U kunt:
De waarden direct opslaan in de systeemvariabelen
tblStart en @tbl. Zie “Variabele
waarden opslaan en oproepen” in Werken met de rekenmachine.
Graph < - > Table en Independent instellen door gebruik te maken van de setTable
functie. Zie de module Technische naslag.
Om te veranderen Doe dit
tblStart
of
@tbl
Typ de nieuwe waarde. De bestaande waarde
wordt gewist wanneer u begint met typen.
— of —
Druk op
A of B om de markering te verwijderen.
Bewerk vervolgens de bestaande waarde.
Graph < - > Table
of
Independent
Druk op
A of B om een menu te openen met
geldige instellingen. Vervolgens:
Verplaatst u de cursor om de instelling te
markeren en drukt u vervolgens op
¸.
— of —
Drukt u op het nummer voor die instelling.
Tabellen 512
Een automatische tabel weergeven
Een automatische tabel weergevenEen automatische tabel weergeven
Een automatische tabel weergeven
Indien Independent = AUTO in het TABLE SETUP dialoogvenster ingesteld is, wordt er
automatisch een tabel gegenereerd wanneer u het scherm Table opent. Indien
Graph < -
> Table = ON, bevat de tabel de waarden van de volgcursor van het scherm Graph.
Indien
Graph < - > Table = OFF, is de tabel gebaseerd op de waarden die u heeft
ingevoerd voor
tblStart en @tbl.
Voor u begint
Voor u begintVoor u begint
Voor u begint
Definieer en selecteer de gewenste functies in de Y= Editor (¹#). Dit voorbeeld
gebruikt
y1(x) = x
3
Nx/3.
Het scherm Table weergeven
Het scherm Table weergevenHet scherm Table weergeven
Het scherm Table weergeven
Om het scherm Table weer te geven, drukt u op ¹' of O
5.
De cursor markeert dan de cel die de startwaarde van de onafhankelijke variabele bevat.
U kunt de cursor verplaatsen naar iedere cel die een waarde bevat.
Voer vervolgens tabelparameters in
(¹&).
Tabellen 513
Opmerking: u kunt terugbladeren vanaf de startwaarde door te drukken op C of 2 C.
De bovenste rij en de eerste kolom staan vast, zodat ze niet van het scherm kunnen
lopen.
Wanneer u met de cursor naar boven of naar beneden loopt, blijven de namen van
de variabelen en de functies altijd zichtbaar bovenaan het scherm.
Wanneer u met de cursor naar rechts of naar links loopt, blijven de waarden van de
onafhankelijke variabele altijd zichtbaar aan de linkerzijde van het scherm.
Om de cursor te verplaatsen: Druk op:
Eén cel per keer
D, C, B, of A
Eén pagina per keer
2 vervolgens D, C, B, of A
De andere kolommen tonen
de corresponderende
functiewaarden van de
functies die geselecteerd
zijn in de Y= Editor.
De eerste kolom toont de
waarden van de
onafhankelijke variabele.
De bovenste rij laat de
namen zien van de
onafhankelijke variabele (x)
en van de geselecteerde
functies (y1).
De invoerregel laat de
volledige waarde zien van
de gemarkeerde cel.
Tabellen 514
De celbreedte veranderen
De celbreedte veranderenDe celbreedte veranderen
De celbreedte veranderen
De celbreedte bepaalt het maximum aantal cijfers en symbolen (decimaal
scheidingsteken, minteken en “í” voor wetenschappelijke notatie) dat weergegeven kan
worden in een cel. Alle cellen in de tabel hebben dezelfde breedte.
Opmerking: de standaard celbreedte is 6.
3. Verplaats de cursor om een getal te markeren en druk op ¸. (Voor getallen van
één cijfer kunt u het getal typen en vervolgens op ¸ drukken.)
4. Druk op ¸ om het dialoogvenster te sluiten en de tabel te actualiseren.
Hoe getallen worden weergegeven in een cel
Hoe getallen worden weergegeven in een celHoe getallen worden weergegeven in een cel
Hoe getallen worden weergegeven in een cel
Indien mogelijk, wordt een getal getoond overeenkomstig de op dat moment
geselecteerde weergavemodi (Display Digits, Exponential Format, etc.). Het getal wordt
zo nodig afgerond. Echter:
Om de celbreedte van het scherm
Table te
veranderen:
1. Druk op ƒ
9
— of —
Í
F
2. Druk op B of A om een menu te openen
met geldige breedtes (
3–12).
Tabellen 515
Wanneer een getal te groot is voor de celbreedte, wordt het getal afgerond en
weergegeven in wetenschappelijke notatie.
Wanneer de cel ook te klein is voor wetenschappelijke notatie, wordt er “...” getoond.
Opmerking:
wanneer een functie niet gedefinieerd is voor een bepaalde waarde, wordt undef
weergeven in de cel.
gebruik 3 om de weergavemodi in te stellen.
De standaardinstelling is
Display Digits = FLOAT 6. Met deze modusinstelling wordt elk
getal getoond met een maximum van 6 cijfers, zelfs wanneer de cel groot genoeg is voor
meer cijfers. Andere instellingen beïnvloeden op dezelfde manier een weergegeven
getal.
De celbreedte is:
Exacte waarde 3 6 9 12
1.2345678901 1.2 1.2346 1.23457 1.23457*
L123456.78
...
L1.2E5 L123457. L123457.*
.000005 ...
5.EL6
.000005 .000005
1.2345678E19 ... 1.2E19 1.2346E19 1.23457E19*
L1.23456789012EL200
... ...
L1.2EL200 L1.2346EL200
*Opmerking: afhankelijk van de instellingen voor de weergavemodus,
wordt voor sommige waarden e exacte waarde niet getoond, zelfs al is de
cel breed genoeg.
Tabellen 516
Opmerking: om de exacte waarde van een getal te kunnen zien, moet u de cel markeren
en op de invoerregel kijken.
Als u complexe getallen gebruikt
Als u complexe getallen gebruiktAls u complexe getallen gebruikt
Als u complexe getallen gebruikt
Een cel geeft zoveel mogelijk weer van een complex getal (overeenkomstig de op dat
moment ingestelde weergavemodi) en toont vervolgens “...” aan het einde van het
weergegeven gedeelte.
Wanneer u een cel met een complex getal markeert, toont de invoerregel het reële en
het imaginaire deel met een maximum van 4 cijfers voor elk deel (FLOAT 4).
Een geselecteerde functie bewerken
Een geselecteerde functie bewerkenEen geselecteerde functie bewerken
Een geselecteerde functie bewerken
Vanuit een tabel kunt u een geselecteerde functie veranderen zonder de Y= Editor te
gebruiken.
1. Verplaats de cursor naar een willekeurige cel in de kolom van de gewenste functie.
De bovenste rij van de tabel geeft de functienamen weer (
y1, etc.).
2. Druk op om te cursor te verplaatsen naar de invoerregel, waar de functie wordt
getoond en gemarkeerd.
Opmerking: u kunt deze mogelijkheid gebruiken om een functie te bekijken zonder
de tabel te verlaten.
3. Breng veranderingen aan, indien noodzakelijk.
Typ de nieuwe functie. De oude functie wordt gewist op het moment dat u begint
met typen.
— of —
Tabellen 517
Druk op M om de oude functie te verwijderen. Typ vervolgens de nieuwe in.
— of —
Druk op A of B om de markering te verwijderen. Vervolgens kunt u de functie
bewerken.
Opmerking: om alle veranderingen ongedaan te maken en de cursor terug naar de
tabel te brengen, moet u op N drukken, in plaats van op ¸.
4. Druk op ¸ om de bewerkte functie te bewaren en de tabel te actualiseren. De
gewijzigde functie wordt ook bewaard in de Y= Editor.
Als u de tabelparameters wilt veranderen
Als u de tabelparameters wilt veranderenAls u de tabelparameters wilt veranderen
Als u de tabelparameters wilt veranderen
Na het automatisch genereren van een tabel kunt u zo nodig de tabelparameters
veranderen.
Druk op of ¹& om het TABLE SETUP dialoogvenster te openen. Voer
vervolgens uw veranderingen in.
Handmatig (met behulp van Ask) een tabel
Handmatig (met behulp van Ask) een tabel Handmatig (met behulp van Ask) een tabel
Handmatig (met behulp van Ask) een tabel
opbouwen
opbouwenopbouwen
opbouwen
Indien Independent = ASK in het TABLE SETUP dialoogvenster ingesteld is, kunt u met de
TI-89 / Voyage™ 200 handmatig een tabel maken door specifieke waarden in te voeren
voor de onafhankelijke variabele.
Het scherm Table weergeven
Het scherm Table weergevenHet scherm Table weergeven
Het scherm Table weergeven
Om het scherm Table te openen drukt u op ¹'.
Tabellen 518
Wanneer u Independent = ASK instelt (met ¹&) voordat een tabel voor de eerste
keer getoond wordt, wordt er een lege tabel getoond. De cursor markeert de eerste cel in
de kolom van de onafhankelijke variabele.
Wanneer er eerst een automatische tabel getoond werd en wanneer u vervolgens
Independent = ASK instelt, zal de tabel dezelfde waarden blijven tonen. U zult echter
geen aanvullende waarden meer zien wanneer u door het scherm bladert.
Een onafhankelijke variabele invoeren of bewerken
Een onafhankelijke variabele invoeren of bewerkenEen onafhankelijke variabele invoeren of bewerken
Een onafhankelijke variabele invoeren of bewerken
U kunt alleen een waarde invoeren in kolom 1 (onafhankelijke variabele).
1. Verplaats de cursor om de cel te markeren die u wilt bewerken of vullen.
Indien u start met een lege tabel, kunt u alleen waarden invoeren in
opeenvolgende cellen (rij 1, rij 2, etc.). U kunt geen cellen overslaan (rij 1, rij 3).
Wanneer een cel in kolom 1 een waarde bevat dan kunt u deze waarde
bewerken.
2. Druk op om de cursor te verplaatsen naar de invoerregel.
3. Typ een nieuwe waarde of uitdrukking, of bewerk de bestaande waarde.
De bovenste rij laat de
namen zien van de
onafhankelijke variabele (x)
en de geselecteerde
functies (y1).
Voer hier een waarde in.
Tabellen 519
4. Druk op ¸ om de waarde naar de tabel te verplaatsen en de corresponderende
functiewaarden bij te werken.
Opmerking: om een nieuwe waarde in een cel in te voeren hoeft u niet op te
drukken. U kunt gewoon beginnen te typen.
De cursor gaat terug naar de ingevoerde cel. U kunt D gebruiken om naar de volgende
rij te gaan
Opmerking: in dit voorbeeld kunt u de cursor wel verplaatsen naar kolom 2 maar u kunt
alleen waarden invoeren in kolom 1.
Een lijst in de kolom van de onafhankelijke variabele invoeren
Een lijst in de kolom van de onafhankelijke variabele invoerenEen lijst in de kolom van de onafhankelijke variabele invoeren
Een lijst in de kolom van de onafhankelijke variabele invoeren
1. Verplaats de cursor om een willekeurige cel te markeren in de kolom van de
onafhankelijke variabele.
2. Druk op om de cursor te verplaatsen naar de invoerregel.
Voer waarden in in een
willekeurige numerieke
volgorde.
Voer hier een nieuwe
waarde in.
Toont de volledige waarde
van een gemarkeerde cel.
Tabellen 520
3. Typ een rij waarden, ingesloten door accoladen { } en gescheiden door komma’s.
Bijvoorbeeld:
U kunt ook een lijstvariabele of een uitdrukking die een lijst oplevert, invoeren.
Opmerking: indien de kolom van de onafhankelijke variabele al waarden bevat,
worden deze getoond als een lijst (die u kunt bewerken).
4. Druk op ¸ om de waarden te verplaatsen naar de kolom van de onafhankelijke
variabele. De tabel wordt geactualiseerd en de corresponderende functiewaarden
worden getoond.
Toevoegen, verwijderen of wissen
Toevoegen, verwijderen of wissenToevoegen, verwijderen of wissen
Toevoegen, verwijderen of wissen
Om Moet u dit doen
Een nieuwe rij toe te voegen
boven een gespecificeerde
rij
Markeer een cel in de gespecificeerde rij en
druk op:
@2 ˆ
De nieuwe rij is niet gedefinieerd (undef)
totdat u een waarde invoert voor de
onafhankelijke variabele.
Een rij te verwijderen
Markeer een cel in de rij en druk op
.
Wanneer u een cel markeert in de kolom van
de onafhankelijke variabele, kunt u ook op
0 drukken.
Een gehele tabel te wissen
(maar niet de geselecteerde
Y= functies)
Druk op ƒ 8. Indien er wordt gevraagd om
bevestiging, drukt u op
¸.
x={1,1.5,1.75,2}
Tabellen 521
Celbreedte en schermformaten
Celbreedte en schermformatenCelbreedte en schermformaten
Celbreedte en schermformaten
Verschillende factoren beïnvloeden de manier waarop getallen worden weergegeven in
een tabel.
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
De systeemvariabele
tblZnput bevat een lijst met alle waarden van de onafhankelijke
variabelen die zijn ingevoerd in de tabel, ook diegene die op dat moment niet worden
weergegeven.
tblZnput wordt ook gebruikt voor een automatische tabel maar bevat dan
alleen de waarden van de onafhankelijke variabele die op dat moment worden
weergegeven in de tabel.
Voorafgaand aan het weergeven van een tabel kunt u een lijst met waarden rechtstreeks
opslaan in de
tblZnput systeemvariabele.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 522
Overige onderwerpen over het tekenen
Overige onderwerpen over het tekenen Overige onderwerpen over het tekenen
Overige onderwerpen over het tekenen
van grafieken
van grafiekenvan grafieken
van grafieken
Punten van een grafiek opslaan
Punten van een grafiek opslaanPunten van een grafiek opslaan
Punten van een grafiek opslaan
Op het scherm Graph kunt u verzamelingen van coördinaatwaarden en/of wiskundige
resultaten opslaan om later te analyseren. U kunt de informatie opslaan als een rijmatrix
(vector) op het basisscherm of als gegevens in een systeemvariabele die geopend kan
worden in de Data/Matrix Editor.
De punten verzamelen
De punten verzamelenDe punten verzamelen
De punten verzamelen
1. Geef de grafiek weer. (Dit voorbeeld toont
y1(x)=5ùcos(x).)
2. Geef de coördinaten of wiskundige resultaten, die u wilt opslaan, weer.
3. Sla de informatie op in het basisscherm of in de variabele
sysData.
@8 · (basisscherm) of 8 b (
sysData variabele)
H8
H (basisscherm) of 8 D (sysData variabele)
4. Herhaal dit proces zo nodig.
Opmerking: als u coördinaten of wiskundige resultaten wilt weergeven, volgt u een
grafiek met of voert u een
Math-bewerking uit (zoals Minimum of Maximum). U
kunt ook de vrij beweegbare cursor gebruiken.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 523
Opmerking: gebruik een gesplitst scherm om een grafiek en het basisscherm of de
Data/Matrix Editor tegelijkertijd weer te geven.
Opmerkingen over de variabele SysData
Opmerkingen over de variabele SysDataOpmerkingen over de variabele SysData
Opmerkingen over de variabele SysData
Als u op de volgende toetsen drukt:
@8 b
H8
D
-Als sysData niet bestaat, wordt deze gemaakt in de map MAIN.
-Als
sysData al bestaat, worden nieuwe gegevens onderaan eventueel reeds
bestaande gegevens toegevoegd. Bestaande titels of kolomkoppen (voor de
desbetreffende kolommen) worden gewist, titels worden vervangen door de
voor de nieuwe gegevens toepasselijke titels.
@8 b
H8
D
@8 ·
H8
H
De weergegeven coördinaten
worden als een rijmatrix of vector
toegevoegd aan het
geschiedenisgebied van het
basisscherm (maar niet de
De weergegeven coördinaten
worden opgeslagen in een
gegevensvariabele met de
naam sysData, die u kunt openen
in de Data/Matrix Editor.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 524
De variabele sysData kan worden gewist, verwijderd, etc., net als andere
gegevensvariabelen. Deze variabele kan echter niet worden geblokkeerd.
Als het scherm Graph een functie of stat plot bevat, die verwijst naar de huidige
inhoud van
sysData, zal 8b niet werken.
Grafieken tekenen van functies die op het
Grafieken tekenen van functies die op het Grafieken tekenen van functies die op het
Grafieken tekenen van functies die op het
basisscherm zijn gedefinieerd
basisscherm zijn gedefinieerdbasisscherm zijn gedefinieerd
basisscherm zijn gedefinieerd
Het kan vaak voorkomen dat u een functie of uitdrukking op het basisscherm maakt en
vervolgens beslist om er een grafiek van te tekenen. U kunt een uitdrukking naar de
Y= Editor kopiëren of deze rechtstreeks vanaf het basisscherm plotten zonder de
Y= Editor te gebruiken.
Wat Is de “oorspronkelijke” onafhankelijke variabele?
Wat Is de “oorspronkelijke” onafhankelijke variabele?Wat Is de “oorspronkelijke” onafhankelijke variabele?
Wat Is de “oorspronkelijke” onafhankelijke variabele?
In de Y= Editor moeten alle functies gedefinieerd zijn in termen van de “oorspronkelijke”
onafhankelijke variabele van de actieve modus Graph.
Modus Graph Oorspronkelijke onafhankelijke variabele
Function x
Parametric t
Polar
q
Sequence n
3D x, y
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 525
Van het basisscherm naar de Y= Editor kopiëren
Van het basisscherm naar de Y= Editor kopiërenVan het basisscherm naar de Y= Editor kopiëren
Van het basisscherm naar de Y= Editor kopiëren
Als u een uitdrukking op het basisscherm hebt, kunt u één van de volgende methoden
gebruiken om deze naar de Y= Editor te kopiëren.
Differential Equation t
Methode Omschrijving
Kopiëren
en
plakken
1. Markeer de uitdrukking op het basisscherm. Druk op
ƒ
en kies 5:Copy.
2. Geef de Y= Editor weer, markeer de gewenste functie
en druk op
¸.
3. Druk op
ƒ en kies 6:Paste. Druk vervolgens op ¸.
Opmerking: om te kopiëren en te plakken gebruikt u in
plaats van ƒ 5 of ƒ 6:
@86 of 8 7.
H8 C (copy) of 8 V (paste).
§
Sla de uitdrukking op onder een Y= functienaam.
Opmerking: gebruik de functie automatisch plakken of
kopiëren en plakken als u een uitdrukking van het
geschiedenisgebied van het basisscherm naar de
invoerregel wilt kopiëren.
Modus Graph Oorspronkelijke onafhankelijke variabele
2x^3+3x^2N4x+12!y1(x)
Gebruik de volledige functienaam:
y1(x), niet alleen y1.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 526
Grafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenen
Grafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenenGrafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenen
Grafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenen
Met de opdracht
Graph kunt u vanaf het basisscherm een grafiek van een uitdrukking
tekenen zonder de Y= Editor te gebruiken. In tegenstelling tot de Y= Editor, kunt u met
Opdracht
Define
Definieer de uitdrukking als een door de gebruiker
gedefinieerde Y= functie.
Opmerking: Define is beschikbaar via het
werkbalkmenu van het basisscherm.
2 £
Als de uitdrukking al aan een variabele is toegekend:
1. Geef de Y= Editor weer, markeer de gewenste functie
en druk op ¸.
2. Druk op
2 £. Typ de variabelenaam die de
uitdrukking bevat en druk twee maal op
¸.
Belangrijk: als u een functievariabele zoals f1(x) wilt
terughalen, typt u alleen f1, niet de volledige functienaam.
3. Druk op
¸ om de teruggehaalde uitdrukking in de
functielijst van de Y= Editor op te slaan.
Opmerking: 2 £ is nuttig als een uitdrukking in een
variabele of functie is opgeslagen die niet past in de
Y= Editor, zoals a1 of f1(x).
Methode Omschrijving
Define y1(x)=2x^3+3x^2N4x+12
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 527
Graph een uitdrukking specificeren in termen van een willekeurige onafhankelijke
variabele, ongeacht de actieve modus Graph.
Opmerking: Graph maakt gebruik van de actuele venstervariabele-instellingen en is
beschikbaar via het werkbalkmenu van het basisscherm.
Graph werkt niet voor grafieken van rijen of differentiaalvergelijkingen. Gebruik voor
parameterkrommen, grafieken in poolcoördinaten en 3D-grafieken de volgende
varianten.
Opmerking: gebruik de opdracht Table als u vanuit het basisscherm een tabel wilt
maken. Dit lijkt op
Graph. De twee opdrachten delen dezelfde uitdrukkingen.
De uitdrukking is in
termen van:
Gebruik de opdracht Graph
zoals weergegeven in dit voorbeeld:
De oorspronkelijke
onafhankelijke variabele
Een niet-oorspronkelijke
onafhankelijke variabele
In de Graph-modus PARAMETRIC: Graph xUitdr, yUitdr, t
In de Graph-modus POLAR:
Graph uitdr,
q
In de Graph-modus 3D: Graph uitdr, x, y
Graph 1.25xùcos(x)
Voor het plotten van grafieken van
functies is x de oorspronkelijke
Graph 1.25aùcos(a),a
Specificeer de onafhankelijke variabele;
anders kan er een fout optreden.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 528
Graph kopieert de uitdrukking niet naar de Y= Editor. In plaats daarvan worden functies,
die in de Y= Editor zijn geselecteerd, tijdelijk buiten werking gesteld. U kunt
Graph
uitdrukkingen op het scherm Table volgen, erop inzoomen, of ze weergeven en
bewerken, net als functies in de Y= Editor.
Het scherm Graph wissen
Het scherm Graph wissenHet scherm Graph wissen
Het scherm Graph wissen
Elke keer als u
Graph uitvoert, wordt de nieuwe uitdrukking aan de bestaande
uitdrukkingen toegevoegd. U kunt de grafieken wissen door:
De opdracht
ClrGraph uit te voeren (beschikbaar via het werkbalkmenu Other
van het basisscherm).
– of –
De Y= Editor weer te geven. De volgende keer dat u het scherm Graph weergeeft,
worden de in de Y= Editor geselecteerde functies gebruikt.
Extra voordelen van door de gebruiker gedefinieerde functies
Extra voordelen van door de gebruiker gedefinieerde functiesExtra voordelen van door de gebruiker gedefinieerde functies
Extra voordelen van door de gebruiker gedefinieerde functies
U kunt een door de gebruiker gedefinieerde functie definiëren in termen van een
willekeurige onafhankelijke variabele. Bijvoorbeeld:
Define f1(aa)=1.25aaùcos(aa)
Graph f1(x)
Gedefinieerd in termen van “aa”.
Verwijst naar de functie door de
oorspronkelijke onafhankelijke variabele te
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 529
en:
Een grafiek tekenen van een functie met een
Een grafiek tekenen van een functie met een Een grafiek tekenen van een functie met een
Een grafiek tekenen van een functie met een
meervoudig voorschrift
meervoudig voorschriftmeervoudig voorschrift
meervoudig voorschrift
Als u een grafiek van een functie met een meervoudig voorschrift wilt tekenen, dient u de
functie eerst te definiëren door grenzen en uitdrukkingen voor elk deel te specificeren.
De functie
when is bijzonder nuttig voor functies met twee delen. Voor drie of meer delen
kan het eenvoudiger zijn om een door de gebruiker gedefinieerde functie met meerdere
functievoorschriften te maken.
De functie When gebruiken
De functie When gebruikenDe functie When gebruiken
De functie When gebruiken
Als u een functie met twee delen wilt definiëren, gebruikt u de syntax:
when(voorwaarde, UitdrukkingWaar, Uitdrukkingnietwaar)
Neem aan dat u bijvoorbeeld een grafiek wilt tekenen van een functie met twee
voorschriften.
Indien:
Gebruik de
uitdrukking:
x < 0
Mx
x | 0
5 cos(x)
Define f1(aa)=1.25aaùcos(aa)
f1(x)
!y1(x)
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 530
Voor drie of meer delen kunt u geneste when-functies gebruiken.
Opmerking: om when in te voeren, typt u het woord of gebruikt u de CATALOG.
waarbij:
In de Y= Editor:
Indien:
Gebruik de
uitdrukking:
x <
Mp
4 sin(x)
x | M p and x < 0
2x + 6
x | 0
6 – x
2
In de Y= Editor
De functie wordt door Pretty
Print in deze vorm afgedrukt.
Voer de functie in deze vorm
in.
y1(x)=when(x<0,when(x< M p,4ùsin(x),2x+6),6Nx^2)
Deze geneste functie is van kracht indien x<0.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 531
Geneste functies worden al snel ingewikkeld en moeilijk voor te stellen.
Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig
Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig
Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig
voorschrift gebruiken
voorschrift gebruikenvoorschrift gebruiken
voorschrift gebruiken
Voor drie of meer delen zult u mogelijk een door de gebruiker gedefinieerde functie
willen maken.
Neem bijvoorbeeld de vorige functie met drie delen.
Opmerking: zie Programmeren voor informatie over overeenkomsten en verschillen
tussen functies en programma’s.
Een door de gebruiker gedefinieerde functie met meervoudig voorschrift kan veel
besturings- en beslissingsstructuren (
If, ElseIf, Return, etc.), die bij het programmeren
Indien:
Gebruik de
uitdrukking:
x < Mp
4 sin(x)
x
| M p and x < 0
2x + 6
x | 0
6 – x
2
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 532
gebruikt worden bevatten. Als u de structuur van een functie ontwerpt, kan het nuttig zijn
om deze eerst in blokschema te visualiseren.
Ê
Func en EndFunc moeten aan het begin en eind van de functie staan.
Als u een functie met meervoudig voorschrift in de Y= Editor of op het basisscherm
invoert, dient u de volledige functie op één regel in te voeren.
Ê
Ê
Func
If x< M p Then
Return 4ùsin(x)
ElseIf x>=-p and x<0 Then
Return 2x+6
Else
Return 6–x^2
EndIf
EndFunc
In de
Y= Editor:
Func:If x< Mp Then:Return 4ùsin(x): ... :EndIf:EndFunc
Gebruik een dubbele punt (:) om de
voorschriften van elkaar te scheiden.
Voor een functie met
meerdere voorschriften wordt
alleen Func weergegeven.
Voer een functie met meerdere
voorschriften op één regel in.
Gebruik dubbele punten.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 533
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm kunt u ook de opdracht
Define gebruiken om een door de gebruiker
gedefinieerde functie met meerdere voorschriften te maken.
Meer informatie over het kopiëren van een functie van het basisscherm naar de
Y= Editor is beschikkbaar in Van het basisscherm naar de Y= Editor kopiëren.
In de Program Editor kunt u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken. Gebruik
bijvoorbeeld de Program Editor om een functie met de naam
f1(x) te maken. Stel in de
Y= Editor
y1(x) = f1(x) in.
Een familie van krommen plotten
Een familie van krommen plottenEen familie van krommen plotten
Een familie van krommen plotten
Door een lijst in een uitdrukking in te voeren, kunt u voor elke waarde in de lijst een
afzonderlijke functie plotten. (U kunt in de modus Graph SEQUENCE en de modus 3D
Graph geen familie van krommen plotten.)
Voorbeelden met de Y= Editor
Voorbeelden met de Y= EditorVoorbeelden met de Y= Editor
Voorbeelden met de Y= Editor
Voer de uitdrukking
{2,4,6} sin(x) in en teken de grafieken van de functies.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 534
Opmerking: plaats de lijst lementen tussen accolades (2[ en 2\) en scheid deze
door komma’s.
Voer de uitdrukking
{2,4,6} sin({1,2,3} x) in en teken een grafiek van de functies.
Opmerking: de komma’s worden op de invoerregel weergegeven, maar niet in de
functielijst.
Voorbeeld met de opdracht Graph
Voorbeeld met de opdracht GraphVoorbeeld met de opdracht Graph
Voorbeeld met de opdracht Graph
U kunt op vergelijkbare wijze ook op het basisscherm of in een programma de opdracht
Graph gebruiken, zie Grafieken rechtstreeks vanaf het basisscherm tekenen.
Een grafiek van drie functies:
2 sin(x), 4 sin(x), 6 sin(x)
Een grafiek van drie functies:
2 sin(x), 4 sin(2x), 6 sin(3x)
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 535
Gelijktijdig grafieken tekenen met lijsten
Gelijktijdig grafieken tekenen met lijstenGelijktijdig grafieken tekenen met lijsten
Gelijktijdig grafieken tekenen met lijsten
Indien de grafische opmaak is ingesteld op
Graph Order = SIMUL, worden de grafieken
voor de functies in groepen getekend, volgens het elementnummer in de lijst.
Er worden tegelijkertijd grafieken getekend van alle functies binnen een groep, van de
groepen worden na elkaar de grafieken getekend.
Opmerking: om de grafische opmaak in te stellen in de Y= Editor, Window Editor, of in
het scherm Graph, drukt u op:
@8 Í
H8
F
Voor deze voorbeeldfuncties tekent de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator grafieken in drie
groepen.
2 sin(x), x+4, cos(x)
4 sin(x), 2x+4
6 sin(x), 3x+4
graph {2,4,6}sin(x)
graph {2,4,6}sin({1,2,3}x)
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 536
Bij het volgen van een familie van krommen
Bij het volgen van een familie van krommenBij het volgen van een familie van krommen
Bij het volgen van een familie van krommen
Indien u op D of C drukt, wordt de volgcursor naar de volgende of vorige kromme in
dezelfde familie verplaatst, voordat deze naar de volgende of vorige geselecteerde
functie verplaatst wordt.
De twee-grafieken modus gebruiken
De twee-grafieken modus gebruikenDe twee-grafieken modus gebruiken
De twee-grafieken modus gebruiken
In de twee-grafieken modus worden de grafiek-gerelateerde functies van de TI-89
Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator gedupliceerd en beschikt u over twee
onafhankelijke grafische rekenmachines. De twee-grafieken modus is alleen
beschikbaar in de gesplitste-schermmodus. Zie Gesplitste schermen voor meer
informatie over gesplitste schermen.
De modus instellen
De modus instellenDe modus instellen
De modus instellen
Verschillende modusinstellingen hebben invloed op de twee-grafieken modus, maar er
zijn slechts twee instellingen vereist. Deze bevinden zich beide op Pagina 2 van het
dialoogvenster
MODE.
1. Druk op 3. Druk vervolgens op om Pagina 2 weer te geven.
2. Stel de volgende vereiste modi in.
Split Screen = TOP-BOTTOM of
LEFT-RIGHT
Number of Graphs = 2
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 537
3. U kunt naar keuze de volgende modi instellen.
4. Druk op ¸ om het dialoogvenster te sluiten.
Het twee-grafieken-scherm
Het twee-grafieken-schermHet twee-grafieken-scherm
Het twee-grafieken-scherm
Een scherm met twee grafieken lijkt op een gewoon gesplitst scherm.
Pagina 1:
Graph = Graph-modus voor boven- of
linkerzijde van de splitsing
Pagina 2:
Split 1 App = toepassing voor de boven- of
linkerzijde
Split 2 App = toepassing voor de onder- of
rechterzijde
Graph 2 = Modus Graph voor de onder- of
rechterzijde
Split Screen Ratio = relatieve afmetingen van
de twee zijden (alleen Voyage™ 200)
Grafiek 2: rechter- of
onderkant
Modus Graph van de
actieve grafiek
Grafiek 1: linker-
of bovenkant
De dikke rand
geeft de actieve
grafiekzijde aan
Actieve grafiekzijde: GR#1 of GR#2
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 538
Onafhankelijke grafiek-gerelateerde kenmerken
Onafhankelijke grafiek-gerelateerde kenmerkenOnafhankelijke grafiek-gerelateerde kenmerken
Onafhankelijke grafiek-gerelateerde kenmerken
Zowel
Graph 1 als Graph 2 hebben onafhankelijke:
Graph-modi (FUNCTION, POLAR, etc.). Andere modi zoals
Angle, Display Digits,
etc., worden gedeeld en hebben invloed op beide grafieken.
Window Editor-variabelen.
Tabelinstellingsparameters en tabelschermen.
Grafiekelementen zoals
Coordinates, Axes, etc.
Schermen Graph.
Y= Editors. De beide grafieken delen echter dezelfde functie- en stat plot-definities.
Opmerking: de Y= Editor is alleen volledig onafhankelijk als de twee zijden
verschillende Graph-modi gebruiken (zoals hieronder wordt beschreven).
Onafhankelijke grafiek-gerelateerde toepassingen (Y= Editor, scherm Graph, etc.)
kunnen tegelijkertijd aan beide zijden van het scherm worden weergegeven.
Niet grafiek-gerelateerde toepassingen (basisscherm, Data/Matrix Editor, etc.) worden
gedeeld en kunnen slechts aan één zijde tegelijkertijd worden weergegeven.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 539
De Y= Editor in twee-grafieken modus
De Y= Editor in twee-grafieken modusDe Y= Editor in twee-grafieken modus
De Y= Editor in twee-grafieken modus
Zelfs in de twee-grafieken modus is er eigenlijk slechts één Y= Editor, die één functielijst
bijhoudt voor elke instelling van de Graph-modus. Als beide zijden echter dezelfde
Graph-modus gebruiken, kan elke zijde andere functies uit die ene lijst selecteren.
Neem aan dat in zowel Graph 1 als Graph 2 een grafiek van een functie moet
worden getekend. Hoewel voor beide zijden dezelfde functielijst wordt
weergegeven, kunt u verschillende functies selecteren (Ÿ) om te plotten.
Opmerking: als u een wijziging in de actieve Y= Editor aanbrengt (de definitie van een
functie wijzigt, een stijl wijzigt, etc.), dan wordt die wijziging niet doorgevoerd in de niet-
actieve zijde, tot u naar die zijde overschakelt.
Als de twee zijden verschillende Graph-
modi gebruiken, dan wordt voor elke zijde
een andere functielijst weergegeven.
Als de twee zijden dezelfde Graph-modus
gebruiken, dan wordt voor elke zijde
dezelfde functielijst weergegeven.
-U kunt gebruiken om voor elke
zijde andere functies en stat plots
(aangegeven met Ÿ) te selecteren.
- Als u een weergavestijl voor een
functie instelt, dan wordt die stijl voor
beide zijden gebruikt
@2 ˆ
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 540
Het gebruik van een gesplitst scherm
Het gebruik van een gesplitst schermHet gebruik van een gesplitst scherm
Het gebruik van een gesplitst scherm
Zie Gesplitste schermen voor meer informatie over gesplitste schermen.
Als u van de ene grafiekzijde naar de andere wilt overschakelen drukt u op 2 a
(de tweede functie van O).
Om andere toepassingen weer te geven:
- Schakel over naar de gewenste grafiekzijde en geef de toepassing op de
gebruikelijke wijze weer
– of –
- Gebruik 3 om
Split 1 App en/of Split 2 App te wijzigen.
Om de twee-grafieken-modus af te sluiten:
- Gebruik 3 om
Number of Graphs = 1 in te stellen of sluit het gesplitste scherm
af door
Split Screen = FULL in te stellen
– of –
- Druk twee maal op 2 K. Hiermee wordt een gesplitst scherm altijd
afgesloten en keert u terug naar een volledig basisscherm.
Opmerking: u kunt slechts aan één zijde tegelijkertijd niet-grafiek-gerelateerde
toepassingen (zoals het basisscherm) weergeven.
Onthoud dat de twee zijden onafhankelijk zijn
Onthoud dat de twee zijden onafhankelijk zijnOnthoud dat de twee zijden onafhankelijk zijn
Onthoud dat de twee zijden onafhankelijk zijn
In de twee-grafieken modus kunnen de twee zijden aan elkaar gerelateerd lijken te zijn,
terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. Bijvoorbeeld:
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 541
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
Nadat de twee-grafieken modus is ingesteld, verwijzen grafiek-gerelateerde
bewerkingen naar de actieve grafiekzijde. Bijvoorbeeld:
heeft invloed op ofwel
Graph 1 ofwel Graph 2, afhankelijk van welk scherm actief is op
het moment dat u de opdracht uitvoert.
Als u van actieve zijde wilt wisselen, drukt u op 2 a of gebruikt u de functie
switch,
switch(1) of switch(2).
Een functie of de inverse functie op een grafiek
Een functie of de inverse functie op een grafiek Een functie of de inverse functie op een grafiek
Een functie of de inverse functie op een grafiek
tekenen
tekenentekenen
tekenen
U wilt wellicht ter vergelijking een functie over uw actuele grafiek heen tekenen. De
getekende functie zal dan meestal één of andere variant van de grafiek zijn. U kunt ook
de inverse van een functie tekenen. (Deze bewerkingen zijn niet beschikbaar voor 3D-
grafieken.)
Graph 2 geeft een
grafiek van een functie
in poolcoördinaten r(q)
weer. De vergelijkingen
worden niet
weergegeven.
Graph 1 geeft de
Y= Editor met een
lijst met y(x)-
functies weer.
10!xmax
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 542
De grafiek van een functie, parametervoorstelling of vergelijking van
De grafiek van een functie, parametervoorstelling of vergelijking van De grafiek van een functie, parametervoorstelling of vergelijking van
De grafiek van een functie, parametervoorstelling of vergelijking van
poolcoördinaten tekenen
poolcoördinaten tekenenpoolcoördinaten tekenen
poolcoördinaten tekenen
Voer
DrawFunc, DrawParm of DrawPol uit vanaf het basisscherm of een programma. U
kunt geen functie of vergelijking interactief vanuit het scherm Graph plotten.
DrawFunc uitdrukking
DrawParm
uitdrukking1, uitdrukking2 [,tmin] [,tmax] [,tstap]
DrawPol uitdrukking [,qmin] [,qmax] [,qstap]
Voorbeeld:
1. Definieer
y1(x)=.1x
3
–2x+6 in de Y= Editor
en teken de grafiek voor de functie.
2. Druk in het scherm Graph op:
@2 ˆ
en kies
2:DrawFunc.
Om het basisscherm weer te geven en
DrawFunc op de invoerregel te zetten,
drukt u op:
@2 ˆ
2
2
3. Definieer in het basisscherm de functie
die u wilt tekenen.
DrawFunc y1(x)N6
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 543
De inverse van een functie tekenen
De inverse van een functie tekenenDe inverse van een functie tekenen
De inverse van een functie tekenen
Voer
DrawInv uit vanaf het basisscherm of vanuit een programma. U kunt een inverse
functie niet interactief vanuit het scherm Graph tekenen.
DrawInv uitdrukking
Gebruik bijvoorbeeld de grafiek van y1(x)=.1x
3
–2x+6 zoals hierboven is weergegeven.
1. In het scherm Graph drukt u op:
@2 ˆ
en kiest u
3:DrawInv.
Om het basisscherm weer te geven en
DrawInv op de invoerregel te zetten, drukt u
op:
4. Druk op ¸ om de functie op het
scherm Graph te tekenen.
U kunt een getekende functie niet volgen,
erop inzoomen of er een wiskundige
bewerking op uitvoeren.
Opmerking: om de getekende functie te
wissen, drukt u op
– of –
@2 ˆ en kies
1:ClrDraw.
en kies
1:ClrDraw.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 544
@2 ˆ 3
3
Een rechte lijn, cirkel of tekstlabel in een grafiek
Een rechte lijn, cirkel of tekstlabel in een grafiek Een rechte lijn, cirkel of tekstlabel in een grafiek
Een rechte lijn, cirkel of tekstlabel in een grafiek
tekenen
tekenentekenen
tekenen
U kunt één of meer figuren op het scherm Graph tekenen, meestal om te vergelijken.
Teken bijvoorbeeld een horizontale rechte om aan te geven dat twee punten van een
grafiek dezelfde y-waarde hebben. (Sommige figuren zijn niet beschikbaar voor 3D-
grafieken.)
Alle plaatjes wissen
Alle plaatjes wissenAlle plaatjes wissen
Alle plaatjes wissen
Een getekend figuur is geen onderdeel van de grafiek zelf. Het wordt bovenop de grafiek
getekend en blijft op het scherm tot u het wist.
2. Definieer in het basisscherm de inverse
functie.
3. Druk op ¸.
De inverse wordt getekend als
(y,x) in
plaats van
(x,y).
DrawInv y1(x)
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 545
Druk in het scherm Graph op:
Opmerking: u kunt ook ClrDraw invoeren op de invoerregel van het basisscherm.
U kunt ook een bewerking uitvoeren waardoor de functie Smart Graph de grafiek
opnieuw tekent (zoals het wijzigen van de venstervariabelen of het deselecteren van
een functie in de Y= Editor).
Een punt of een lijn uit de vrije hand tekenen
Een punt of een lijn uit de vrije hand tekenenEen punt of een lijn uit de vrije hand tekenen
Een punt of een lijn uit de vrije hand tekenen
Druk in het scherm Graph op:
@2 ˆ
en kies
1:ClrDraw.
– of –
Druk op om de grafiek opnieuw te
tekenen.
1. @2
H‰
en kies
1:Pencil.
2. Verplaats de cursor naar de gewenste
plaats.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 546
Opmerking: bij het tekenen van een lijn uit de vrije hand kunt u de cursor ook
diagonaal verplaatsen.
Voor het tekenen
van een: Handeling:
Punt (een pixel
groot)
Druk op
¸.
Lijn uit de vrije hand
@ Druk op ¤ en houd dit ingedrukt terwijl u de
cursor verplaatst om de lijn te tekenen.
H Druk op 1 en houd dit ingedrukt en
verplaats de cursor om de lijn te tekenen.
Als u wilt stoppen met het tekenen van de lijn
laat u ¤ of 1 los.
Nadat u het punt of de rechte lijn hebt
getekend, bent u nog steeds in de “potlood”-
modus.
Als u verder wilt gaan met tekenen,
verplaatst u de cursor naar een ander
punt.
Als u op wilt houden drukt u op N.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 547
Opmerking: als u op een witte pixel begint te tekenen, tekent het potlood een zwart punt
of een zwarte lijn. Als u op een zwarte pixel begint te tekenen, tekent het potlood een wit
punt of een witte lijn (dit kan dienen als gum).
Afzonderlijke delen van een tekenobject wissen
Afzonderlijke delen van een tekenobject wissenAfzonderlijke delen van een tekenobject wissen
Afzonderlijke delen van een tekenobject wissen
Druk in het scherm Graph op:
1. @2
H‰
en kies
2:Eraser. De cursor wordt als een klein blokje weergegeven.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 548
2. Verplaats de cursor naar de gewenste locatie.
Opmerking: Met deze technieken kunnen ook delen van getekende grafieken
worden gewist.
Een lijnstuk tussen twee punten tekenen
Een lijnstuk tussen twee punten tekenenEen lijnstuk tussen twee punten tekenen
Een lijnstuk tussen twee punten tekenen
Druk in het scherm Graph op:
Voor het wissen
van:
Handeling:
Het gebied onder het
blokje
Druk op
¸.
Een vrijehandlijn
@ Druk op ¤ en houd dit ingedrukt en
verplaats de cursor om de lijn te wissen.
H Druk op 1 en houd dit ingedrukt en
verplaats de cursor om de lijn te wissen.
Om te stoppen, ¤ of 1 loslaten.
Nadat u hebt gewist bent u nog steeds in de
“gum”-modus.
Als u verder wilt gaan met wissen,
verplaatst u de blokjescursor naar een
andere locatie.
Als u op wilt houden, drukt u op N.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 549
1. @2
H‰
en kies
3:Line.
2. Verplaats de cursor naar het eerste punt en druk op ¸.
3. Ga naar het tweede punt en druk op ¸. (Terwijl u verplaatst wordt er een lijnstuk
van het eerste punt naar de cursor getrokken.)
Opmerking: gebruik 2 om de cursor met grotere stappen te verplaatsen; 2B,
etc.
Een cirkel tekenen
Een cirkel tekenenEen cirkel tekenen
Een cirkel tekenen
Druk in het scherm Graph op:
Nadat u het lijnstuk hebt getekend, bent u nog
steeds in de modus
Line.
Als u verder wilt gaan met het tekenen
van een ander lijnstuk, verplaatst u de
cursor naar een nieuw eerste punt.
Als u op wilt houden, drukt u op N.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 550
1. @2
H‰
en kies
4:Circle.
Opmerking: gebruik 2 om de cursor met grotere stappen te verplaatsen; 2B,
etc.
Een horizontale of verticale lijn tekenen
Een horizontale of verticale lijn tekenenEen horizontale of verticale lijn tekenen
Een horizontale of verticale lijn tekenen
Druk vanaf het scherm Graph op:
1. @2
H‰
en kies
5:Horizontal of 6:Vertical. Er worden een horizontale of verticale lijn en een
knipperende cursor op het scherm weergegeven.
Als de lijn oorspronkelijk op een as wordt weergegeven, kan deze moeilijk te zien
zijn. De knipperende cursor kunt u echter makkelijk zien.
2. Verplaats de cursor naar het middelpunt
van de cirkel en druk op ¸.
3. Verplaats de cursor om de straal in te
stellen en druk op ¸.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 551
2. Gebruik de cursorknoppen om de lijn naar de gewenste positie te verplaatsen. Druk
vervolgens op ¸.
Opmerking: gebruik 2 om de cursor met grotere stappen te verplaatsen; 2 B,
etc.
Een raaklijn tekenen
Een raaklijn tekenenEen raaklijn tekenen
Een raaklijn tekenen
Als u een raaklijn wilt tekenen, gebruikt u het werkbalkmenu
Math. Vanaf het scherm
Graph:
1. Druk op en kies
A:Tangent.
2. Gebruik indien nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.
Opmerking: als u het raakpunt wilt instellen kunt u ook de x-waarde van het raakpunt
typen en op ¸ drukken.
Nadat u de lijn hebt getekend, bent u nog
steeds in de modus Line.
Als u verder wilt gaan, verplaatst u de
cursor naar een andere locatie.
Als u op wilt houden, drukt u op N.
3. Verplaats de cursor naar het raakpunt en
druk op ¸.
De raaklijn wordt getekend en de
vergelijking van de raaklijn wordt
weergegeven.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 552
Een rechte lijn tekenen op basis van een punt en een
Een rechte lijn tekenen op basis van een punt en een Een rechte lijn tekenen op basis van een punt en een
Een rechte lijn tekenen op basis van een punt en een
richtingscoëfficiënt
richtingscoëfficiëntrichtingscoëfficiënt
richtingscoëfficiënt
Als u een rechte lijn door een specifiek punt met een specifieke richtingscoëfficiënt wilt
tekenen, voert u de opdracht
DrawSlp uit op het basisscherm of vanuit een programma.
Gebruik de syntax:
DrawSlp x, y, richtingscoëfficiënt
U kunt DrawSlp ook gebruiken in het scherm Graph. Druk op:
1. @2 ˆ
en kies
6:DrawSlp. Hierdoor wordt omgeschakeld naar het basisscherm en wordt
DrawSlp op de invoerregel geplaatst.
Tekstlabels typen
Tekstlabels typenTekstlabels typen
Tekstlabels typen
Druk in het scherm Graph op:
1. @2
H‰
en kies
7:Text.
2. Voltooi de opdracht en druk op ¸.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator schakelt automatisch
over naar het scherm
Graph en tekent de
lijn.
DrawSlp 4,0,6.37
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 553
2. Verplaats de tekstcursor naar de locatie waar u wilt beginnen met typen.
Opmerking: de tekstcursor geeft de linkerbovenhoek aan van het volgende teken dat
u typt.
Vanuit het basisscherm of een programma
Vanuit het basisscherm of een programmaVanuit het basisscherm of een programma
Vanuit het basisscherm of een programma
Er zijn opdrachten beschikbaar voor het tekenen van alle figuren die in dit deel worden
beschreven. Er zijn ook opdrachten (zoals
PxlOn, PxlLine, etc.) waarmee u figuren kunt
tekenen door exacte pixellocaties op het scherm te specificeren.
Zie “Op het scherm Graph tekenen” in Programmeren voor een lijst met beschikbare
tekenopdrachten.
Een plaatje van een grafiek opslaan en openen
Een plaatje van een grafiek opslaan en openenEen plaatje van een grafiek opslaan en openen
Een plaatje van een grafiek opslaan en openen
U kunt een plaatje van het actieve scherm Graph opslaan in een PICTURE- (of PIC-
)variabele. U kunt dan op een later moment die variabele openen en het plaatje
weergeven. Hiermee wordt alleen het plaatje opgeslagen en niet de grafiekinstellingen
die gebruikt zijn om het plaatje te produceren.
3. Typ het tekstlabel.
Nadat u de tekst hebt getypt, bent u nog
steeds in “tekst”-modus.
Als u verder wilt gaan, verplaatst u de
cursor naar een andere locatie.
Als u op wilt houden, drukt u op ¸
of N.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 554
Een plaatje van het hele scherm Graph opslaan
Een plaatje van het hele scherm Graph opslaanEen plaatje van het hele scherm Graph opslaan
Een plaatje van het hele scherm Graph opslaan
Een plaatje bevat alle geplotte functies, assen, schaalaanduidingen en getekende
figuren. De afbeelding bevat geen aanduidingen van boven- en ondergrenzen, prompts
of cursorcoördinaten.
Geef het scherm Graph weer zoals u dit
wilt opslaan. Daarna:
1. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
2. Specificeer het type (
Picture), de map
en een unieke variabelenaam.
3. Druk op ¸. Nadat u in een
invoervenster zoals
Variable hebt
getypt, dient u twee maal op ¸ te
drukken.
Belangrijk: standaard is
Type = GDB (voor
grafiekbestand). U dient
Type = Picture in te
stellen.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 555
Een deel van het scherm Graph opslaan
Een deel van het scherm Graph opslaanEen deel van het scherm Graph opslaan
Een deel van het scherm Graph opslaan
U kunt een rechthoekig kader definiëren dat alleen het deel van het scherm Graph
omsluit dat u wilt opslaan.
1. Druk op @ 2
H‰
en kies
8:Save Picture.
Er wordt een kader om de buitenste
rand van het scherm weergegeven.
Opmerking: u kunt geen deel van een
3D-grafiek opslaan.
2. Stel de eerste hoek van het kader in
door de boven- en linkerkant te
verplaatsen. Druk vervolgens op
¸.
Opmerking: gebruik D en C om de
boven- of onderkant te verplaatsen en
gebruik B en A om de zijden te
verplaatsen.
3. Stel de tweede hoek in door de onder-
en rechterkant te verplaatsen. Druk
vervolgens op ¸.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 556
Een plaatje openen
Een plaatje openenEen plaatje openen
Een plaatje openen
Als u een plaatje opent, dan wordt dit over het actieve scherm Graph heen geplaatst. Als
u alleen het plaatje wilt weergeven, dan dient u in de Y= Editor alle functies te
deselecteren voordat u het plaatje opent.
Vanaf het scherm Graph:
1. Druk op ƒ en kies
1:Open.
4. Specificeer de map en een unieke
variabelenaam.
5. Druk op ¸. Nadat u in een
invoervenster zoals
Variable hebt
getypt, dient u twee maal op ¸ te
drukken.
2. Kies het type (
Picture), de map en de
variabelenaam die het plaatje van de
grafiek bevat dat u wilt openen.
Opmerking: als er geen variabelenaam
in het dialoogvenster wordt
weergegeven, dan bevinden zich geen
plaatjes in de map.
3. Druk op ¸.
Opmerking: als u een
deel van een grafiek
opslaat, wordt Type
automatisch op Picture
ingesteld.
Belangrijk: Standaard
is Type = GDB (voor
grafiekbestand). Stel
Type = Picture in.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 557
Een plaatje is een tekenobject. U kunt geen kromme op een plaatje volgen.
Voor plaatjes die zijn opgeslagen van een deel van het scherm Graph
Voor plaatjes die zijn opgeslagen van een deel van het scherm GraphVoor plaatjes die zijn opgeslagen van een deel van het scherm Graph
Voor plaatjes die zijn opgeslagen van een deel van het scherm Graph
Als u op ƒ drukt en
1:Open kiest, dan wordt het plaatje over het scherm Graph heen
weergegeven, te beginnen in de linkerbovenhoek van het scherm. Als het plaatje van
een deel van het scherm Graph is opgeslagen, dan kan dit ten opzichte van de
onderliggende grafiek verschoven lijken.
U kunt specificeren welke schermpixel u als de linkerbovenhoek wilt gebruiken.
Een plaatje van een grafiek verwijderen
Een plaatje van een grafiek verwijderenEen plaatje van een grafiek verwijderen
Een plaatje van een grafiek verwijderen
Ongewenste Picture-variabelen nemen geheugenruimte van de rekenmachine in
beslag. Als u een variabele wilt verwijderen, gebruikt u het scherm
VAR-LINK
(), zoals wordt beschreven in Geheugen- en variabelenbeheer.
Vanuit een programma of vanuit het basisscherm
Vanuit een programma of vanuit het basisschermVanuit een programma of vanuit het basisscherm
Vanuit een programma of vanuit het basisscherm
Als u een plaatje wilt opslaan of openen (terughalen), gebruikt u de opdrachten
StoPic,
RclPic, AndPic, XorPic en RplcPic, zoals wordt beschreven in de module Technische
naslag.
Als u een serie plaatjes als een animatie wilt weergeven, gebruikt u de opdracht
CyclePic. Zie De opdracht CyclePic voor een voorbeeld.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 558
Een animatie van een serie plaatjes maken
Een animatie van een serie plaatjes makenEen animatie van een serie plaatjes maken
Een animatie van een serie plaatjes maken
Zoals eerder in deze module is beschreven, kunt u een plaatje van een grafiek opslaan.
Door de opdracht
CyclePic te gebruiken, kunt u door een serie plaatjes van een grafiek
bladeren om een animatie te maken.
De opdracht CyclePic
De opdracht CyclePicDe opdracht CyclePic
De opdracht CyclePic
Voordat u
CyclePic gebruikt, dient u een serie plaatjes van een grafiek met dezelfde
basisnaam te hebben die opeenvolgend zijn genummerd, vanaf 1 (zoals pic1, pic2, pic3,
. . . ).
Als u de plaatjes cyclisch wilt weergeven, gebruikt u de syntax:
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
Dit voorbeeldprogramma (met de naam
cyc) genereert 10 weergaven van een 3D-
grafiek, waarbij elk beeld 10¡ verder om de Z-as geroteerd wordt. Zie de module
CyclePic picNaamReeks, n [,wachten] [,cycli] [,richting]
Ê
basisnaam van plaatjes tussen aanhalingstekens, zoals "pic"
Ë aantal plaatjes in de cyclus
Ì seconden tussen plaatjes
Í aantal keren dat de cyclus herhaald wordt
ÊËÌÍ Î
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 559
Technische naslag voor informatie over de opdrachten. Zie Programmeren voor
informatie over het gebruik van de Program Editor.
Programma-inhoud
Om de andere grafiek uit
het programma
:cyc()
:Prgm
:local I
:¦Set mode and Window variables
:setMode(“graph”,”3d”)
:70!eyef
:M10!xmin
:10!xmax
:14!xgrid
:M10!ymin
:10!ymax
:14!ygrid
:M10!zmin
:10!zmax
:1!zscl
:¦Define the function
:(x^3ùy–y^3ùx)/390!z1(x,y)
:¦Generate pics and rotate
:For i,1,10,1
: iù10!eyeq
: DispG
: StoPic #("pic" & string(i))
:EndFor
:¦Display animation
:CyclePic "pic",10,.5,5,M1
:EndPrgm
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 560
Commentaar begint met ¦. Druk op:
@8 d
H2
X
Opmerking:
vanwege de complexiteit van dit programma duurt het uitvoeren ervan
enkele minuten.
Nadat u dit programma in de Program Editor hebt ingevoerd, gaat u naar het
basisscherm en voert u
cyc( ) in.
Een grafiekbestand opslaan en openen
Een grafiekbestand opslaan en openenEen grafiekbestand opslaan en openen
Een grafiekbestand opslaan en openen
Een grafiekbestand is de verzameling van alle elementen die een specifieke grafiek
definiëren. Door een grafiekbestand als een GDB-variabele op te slaan, kunt u die
grafiek op een later tijdstip opnieuw maken door de opgeslagen bestandvariabele van de
grafiek te openen.
Elementen van een grafiekbestand
Elementen van een grafiekbestandElementen van een grafiekbestand
Elementen van een grafiekbestand
Een grafiekbestand bestaat uit:
Modusinstellingen (3) voor
Graph, Angle, Complex Format en Split Screen (alleen
als u de twee-grafieken modus gebruikt).
Alle functies van de Y= Editor (8#), inclusief weergavestijlen en welke functies
geselecteerd zijn.
Tabelparameters (8&), venstervariabelen (8$) en grafiekinstellingen:
ƒ
9
– of –
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 561
@8 Í
H8
F
Een grafiekbestand bevat geen getekende objecten of stat plots.
Opmerking: in de twee-grafieken modus worden de elementen van beide grafieken in
één bestand opgeslagen.
Het huidige grafiekbestand opslaan
Het huidige grafiekbestand opslaanHet huidige grafiekbestand opslaan
Het huidige grafiekbestand opslaan
Vanuit de Y= Editor, Window Editor, het scherm Table of het scherm Graph:
Een grafiekbestand openen
Een grafiekbestand openenEen grafiekbestand openen
Een grafiekbestand openen
Waarschuwing: als u een grafiekbestand opent, wordt alle informatie in het huidige
bestand vervangen. Wellicht wilt u het actuele grafiekbestand opslaan, voordat u een
opgeslagen bestand opent.
1. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
2. Specificeer de map en een unieke
variabelenaam.
3. Druk op ¸. Nadat u in een
invoervenster zoals Variable hebt
getypt, dient u twee maal op ¸ te
drukken.
Opmerking: als u in het
scherm Graph begint,
gebruik dan
Type=GDB.
Overige onderwerpen over het tekenen van grafieken 562
Vanuit de Y= Editor, Window Editor, het scherm Table of het scherm Graph:
Een grafiekbestand verwijderen
Een grafiekbestand verwijderenEen grafiekbestand verwijderen
Een grafiekbestand verwijderen
Ongebruikte GDB-variabelen nemen geheugenruimte van de rekenmachine in beslag.
Als u deze wilt verwijderen, gebruikt u het scherm VAR-LINK (), dat in
Geheugen- en variabelenbeheer wordt beschreven.
In een programma of in het basisscherm
In een programma of in het basisschermIn een programma of in het basisscherm
In een programma of in het basisscherm
U kunt een grafiekbestand opslaan en openen (terughalen) door de opdrachten
StoGDB
en
RclGDB te gebruiken, zoals wordt beschreven in de module Technische naslag.
1. Druk op ƒ en kies
1:Open.
2. Kies de map en de variabele die het
grafiekbestand bevat dat u wilt
openen.
3. Druk op ¸.
Opmerking: als u op het
scherm Graph begint,
gebruik dan Type=GDB.
Gesplitste schermen 563
Gesplitste schermen
Gesplitste schermenGesplitste schermen
Gesplitste schermen
De Split Screen modus instellen en verlaten
De Split Screen modus instellen en verlatenDe Split Screen modus instellen en verlaten
De Split Screen modus instellen en verlaten
Om een scherm te splitsen, gebruikt u het dialoogvenster MODE om de
modusinstellingen die van toepassing zijn te specificeren. Wanneer u het gesplitste
scherm hebt ingesteld, blijft het in werking totdat u het wijzigt.
De Split Screen modus instellen.
De Split Screen modus instellen.De Split Screen modus instellen.
De Split Screen modus instellen.
1. Druk op 3 om het dialoogvenster
MODE weer te geven.
2. De modi die horen bij gesplitste schermen, staan op de tweede pagina van het
dialoogvenster
MODE, om hier te komen kunt u:
D gebruiken om naar beneden te bladeren met de cursor.
— of —
•op drukken om pagina 2 weer te geven.
3. Stel de
Split Screen modus in op één van de onderstaande instellingen. Voor de
procedure om een modusinstelling te veranderen, zie in het Werken met de
rekenmachine.
Instellingen gesplitste schermen
TOP-BOTTOM
LEFT-RIGHT
Gesplitste schermen 564
De begintoepassingen instellen
De begintoepassingen instellenDe begintoepassingen instellen
De begintoepassingen instellen
Wanneer u
Split 1 App en Split 2 App instelt voor dezelfde toepassing, verlaat de TI-89 /
Voyage™ 200 de Split Screen modus en geeft hij toepassing op het gehele scherm
weer.
U kunt een andere toepassing openen nadat u het gesplitste scherm heeft
weergegeven.
Opmerking: in de twee-grafieken modus, beschreven in Extra onderwerpen over
grafieken, kan dezelfde toepassing actief zijn in beide gedeeltes van het gesplitste
scherm.
Voordat u op ¸ drukt om het
dialoogvenster MODE te sluiten, kunt u de
Split 1 App en Split 2 App modi gebruiken om
de toepassingen te kiezen die u wilt
gebruiken.
Modus Specificeert de toepassing in het:
Split 1 App Bovenste of linkergedeelte van het gesplitste scherm.
Split 2 App Onderste of rechtergedeelte van het scherm
Wanneer u Split Screen =
TOP-BOTTOM of
LEFT-RIGHT instelt,
worden opties die eerst grijs
Gesplitste schermen 565
Andere modi die een gesplitst scherm beïnvloeden
Andere modi die een gesplitst scherm beïnvloedenAndere modi die een gesplitst scherm beïnvloeden
Andere modi die een gesplitst scherm beïnvloeden
Gesplitste schermen en pixel-coördinaten
Gesplitste schermen en pixel-coördinatenGesplitste schermen en pixel-coördinaten
Gesplitste schermen en pixel-coördinaten
De TI-89 / Voyage™ 200 beschikt over commando’s die pixel-coördinaten gebruiken om
lijnen, cirkels etc. op het scherm Graph te tekenen. Het volgende overzicht laat zien hoe
de
Split Screen instellingen het aantal beschikbare pixels op het scherm Graph
beïnvloeden.
Opmerking:
voor een lijst met tekencommando’s, raadpleeg “Tekenen op het scherm Graph” in
Programmeren.
als gevolg van de dikke rand die de actieve toepassing markeert, hebben gesplitste
schermen een kleiner weergavegebied dan een volledig scherm.
Modus Omschrijving
Aantal grafieken
Opmerking: laat deze instelling
op 1 staan tenzij u het betreffende
deel hebt gelezen in Extra
onderwerpen over grafieken.
Hiermee kunt u twee afzonderlijke
verzamelingen van grafieken instellen
en afbeelden.
Dit is een geavanceerde grafische
functie die beschreven wordt in “De
twee-grafieken modus gebruiken” in
Extra onderwerpen over grafieken.
Gesplitste schermen 566
TI-89:
Voyage™ 200:
Split 1 App Split 2 App
Splitsing Verhouding x y x y
FULL
N.V.T. 0 – 158 0 – 76 N.V.T. N.V.T.
TOP
BOTTOM
1:1 0 – 154 0 – 34 0 – 154 0 – 34
LEFT–
RIGHT
1:1 0 – 76 0 – 72 0 – 76 0 – 72
Split 1 App Split 2 App
Splitsing Verhouding x y x y
FULL
N/A 0 – 238 0 – 102 N/A N/A
TOP
BOTTOM
1:1
1:2
2:1
0 – 234
0 – 234
0 – 234
0 – 46
0 – 26
0 – 68
0 – 234
0 – 234
0 – 234
0 – 46
0 – 68
0 – 26
LEFT–
RIGHT
1:1
1:2
2:1
0 – 116
0 – 76
0 – 156
0 – 98
0 – 98
0 – 98
0 –116
0 – 156
0 – 76
0 – 98
0 – 98
0 – 98
Gesplitste schermen 567
De Split Screen modus verlaten
De Split Screen modus verlatenDe Split Screen modus verlaten
De Split Screen modus verlaten
Wanneer u de TI-89 / Voyage™ 200 uitschakelt
Wanneer u de TI-89 / Voyage™ 200 uitschakeltWanneer u de TI-89 / Voyage™ 200 uitschakelt
Wanneer u de TI-89 / Voyage™ 200 uitschakelt
Bij het uitschakelen van de TI-89 /Voyage™ 200 wordt de Split Screen modus niet
verlaten.
Methode 1: druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te
geven. Stel vervolgens
Split Screen = FULL in.
Wanneer u ¸ indrukt om het dialoogvenster te
sluiten, zal het volledige scherm de toepassing
laten zien, die gespecificeerd is in
Split 1 App.
Methode 2: druk twee maal op 2K om het
gemaximaliseerde basisscherm weer te geven.
Indien de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 is uitgeschakeld:
Wanneer u uw TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 opnieuw inschakelt:
Doordat u op
2: drukte.
Het gesplitste scherm is nog steeds
actief, maar het basisscherm wordt
altijd weergegeven in plaats van de
toepassing die actief was voordat u op
2: drukte.
Door de Automatic Power Down™
(APD™) functie of doordat u op
:: drukte.
Het gesplitste scherm blijft zoals u het
hebt verlaten.
Gesplitste schermen 568
De actieve toepassing selecteren
De actieve toepassing selecterenDe actieve toepassing selecteren
De actieve toepassing selecteren
Met een gesplitst scherm kan steeds slechts één van de twee toepassingen actief zijn. U
kunt gemakkelijk omschakelen tussen de gekozen toepassingen of u kunt een nieuwe
toepassing openen.
De actieve toepassing
De actieve toepassingDe actieve toepassing
De actieve toepassing
De actieve toepassing wordt aangegeven door een dikke rand.
De werkbalk en de statusregel, die altijd over de volle breedte van het scherm
worden weergegeven, horen bij met de actieve toepassing.
Bij toepassingen die een invoerregel hebben (zoals het basisscherm en de
Y=Editor), wordt deze over de gehele breedte van het scherm weergegeven, alleen
wanneer die toepassing actief is.
Omschakelen tussen toepassingen
Omschakelen tussen toepassingenOmschakelen tussen toepassingen
Omschakelen tussen toepassingen
Druk op 2a (tweede functie van O) om heen en weer te schakelen van de ene
toepassing naar de andere.
De werkbalk is voor de Y=
De dikke rand geeft aan dat de
Y= Editor actief is.
De invoerregel loopt over de volle
breedte als de Y= Editor actief is.
Gesplitste schermen 569
Het openen van een andere toepassing
Het openen van een andere toepassingHet openen van een andere toepassing
Het openen van een andere toepassing
Wanneer u een toepassing kiest, die al is weergegeven, schakelt de TI-89 /
Voyage™ 200 over naar die toepassing.
Opmerking: in de twee-grafieken modus, beschreven in Extra onderwerpen over
grafieken, kan dezelfde toepassing actief zijn in beide gedeeltes van het gesplitste
scherm.
Methode 1: 1. Gebruik 2a om over te schakelen naar de
toepassing die u wilt vervangen.
2. Gebruik O of 8 (zoals 8$) om de
nieuwe toepassing te selecteren.
Methode 2: 3. Druk op 3 en vervolgens op .
4. Verander
Split 1 App en/of Split 2 App.
Wanneer u
Split 1 App en Split 2 App instelt op
dezelfde toepassing, zal de TI-89 /
Voyage™ 200 de
Split Screen modus verlaten
en de toepassing op het volledige scherm
weergeven.
De werkbalk is voor het scherm Graph.
De dikke rand geeft aan dat het
scherm Graph actief is.
Het scherm Graph heeft geen
invoerregel.
Gesplitste schermen 570
Het gebruik van 2nd Quit om het basisscherm weer te geven
Het gebruik van 2nd Quit om het basisscherm weer te gevenHet gebruik van 2nd Quit om het basisscherm weer te geven
Het gebruik van 2nd Quit om het basisscherm weer te geven
Opmerking: twee maal drukken op 2K schakelt de Split Screen modus altijd uit.
Wanneer u een TOP-BOTTOM verdeling gebruikt
Wanneer u een TOP-BOTTOM verdeling gebruiktWanneer u een TOP-BOTTOM verdeling gebruikt
Wanneer u een TOP-BOTTOM verdeling gebruikt
Wanneer u een TOP-BOTTOM verdeling kiest, onthoud dan dat de invoerregel en de
werkbalk altijd bij de actieve toepassing horen. Bijvoorbeeld:
Als het basisscherm:
Drukken op
2K:
Nog niet wordt weergegeven Opent het basisscherm in de plaats
van de actieve toepassing.
Wordt weergegeven maar niet de
actieve toepassing is
Schakelt over naar het basisscherm en
maakt het tot de actieve toepassing.
De actieve toepassing is Schakelt de Split Screen modus uit en
geeft het volledige basisscherm weer.
De invoerregel is voor de
actieve Y= Editor, niet voor
het scherm Graph.
De werkbalk is voor het
actieve scherm Graph,
niet voor de Y= Editor.
Gesplitste schermen 571
Opmerking: de top-bottom verdeling en de left-right verdeling gebruiken beide dezelfde
methode om een toepassing te selecteren.
Data/Matrix Editor 572
Data/Matrix Editor
Data/Matrix EditorData/Matrix Editor
Data/Matrix Editor
Overzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelen
Overzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelenOverzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelen
Overzicht van lijst-, gegevens- en matrixvariabelen
Om een effectief gebruik te maken van de Data/Matrix Editor, moet u begrijpen wat lijst-,
gegevens- en matrixvariabelen zijn.
Lijstvariabele
LijstvariabeleLijstvariabele
Lijstvariabele
Een lijst is een rij van gegevens (getallen, uitdrukkingen of tekenreeksen) die al dan niet
aan elkaar gerelateerd zijn. Elk gegeven wordt een element genoemd. Een lijstvariabele
in de Data/Matrix Editor:
Als u meer dan één kolom met elementen invoert in een lijstvariabele, wordt deze
automatisch omgezet in een gegevensvariabele.
Wordt getoond als een enkele kolom met
elementen, elk in een aparte cel.
Moet doorlopend zijn; blanco of lege
cellen binnen de lijst zijn niet toegestaan.
Kan maximaal 999 elementen bevatten.
Ê
De cellen met kolomtitel en koptekst worden niet opgelagen als deel
van de lijst.
Ê
Data/Matrix Editor 573
Op het basisscherm (of in andere toepassingen waar u een lijst kunt gebruiken), kunt u
een lijst invoeren als een rij van elementen die tussen accoladen { } staan en gescheiden
worden door komma’s.
Opmerking: nadat u een lijst heeft gemaakt in de Data/Matrix Editor, kunt u deze lijst in
alle andere toepassingen (bijvoorbeeld het basisscherm) gebruiken.
Gegevensvariabele
GegevensvariabeleGegevensvariabele
Gegevensvariabele
Een gegevensvariabele is eigenlijk een verzameling van lijsten die al dan niet aan elkaar
gerelateerd zijn. Een gegevensvariabele in de Data/Matrix Editor:
Hoewel u komma’s moet gebruiken om
elementen van elkaar te scheiden op de
invoerregel, worden de elementen in het
geschiedenisgebied van elkaar gescheiden
door spaties.
Om te verwijzen naar een specifiek element in
een lijst, gebruikt u de vorm die hiernaast
wordt getoond.
Ê
Naam van de lijstvariabele
Ë Elementnummer (of indexnummer)
Kan maximaal 99 kolommen bevatten.
Kan maximaal 999 elementen per kolom
bevatten. Afhankelijk van het soort
gegevens, kan het zijn dat de kolommen
niet allemaal dezelfde lengte hebben.
list1[1]
ÊË
Data/Matrix Editor 574
Opmerking: voor statistische berekeningen moeten de kolommen dezelfde lengte
hebben.
Moet doorlopende kolommen hebben; blanco of lege cellen
binnen een kolom zijn niet toegestaan.
In het basisscherm of in een programma
kunt u de opdracht
NewData gebruiken
om een gegevensvariabele te creëren die
uit bestaande lijsten bestaat.
Ê
Naam van te creëren gegevensvariabele
Ë Namen van bestaande lijstvariabelen
Hoewel het niet mogelijk is een
gegevensvariabele direct op het
basisscherm weer te geven, kunt u wel
een gespecificeerde kolom of een
gespecificeerd element weergeven.
Ê
Naam van de gegevensvariabele
Ë Kolomnummer
Ì Kolomnummer
Í Elementnummer in de kolom
Bijvoorbeeld:
Ê
Geeft kolom 1 van de gegevensvariabele 1
weer.
Ë Geeft element 1 in kolom 1 van
gegevensvariabele1 weer.
NewData data1,list1,list2
ÊË
data1[1]
(data1[1])[1]
ÊË
ÌÍ
Ê
Ë
Data/Matrix Editor 575
Matrixvariabele
MatrixvariabeleMatrixvariabele
Matrixvariabele
Een matrix is een rechthoekig schema met elementen. Als u een matrix maakt in de
Data/Matrix Editor, moet u het aantal rijen en kolommen specificeren (u kunt later wel
kolommen of rijen toevoegen of verwijderen). Een matrixvariabele in de Data/Matrix
Editor:
Nadat u een matrix heeft gemaakt in de Data/Matrix Editor, kunt u deze matrix in alle
andere toepassingen (bijvoorbeeld het basisscherm) gebruiken.
Lijkt op een gegevensvariabele, met het
verschil dat alle kolommen dezelfde
lengte moeten hebben.
Wordt aanvankelijk gecreëerd met 0 in
elke cel. Vervolgens kunt u in plaats van 0
de gewenste waarde invoeren.
In het basisscherm of in een programma,
gebruikt u 9om een matrix op te slaan
volgens één van de twee methodes die u hier
rechts ziet.
Ê
rij1
Ë rij 2
Ì rij 1
Í rij 2
Hoewel u de matrix op de hierboven getoonde
wijze invoert, wordt deze in het
geschiedenisgebied in pretty print
weergegeven in de gebruikelijke matrix-vorm.
Toont de afmeting
van de matrix.
[[1,2,3][4,5,6]]!mat1
[1,2,3;4,5,6]
!mat1
ÊË
ÌÍ
Data/Matrix Editor 576
Opmerking: gebruik haakjes om naar een specifiek element in een matrix te verwijzen.
Bijvoorbeeld: voer
mat1[2,1] in om naar het 1ste element in de 2de rij te gaan.
Een Data/Matrix Editor-sessie starten
Een Data/Matrix Editor-sessie startenEen Data/Matrix Editor-sessie starten
Een Data/Matrix Editor-sessie starten
Ieder keer dat u de Data/Matrix Editor start, kunt u een nieuwe variabele creëren, de
actieve variabele (de variabele die de laatste keer, dat u de Data/Matrix Editor gebruikte,
was weergegeven) opnieuw gebruiken, of een bestaande variabele openen.
Een nieuwe gegevens-, matrix- of lijstvariabele creëren
Een nieuwe gegevens-, matrix- of lijstvariabele creërenEen nieuwe gegevens-, matrix- of lijstvariabele creëren
Een nieuwe gegevens-, matrix- of lijstvariabele creëren
1. Druk op O en kies
Data/Matrix Editor.
2. Kies
3:New.
3. Specificeer de passende informatie voor
de nieuwe variabele.
Optie Mogelijkheden:
Type Kies het type variabele dat u
wilt creëren. Druk op
B om een
menu met beschikbare types
weer te geven.
Data/Matrix Editor 577
Opmerking: als u geen variabelenaam typt, zal de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator het basisscherm weergeven.
4. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster, zoals bijvoorbeeld
Variable heeft
getypt, moet u twee maal op ¸ drukken) om een lege variabele in de
Data/Matrix Editor te creëren en weer te geven.
De actieve variabele gebruiken
De actieve variabele gebruikenDe actieve variabele gebruiken
De actieve variabele gebruiken
U kunt de Data/Matrix Editor op ieder gewenst moment verlaten en naar een andere
toepassing gaan. Om terug te keren naar de variabele die werd weergegeven toen u de
Data/Matrix Editor verliet, start u de Data/Matrix Editor opnieuw en selecteert u
1:Current.
Folder Kies de map waarin de nieuwe variabele zal worden
opgeslagen. Druk op
B om een menu met bestaande
mappen weer te geven. Zie de module basisscherm van
de rekenmachine voor informatie over mappen.
Variable Typ een nieuwe variabelenaam.
Als u een variabele opgeeft die reeds bestaat, zal er een
foutmelding worden gegeven wanneer u op
¸ drukt.
Wanneer u op
N of ¸ drukt ten teken dat u de fout
gezien hebt, wordt het dialoogvenster NEW opnieuw
weergegeven.
Row dimension
en
Col dimension
Als Type = Matrix, typt u het
aantal rijen en kolommen van
de matrix.
Optie Mogelijkheden:
Data/Matrix Editor 578
Een nieuwe variabele creëren vanuit de Data/Matrix Editor
Een nieuwe variabele creëren vanuit de Data/Matrix EditorEen nieuwe variabele creëren vanuit de Data/Matrix Editor
Een nieuwe variabele creëren vanuit de Data/Matrix Editor
Vanuit de Data/Matrix Editor voert u de volgende handelingen uit.
Een andere variabele openen
Een andere variabele openenEen andere variabele openen
Een andere variabele openen
U kunt op elk gewenst moment een andere variabele openen.
1. Vanuit de Data/Matrix Editor, drukt u op ƒ en kiest u
1:Open.
– of –
Vanuit iedere willekeurige toepassing start u de Data/Matrix Editor opnieuw en kiest
u
2:Open.
Opmerking: Variable toont de eerste bestaande variabele in alfabetische volgorde. Indien
er geen bestaande variabelen zijn, wordt er niets weergegeven.
1. Druk op ƒ en kies
3:New.
2. Specificeer het type, de map en de
variabelenaam. Voor een matrix moet u
ook het aantal rijen en kolommen
opgeven.
2. Kies het type, de map en de variabele die
u wilt openen.
3. Druk op ¸.
Data/Matrix Editor 579
Een variabele wissen
Een variabele wissenEen variabele wissen
Een variabele wissen
Aangezien alle Data/Matrix Editor variabelen automatisch worden opgeslagen, kunt u
een aardig aantal variabelen verzamelen, hetgeen geheugenruimte in beslag neemt.
Om een variabele te wissen gebruikt u het scherm VAR-LINK (). Voor
informatie over VAR-LINK, zie Geheugen- en variabelenbeheer.
Celwaarden invoeren en bekijken
Celwaarden invoeren en bekijkenCelwaarden invoeren en bekijken
Celwaarden invoeren en bekijken
Als u een nieuwe variabele creëert, is de Data/Matrix Editor eerst leeg (voor een lijst of
gegevensvariabele) of gevuld met nullen (voor een matrix). Als u een bestaande
variabele opent, worden de waarden van die variabele weergegeven. U kunt vervolgens
extra waarden toevoegen of bestaande waarden bewerken.
Het scherm van de Data/Matrix Editor
Het scherm van de Data/Matrix Editor Het scherm van de Data/Matrix Editor
Het scherm van de Data/Matrix Editor
Hieronder ziet u een blanco Data/Matrix Editor scherm. Wanneer het scherm wordt
geopend, markeert de cursor de cel in rij 1, kolom 1.
Ê
Ë
Ì
Í
Î
Ê Variabeletype
Ë Kolomkopteksten
Ì Rijnummers
Í Rij- en kolom-nummer
van de gemarkeerde cel
Î Kolomtitelcellen, gebruikt
om een titel voor iedere
kolom te typen
Data/Matrix Editor 580
Wanneer waarden zijn ingevoerd, toont de invoerregel de volledige waarde van de
gemarkeerde cel.
Opmerking: gebruik de titelcel boven aan iedere kolom om de informatie in die kolom te
identificeren.
Een waarde in een cel invoeren of bewerken
Een waarde in een cel invoeren of bewerkenEen waarde in een cel invoeren of bewerken
Een waarde in een cel invoeren of bewerken
U kunt alle soorten uitdrukkingen in een cel invoeren (getal, variabele, functie,
tekenreeks, etc.).
1. Verplaats de cursor naar de cel waarin u iets wilt invoeren of bewerken.
2. Druk op ¸ of op om de cursor naar de invoerregel te verplaatsen.
3. Typ een nieuwe waarde of bewerk de bestaande.
4. Druk op ¸ om de waarde in te voeren in de gemarkeerde cel.
Wanneer u op ¸ drukt, verspringt de cursor automatisch om de volgende cel te
markeren, zodat u door kunt gaan met het invoeren of bewerken van waarden. Het type
variabele is echter van invloed op de richting waarin de cursor zich verplaatst.
Opmerking: om een nieuwe waarde in te voeren, kunt u beginnen te typen zonder eerst
op ¸ of op te drukken. U moet echter wel op ¸ of drukken als u een
bestaande waarde wilt bewerken.
Type variabele
Na
¸, gaat de cursor:
Lijst of
gegevens
Naar beneden, naar de cel in de volgende rij.
Data/Matrix Editor 581
Door de Editor bladeren
Door de Editor bladerenDoor de Editor bladeren
Door de Editor bladeren
Opmerking: om een waarde in te voeren van de invoerregel, kunt u ook D of C
gebruiken.
Matrix Naar rechts, naar de cel in de volgende kolom. Vanuit de
laatste cel in een rij, verspringt de cursor automatisch
naar de eerste cel in de volgende rij. Op deze manier
kunt u waarden invoeren voor rij1, rij2 etc.
Verplaatsing van de cursor: Druk op:
Eén cel tegelijk
D, C, B, of A
Eén pagina tegelijk
2 vervolgens D, C, B, of
A
Respectievelijk naar rij 1 in de actieve
kolom of naar de laatste rij die gegevens
bevat voor een willekeurige kolom op het
scherm. Indien de cursor op of voorbij die
laatste rij staat, wordt hij bij indrukken van
8D naar rij 999 verplaatst.
8 C of
8 D
Ga respectievelijk naar kolom 1 of naar de
laatste kolom die gegevens bevat. Indien de
cursor op of voorbij die laatste kolom staat,
wordt hij bij indrukken van
8B naar
kolom 99 verplaatst.
8 A of
8 B
Type variabele
Na
¸, gaat de cursor:
Data/Matrix Editor 582
Wanneer u omhoog of omlaag bladert, blijft de koptekstrij aan de bovenkant van het
scherm staan, zodat de kolomnummers altijd zichtbaar zijn. Wanneer u naar links of
naar rechts bladert, blijven de rijnummers altijd zichtbaar aan de linkerkant van het
scherm.
Rijen en kolommen worden automatisch opgevuld
Rijen en kolommen worden automatisch opgevuldRijen en kolommen worden automatisch opgevuld
Rijen en kolommen worden automatisch opgevuld
Wanneer u een waarde invoert in een cel, verspringt de cursor naar de volgende cel. U
kunt de cursor echter naar iedere gewenste cel verplaatsen en een waarde invoeren. Als
u lege plaatsen openlaat tussen de cellen, verwerkt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator deze automatisch.
In een lijstvariabele is een opengelaten cel niet-gedefinieerd totdat u een waarde
voor de betreffende cel invoert.
Opmerking: als u meer dan één kolom met elementen invoert in een lijstvariabele,
wordt deze automatisch omgezet in een gegevensvariabele.
In een gegevensvariabele wordt op dezelfde manier omgegaan met opengelaten
plekken in een kolom. Wanneer u echter een kolom overslaat, is deze kolom blanco.
&
&
Data/Matrix Editor 583
Wanneer u in een matrixvariabele een waarde invoert in een cel die buiten de
actuele begrenzingen ligt, worden er automatisch extra rijen en/of kolommen aan de
matrix toegevoegd om de nieuwe cel op te nemen. Andere cellen in de nieuwe rijen
en/of kolommen worden gevuld met nullen.
Opmerking: hoewel u de grootte van een matrix specificeert wanneer u deze creëert,
kunt u gemakkelijk extra rijen en/of kolommen toevoegen.
De celbreedte veranderen
De celbreedte veranderenDe celbreedte veranderen
De celbreedte veranderen
De celbreedte bepaalt hoeveel tekens er in een cel worden weergegeven. U kunt de
celbreedte in de Data/Matrix Editor als volgt veranderen.
1. Om het dialoogvenster
FORMATS weer te geven, drukt u op:
ƒ
9
– of –
@8 Í
H8
F
Opmerking: voor de exacte weergave van een getal kunt u altijd de cel markeren en
de invoerregel bekijken.
&
De celbreedte is het maximaal aantal tekens
dat in een cel kan worden weergegeven.
Alle cellen hebben dezelfde celbreedte.
Data/Matrix Editor 584
2. Markeer de actieve instelling voor Cell Width en druk op B of op A om een menu
met getallen weer te geven (
3 tot 12).
3. Verplaats de cursor om een getal te markeren en druk op ¸. (Voor getallen met
één cijfer kunt u het cijfer typen en op ¸ drukken.)
4. Druk op ¸ om het dialoogvenster te sluiten.
De inhoud van een kolom of van alle kolommen wissen
De inhoud van een kolom of van alle kolommen wissenDe inhoud van een kolom of van alle kolommen wissen
De inhoud van een kolom of van alle kolommen wissen
Met deze procedure wist u de inhoud van een kolom. De kolom zelf wordt niet gewist.
Opmerking: bij een lijst- of een gegevensvariabele is een gewiste kolom leeg. Bij een
matrix bevat een gewiste kolom nullen.
U wilt wissen: Handeling:
Een kolom 1. Verplaats de cursor naar één van de cellen van de
kolom.
2. Druk op:
@2 ˆ
en kies 5:Clear Column.
(Deze optie is niet beschikbaar voor een matrix.)
Alle kolommen
Druk op
ƒ en kies 8:Clear Editor. Druk op ¸
voor bevestiging (of op
N om de handeling
ongedaan te maken).
Data/Matrix Editor 585
Een kolomkoptekst definiëren met een uitdrukking
Een kolomkoptekst definiëren met een uitdrukkingEen kolomkoptekst definiëren met een uitdrukking
Een kolomkoptekst definiëren met een uitdrukking
Voor een lijstvariabele of een kolom in een gegevensvariabele kunt u in de
kolomkoptekst een functie invoeren, die automatisch een lijst van elementen genereert.
In een gegevensvariabele is het ook mogelijk de ene kolom te definiëren in termen van
een andere kolom.
Een definitie voor een koptekst invoeren
Een definitie voor een koptekst invoerenEen definitie voor een koptekst invoeren
Een definitie voor een koptekst invoeren
Ga in de Data/Matrix Editor als volgt te werk.
1. Verplaats de cursor naar een van de cellen van de kolom en druk op .
– of –
Verplaats de cursor naar de koptekstcel van de kolom (
c1, c2, etc.) en druk op
¸.
Opmerking:
U hoeft niet op ¸ te drukken als u een nieuwe definitie wilt typen of een
bestaande definitie wilt vervangen. Als u echter een bestaande definitie wilt
bewerken, moet u wel op ¸ drukken.
Om een bestaande definitie te bekijken, drukt u op of verplaatst u de cursor
naar de koptekstcel van de kolom en bekijkt u de invoerregel.
2. Typ de nieuwe uitdrukking, deze vervangt een eventuele bestaande definitie.
Als u of ¸ hebt gebruikt in Stap 1, is de cursor naar de invoerregel
versprongen, om een eventuele bestaande definitie te markeren. U kunt ook het
volgende doen.
Data/Matrix Editor 586
Druk op M om de gemarkeerde uitdrukking te wissen. Typ vervolgens de
nieuwe uitdrukking.
– of –
Druk op A of op B om de markering te verwijderen. Bewerk vervolgens de oude
uitdrukking.
Opmerking: om veranderingen te annuleren drukt u op N voordat u op ¸ drukt.
Opmerking: de functie seq wordt beschreven in de module Technische naslag. Als u
verwijst naar een lege kolom krijgt u een foutmelding, tenzij
Auto-calculate = OFF.
De uitdrukking kan: Bijvoorbeeld:
Een rij getallen genereren. c1=seq(x^2,x,1,5)
c1={1,2,3,4,5}
Naar een andere kolom verwijzen.
c2=2
ùc1
c4=c1
ùc2–sin(c3)
3. Druk op ¸, D, of C om de
definitie op te slaan en de kolommen
te actualiseren.
Ê
c1=seq(x,x,1,7); Ë c2=2ùc1; Ì U kunt een geblokkeerde cel (Œ) niet
direct wijzigen, aangezien deze wordt gedefinieerd door de
kolomkoptekst.
ÊË
Ì
Data/Matrix Editor 587
Opmerking: bij een gegevensvariabele worden koptekstdefinities opgeslagen wanneer u
de Data/ Matrix Editor verlaat. Bij een lijstvariabele worden de definities niet opgeslagen
(alleen de celwaarden die het resultaat ervan zijn).
Een koptekstdefinitie wissen
Een koptekstdefinitie wissenEen koptekstdefinitie wissen
Een koptekstdefinitie wissen
1. Verplaats de cursor naar één van de cellen in de kolom en druk op .
– of –
Verplaats de cursor naar de koptekstcel van de kolom (
c1, c2, etc.) en druk op
¸.
2. Druk op M om de gemarkeerde uitdrukking te wissen.
3. Druk op ¸, D, of op C.
Een bestaande lijst gebruiken als kolom
Een bestaande lijst gebruiken als kolomEen bestaande lijst gebruiken als kolom
Een bestaande lijst gebruiken als kolom
Veronderstel dat u één of meer bestaande lijsten hebt en dat u deze lijsten wilt gebruiken
als kolommen in een gegevensvariabele.
Vanuit: Handeling:
De Data/Matrix Editor
Gebruik
om de kolomkoptekst van
de gewenste kolom te definiëren.
Verwijs naar de bestaande
lijstvariabele. Bijvoorbeeld: c1=list1
Data/Matrix Editor 588
Opmerking: als u een CBL 2™ of CBR™ hebt, kunt u deze technieken gebruiken voor
uw daarmee verzamelde lijsten. Gebruik om bestaande lijstvariabelen te
bekijken.
Een matrix vullen met een lijst
Een matrix vullen met een lijstEen matrix vullen met een lijst
Een matrix vullen met een lijst
U kunt de Data/Matrix Editor niet gebruiken om een matrix te vullen met een lijst. U kunt
hiervoor echter de opdracht
list8mat gebruiken in het basisscherm of in een programma.
Voor meer informatie hierover zie de module Technische naslag.
De functie Auto-calculate
De functie Auto-calculate De functie Auto-calculate
De functie Auto-calculate
Voor lijst- en gegevensvariabelen beschikt de Data/Matrix Editor over de functie Auto-
calculate. De standaardinstelling is Auto-calculate = ON. Om die reden worden alle
koptekstdefinities automatisch opnieuw berekend als u een verandering aanbrengt die
Het basisscherm of een
programma
Gebruik de opdracht NewData zoals
is beschreven in de module
Technische naslag. Bijvoorbeeld:
Ê Gegevensvariabele. Indien deze gegevensvariabele reeds bestaat, wordt
hij opnieuw gedefinieerd op basis van de opgegeven lijsten.
Ë Bestaande lijstvariabelen om te kopiëren naar kolommen in de
gegevensvariabele.
Vanuit: Handeling:
NewData datavar, list1 [, list2] [, list3] ...
Ê Ë
Data/Matrix Editor 589
de koptekstdefinitie (of een kolom waaraan in de koptekstdefinitie wordt gerefereerd)
beïnvloedt. Bijvoorbeeld:
Als u een koptekstdefinitie verandert, wordt de nieuwe definitie automatisch
toegepast.
Indien de koptekst van kolom 2 gedefinieerd wordt als c2=2ùc1, wordt iedere
verandering die u aanbrengt in kolom 1 automatisch doorgevoerd in kolom 2.
Om de functie Auto-calculate vanuit de Data/Matrix Editor aan- en uit te zetten, gaat u
als volgt te werk.
Als
Auto-calculate = OFF en u veranderingen aanbrengt zoals hierboven is beschreven,
worden de koptekstdefinities niet opnieuw berekend totdat u
Auto-calculate = ON instelt.
Opmerking: u kunt Auto-calculate = OFF instellen om de volgende redenen: u wilt
veranderingen aanbrengen zonder dat de definities iedere keer opnieuw berekend
worden. U wilt een definitie zoals c1=c2+c3 invoeren voordat u de kolommen 2 en 3
invoert. U wilt de fouten in een definitie tijdelijk negeren tot u de fout kunt verhelpen.
1. Druk op:
ƒ
9
– of –
@8 Í
H8
F
2. Verander Auto-Calculate in OFF of ON.
3. Druk op ¸ om het dialoogvenster te
sluiten.
Data/Matrix Editor 590
De functies Shift en CumSum gebruiken in een
De functies Shift en CumSum gebruiken in een De functies Shift en CumSum gebruiken in een
De functies Shift en CumSum gebruiken in een
kolomkoptekst
kolomkoptekstkolomkoptekst
kolomkoptekst
Wanneer u een kolomkoptekst definieert kunt u de functies shift en cumSum gebruiken
zoals hieronder wordt beschreven. Deze beschrijvingen wijken enigszins af van die in de
module Technische naslag. In dit deel wordt beschreven hoe u de functies moet
gebruiken in de Data/Matrix Editor. In de module Technische naslag vindt u een meer
algemene beschrijving voor het basisscherm of een programma.
De functie Shift gebruiken
De functie Shift gebruikenDe functie Shift gebruiken
De functie Shift gebruiken
De functie
shift kopieert een kolom en verschuift deze een bepaald aantal elementen
naar boven of naar beneden. Gebruik om een kolomkoptekst te definiëren met de
syntax:
shift (kolom [,geheel getal])
Ê Ë
Ê Kolom die wordt gebruikt als basis voor de verschuiving.
Ë Aantal elementen dat de kolom wordt verschoven (positief, verschuiving
omhoog; negatief, verschuiving naar beneden). De standaardinstelling is
M1.
Data/Matrix Editor 591
Bijvoorbeeld, voor een verschuiving naar boven en naar beneden van twee elementen:
Opmerking: u voert “shift” in door het op het toetsenbord te typen of door het te
selecteren in CATALOG.
De functie CumSum gebruiken
De functie CumSum gebruikenDe functie CumSum gebruiken
De functie CumSum gebruiken
De functie
cumSum geeft een cumulatieve som van de elementen in een kolom. Gebruik
om een kolomkoptekst te definiëren met de syntax:
Bijvoorbeeld:
ÊË
Ì
Í Î
Ê c2=shift(c1,2)
Ë c3=shift(c1,M2)
Ì Verschoven kolommen hebben dezelfde lengte als
de oorspronkelijke kolom (c1).
Í De laatste twee elementen van c1 verschuiven
naar beneden, de onderste rij uit; niet-gedefinieerde
elementen schuiven aan de bovenkant in.
Î De eerste twee elementen van c1 verschuiven
omhoog, de bovenste rij uit, niet-gedefinieerde
elementen schuiven aan de onderkant in.
cumSum (kolom)
Kolom die wordt gebruikt als basis voor de
cumulatieve som
1+2
1+2+3+4
c2=cumSum(c1)
Data/Matrix Editor 592
Opmerking: voer “cumSum” in door het te typen of door selectie in CATALOG, of druk op
2I om de functie te selecteren in het submenu List.
Kolommen sorteren
Kolommen sorterenKolommen sorteren
Kolommen sorteren
Nadat u informatie hebt ingevoerd in een gegevens-, lijst- of matrixvariabele, kunt u een
gespecificeerde kolom op numerieke of alfabetische volgorde sorteren. Het is ook
mogelijk alle kolommen als geheel te sorteren, op basis van een “sleutel” kolom.
Een enkele kolom sorteren
Een enkele kolom sorteren Een enkele kolom sorteren
Een enkele kolom sorteren
Ga in de Data/Matrix Editor als volgt te werk.
1. Verplaats de cursor naar één van de cellen
van de kolom.
2. Druk op:
@ 2 ˆ
en kies
3:Sort Column.
Getallen worden in oplopende volgorde
gesorteerd.
Tekenreeksen worden in alfabetische
volgorde gesorteerd.
C1 C1
fred
&
75
sally 82
chris
&
98
Data/Matrix Editor 593
Alle kolommen sorteren op basis van een “sleutel” kolom
Alle kolommen sorteren op basis van een “sleutel” kolomAlle kolommen sorteren op basis van een “sleutel” kolom
Alle kolommen sorteren op basis van een “sleutel” kolom
Beschouw een database-structuur waarin de kolommen in elke rij gerelateerde
informatie bevatten (bijvoorbeeld naam, achternaam en testresultaten van een student).
In zo’n geval zou het sorteren van een enkele kolom de samenhang tussen de
kolommen onderling ruïneren.
Ga in de Data/Matrix Editor als volgt te werk.
jane chris
75
&
fred
98 jane
82 sally
1. Verplaats de cursor naar een cel in de
“sleutel” kolom.
2. In dit voorbeeld wordt de cursor naar de
tweede kolom (
c2) verplaatst om op
achternaam te sorteren.
Opmerking: voor een lijstvariabele is dit
hetzelfde als een enkele kolom sorteren.
Data/Matrix Editor 594
Wanneer u deze procedure gebruikt voor een gegevensvariabele, gaat u als volgt te
werk:
Alle kolommen moeten dezelfde lengte hebben.
Geen van de kolommen mag geblokkeerd (gedefinieerd door een functie in de
kolomkoptekst) zijn. Wanneer de cursor in een geblokkeerde kolom staat, staat er Œ
aan het begin van de invoerregel.
Een kopie van een lijst-, gegevens- of
Een kopie van een lijst-, gegevens- of Een kopie van een lijst-, gegevens- of
Een kopie van een lijst-, gegevens- of
matrixvariabele opslaan
matrixvariabele opslaanmatrixvariabele opslaan
matrixvariabele opslaan
U kunt een kopie van een lijst-, gegevens- of matrixvariabele opslaan. U kunt ook een
lijst naar een gegevensvariabele kopiëren of een kolom uit een gegevensvariabele
selecteren en deze kolom naar een lijst kopiëren.
Geldige kopieën
Geldige kopieën Geldige kopieën
Geldige kopieën
3. Druk op:
@ 2 ˆ
en kies
4:Sort Col, adjust all.
Opmerking: deze menu-optie is niet
beschikbaar als er een kolom
geblokkeerd is.
U kopieert een: Naar een:
Lijst Lijst of gegevens-variabele
Data/Matrix Editor 595
Opmerking: een lijst wordt automatisch omgezet in een gegevensvariabele als u meer
dan één kolom met informatie invoert.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
Vanuit de Data/Matrix Editor gaat u als volgt te werk.
1. Geef de variabele weer die u wilt kopiëren.
2. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
Gegevensvariabele Gegevensvariabele
Kolom van een gegevensvariabele Lijst
Matrix Matrix
3. In het dialoogvenster:
•Kies
Type en Folder voor de kopie.
Typ een variabelenaam voor de
kopie.
Kies, indien beschikbaar, de kolom
waaruit gekopieerd moet worden.
Opmerking: als u de naam van een
bestaande variabele typt, zal de inhoud
hiervan vervangen worden.
U kopieert een: Naar een:
Ê
Data/Matrix Editor 596
4. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster zoals Variable heeft getypt, moet u
twee maal op ¸ drukken).
Een kolom van een gegevensvariabele naar een lijst kopiëren
Een kolom van een gegevensvariabele naar een lijst kopiërenEen kolom van een gegevensvariabele naar een lijst kopiëren
Een kolom van een gegevensvariabele naar een lijst kopiëren
Een gegevensvariabele kan meerdere kolommen bevatten, maar een lijstvariabele heeft
slechts één kolom. Daarom moet u de kolom selecteren die u wilt kopiëren wanneer u
van een gegevensvariabele naar een lijst kopieert.
Ê
Column is grijs tenzij u een kolom van een gegevensvariabele naar
een lijst kopieert. De kolominformatie wordt niet gebruikt voor andere
soorten kopieën.
Ê Lijstvariabele waarnaar u wilt kopiëren.
Ë Kolom van de gegevensvariabele die
naar de lijst gekopieerd zal worden. Hier
wordt standaard de kolom getoond waar
de cursor staat.
Ê
Ë
Statistische plots 597
Statistische plots
Statistische plotsStatistische plots
Statistische plots
Overzicht van stappen bij statistische analyse
Overzicht van stappen bij statistische analyseOverzicht van stappen bij statistische analyse
Overzicht van stappen bij statistische analyse
In dit deel wordt een overzicht gegeven van de stappen die gebruikt worden bij het
uitvoeren van een statistische berekening of het uitzetten van een statistisch plot. Zie
voor gedetailleerde beschrijvingen de volgende pagina’s.
Statistische gegevens berekenen en uitzetten
Statistische gegevens berekenen en uitzettenStatistische gegevens berekenen en uitzetten
Statistische gegevens berekenen en uitzetten
1. Stel de modus Graph (3) in op
FUNCTION.
2. Voer statistische gegevens in de
Data/Matrix Editor in.
Opmerking: zie de module Data/Matrix
Editor voor details over het invoeren van
gegevens in de Data/Matrix Editor.
3. Voer statistische berekeningen uit om
statistische variabelen te zoeken of
gegevens in te passen in een model ().
Statistische plots 598
De uitgezette plots onderzoeken
De uitgezette plots onderzoekenDe uitgezette plots onderzoeken
De uitgezette plots onderzoeken
In het scherm Graph kunt u:
De coördinaten van een willekeurige pixel weergeven door de vrij beweegbare
cursor te gebruiken, of van een geplot punt door de grafiek te volgen.
Het werkbalkmenu
Zoom gebruiken om in of uit te zoomen op een gedeelte van
de grafiek.
Het werkbalkmenu
Math gebruiken om een willekeurige functie waarvan de
grafiek getekend kan worden (maar geen plots), te analyseren.
4. Definieer en selecteer stat plots ( en
vervolgens ,.
Opmerking: voor het definiëren en
selecteren van statistische plots en
functies van de vorm
y(x) kunt u ook de
Y= Editor gebruiken.
5. Definieer het weergavevenster
(8$).
6. Verander zo nodig de grafische opmaak.
,
9
— of —
@8Í
H8
F
7. Plot de geselecteerde vergelijkingen
(8%).
Statistische plots 599
Een statistische berekening uitvoeren
Een statistische berekening uitvoerenEen statistische berekening uitvoeren
Een statistische berekening uitvoeren
In de Data/Matrix Editor, gebruikt u het werkbalkmenu Calc om statistische
berekeningen uit te voeren. U kunt statistieken van één of twee variabelen analyseren of
verschillende typen regressie-analyse uitvoeren.
Het dialoogvenster Calculate
Het dialoogvenster CalculateHet dialoogvenster Calculate
Het dialoogvenster Calculate
U moet een gegevensvariabele geopend hebben. De Data/Matrix Editor voert geen
statistische berekeningen uit met een lijst- of matrixvariabele.
In de Data/Matrix Editor gaat u als volgt te werk.
1. Druk op om het dialoogvenster
Calculate weer te geven.
In dit voorbeeld zijn alle opties als actief
weergegeven. Op uw rekenmachine zijn
opties alleen actief als ze geldig zijn voor
de actieve instellingen van
Calculation
Type
en Use Freq and Categories?.
Opmerking: als een optie niet geldig is
voor de actieve instellingen, zal deze grijs
worden weergegeven. Het is niet mogelijk
de cursor naar een grijze optie te
verplaatsen.
Naam van het pad
van de
gegevensvariabele
Statistische plots 600
2. Geef de gewenste instellingen voor de actieve opties aan.
Optie Omschrijving
Calculation Type Kies het berekeningstype.
x Typ het kolomnummer dat in de Data/Matrix Editor (C1,
C2, etc.) wordt gebruikt voor x-waarden, de
onafhankelijke variabele.
y Typ het kolomnummer dat wordt gebruikt voor
y-waarden, de afhankelijke variabele. Dit is noodzakelijk
voor alle Calculation Types met uitzondering van
OneVar.
Store RegEQ to Indien het Calculation Type een regressie-analyse is,
kunt u een functienaam kiezen (y1(x), y2(x), etc.).
Hiermee kunt u de regressievergelijking opslaan zodat
deze in de Y= Editor zal worden weergegeven.
Use Freq and
Categories?
Kies NO of YES. Merk op dat Freq, Category, en Include
Categories alleen actief zijn als Use Freq and
Categories? = YES.
Freq Typ het nummer van de kolom die een “gewichts”-
waarde voor elk gegeven bevat. Indien u geen
kolomnummer invoert, wordt aangenomen dat alle
gegevens hetzelfde gewicht (1) hebben.
Category Typ het nummer van de kolom die een categoriewaarde
voor elk gegeven bevat.
Include
Categories
Als u een kolom Category specificeert, kunt u deze
gebruiken om de berekening te beperken tot bepaalde
categoriewaarden. Als u bijvoorbeeld {1,4} aangeeft,
worden voor de berekening alleen gegevens met een
categoriewaarde van 1 of 4 gebruikt.
Statistische plots 601
Opmerking: om een bestaande lijstvariabele te gebruiken voor x, y, Freq, of
Category, typt u de lijstnaam in plaats van een kolomnummer. Voor een voorbeeld
van het gebruik van Freq, Category, en Include Categories.
3. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster heeft getypt, moet u twee maal op
¸ drukken).
De resultaten worden weergegeven op het scherm
STAT VARS. De opmaak is
afhankelijk van het
Calculation Type. Bijvoorbeeld:
Opmerking: bij een statistische berekening worden niet-gedefinieerde gegevens
(weergegeven als
undef) genegeerd.
4. Om het scherm
STAT VARS te sluiten, drukt u op ¸.
Voor Calculation Type = OneVar Voor Calculation Type = LinReg
Wanneer : wordt
weergegeven in
plaats van = kunt
u verder bladeren
voor extra
resultaten.
Statistische plots 602
Het scherm STAT VARS opnieuw weergeven
Het scherm STAT VARS opnieuw weergeven Het scherm STAT VARS opnieuw weergeven
Het scherm STAT VARS opnieuw weergeven
Het werkbalkmenu Stat van de Data/Matrix Editor toont de eerdere
berekeningsresultaten opnieuw (totdat deze uit het geheugen gewist worden).
@2
H‰
Eerdere resultaten worden gewist als u:
De gegevens bewerkt of het Calculation Type wijzigt.
Een andere gegevensvariabele opent of dezelfde gegevensvariabele opnieuw opent
(indien de berekening betrekking had op een kolom in een gegevensvariabele). De
resultaten worden ook gewist als u de Data/Matrix Editor verlaat en vervolgens
opnieuw opent met een gegevensvariabele.
De actieve map verandert (indien de berekening betrekking had op een lijstvariabele
in de vorige map).
Typen statistische berekeningen
Typen statistische berekeningenTypen statistische berekeningen
Typen statistische berekeningen
Zoals ook al werd beschreven in het voorgaande gedeelte, kunt u met het
dialoogvenster Calculate aangeven wat voor statistische berekening u uit wilt voeren. In
dit gedeelte vindt u meer informatie over de verschillende typen berekeningen.
Statistische plots 603
Het type berekening selecteren
Het type berekening selecterenHet type berekening selecteren
Het type berekening selecteren
In het dialoogvenster Calculate () markeert u de actuele instelling voor het
Calculation
Type
en drukt u op B.
U kunt nu een keuze maken uit een menu met
beschikbare types.
Type Omschrijving
OneVar Statistieken met één variabele— Berekent de statistische
variabelen.
TwoVar Statistieken met twee variabelen— Berekent de statistische
variabelen.
CubicReg Derdemachts regressie — Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm van de derde graad y=ax
3
+bx
2
+cx+d. Er
zijn tenminste vier punten nodig.
Zijn er vier punten gegeven, dan gaat de kromme door
deze punten.
Zijn er vijf of meer punten gegeven, dan is het een
regressiekromme.
Indien een optie grijs
is, is deze niet geldig
voor het actieve
Calculation Type.
Statistische plots 604
ExpReg Exponentiële regressie — Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm van de vorm y=ab
x
(waar a het snijpunt
met de y-as is), gebruik makend van de methode van de
kleinste kwadraten en de getransformeerde waarden x en
ln(y).
LinReg Lineaire regressie — Berekent voor de gegevens de
regressielijn y=ax+b (waar a de richtingscoëfficiënt en b het
snijpunt met de y-as is), gebruik makend van de methode
van de kleinste kwadraten en de waarden van x en y.
LnReg Logaritmische regressie —Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm y=a+b ln(x), gebruik makend van de
methode van de kleinste kwadraten en de getransformeerde
waarden ln(x) en y.
Logistic Logistische regressie — Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm y=a/(1+b
e^(cx))+d en werkt alle
statistische systeemvariabelen bij.
MedMed Mediaan-Mediaan — Berekent voor de gegevens de
regressielijn y=ax+b (waar a de richtingscoëfficiënt en b het
snijpunt met de y-as is), gebruik makend van de mediaan-
mediaan methode, die deel uitmaakt van de methode van de
invariabele rechte.
De door de methode gebruikte referentiepunten medx1,
medy1, medx2, medy2, medx3, en medy3 worden
berekend en onder deze namen opgeslagen in het
geheugen. Zie worden echter niet getoond op het scherm
STAT VARS.
Type Omschrijving
Statistische plots 605
Opmerking: voor TwoVar en alle regressieberekeningen, moeten de kolommen die u
aangeeft voor x en y (en, facultatief voor Freq of Category) dezelfde lengte hebben.
PowerReg Machts regressie— Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm y=axb, gebruik makend van de methode
van de kleinste kwadraten en de getransformeerde waarden
ln(x) en ln(y).
QuadReg Kwadratische regressie — Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm van de tweede graad y=ax
2
+bx+c. Er
zijn tenminste drie punten nodig.
Zijn er drie punten gegeven, dan gaat de kromme door
deze punten.
Zijn er vier of meer punten gegeven, dan is het een
regressiekromme.
QuartReg Vierdemachts regressie — Berekent voor de gegevens de
regressieveelterm van de vierde graad
y=ax
4
+bx
3
+cx
2
+dx+e. Er zijn tenminste vijf punten nodig.
Zijn er vijf punten gegeven, dan gaat de kromme door deze
punten.
Zijn er zes of meer punten gegeven, dan is het een
regressiekromme.
SinReg Sinusoïde regressie — Berekent de sinusoïde regressie en
werkt alle statistische systeemvariabelen bij. De uitvoer is
altijd in radialen, ongeacht de instelling van de hoekmodus.
Type Omschrijving
Statistische plots 606
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
Gebruik de gewenste opdracht voor de berekening die u uit wilt voeren. De opdrachten
hebben dezelfde naam als het corresponderende Calculation Type. Zie de module
Technische naslag voor informatie over elke afzonderlijke opdracht.
Belangrijk: deze opdrachten voeren een statistische berekening uit maar geven niet
automatisch de resultaten weer. Gebruik de opdracht
ShowStat om de resultaten van de
berekening weer te geven.
Statistische variabelen
Statistische variabelenStatistische variabelen
Statistische variabelen
De resultaten van statistische berekeningen worden opgeslagen in variabelen. Om
toegang te verkrijgen tot deze variabelen, typt u de naam van de variabele of gebruikt u
het scherm VAR-LINK, zoals is beschreven in Geheugen- en variabelenbeheer. Alle
statistische variabelen worden gewist wanneer u de gegevens bewerkt of het type
berekening wijzigt.
Berekende variabelen
Berekende variabelenBerekende variabelen
Berekende variabelen
Statistische variabelen worden opgeslagen als systeemvariabelen. De variabelen
regCoef en regeq worden echter behandeld als respectievelijk een lijstvariabele en een
functievariabele.
Eén Var Twee Var Regressies
gemiddelde van x-waarden
üü
som van x-waarden
Gx Gx
Statistische plots 607
som van x
2
-waarden Gx
2
Gx
2
standaardafwijking van x,
steekproef.
Sx Sx
standaardafwijking van x, populatie
sx sx
aantal gegevens nStat nStat
gemiddelde van y-waarden
ÿ
som van y-waarden
Gy
som van y
2
-waarden Gy
2
standaardafwijking van y,
steekproef
Sy
standaardafwijking van y, populatie
sy sy
som van xy-waarden Gxy
minimum van x-waarden minX minX
maximum van x-waarden maxX maxX
minimum van y-waarden minY
maximum van y-waarden maxY
1e kwartiel q1
mediaan medStat
3e kwartiel q3
regressievergelijking regeq
regressiecoëfficiënten (a, b, c, d, e) regCoef
Eén Var Twee Var Regressies
Statistische plots 608
†† corr is alleen gedefinieerd voor een lineaire regressie; R
2
is gedefinieerd voor alle
veeltermregressies.
Opmerking:
indien
regeq is 4x + 7, dan is regCoef {4 7}. Om toegang te verkrijgen tot de “a
coëfficiënt (het 1e element in de lijst), gebruikt u een index zoals
regCoef[1].
het 1e kwartiel is de mediaan van de punten tussen
minX en medStat, en het 3e
kwartiel is de mediaan van de punten tussen
medStat en maxX.
Een statistische grafiek (plot) definiëren
Een statistische grafiek (plot) definiërenEen statistische grafiek (plot) definiëren
Een statistische grafiek (plot) definiëren
In de Data/Matrix Editor kunt u de ingevoerde gegevens gebruiken om verschillende
typen statistische grafieken (of statistische plots) te definiëren. U kunt maximaal negen
plots tegelijk definiëren.
correlatiecoëfficiënt †† corr
verklaarde variantie ††
R
2
referentiepunten
(alleen MedMed) †
medx1, medy1,
medx2, medy2,
medx3, medy3
Eén Var Twee Var Regressies
Statistische plots 609
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
In de
Data/Matrix Editor gaat u als volgt te werk.
4. Geef de gewenste instellingen voor de actieve opties aan.
1. Druk op om het scherm
Plot Setup te
openen. De eerste keer is geen van de
plots gedefinieerd.
2. Verplaats de cursor om het nummer van
de plot te markeren die u wilt definiëren.
3. Druk op , om de plot te definiëren.
In dit voorbeeld zijn alle opties actief. Op
uw rekenmachine zijn de opties alleen
actief indien ze geldig zijn voor de actuele
instellingen van
Plot Type en de Use Freq
and Categories?.
Opmerking: als een optie niet geldig is
voor de actuele instellingen, zal deze grijs
worden weergegeven. Het is niet mogelijk
de cursor naar een grijze optie te
verplaatsen.
Optie Omschrijving
Plot Type Kies het plot-type.
Mark Kies het symbool dat gebruikt wordt om de data te
plotten: Box (), Cross (x), Plus (+), Square (0), of
Dot (
¦)
Naam van het pad
van de
gegevensvariabele
Statistische plots 610
Opmerking:
x Typ het nummer van de kolom (C1, C2, etc.) in de
Data/Matrix Editor die gebruikt wordt voor de x-waarden,
de onafhankelijke variabele.
y Typ het nummer van de kolom die gebruikt wordt voor
de y-waarden, de afhankelijke variabele. Deze optie is
alleen actief voor Plot Type = Scatter of xyline.
Hist. Bucket
Width
Bepaalt de breedte van de staven in een histogram.
Freq and
Categories?
Kies NO of YES. Merk op dat Freq, Category, en Include
Categories alleen actief zijn wanneer
Use Freq and Categories? = YES. (Freq is alleen actief
voor Plot Type = Box Plot of Histogram.)
Freq Typ het nummer van de kolom die de “gewichts”-waarde
voor elk gegeven bevat. Indien u geen kolomnummer
invoert, wordt aangenomen dat alle gegevens hetzelfde
gewicht (1) hebben.
Category Typ het nummer van de kolom die een categoriewaarde
voor elk gegeven bevat.
Include
Categories
Indien u een Category specificeert, kunt u deze optie
gebruiken om de berekening te beperken tot bepaalde
categoriewaarden. Als u bijvoorbeeld {1,4} opgeeft,
worden voor de berekening alleen gegevens met een
categoriewaarde van 1 of 4 gebruikt.
Optie Omschrijving
Statistische plots 611
plots die gedefinieerd zijn met kolomnummers gebruiken altijd de laatste
gegevensvariabele in de Data/Matrix Editor, ook als deze variabele niet gebruikt is
om de definitie te creëren.
om een bestaande lijstvariabele te gebruiken voor x, y, Freq, of Category, typt u in
plaats van het kolomnummer de lijstnaam.
voor een voorbeeld van het gebruik van Freq, Category en Include Categories.
5. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster hebt getypt moet u twee maal op ¸
drukken).
Opmerking: bij een statistische berekening worden niet-gedefinieerde gegevens
(weergegeven als
undef) genegeerd.
Het scherm
Plot Setup wordt opnieuw
weergegeven.
Het plot dat u zojuist gedefinieerd hebt,
wordt automatisch geselecteerd om te
worden getekend.
Let op de pictogrammen voor de definitie
van het plot.
Plot Type = Scatter
Mark = Box
y = c2 x = c1
Statistische plots 612
Een plot selecteren of deselecteren
Een plot selecteren of deselecterenEen plot selecteren of deselecteren
Een plot selecteren of deselecteren
Om de plot te selecteren of te deselecteren, markeert u de plot in Plot Setup en drukt u
op . Indien u een statistische plot hebt geselecteerd, blijft deze geselecteerd wanneer
u:
De modus Graph verandert (statistische grafieken worden niet getekend in de
modus 3D.)
Een Graph opdracht uitvoert.
Een andere variabele in de Data/Matrix Editor opent.
Een plotdefinitie kopiëren
Een plotdefinitie kopiërenEen plotdefinitie kopiëren
Een plotdefinitie kopiëren
In
Plot Setup gaat u als volgt te werk.
Opmerking: indien de originele plot geselecteerd was (Ÿ), is de kopie ook
geselecteerd.
Een plotdefinitie wissen
Een plotdefinitie wissenEen plotdefinitie wissen
Een plotdefinitie wissen
In Plot Setup markeert u het plot en drukt u op . Om een bestaand plot opnieuw te
definiëren, is het niet nodig om dit eerst te wissen; u kunt de bestaande definitie
1. Markeer de plot en druk op .
2. Druk op B en kies het plotnummer waar u
naar toe wilt kopiëren.
3. Druk op ¸.
Statistische plots 613
veranderen. Om te voorkomen dat de grafiek van een plot getekend wordt, kunt u het
plot deselecteren.
Statistische grafiek-types
Statistische grafiek-typesStatistische grafiek-types
Statistische grafiek-types
Wanneer u een plot definieert, zoals in het voorafgaande deel is beschreven, kunt u in
het scherm Plot Setup het plot-type kiezen. In dit deel vindt u meer informatie over de
beschikbare plot-types.
Scatter (puntenwolk)
Scatter (puntenwolk)Scatter (puntenwolk)
Scatter (puntenwolk)
Gegevens van x en y worden geplot als coördinatenparen. Om die reden moeten de
kolommen of lijsten die u opgeeft voor x en y dezelfde lengte hebben.
De geplotte punten worden getoond met
het symbool dat u hebt gekozen als Mark.
Indien dit nodig is, kunt u voor x en y
dezelfde kolom of lijst opgeven.
Statistische plots 614
xyline (lijngrafiek)
xyline (lijngrafiek)xyline (lijngrafiek)
xyline (lijngrafiek)
Box Plot
Box PlotBox Plot
Box Plot
Bij dit type worden gegevens in één variabele geplot ten opzichte van de minimum- en
maximumwaarden (
minX en maxX) van de gegevens in de verzameling.
Wanneer u meerdere boxplots selecteert, worden ze boven elkaar getekend, in
dezelfde volgorde als hun plotnummers.
Gebruik NewPlot om statistische gegevens te tonen in een aangepast boxplot.
Dit is een puntendiagram waarin de gegevens
worden geplot en verbonden in de volgorde
waarin ze als x en y verschijnen.
U wilt de mogelijk alle kolommen sorteren
(2 ˆ
3 of 2 ˆ 4 in de Data/Matrix Editor)
voordat u begint met plotten.
@2ˆ
3 or 2 ˆ 4
3 or ˆ 4
Het middelste deel van de boxplot (de
box) wordt gedefinieerd door het eerste
kwartiel (
Q1), de mediaan (Med), en het
derde kwartiel (
Q3).
De ‘sprieten’ reiken van
minX tot Q1 en
van
Q3 tot maxX.
Q1 Med Q3
minx maxX
Statistische plots 615
Selecteer Mod Box Plot als het Plot Type wanneer u een plot definieert in de
Data/Matrix Editor.
Een aangepast boxplot sluit punten buiten het interval [
Q1NX, Q3+X], waar X
gedefinieerd is als
1.5 (Q3NQ1), uit. Deze punten, die ‘outliers’ genoemd worden, worden
afzonderlijk geplot, buiten de boxplot, met het symbool dat u heeft geselecteerd.
Histogram
HistogramHistogram
Histogram
Bij dit type worden gegevens in één variabele geplot in een histogram. De x-as is
verdeeld in gelijke stukken die de klassen of staven worden genoemd. De hoogte van
iedere staaf (y-waarde) geeft aan hoeveel gegevens er binnen de grenzen van de klasse
aanwezig zijn.
ZoomData ( 9 in het scherm Graph, Y= Editor, of Window Editor) past xmin en
xmax aan zodat alle gegevens kunnen worden opgenomen, maar zorgt niet voor
aanpassing van de y-as.
Wanneer u het histogram
definieert kunt u de
Hist. Bucket Width opgeven
(de standaardinstelling is
1) om de breedte van de
klassen in te stellen.
Een gegeven op de rand
van een klasse wordt
geplaatst in de klasse die
zich rechts hiervan bevindt.
xmin + Hist.
Bucket Width
xmin
Aantal staven
xmax xmin
Hist. Bucket Width
----------------------------------------------=
Statistische plots 616
- Gebruik 8 $ om ymin = 0 en ymax = het aantal gegevens dat verwacht
wordt in de hoogste staaf in te stellen.
Het gebruik van de Y= Editor voor statistische
Het gebruik van de Y= Editor voor statistische Het gebruik van de Y= Editor voor statistische
Het gebruik van de Y= Editor voor statistische
grafieken
grafiekengrafieken
grafieken
In de voorafgaande delen werd beschreven hoe u statistische plots kunt definiëren en
selecteren in de Data/Matrix Editor. Het is ook mogelijk statistische plots te definiëren en
te selecteren in de Y= Editor.
Wanneer u een histogram ‘volgt’ (),
wordt op het scherm informatie gegeven
over de staaf waarin de volgcursor zich
bevindt.
Volgcursor
Grenzen van
de betreffende
staaf
Aantal gegevens
in de betreffende
staaf
Statistische plots 617
De lijst met statistische grafieken tonen
De lijst met statistische grafieken tonenDe lijst met statistische grafieken tonen
De lijst met statistische grafieken tonen
Druk op 8 # om de Y= Editor te openen. Aanvankelijk bevinden de negen statistische
plots zich “boven de bovenkant” van het scherm, boven de functies van de vorm
y(x). De
aanduiding PLOTS geeft echter enige informatie.
Om de lijst met statistische plots te zien,
gebruikt u C om tot boven de functies van de
vorm
y(x) te bladeren.
In de Y= Editor kunt u grotendeels dezelfde
bewerkingen uitvoeren op een statistisch plot
als op elke andere functie van de vorm
y(x).
PLOTS 23 betekent bijvoorbeeld
dat de Plots 2 & 3 geselecteerd
zijn.
Indien een plot gemarkeerd is,
toont dit de gegevensvariabele
die gebruikt zal worden voor de
plots.
Indien een plot gedefinieerd is,
toont dit dezelfde pictogrammen
als het scherm Plot Setup.
Statistische plots 618
Opmerking: plots die gedefinieerd zijn met kolomnummers, gebruiken altijd de laatste
gegevensvariabele in de Data/Matrix Editor, ook als deze variabele niet gebruikt is om
de definitie te creëren.
Opmerking: u kunt de toetsen @2 ˆ; niet gebruiken om de weergavestijl
in te stellen. In de plotdefinitie kunt u wel het merkteken kiezen dat voor de plot gebruikt
wordt.
De grafieken van plots en Y= Functies tekenen
De grafieken van plots en Y= Functies tekenenDe grafieken van plots en Y= Functies tekenen
De grafieken van plots en Y= Functies tekenen
Als dit nodig is, kunt u statistische plots en grafieken van functies van de vorm
y(x)
tegelijk selecteren en tekenen.
Doel Handeling
Een plotdefinitie wijzigen
Markeer het plot en druk op
. U zult hetzelfde
definitiescherm zien dat in de Data/Matrix Editor
wordt getoond.
Een plot selecteren of
deselecteren
Markeer het plot en druk op
.
Alle plots en/of functies
uitschakelen
Druk op
en kies de gewenste optie. U kunt
dit menu ook gebruiken om alle functies in te
schakelen.
Statistische plots 619
Een gedefinieerde statistische grafiek tekenen en
Een gedefinieerde statistische grafiek tekenen en Een gedefinieerde statistische grafiek tekenen en
Een gedefinieerde statistische grafiek tekenen en
volgen
volgenvolgen
volgen
Na het invoeren van de gegevens en het definiëren van de statistische grafieken, kunt u
de geselecteerde plots tekenen met dezelfde methodes die u in de Y= Editor gebruikt
om een functie te tekenen (zoals beschreven in Grafieken van functies).
Het weergavevenster definiëren
Het weergavevenster definiërenHet weergavevenster definiëren
Het weergavevenster definiëren
Statistische grafieken worden op de actuele grafiek weergegeven. Voor de statistische
grafieken worden de venstervariabelen gebruikt die gedefinieerd zijn in de Window
Editor.
Gebruik 8 $ om de Window Editor te openen. U kunt:
De gewenste waarden invoeren.
— of —
Statistische plots 620
9:ZoomData kiezen in het werkbalkmenu Zoom. (U kunt iedere soort zoom
gebruiken, maar voor statistische grafieken is vooral
ZoomData zeer geschikt)
Opmerking: Zoom is beschikbaar in de Y= Editor, Window Editor, en het scherm
Graph.
De grafische opmaak veranderen
De grafische opmaak veranderenDe grafische opmaak veranderen
De grafische opmaak veranderen
Met
ZoomData wordt het weergavevenster zo
ingesteld dat alle statistische gegevens
worden getoond.
Voor histogrammen en boxplots, worden
alleen
xmin en xmax aangepast. Indien de
bovenkant van een histogram niet getoond
wordt, kunt u het histogram volgen om de
waarde voor
ymax te vinden.
Druk op:
,
9
— of —
@8 Í
H8
F
in de Y= Editor, Window Editor of in het
scherm Graph.
Verander vervolgens de instellingen zoals
vereist.
Statistische plots 621
Een statistisch plot volgen
Een statistisch plot volgenEen statistisch plot volgen
Een statistisch plot volgen
In het scherm Graph drukt u op om een plot te volgen. De beweging van de
volgcursor is afhankelijk van het Plot Type.
Opmerking: wanneer er een statistische plot wordt getoond, zal het scherm Graph niet
automatisch meeschuiven als u tot buiten de linker- of rechterkant van het scherm
beweegt. U kunt echter wel op ¸ drukken om het scherm zo te verschuiven dat de
volgcursor in het midden staat.
Wanneer u op C of D drukt om naar een ander plot of de grafiek van een functie
y(x) te
gaan, verspringt de volgcursor naar het actuele punt of het beginpunt van dat plot (niet
naar de dichtstbijzijnde pixel).
Frequenties en categorieën gebruiken
Frequenties en categorieën gebruikenFrequenties en categorieën gebruiken
Frequenties en categorieën gebruiken
Om de manier waarop de gegevens geanalyseerd worden te beïnvloeden, kunt u
frequentie-waarden en/of categoriewaarden gebruiken. Met frequentiewaarden kunt u
bepaalde gegevens “wegen”. Met categoriewaarden kunt u een deelverzameling van de
gegevens analyseren.
Plot type Omschrijving
Scatter of xyline Het volgen begint bij het eerste gegeven.
Box plot
Het volgen begint bij de mediaan. Druk op
A om in de
richting van Q1 en minX te volgen. Druk op
B om in de
richting van Q3 en maxX te volgen.
Histogram De cursor beweegt vanuit het midden van de bovenkant
van iedere staaf, te beginnen bij de staaf uiterst links.
Statistische plots 622
Voorbeeld van een frequentie-kolom
Voorbeeld van een frequentie-kolomVoorbeeld van een frequentie-kolom
Voorbeeld van een frequentie-kolom
In een gegevensvariabele kunt u elke kolom in de Data/Matrix Editor gebruiken om de
frequentie (of het gewicht) voor de gegevens in rij te specificeren. Een frequentie moet
een geheel getal 0 zijn indien Calculation Type = OneVar of MedMed, of indien Plot
Type = Box Plot. Voor andere statistische berekeningen of plots kan de frequentie elk
getal 0 zijn.
Stel bijvoorbeeld dat u de toetsscores van een student invoert, waarbij:
De score op de tussentoets twee keer zo veel weegt als de score van de andere
tests.
Het eindexamencijfer drie keer zo veel weegt.
In de Data/Matrix Editor kunt u de toetsscores en de gewichten in twee kolommen
invoeren.
Toetsscores Gewichten
c1 c2 Deze gewogen scores (links)
zijn equivalent met de scores in
de losse kolom (rechts).
c1
85 1 85
97 1 97
92 12
92
Ê
89 1
92 Ê
91 1 89
95 3 91
95
Ë
Statistische plots 623
Ê Gewicht van 2
Ë Gewicht van 3
Opmerking:
een frequentie 0 sluit het gegeven uit van de analyse.
Om frequenties te gebruiken dient u, wanneer u een statistische berekening uitvoert of
een statistische plot definieert, de kolom met de frequenties te specificeren.
Bijvoorbeeld:
Opmerking: het is ook mogelijk om frequentie-waarden uit een lijstvariabele te gebruiken
in plaats van een kolom.
Voorbeeld van een categorie-kolom
Voorbeeld van een categorie-kolomVoorbeeld van een categorie-kolom
Voorbeeld van een categorie-kolom
In een gegevensvariabele kunt u iedere willekeurige kolom gebruiken om een waarde
voor een categorie (of deelverzameling) voor de gegevens op iedere rij op te geven.
Hiervoor kan elk getal gebruikt worden.
95 Ë
95 Ë
Toetsscores Gewichten
Stel hier YES in.
Typ het kolomnummer (of de
lijstnaam) waar de frequenties
zich bevinden.
Statistische plots 624
Stel dat u de toetsscores invoert van leerlingen uit de 4e en de 5e klas. U wilt de
resultaten van de hele groep analyseren, maar u wilt ook categorieën analyseren,
bijvoorbeeld de meisjes uit de 4e, de jongens uit de 4e, de meisjes en jongens uit de 4e,
etc.
Bepaal eerst welke categoriewaarden u wilt gebruiken.
Opmerking: u hebt geen categoriewaarde voor de hele groep nodig. U hebt evenmin
categoriewaarden nodig voor alle leerlingen uit de 4e of alle leerlingen uit de 5e,
aangezien zij combinaties van andere categorieën zijn.
In de Data/Matrix Editor kunt u de toetsscores en de categoriewaarden in twee
kolommen invoeren.
Categoriewaarde Geeft aan:
1 meisje uit de 4e
2 jongen uit de 4e
3 meisje uit de 5e
4 jongen uit de 5e
Toetsscores Categoriewaarden
c1 c2
85 1
97 3
92 2
88 3
Statistische plots 625
Om categoriewaarden te gebruiken, wanneer u een statistische bewerking uitvoert of
een statistische plot definieert, dient u de kolom waarin de categoriewaarden staan en
de categoriewaarden die in de analyse moeten worden opgenomen, te specificeren.
90 2
95 1
79 4
68 2
92 4
84 3
82 1
Toetsscores Categoriewaarden
Typ het kolomnummer (of de
lijstnaam) waar de categorie-
waarden zich bevinden.
Stel hier YES in.
Tussen accolades { }, typt u de categorie-
waarden die u wilt gebruiken, gescheiden
door komma’s. (Typ geen kolomnummer of
lijstnaam.)
Statistische plots 626
Opmerking: het is ook mogelijk om categoriewaarden uit een lijstvariabele te gebruiken
in plaats van een kolom.
Opmerking: om de hele groep te analyseren laat u het invoervenster Category leeg. De
categoriewaarden worden nu genegeerd.
Indien u beschikt over een CBL 2™ of CBR™
Indien u beschikt over een CBL 2™ of CBR™Indien u beschikt over een CBL 2™ of CBR™
Indien u beschikt over een CBL 2™ of CBR™
Het Calculator-Based Laboratory™ System (CBL 2) en het Calculator-Based Ranger™
System (CBR) zijn, apart verkrijgbare accessoires, waarmee u gegevens kunt
verzamelen van een aantal in de praktijk uitgevoerde experimenten. De TI-89 /
Voyage™ 200 CBL 2 - en CBR-programma’s zijn verkrijgbaar via de TI web site:
education.ti.com
.
Analyseer: Neem de volgende categorieën:
meisjes uit de 4e {1}
jongens uit de 4e {2}
meisjes en jongens uit de 4e {1,2}
meisjes uit de 5e {3}
jongens uit de 5e {4}
meisjes en jongens uit de 5e {3,4}
alle meisjes (4e en 5e)) {1,3}
alle jongens (4e en 5e) {2,4}
Statistische plots 627
Hoe worden CBL 2™ -gegevens opgeslagen
Hoe worden CBL 2™ -gegevens opgeslagenHoe worden CBL 2™ -gegevens opgeslagen
Hoe worden CBL 2™ -gegevens opgeslagen
Wanneer u gegevens verzamelt met de CBL 2, worden deze gegevens eerst in de
CBL 2 zelf opgeslagen. Vervolgens kunt u de gegevens binnenhalen (ze overbrengen
naar de TI-89 / Voyage™ 200) door middel van de opdracht
Get, die is beschreven in de
module Technische naslag.
Hoewel iedere verzameling van overgebrachte gegevens kan worden opgeslagen onder
verschillende variabele-typen (list, real, matrix, pic), maakt het gebruik van lijstvariabelen
(van het type ‘list’) het uitvoeren van statistische berekeningen gemakkelijker.
Wanneer u de verzamelde informatie overbrengt naar de TI-89 / Voyage™ 200, kunt u
de namen van de lijstvariabelen die u wilt gebruiken opgeven.
U kunt de CBL 2 bijvoorbeeld gebruiken om gegevens te verzamelen over de
temperatuur gedurende een bepaalde periode. Wanneer u de gegevens overbrengt,
kunt u bijvoorbeeld het volgende doen:
U slaat de temperatuurgegevens op in een lijstvariabele met de naam
temp.
U slaat de tijden op in een lijstvariabele met de naam
time.
Nadat u de CBL 2 -informatie heeft opgeslagen op de TI-89 / Voyage™ 200, kunt u de
CBL 2 -lijstvariabelen op twee verschillende manieren gebruiken.
Opmerking: details over het gebruik van CBL 2 en het overbrengen van gegevens naar
de TI-89 / Voyage™ 200, vindt u in het handboek van de CBL 2.
Statistische plots 628
Naar de CBL 2™-lijsten verwijzen
Naar de CBL 2™-lijsten verwijzenNaar de CBL 2™-lijsten verwijzen
Naar de CBL 2™-lijsten verwijzen
Wanneer u een statistische berekening uitvoert of een statistisch plot definieert, kunt u
expliciet naar de CBL 2 -lijstvariabelen verwijzen. Bijvoorbeeld:
Een gegevensvariabele creëren met de CBL 2™ -lijsten
Een gegevensvariabele creëren met de CBL 2™ -lijstenEen gegevensvariabele creëren met de CBL 2™ -lijsten
Een gegevensvariabele creëren met de CBL 2™ -lijsten
Het is mogelijk een nieuwe gegevensvariabele te creëren die bestaat uit de benodigde
CBL 2-lijstvariabelen.
In het basisscherm of in een programma gebruikt u de opdracht
NewData.
Typ de naam van de CBL-
lijstvariabele in plaats van een
kolomnummer.
Statistische plots 629
Bijvoorbeeld:
NewData temp1, time, temp
creëert een gegevensvariabele genaamd temp1 waarin time in kolom 1 en temp in
kolom 2 staat.
In de Data/Matrix Editor creëert u een nieuwe, lege gegevensvariabele met de
gewenste naam. Voor iedere CBL 2-lijst die u op wilt nemen definieert u de
kolomkoptekst als de naam van die lijst.
NewData dataVar, lijst1 [,lijst2 ] [,lijst3 ]...
De namen van de CBL2-
lijstvariabelen. In de nieuwe
gegevensvariabele zal lijst 1
gekopieerd worden naar kolom 1, lijst
Naam van de nieuwe gegevensvariabele
die u wilt creëren.
Statistische plots 630
Opmerking: om een kolomkoptekst te definiëren of te wissen, gebruikt u . Zie voor
meer informatie Data/Matrix Editor.
Op deze manier zijn de kolommen aan de CBL 2 -lijsten gekoppeld. Indien de lijsten
worden veranderd, zullen ook de kolommen automatisch geactualiseerd worden.
Indien de lijsten echter verwijderd worden, bent u de gegevens kwijt.
Om de gegevensvariabele onafhankelijk te maken van de CBL 2 -lijsten, wist u de
kolomkoptekst van iedere kolom. De informatie blijft in de kolom, maar de kolom is
niet langer aan de CBL 2-lijst gekoppeld.
CBR™
CBR™CBR™
CBR™
Het is ook mogelijk de Calculator-Based Ranger™ (CBR) te gebruiken om de
wiskundige en natuurwetenschappelijke relaties tussen afstand, snelheid, versnelling en
tijd te onderzoeken met behulp van gegevens die u heeft verzameld.
Definieer bijvoorbeeld kolom
1 als time, kolom 2 als temp.
Programmeren 631
Programmeren
ProgrammerenProgrammeren
Programmeren
Een bestaand programma uitvoeren
Een bestaand programma uitvoerenEen bestaand programma uitvoeren
Een bestaand programma uitvoeren
Nadat een programma gemaakt is (zoals wordt beschreven in de overige delen van
deze module), kunt u het op het basisscherm uitvoeren. De eventuele uitvoer van het
programma wordt in een dialoogvenster, op het scherm Program I/O of op het scherm
Graph weergegeven.
Een programma uitvoeren
Een programma uitvoerenEen programma uitvoeren
Een programma uitvoeren
Op het basisscherm:
1. Typ de naam van het programma.
2. U dient altijd een paar haakjes
achter de naam te typen.
Sommige programma’s eisen
dat u een argument aan het
programma doorgeeft.
Opmerking: gebruik
om een lijst met
bestaande
PRGM-variabelen
weer te geven. Markeer een
variabele en druk op ¸ om
de naam van de variabele op
de invoerregel te plakken.
prog1()
Als er geen argumenten
vereist zijn
prog1(x,y)
Als er wel argumenten
vereist zijn
Programmeren 632
3. Druk op ¸.
Opmerking: argumenten specificeren de beginwaarden voor een programma.
Als u een programma uitvoert, controleert de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator dit automatisch op fouten. De volgende melding wordt bijvoorbeeld
getoond als u:
Als u de uitvoering van een programma wilt beëindigen als er een fout optreedt, drukt u
op N. Vervolgens kunt u eventuele problemen oplossen en het programma opnieuw
uitvoeren.
Opmerking: de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 controleert ook op uitvoeringsfouten die in
het programma zelf worden aangetroffen.
Een programma “onderbreken”
Een programma “onderbreken”Een programma “onderbreken
Een programma “onderbreken”
Terwijl een programma wordt uitgevoerd wordt de aanduiding
BUSY op de statusregel
weergegeven.
Geen ( ) achter de programmanaam
invoert.
Deze foutmelding verschijnt wanneer u:
Onvoldoende argumenten invoert, als er
argumenten vereist zijn.
Programmeren 633
Druk op ´ om de uitvoering van het programma te stoppen. Er wordt dan een melding
weergegeven.
Waar wordt de uitvoer weergegeven?
Waar wordt de uitvoer weergegeven?Waar wordt de uitvoer weergegeven?
Waar wordt de uitvoer weergegeven?
Afhankelijk van de opdrachten in het programma, geeft de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 automatisch informatie op het desbetreffende scherm weer.
De meeste uitvoer- en invoeropdrachten gebruiken het scherm Program I/O.
(Invoeropdrachten verzoeken de gebruiker om informatie in te voeren.)
De grafiek-gerelateerde opdrachten gebruiken meestal het scherm Graph.
Nadat het programma gestopt is, geeft de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 het laatst
weergegeven scherm weer.
Het scherm Program I/O
Het scherm Program I/OHet scherm Program I/O
Het scherm Program I/O
Op het scherm Program I/O wordt nieuwe uitvoer onder eventuele vorige uitvoer (die
eerder in hetzelfde programma of in een ander programma werd weergegeven)
Als u het programma in de Program
Editor wilt weergeven, drukt u op ¸.
De cursor wordt weergegeven bij de
opdracht waar de onderbreking is
opgetreden.
Als u het uitvoeren van het programma
wilt beëindigen, drukt u op N.
Programmeren 634
getoond. Na een volledige pagina met uitvoer loopt de vorige uitvoer aan de bovenkant
van het scherm af.
Opmerking: als u vorige uitvoer wilt wissen, voert u de opdracht Clr[O in het programma
in. U kunt
Clr[O ook vanuit het basisscherm uitvoeren.
Als een programma op het scherm Program I/O stopt, moet u kunnen zien dat dit niet
het basisscherm is (hoewel de twee schermen op elkaar lijken). Het scherm Program I/O
wordt alleen gebruikt om uitvoer weer te geven of om de gebruiker om invoer te vragen.
U kunt geen berekeningen op dit scherm uitvoeren.
Opmerking: als berekeningen van het basisscherm niet werken nadat u een programma
heeft uitgevoerd, bevindt u zich wellicht op het scherm Program I/O.
Het scherm Program I/O verlaten
Het scherm Program I/O verlatenHet scherm Program I/O verlaten
Het scherm Program I/O verlaten
Vanuit het scherm Program I/O:
Druk op om het basisscherm weer te geven. (Met schakelt u tussen het
basisscherm en het scherm Program I/O.)
– of –
Laatste
uitvoer
Op het scherm Program I/O:
Is de werkbalk
beschikbaar en worden alle
andere werkbalken grijs
weergegeven. Er is geen
invoerregel.
Programmeren 635
Druk op N, 2 K, of
@ "
H8 "
om het basisscherm weer te geven.
– of –
Geef een ander toepassingsscherm weer (met O, 8#, etc.).
Een Program Editor-sessie starten
Een Program Editor-sessie startenEen Program Editor-sessie starten
Een Program Editor-sessie starten
Elke keer dat u de Program Editor start, kunt u het actuele programma of de actuele
functie (die werd weergegeven toen u de Program Editor voor het laatst gebruikte)
hervatten, een bestaand programma of een bestaande functie openen of een nieuw
programma of nieuwe functie starten.
Een nieuw programma of een nieuwe functie starten
Een nieuw programma of een nieuwe functie startenEen nieuw programma of een nieuwe functie starten
Een nieuw programma of een nieuwe functie starten
1. Druk op O en kies vervolgens
Program Editor.
2. Kies
3:New.
3. Specificeer de gewenste informatie voor
het nieuwe programma of de nieuwe
functie.
Programmeren 636
4. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster zoals Variable hebt getypt, dient u twee
maal op ¸ te drukken) om een leeg ‘template’ weer te geven.
U kunt de Program Editor nu gebruiken zoals in de overige delen van deze module
wordt beschreven.
Opmerking: een programma (of functie) wordt automatisch opgeslagen terwijl u typt.
U hoeft dit niet handmatig op te slaan voordat u de Program Editor verlaat, een
nieuw programma maakt of een vorig programma opent.
Optie Functie
Type Hiermee geeft u aan of u een nieuw
programma dan wel een nieuwe functie
maakt.
Folder Hiermee kiest u de map waarin het nieuwe programma of de
nieuwe functie wordt opgeslagen. Zie het basisscherm van de
rekenmachine voor informatie over mappen.
Variable Hiermee typt u een variabelenaam voor het programma of de
functie.
Als u een variabele opgeeft die al bestaat, wordt er een
foutmelding weergegeven als u op
¸ drukt. Als u op N
of
¸ drukt om de foutmelding te sluiten, wordt het
dialoogvenster NEW opnieuw weergegeven.
Dit is het template voor een
programma. Functies
hebben een soortgelijk
template.
Programmeren 637
Het actieve programma hervatten
Het actieve programma hervattenHet actieve programma hervatten
Het actieve programma hervatten
U kunt op elk gewenst moment de Program Editor verlaten en naar een andere
toepassing gaan. Als u terug wilt keren naar het programma of de functie, die werd
weergegeven toen u de Program Editor verliet, start u de Program Editor opnieuw en
kiest u
1:Current.
Een nieuw programma starten in de Program Editor
Een nieuw programma starten in de Program EditorEen nieuw programma starten in de Program Editor
Een nieuw programma starten in de Program Editor
Als u het actuele programma of de actuele functie wilt verlaten en een nieuw programma
of nieuwe functie wilt beginnen:
Een vorig programma openen
Een vorig programma openenEen vorig programma openen
Een vorig programma openen
U kunt op elk gewenst moment een eerder gemaakt programma of een eerder gemaakte
functie openen.
1. Druk op ƒ en kies
3:New.
2. Specificeer het type, de map en de
variabele voor het nieuwe programma of
de nieuwe functie.
3. Druk twee maal op ¸.
Programmeren 638
1. Druk vanuit de Program Editor op ƒ en kies 1:Open.
– of –
Druk vanuit een andere start u de Program Editor opnieuw en kies
2:Open.
Opmerking: standaard geeft Variable het eerste bestaande programma of de eerste
bestaande functie in alfabetische volgorde weer.
Een programma kopiëren
Een programma kopiërenEen programma kopiëren
Een programma kopiëren
In sommige gevallen zult u wellicht een programma of functie willen kopiëren, zodat u de
kopie kunt bewerken terwijl het origineel behouden blijft.
1. Geef het programma of de functie weer die u wilt kopiëren.
2. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
3. Specificeer de map en de variabele voor de kopie.
4. Druk twee maal op ¸.
Opmerking over het verwijderen van een programma
Opmerking over het verwijderen van een programmaOpmerking over het verwijderen van een programma
Opmerking over het verwijderen van een programma
Aangezien alle Program Editor-sessies automatisch worden opgeslagen, kunt u een
flink aantal vorige programma’s en functies verzamelen, die allemaal geheugen in
beslag nemen.
2. Kies het gewenste type, de gewenste
map en de gewenste variabele.
3. Druk op ¸.
Programmeren 639
Als u programma’s en functies wilt verwijderen, gebruikt u het scherm VAR-LINK
(). Zie Geheugen- en variabelenbeheer voor informatie over VAR-LINK.
Overzicht van het invoeren van een programma
Overzicht van het invoeren van een programmaOverzicht van het invoeren van een programma
Overzicht van het invoeren van een programma
iEen programma is een reeks opdrachten die in volgorde worden uitgevoerd (hoewel
bepaalde opdrachten de programmavolgorde beïnvloeden). In het algemeen geldt dat
alles wat vanuit het basisscherm kan worden uitgevoerd, ook in een programma kan
worden opgenomen. De uitvoering van een programma gaat door tot het einde van het
programma of de opdracht
Stop bereikt is.
Programmaregels invoeren en bewerken
Programmaregels invoeren en bewerkenProgrammaregels invoeren en bewerken
Programmaregels invoeren en bewerken
U kunt in een leeg template beginnen met het invoeren van opdrachten voor uw nieuwe
programma.
Opmerking: gebruik de cursorknop om door het programma te bladeren om opdrachten
in te voeren of te bewerken. Gebruik 8C of 8D om respectievelijk naar het begin of
einde van een programma te gaan.
Programmanaam, die u opgeeft als
u een nieuw programma aanmaakt.
Voer uw programma-opdrachten
tussen Prgm en EndPrgm in.
Alle programmaregels beginnen met
een dubbele punt.
Programmeren 640
U voert programma-opdrachten in de Program Editor in en bewerkt deze met behulp van
dezelfde technieken als gebruikt worden voor het invoeren en bewerken van tekst in de
Text Editor. Zie “Tekst invoeren en bewerken” in de module Text Editor.
Na het typen van elke programmaregel drukt u op ¸. Hiermee wordt een nieuwe,
lege regel ingevoegd en kunt u verder gaan met het invoeren van een andere regel. Een
programmaregel kan langer zijn dan één regel op het scherm. Als dat het geval is, loopt
de regel automatisch over naar de volgende regel op het scherm.
Opmerking: als u een opdracht invoert wordt deze niet uitgevoerd. De opdracht wordt
pas uitgevoerd als u het programma uitvoert.
Opdrachtregels bestaande uit meerdere opdrachten invoeren
Opdrachtregels bestaande uit meerdere opdrachten invoerenOpdrachtregels bestaande uit meerdere opdrachten invoeren
Opdrachtregels bestaande uit meerdere opdrachten invoeren
Als u meer dan één opdracht op dezelfde regel wilt invoeren, scheidt u de opdrachten
van elkaar met een dubbele punt door op te drukken.
Commentaar invoeren
Commentaar invoerenCommentaar invoeren
Commentaar invoeren
Met een commentaarsymbool (¦) kunt u een opmerking in een programma invoeren. Als
u het programma uitvoert, worden alle tekens rechts van ¦ genegeerd.
Ê
Ë
:prog1()
:Prgm
:¦Displays sum of 1 thru n
:Request "Enter an integer",n
:expr(n)!n:¦Convert to numeric expression
:------
Programmeren 641
Ê Beschrijving van het programma.
Ë Beschrijving van expr.
Opmerking:
gebruik commentaar om informatie in te voeren die nuttig is voor iemand die
de programmacode leest.
Om het commentaarsymbool in te voeren drukt u op:
@8d
H2
X
– of –
Druk op en kies
9:¦.
Het programmaverloop controleren
Het programmaverloop controlerenHet programmaverloop controleren
Het programmaverloop controleren
Als u een programma uitvoert, worden de programmaregels in volgorde uitgevoerd.
Bepaalde opdrachten beïnvloeden echter het programmaverloop. Bijvoorbeeld:
Controlestructuren zoals
If...EndIf-opdrachten gebruiken een voorwaardelijke test
om te beslissen welk deel van een programma wordt uitgevoerd.
Lus-opdrachten zoals
For...EndFor herhalen een groep opdrachten.
Programmeren 642
Inspringingen gebruiken
Inspringingen gebruikenInspringingen gebruiken
Inspringingen gebruiken
Berekende resultaten weergeven
Berekende resultaten weergevenBerekende resultaten weergeven
Berekende resultaten weergeven
In een programma worden berekende resultaten niet weergegeven, tenzij u een
uitvoeropdracht gebruikt. Dit is een belangrijk verschil tussen het uitvoeren van een
berekening op het basisscherm en in een programma.
Voor meer complexe programma’s
die
If...EndIf en lus-structuren zoals
For...EndFor gebruiken, kunt u de
programma’s beter leesbaar en
begrijpelijker maken door
inspringingen te gebruiken.
:If x>5 Then
: Disp "x is > 5"
:Else
: Disp "x is < or = 5"
:EndIf
Deze berekeningen geven geen
resultaat in een programma weer
(maar wel op het basisscherm).
:126
:cos(p/4)
:solve(x^2–x–2=0,x)
Uitvoeropdrachten zoals
Disp
geven een resultaat in een
programma weer.
:Disp 126
:Disp cos(p/4)
:Disp solve(x^2–x–
2=0,x)
Als het resultaat van een
berekening wordt weergegeven,
wordt dit resultaat daarmee niet
opgeslagen. Als u het resultaat
later nog nodig hebt, sla de waarde
dan op in een variabele.
:cos(p/4)!maximum
:Disp maximum
Programmeren 643
Opmerking: zie Uitvoeropdrachten voor een lijst met beschikbare uitvoeropdrachten.
Waarden aan een programma doorgeven
Waarden aan een programma doorgevenWaarden aan een programma doorgeven
Waarden aan een programma doorgeven
U kunt op de volgende manieren waarden in een programma invoeren:
Verplicht de gebruikers om een waarde in de benodigde variabelen op te slaan (met
§) voordat het programma wordt uitgevoerd. Het programma kan dan naar deze
variabelen verwijzen.
Opmerking: zie pagina Invoeropdrachten voor een lijst met beschikbare
invoeropdrachten.
Voer de waarden rechtstreeks
in het programma zelf in.
:Disp 126
:cos(p/4)!maximum
Gebruik invoeropdrachten die
de gebruikers vragen de
benodigde waarden in te
voeren wanneer zij het
programma uitvoeren.
:Input "Enter a
value",i
:Request "Enter an
integer",n
Verplicht de gebruikers om één
of meer waarden aan het
programma door te geven
wanneer zij dit uitvoeren.
prog1(3,5)
Programmeren 644
Voorbeeld van het doorgeven van waarden aan een programma
Voorbeeld van het doorgeven van waarden aan een programmaVoorbeeld van het doorgeven van waarden aan een programma
Voorbeeld van het doorgeven van waarden aan een programma
Het volgende programma tekent een cirkel op het scherm Graph en tekent vervolgens
een horizontale rechte bovenaan de cirkel. Er moeten drie waarden aan het programma
worden doorgegeven: de x- en y-coördinaten van het middelpunt van de cirkel en de
straal r.
Als u het programma in de Program Editor schrijft:
Opmerking: in dit voorbeeld kunt u niet circle als de programmanaam gebruiken,
aangezien dat een conflict zou opleveren met een opdrachtnaam.
Voordat de cirkel getekend wordt, schakelt het programma eventuele in de Y= Editor
geselecteerde functies uit, geeft het een standaard weergavevenster weer en maakt
het dit venster vierkant.
Geef tussen de ( ) naast de
programmanaam de variabelen op
die gebruikt worden om de
doorgegeven waarden op te slaan.
Merk op dat het programma ook
opdrachten bevat die het scherm
Graph instellen.
:circ(x,y,r) Ê
:Prgm
:FnOff
:ZoomStd
:ZoomSqr
:Circle x,y,r
:LineHorz y+r
:EndPrgm
Ê
Oorspronkelijk wordt
alleen circ( ) in de lege
template weergegeven; u
moet deze regel dus
bewerken.
Programmeren 645
Om het programma op het basisscherm uit te voeren:
Opmerking: voor dit voorbeeld wordt aangenomen dat de gebruiker waarden invoert die
kunnen worden weergegeven op het weergavevenster dat door
ZoomStd en ZoomSqr is
ingesteld.
Overzicht van het invoeren van een functie
Overzicht van het invoeren van een functieOverzicht van het invoeren van een functie
Overzicht van het invoeren van een functie
Een functie, die in de Program Editor is gemaakt, lijkt sterk op de functies en instructies
die u gewoonlijk op het basisscherm gebruikt.
Waarom zou u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken?
Waarom zou u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken?Waarom zou u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken?
Waarom zou u een door de gebruiker gedefinieerde functie maken?
Functies zijn (evenals programma’s) ideaal voor herhaalde berekeningen of taken. U
hoeft de functie slechts één maal te schrijven. Vervolgens kunt u deze zo vaak gebruiken
De gebruiker moet de
gewenste waarden als
argumenten tussen de ( )
opgeven.
De argumenten worden, in
volgorde, aan het programma
doorgegeven.
circ(0,0,5)
Doorgegeven aan x
Doorgegeven aan r
Doorgegeven aan y
Programmeren 646
als nodig is. Functies hebben echter een aantal voordelen ten opzichte van
programma’s.
U kunt functies maken die een uitbreiding vormen van de ingebouwde functies van
de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator. Vervolgens kunt u de
nieuwe functies op dezelfde wijze gebruiken als andere functies.
Functies leveren waarden op waarvoor een grafiek kan worden getekend of die in
een tabel kunnen worden ingevoerd. Dit kan niet met programma’s.
U kunt een functie (maar niet een programma) in een uitdrukking gebruiken.
Bijvoorbeeld:
3ùfunc1(3) is geldig, maar 3ùprog1(3) is niet geldig.
Aangezien u argumenten aan een functie kunt doorgeven, kunt u algemene functies
schrijven die niet aan specifieke variabelenamen verbonden zijn.
Opmerking: u kunt een functie maken op het basisscherm maar de Program Editor is
handiger voor complexe functies van meerdere regels.
Verschillen tussen functies en programma’s
Verschillen tussen functies en programma’sVerschillen tussen functies en programma’s
Verschillen tussen functies en programma’s
In dit handboek wordt soms de term opdracht gebruikt als een algemene verwijzing naar
instructies en functies. Bij het schrijven van een functie dient u echter onderscheid te
maken tussen instructies en functies.
Een door de gebruiker gedefinieerde functie:
Programmeren 647
Kan alleen de volgende instructies gebruiken. Andere instructies zijn ongeldig.
Kan alle ingebouwde TI-89 Titanium / Voyage™ 200 functies gebruiken behalve:
Kan nqaar elke gewenste variabele verwijzen, maar kan alleen in lokale variabelen
waarden opslaan.
- De argumenten die gebruikt worden om waarden aan een functie door te geven
worden automatisch als lokale variabelen behandeld. Als u waarden opslaat in
andere variabelen, moet u deze binnen de functie als lokale variabele
declareren.
Kan geen programma als subroutine aanroepen, maar kan wel andere door de
gebruiker gedefinieerde functies aanroepen.
Kan geen programma definiëren.
Kan geen globale functie definiëren, maar kan wel een lokale functie definiëren.
Opmerking: zie pagina Variabelen in een programma gebruiken en Lokale variabelen
gebruiken in functies of programma’s voor meer informatie over lokale variabelen.
Cycle
For...EndFor
Lbl
Return
Define
Goto
Local
While...EndWhile
Exit
If...EndIf
(alle vormen)
Loop...EndLoop
! (toets §)
setFold
setTable
setGraph
switch
setMode
Programmeren 648
Een functie invoeren
Een functie invoerenEen functie invoeren
Een functie invoeren
Als u een nieuwe functie maakt in de Program Editor, geeft de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 een leeg template weer.
Opmerking: gebruik de cursorknop om door de functie te bladeren voor het invoeren of
bewerken van opdrachten.
Als de functie invoer vereist, moeten één of meer waarden aan de functie worden
doorgegeven. (Een door de gebruiker gedefinieerde functie kan alleen waarden opslaan
in lokale variabelen en kan geen instructies gebruiken die de gebruiker om invoer
vragen.)
Functienaam die u opgeeft
als u een nieuwe functie
aanmaakt.
Voer uw opdrachten in
tussen Func en EndFunc.
Alle functieregels beginnen
met een dubbele punt.
Vergeet niet deze regel te bewerken om
eventuele vereiste argumenten op te
nemen. Gebruik argumentnamen in de
definitie die nooit gebruikt zullen worden
als de functie wordt aangeroepen.
Programmeren 649
Een waarde terugkrijgen van een functie
Een waarde terugkrijgen van een functieEen waarde terugkrijgen van een functie
Een waarde terugkrijgen van een functie
Er zijn twee manieren om een waarde van een functie terug te krijgen:
Opmerking: in dit voorbeeld wordt de derde macht berekend indien x0; anders is het
resultaat
0.
Het argument x wordt automatisch als een lokale variabele behandeld. Als het voorbeeld
echter een andere variabele nodig had, zou de functie deze als lokaal moeten
declareren door de opdracht Local te gebruiken.
Aan het eind van de functie wordt impliciet verondersteld dat er
Return staat. Als de
laatste regel geen uitdrukking is, treedt er een fout op.
Voorbeeld van een functie
Voorbeeld van een functieVoorbeeld van een functie
Voorbeeld van een functie
De volgende functie berekent de x-demachts wortel van een waarde y
( ). Er moeten
twee waarden aan de functie worden doorgegeven: x en y.
Bereken als laatste regel van
de functie (voor
EndFunc) de
gewenste waarde.
:cube(x)
:Func
:x^3
:EndFunc
Gebruik
Return. Dit is nuttig als
u een functie wilt afsluiten en
op een andere plaats dan aan
het einde van de functie een
waarde wilt terugkrijgen.
:cube(x)
:Func
:If x<0
: Return 0
:x^3
:EndFunc
y
x
Programmeren 650
Opmerking: aangezien x en y in de functie lokaal zijn, worden deze niet beïnvloed door
een eventuele bestaande variabele x of y.
Een programma in een ander programma aanroepen
Een programma in een ander programma aanroepenEen programma in een ander programma aanroepen
Een programma in een ander programma aanroepen
Een programma kan een ander programma aanroepen als een subroutine. De
subroutine kan extern (een afzonderlijk programma) of intern (opgenomen in het
hoofdprogramma) zijn. Subroutines zijn nuttig als een programma dezelfde groep
opdrachten op verschillende plaatsen moet herhalen.
Functie zoals aangeroepen op het
basisscherm
Functie zoals
gedefinieerd in de
Program Editor
4xroot(3,125) 20
:xroot(x,y)
:Func
:y^(1/x)
:EndFunc
3!x:125!y
5
Programmeren 651
Een afzonderlijk programma aanroepen
Een afzonderlijk programma aanroepenEen afzonderlijk programma aanroepen
Een afzonderlijk programma aanroepen
Als u een afzonderlijk programma wilt aanroepen, gebruikt u dezelfde syntaxis als wordt
gebruikt om het programma op het basisscherm uit te voeren.
Een interne subroutine aanroepen
Een interne subroutine aanroepenEen interne subroutine aanroepen
Een interne subroutine aanroepen
Als u een interne subroutine wilt definiëren, gebruikt u de opdracht
Define met
Prgm...EndPrgm. Aangezien een subroutine gedefinieerd moet worden voordat deze kan
worden aangeroepen, is het verstandig om subroutines aan het begin van het
hoofdprogramma te definiëren.
:subtest1()
:Prgm
:For i,1,4,1
: subtest2(i,i1000)
:EndFor
:EndPrgm
:subtest2(x,y)
:Prgm
: Disp x,y
:EndPrgm
Programmeren 652
Een interne subroutine wordt op dezelfde wijze aangeroepen en uitgevoerd als een
afzonderlijk programma.
Ê
Declareert de subroutine als een lokale variabele.
Ë Definieert de subroutine.
Ì Roept de subroutine aan.
Opmerking:
gebruik het werkbalkmenu Var van de Program Editor om de opdrachten
Define en
Prgm...EndPrgm in te voeren.
Opmerkingen over het gebruik van subroutines
Opmerkingen over het gebruik van subroutinesOpmerkingen over het gebruik van subroutines
Opmerkingen over het gebruik van subroutines
Aan het einde van een subroutine wordt het aanroepende programma verder
uitgevoerd. Als u een subroutine op een ander moment wilt afsluiten, gebruikt u de
opdracht
Return.
Ê
Ë
©
Ë
Ì
:subtest1()
:Prgm
:local subtest2
:Define subtest2(x,y)=Prgm
: Disp x,y
:EndPrgm
:¦Beginning of main program
:For i,1,4,1
: subtest2(i,I*1000)
:EndFor
:EndPrgm
Programmeren 653
Een subroutine kan geen toegang krijgen tot de lokale variabelen die in het
aanroepende programma gedeclareerd zijn. Evenmin kan het aanroepende programma
toegang krijgen tot de lokale variabelen die in een subroutine gedeclareerd zijn.
De opdrachten
Lbl zijn lokaal voor de programma’s waarin zij zich bevinden. Daarom
kan een opdracht
Goto in het aanroepende programma niet naar een label in een
subroutine verwijzen of omgekeerd.
Variabelen in een programma gebruiken
Variabelen in een programma gebruikenVariabelen in een programma gebruiken
Variabelen in een programma gebruiken
Programma’s gebruiken variabelen op grofweg dezelfde wijze als u deze op het
basisscherm gebruikt. De “reikwijdte” van de variabelen heeft echter invloed op de wijze
waarop ze worden opgeslagen en op hun toegankelijkheid.
Programmeren 654
Reikwijdte van variabelen
Reikwijdte van variabelenReikwijdte van variabelen
Reikwijdte van variabelen
Reikwijdte Omschrijving
Systeem- (globale)
variabelen
Variabelen met gereserveerde namen die
automatisch worden gemaakt om gegevens over de
status van de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator op te slaan. Venstervariabelen
(xmin, xmax, ymin, ymax, etc.) zijn bijvoorbeeld
globaal beschikbaar vanuit elke map.
U kunt altijd naar deze variabelen verwijzen door
alleen de variabelenaam te gebruiken, ongeacht de
actuele map.
Een programma kan geen systeemvariabelen
maken, maar het kan de waarden ervan gebruiken
en er (in de meeste gevallen) nieuwe waarden aan
toekennen.
Programmeren 655
Mapvariabelen
(Zie basisscherm
van de
rekenmachine voor
meer informatie over
mappen.)
Variabelen die in een specifieke map worden
opgeslagen.
Als u een waarde alleen aan een variabele toekent,
wordt deze in de actuele map opgeslagen.
Bijvoorbeeld:
5
!start
Als u alleen naar een variabelenaam verwijst, dient
die variabele zich in de actuele map te bevinden.
Anders kan deze niet worden gevonden (zelfs als
de variabele in een andere map bestaat).
Als u in een variabele van een andere map een
waarde wilt opslaan of naar een variabele van een
andere map wilt verwijzen, dient u een padnaam op
te geven. Bijvoorbeeld:
5
!class\start
(class = Mapnaam; start = Variabelenaam)
Nadat het programma is gestopt, bestaan eventuele
mapvariabelen die door het programma zijn gemaakt
nog steeds en nemen deze nog steeds
geheugenruimte in beslag.
Reikwijdte Omschrijving
Programmeren 656
Opmerking: als een programma lokale variabelen heeft, kan een grafiek er geen toegang
toe krijgen. Bijvoorbeeld:
kan een fout of een onverwacht resultaat weergeven (als
a een bestaande variabele in
de actieve map is).
Kringdefinitiefouten
KringdefinitiefoutenKringdefinitiefouten
Kringdefinitiefouten
Bij het uitwerken van een door de gebruiker gedefinieerde functie of bij het uitvoeren van
een programma, kunt u een argument specificeren dat dezelfde variabele bevat die
gebruikt werd om de functie te definiëren of het programma te maken. Om
kringdefinitiefouten te vermijden moet u een waarde toekennen voor x of i variabelen die
Lokale variabelen Tijdelijke variabelen die alleen bestaan zolang een
programma wordt uitgevoerd. Als het programma
stopt, worden lokale variabelen automatisch
verwijderd.
Als u een lokale variabele in een programma wilt
maken, gebruikt u de opdracht
Local om de
variabele te declareren.
Een lokale variabele wordt als uniek behandeld,
zelfs indien er een mapvariabele met dezelfde
naam is.
Lokale variabelen zijn ideaal voor het tijdelijk
opslaan van waarden die u niet wilt bewaren.
Local a
5!a
Graph acos(x)
Reikwijdte Omschrijving
Programmeren 657
gebruikt worden bij het uitwerken van de functie of het uitvoeren van het programma.
Bijvoorbeeld:
Ê
Veroorzaakt een Circular definition foutmelding indien x of i geen waarde heeft. De fout
doet zich niet voor indien aan x of i reeds een waarde is toegekend.
Aan variabelen gerelateerde opdrachten en functies
Aan variabelen gerelateerde opdrachten en functiesAan variabelen gerelateerde opdrachten en functies
Aan variabelen gerelateerde opdrachten en functies
Ê
Ê
x+1!x
– of –
For i,i,10,1
Disp i
EndFor
Opdracht Omschrijving
§ (toets)
Slaat een waarde in een variabele op. Net als op het
basisscherm voert u door op
§ te drukken het symbool
! in.
Archive Verplaatst gespecificeerde variabelen van het RAM naar
het archief met geheugen voor gegevens van de gebruiker.
BldData Hiermee kunt u een gegevensvariabele creëren die
gebaseerd is op de grafische informatie die is ingevoerd in
de Y=Editor, Window Editor, etc.
CopyVar Kopieert de inhoud van een variabele.
Define Definieert een programma- (subroutine-) of
functievariabele binnen een programma.
Programmeren 658
DelFold Verwijdert een map. Alle variabelen in die map moeten
eerst verwijderd worden.
DelType Verwijdert de niet-gearchiveerde variabelen van het
gespecificeerde type in alle mappen.
DelVar Verwijdert een variabele.
getFold Geeft de naam van de actieve map weer.
getType Geeft een tekenreeks weer die het gegevenstype aangeeft
(EXPR, LIST, etc.) van een variabele.
isArchiv() Geeft aan of de variabele gearchiveerd is of niet.
isLocked() Geeft aan of de variabele vergrendeld is of niet.
isVar() Geeft aan of de variabele in de systeemtabel staat of niet.
Local Declareert één of meer variabelen als lokale variabelen.
Lock Blokkeert een variabele zodat deze niet per ongeluk
gewijzigd of verwijderd kan worden zonder eerst
ontgrendeld te worden.
MoveVar Verplaatst een variabele van de ene map naar een andere.
NewData Maakt een gegevensvariabele waarvan de kolommen
bestaan uit een reeks opgegeven lijsten.
NewFold Maakt een nieuwe map.
NewPic Maakt een tekeningvariabele op basis van een matrix.
Rename Wijzigt de naam van een variabele.
Unarchiv Verplaatst gespecificeerde variabelen van het archief met
geheugen voor gegevens van de gebruiker naar het RAM.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 659
Opmerking: de opdrachten Define, DelVar en Local zijn beschikbaar in het werkbalkmenu
Var van de Program Editor.
Lokale variabelen gebruiken in functies of
Lokale variabelen gebruiken in functies of Lokale variabelen gebruiken in functies of
Lokale variabelen gebruiken in functies of
programma’s
programma’sprogramma’s
programma’s
Een lokale variabele is een tijdelijke variabele, die alleen bestaat gedurende het
uitwerken van een door de gebruiker gedefinieerde functie of de uitvoering van een door
de gebruiker gedefinieerd programma.
Voorbeeld van een lokale variabele
Voorbeeld van een lokale variabeleVoorbeeld van een lokale variabele
Voorbeeld van een lokale variabele
Het volgende programmasegment geeft een
For...EndFor lus (dit wordt verderop in deze
module beschreven). De variabele
i is de teller. In de meeste gevallen wordt de
variabele
i alleen gebruikt terwijl het programma wordt uitgevoerd.
Ê
Declareert de variabele i als lokaal.
Unlock Ontgrendelt een vergrendelde variabele.
Ê :Local I
:For i,0,5,1
: Disp I
:EndFor
:Disp i
Opdracht Omschrijving
Programmeren 660
Opmerking: gebruik zo vaak mogelijk lokale variabelen voor variabelen die alleen in een
programma worden gebruikt en die niet moeten worden bewaard nadat het programma
stopt.
Als u de variabele
i als lokaal declareert, wordt de variabele automatisch verwijderd
wanneer het programma stopt, zodat hij geen geheugenruimte in beslag neemt.
Wat veroorzaakt een Undefined Variable foutmelding?
Wat veroorzaakt een Undefined Variable foutmelding?Wat veroorzaakt een Undefined Variable foutmelding?
Wat veroorzaakt een Undefined Variable foutmelding?
Een
Undefined variable foutmelding wordt weergegeven wanneer u een door de
gebruiker gedefinieerde functie uitwerkt of een door de gebruiker gedefinieerd
programma uitvoert waarin verwezen wordt naar een lokale variabele die niet
geïnitialiseerd is (waaraan geen waarde is toegekend).
In dit voorbeeld gaat het niet om een programma, maar om een functie met meervoudig
voorschrift. U ziet hier regelafbrekingen, maar in werkelijkheid wordt de tekst op de
invoerregel als één regel getypt, zoals:
Define fact(n)=Func:Local… de puntjes geven
hier aan dat de tekst op de invoerregel langer is dan het scherm.
Bijvoorbeeld:
Ê
Aan de lokale variabele m is geen beginwaarde toegekend.
Ê
Define fact(n)=Func:
Local m:
While n>1:
nm!m: n–1!n:
EndWhile:
Return m:
EndFunc
Programmeren 661
In bovenstaand voorbeeld bestaat de lokale variabele m onafhankelijk van iedere andere
variabele
m die buiten de functie bestaat.
U moet lokale variabelen initialiseren
U moet lokale variabelen initialiserenU moet lokale variabelen initialiseren
U moet lokale variabelen initialiseren
Aan alle lokale variabelen moet een beginwaarde worden toegekend voordat u ernaar
kunt verwijzen.
Ê
1 wordt opgeslagen als de beginwaarde voor m.
De machine kan een lokale variabele niet gebruiken voor het uitvoeren van symbolische
berekeningen.
Symbolische berekeningen uitvoeren
Symbolische berekeningen uitvoerenSymbolische berekeningen uitvoeren
Symbolische berekeningen uitvoeren
Wanneer u wilt dat een functie of een programma symbolische berekeningen uitvoert,
moet u geen lokale, maar een globale variabele gebruiken. U moet er in dit geval echter
zeker van zijn dat de globale variabele niet reeds buiten het programma bestaat.
Hiervoor kunt u de volgende methodes gebruiken.
Ê
Define fact(n)=Func:
Local m: 1!m:
While n>1:
nm!m: n–1!n:
EndWhile:
Return m:
EndFunc
Programmeren 662
Verwijs naar een naam van een globale variabele, met twee of meer tekens,
waarvan het waarschijnlijk is dat hij niet buiten de functie of buiten het programma
bestaat.
•Neem
DelVar op binnen de functie of het programma om de globale variabele, mocht
hij toch al bestaan, te verwijderen alvorens er naar te verwijzen. (
DelVar verwijdert
geen geblokkeerde of in het archief opgeslagen variabelen.)
Bewerkingen met tekenreeksen
Bewerkingen met tekenreeksenBewerkingen met tekenreeksen
Bewerkingen met tekenreeksen
Tekenreeksen worden gebruikt om tekst in te voeren en weer te geven. U kunt een
tekenreeks rechtstreeks typen of als waarde aan een variabele toekennen.
Hoe tekenreeksen worden gebruikt
Hoe tekenreeksen worden gebruiktHoe tekenreeksen worden gebruikt
Hoe tekenreeksen worden gebruikt
Een tekenreeks is een reeks tekens ingesloten door “aanhalingstekens”. Bij het
programmeren stellen tekenreeksen het programma in staat om informatie weer te
geven of de gebruiker te vragen een bepaalde handeling te verrichten. Bijvoorbeeld:
Disp "The result is",answer
– of –
Input "Enter the angle in degrees",ang1
– of –
"Enter the angle in degrees”!str1
Input str1,ang1
Programmeren 663
Sommige invoeropdrachten (zoals InputStr) slaan gebruikersinvoer automatisch als een
tekenreeks op en verplichten de gebruiker niet om aanhalingstekens te gebruiken.
Een tekenreeks kan niet wiskundig uitgewerkt worden, zelfs niet als deze een numerieke
uitdrukking lijkt te zijn. De tekenreeks “
61” vertegenwoordigt bijvoorbeeld de tekens “6
en “1” en niet het getal
61.
Hoewel u een tekenreeks zoals “
61” of “2x+4” niet in een berekening kunt gebruiken,
kunt u een tekenreeks wel naar een numerieke uitdrukking converteren door de
opdracht
expr te gebruiken.
Tekenreeksopdrachten
TekenreeksopdrachtenTekenreeksopdrachten
Tekenreeksopdrachten
Opmerking: zie de module Technische naslag voor de syntax van alle opdrachten en
functies van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
Opdracht Omschrijving
# Converteert een tekenreeks naar een variabelenaam. Dit
wordt indirectie genoemd.
& Voegt twee tekenreeksen samen tot één tekenreeks.
char Geeft het teken dat correspondeert met een opgegeven
tekencode. Dit is het omgekeerde van de opdracht ord.
dim Geeft het aantal tekens van een tekenreeks.
Programmeren 664
expr Converteert een tekenreeks naar een uitdrukking en voert
die uitdrukking uit. Dit is het omgekeerde van de opdracht
string.
Belangrijk: sommige invoeropdrachten slaan de ingevoerde
waarde op als een tekenreeks. Voordat u een wiskundige
bewerking met die waarde kunt uitvoeren, moet u de waarde
naar een numerieke uitdrukking converteren.
format Geeft een uitdrukking weer als een tekenreeks gebaseerd
op het template (vast, wetenschappelijk, technisch, etc.)
inString Zoekt in een tekenreeks om na te gaan of de reeks een
opgegeven subtekenreeks bevat. Zo ja, dan geeft inString
de positie waarop de subtekenreeks voor het eerst begint.
left Geeft een opgegeven aantal tekens weer vanaf de
linkerkant (het begin) van een tekenreeks.
mid Geeft een opgegeven aantal tekens weer vanaf elke
gewenste positie in een tekenreeks.
ord Geeft de tekencode van het eerste teken weer van een
tekenreeks weer. Dit is het omgekeerde van de opdracht
char.
right Geeft een opgegeven aantal tekens weer vanaf de
rechterkant (het einde) van een tekenreeks.
rotate Roteert de tekens in een reeks. De standaardinstelling is L1
(rotatie van één teken naar rechts).
shift Verschuift de tekens in een reeks en vervangt deze door
spaties. De standaardinstelling is L1 (één teken naar rechts
verschuiven en vervangen door één spatie). Voorbeelden:
shift("abcde",2)
"cde " en shift("abcde")" abcd"
Opdracht Omschrijving
Programmeren 665
Voorwaardelijke tests
Voorwaardelijke testsVoorwaardelijke tests
Voorwaardelijke tests
Voorwaardelijke tests laten programma’s beslissingen nemen. Afhankelijk of een test
waar of onwaar is kan een programma bijvoorbeeld beslissen welke van twee
handelingen uitgevoerd wordt. Voorwaardelijke tests worden gebruikt met
controlestructuren zoals
If...EndIf en lussen zoals While...EndWhile (verderop in deze
module beschreven).
Een testoperator invoeren
Een testoperator invoerenEen testoperator invoeren
Een testoperator invoeren
Typ de operator rechtstreeks via het toetsenbord.
– of –
string Converteert een numerieke uitdrukking naar een
tekenreeks. Dit is het omgekeerde van de opdracht expr.
Druk op 2I en kies 8:Test. Kies de
operator vervolgens uit het menu.
— of —
Geef de ingebouwde functies weer. Druk
op:
@ ½
H2½
De testoperatoren verschijnen in een lijst
onderaan in het menu Built-in.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 666
Relationele tests
Relationele testsRelationele tests
Relationele tests
Met relationele operatoren kunt u een voorwaardelijke test definiëren die twee waarden
vergelijkt. De waarden kunnen getallen, uitdrukkingen, lijsten of matrices zijn (die wel
overeenkomen wat betreft type en dimensie).
Opmerking: op het toetsenbord drukt u op:
>= voor |
<= voor {
/= voor ƒ
(Voor het teken / drukt u op e.)
Booleaanse tests
Booleaanse testsBooleaanse tests
Booleaanse tests
Met Booleaanse operatoren kunt u de resultaten van twee tests combineren.
Operator Waar indien: Voorbeeld
> Groter dan a>8
< Kleiner dan a<0
|
Groter dan of gelijk aan
a+b
|100
{
Kleiner dan of gelijk aan
a+6
{b+1
= Gelijk aan list1=list2
ƒ
Niet gelijk aan
mat1
ƒmat2
Operator Waar indien: Voorbeeld
and Beide tests waar zijn
a>0 and a
{10
Programmeren 667
De functie Not
De functie NotDe functie Not
De functie Not
De functie
not verandert het resultaat van een test van waar in onwaar en omgekeerd.
Bijvoorbeeld:
Opmerking: als u not op het basisscherm gebruikt, ziet u ~ in het geschiedenisgebied.
not x>2 wordt weergegeven als ~(x>2).
If, Lbl en Goto gebruiken om het verloop van het
If, Lbl en Goto gebruiken om het verloop van het If, Lbl en Goto gebruiken om het verloop van het
If, Lbl en Goto gebruiken om het verloop van het
programma te controleren
programma te controlerenprogramma te controleren
programma te controleren
De structuur If...EndIf gebruikt een voorwaardelijke test om te beslissen of één of meer
opdrachten al dan niet worden uitgevoerd. De opdrachten
Lbl (label) en Goto kunnen
ook worden gebruikt om van de ene plaats in een programma naar een andere te
springen.
or Ten minste één test waar is
a
{0 or b+c>10
xor Eén test waar is en de andere
test onwaar is
a+6<b+1 xor c<d
not x>2 is waar indien
onwaar indien
x
{2
x>2
Operator Waar indien: Voorbeeld
Programmeren 668
Het werkbalkmenu F2
Het werkbalkmenu F2Het werkbalkmenu F2
Het werkbalkmenu F2
De opdracht If
De opdracht IfDe opdracht If
De opdracht If
Als u slechts één opdracht wilt uitvoeren als een voorwaardelijke test waar is, gebruikt u
de algemene vorm.
Als u
If...EndIf-structuren wilt invoeren,
gebruikt u het werkbalkmenu
Control van
de Program Editor.
De opdracht If is rechtstreeks in het menu
beschikbaar.
Als u een submenu wilt zien waarin andere
If-
structuren worden opgesomd, kiest u
2:If...Then.
Als u een structuur zoals
If...Then...EndIf kiest,
wordt er een template ingevoegd op de
cursorpositie.
:If | Then Ê
:EndIf
Ê
De cursor is zo
geplaatst dat u een
voorwaardelijke test
kunt invoeren.
Ê
Ë
:If x>5
: Disp "x is greater than 5"
:Disp x
Programmeren 669
Ê Wordt alleen uitgevoerd indien x>5; anders wordt het overgeslagen.
Ë Geeft altijd de waarde van x weer.
In dit voorbeeld moet u een waarde in x opslaan voordat de opdracht If wordt uitgevoerd.
Opmerking: gebruik inspringingen om uw programma’s beter leesbaar en begrijpelijker
te maken.
If...Then...EndIf-structuren
If...Then...EndIf-structurenIf...Then...EndIf-structuren
If...Then...EndIf-structuren
Als u meerdere opdrachten wilt uitvoeren als een voorwaardelijke test waar is, gebruikt u
de volgende structuur.
Ê
Wordt alleen uitgevoerd indien x>5.
Ë Geeft de waarde weer van:
2x als x>5
x als x
{5
Opmerking:
EndIf markeert het einde van het Then-blok dat wordt uitgevoerd indien de
voorwaarde waar is.
Ê
Ê
Ë
:If x>5 Then
: Disp "x is greater than 5"
: 2x!x
:EndIf
:Disp x
Programmeren 670
If...Then...Else... EndIf-structuren
If...Then...Else... EndIf-structurenIf...Then...Else... EndIf-structuren
If...Then...Else... EndIf-structuren
Als u één groep opdrachten wilt uitvoeren indien een voorwaardelijke test waar is en een
andere groep indien de voorwaarde onwaar is, gebruikt u de volgende structuur:
Ê
Wordt alleen uitgevoerd indien x>5.
Ë Wordt alleen uitgevoerd indien x{5.
Ì Geeft de waarde weer van:
• 2x if x>5
• 5x if x{5
If...Then...ElseIf... EndIf-structuren
If...Then...ElseIf... EndIf-structurenIf...Then...ElseIf... EndIf-structuren
If...Then...ElseIf... EndIf-structuren
Met een meer complexe vorm van de opdracht
If kunt u een reeks voorwaarden testen.
Stel dat uw programma de gebruiker vraagt om een getal dat correspondeert met één uit
vier mogelijke opties. Als u op elke optie wilt testen (
If Choice=1, If Choice = 2, etc.),
gebruikt u de structuur
If...Then...ElseIf...EndIf.
Zie de module Technische naslag voor meer informatie en een voorbeeld.
Ê
Ê
Ë
Ë
Ì
:If x>5 Then
: Disp "x is greater than 5"
: 2x!x
:Else
: Disp "x is less than or
equal to 5"
: 5x!x
:EndIf
:Disp x
Programmeren 671
De opdrachten Lbl en Goto
De opdrachten Lbl en GotoDe opdrachten Lbl en Goto
De opdrachten Lbl en Goto
U kunt het verloop van uw programma ook controleren door de opdrachten
Lbl (label) en
Goto te gebruiken.
Gebruik de opdracht
Lbl als u een naam aan een specifieke lokatie in het programma
toe wilt kennen.
Vervolgens kunt u de opdracht
Goto op elk gewenst punt in het programma gebruiken
om te springen naar de lokatie die correspondeert met het opgegeven
label.label.
Aangezien de opdracht
Goto onvoorwaardelijk is (er wordt altijd naar het opgegeven
label gesprongen), wordt deze opdracht vaak met de opdracht
If gebruikt, zodat u een
voorwaardelijke test kunt opgeven. Bijvoorbeeld:
Ê
Ë
:If x>5
: Goto GT5
:Disp x
:--------
:--------
:Lbl GT5
:Disp "The number was > 5”
Lbl labelNaam
de naam die aan deze lokatie wordt toegekend (gebruik
dezelfde naamconventie als voor een variabelenaam)
Goto labelNaam
geeft aan naar welke Lbl-opdracht gesprongen moet worden
Programmeren 672
Ê Indien x>5, wordt direct naar het label GT5 gesprongen.
Ë Voor dit voorbeeld moet het programma opdrachten (zoals Stop) bevatten die voorkomen dat
Lbl GT5 wordt uitgevoerd indien x
{5.
Lussen gebruiken om een groep opdrachten te
Lussen gebruiken om een groep opdrachten te Lussen gebruiken om een groep opdrachten te
Lussen gebruiken om een groep opdrachten te
herhalen
herhalenherhalen
herhalen
Als u dezelfde groep opdrachten wilt herhalen, gebruikt u een lus. Er zijn verschillende
typen lussen beschikbaar. Elk type biedt u een andere manier om de lus te verlaten, op
basis van een voorwaardelijke test.
Het werkbalkmenu F2 Control
Het werkbalkmenu F2 Control Het werkbalkmenu F2 Control
Het werkbalkmenu F2 Control
Vervolgens kunt u beginnen met het invoeren van de opdrachten die in de lus moeten
worden uitgevoerd.
Voor het invoeren van de meeste lus-
gerelateerde opdrachten gebruikt u het
werkbalkmenu
Control van de Program
Editor.
Als u een lus kiest, worden de lusopdracht en
de corresponderende opdracht
End op de
cursorpositie ingevoegd.
:For | Ê
:EndFor
Ê
Als de lus
argumenten vereist,
wordt de cursor na de
opdracht geplaatst.
Programmeren 673
Opmerking: een lusopdracht markeert het begin van de lus. De corresponderende
opdracht
End markeert het einde van de lus.
For...EndFor-lussen
For...EndFor-lussenFor...EndFor-lussen
For...EndFor-lussen
Een
For...EndFor-lus gebruikt een teller om het aantal keren, dat de lus herhaald wordt,
bij te houden. De syntax van de opdracht
For is:
Opmerking: de beginwaarde kan kleiner zijn dan de eindwaarde, maar dan moet de stap
negatief zijn.
Als
For wordt uitgevoerd, wordt de waarde van variabele vergeleken met de waarde van
einde. Als variabele de waarde van einde niet overschrijdt, wordt de lus uitgevoerd;
anders springt het programma naar de opdracht die volgt op
EndFor.
For(variabele, begin, einde [, stap])
Ê een variabele die als teller wordt gebruikt
Ë de tellerwaarde die wordt gebruikt als For voor het eerst wordt
uitgevoerd
Ì verlaat de lus als variabele deze waarde overschrijdt
Í wordt elke keer dat For wordt uitgevoerd aan de teller
ÊËÌÍ
i > 5
i { 5
:For i,0,5,1
: --------
: --------
:EndFor
:--------
Programmeren 674
Opmerking: de opdracht For verhoogt de tellervariabele automatisch, zodat het
programma de lus na een bepaald aantal herhalingen kan verlaten.
Aan het einde van de lus (
EndFor), springt het programma terug naar de opdracht For en
wordt variabele verhoogd en met einde vergeleken.
Bijvoorbeeld:
Ê
Geeft 0, 1, 2, 3, 4 en 5 weer.
Ë Geeft 6 weer. Als variabele de waarde 6 bereikt, wordt de lus niet uitgevoerd.
Opmerking:
u kunt de tellervariabele lokaal declareren als deze niet hoeft te worden
bewaard nadat het programma stopt.
While...EndWhile-lussen
While...EndWhile-lussenWhile...EndWhile-lussen
While...EndWhile-lussen
Een
While...EndWhile-lus herhaalt een blok opdrachten zolang een opgegeven
voorwaarde waar is. De syntax van de opdracht
While is:
While voorwaarde
Als While wordt uitgevoerd, wordt de voorwaarde geëvalueerd. Als voorwaarde waar is,
wordt de lus uitgevoerd; anders springt het programma naar de opdracht die op
EndWhile volgt.
Ê
Ë
:For i,0,5,1
: Disp I
:EndFor
:Disp i
Programmeren 675
Opmerking: de opdracht While wijzigt de voorwaarde niet automatisch. U moet
opdrachten opnemen, die het programma in staat stellen de lus te verlaten.
Aan het einde van de lus (
EndWhile) springt het programma terug naar de opdracht
While en wordt voorwaarde opnieuw geëvalueerd.
Om de lus voor de eerste maal uit te voeren, moet voorwaarde aanvankelijk zijn:
Variabelen waarnaar in voorwaarde wordt verwezen, moeten een waarde krijgen
voor de opdracht
While. (U kunt de waarden in het programma inbouwen of de
gebruiker vragen deze in te voeren.)
De lus moet opdrachten bevatten die de waarden in voorwaarde wijzigen, zodat de
voorwaarde uiteindelijk onwaar wordt. Anders is voorwaarde altijd waar en kan het
programma de lus niet verlaten (dit wordt een oneindige lus genoemd).
Bijvoorbeeld:
Ê
Ë
Ì
Í
:0!x
:While x<5
: Disp x
: x+1!x
:EndWhile
:Disp x
x | 5
x <
:While x<5
: --------
: --------
:EndWhile
:--------
Programmeren 676
Ê Stelt de beginwaarde van x in.
Ë Geeft 0, 1, 2, 3 en 4 weer.
Ì Verhoogt x.
Í Geeft 5 weer. Als x de waarde 5 bereikt, wordt de lus niet uitgevoerd.
Loop...EndLoop-lussen
Loop...EndLoop-lussenLoop...EndLoop-lussen
Loop...EndLoop-lussen
Loop...EndLoop maakt een lus die eindeloos herhaald wordt. De opdracht Loop heeft
geen argumenten.
De lus bevat gewoonlijk opdrachten, die het programma in staat stellen de lus te
verlaten. Veel gebruikte opdrachten zijn:
If, Exit, Goto en Lbl (label). Bijvoorbeeld:
Ê
Ë
:0!x
:Loop
: Disp x
: x+1!x
: If x>5
: Exit
:EndLoop
:Disp x
:Loop
: --------
: --------
:EndLoop
:--------
Programmeren 677
Ê De opdracht If controleert de voorwaarde.
Ë Verlaat de lus en springt hier naartoe als x de waarde 6 bereikt.
Opmerking:
met de opdracht Exit wordt de actieve lus verlaten.
In dit voorbeeld kan de opdracht
If zich overal in de lus bevinden.
De opdracht
If zou ook de opdracht Goto kunnen gebruiken om het verloop van het
programma te verplaatsen naar een opgegeven
Lbl (label).
Een lus onmiddellijk herhalen
Een lus onmiddellijk herhalenEen lus onmiddellijk herhalen
Een lus onmiddellijk herhalen
De opdracht
Cycle zorgt ervoor dat het programma de lus onmiddellijk opnieuw uitvoert
(zonder de lus te voltooien). Deze opdracht werkt met
For...EndFor, While...EndWhile en
Loop...EndLoop.
Lbl-en-Goto-lussen
Lbl-en-Goto-lussenLbl-en-Goto-lussen
Lbl-en-Goto-lussen
Hoewel de opdrachten
Lbl (label) en Goto strikt genomen geen lus-opdrachten zijn,
kunnen deze wel gebruikt worden om een oneindige lus te maken. Bijvoorbeeld:
De opdracht If staat: De lus wordt:
Aan het begin van de lus Alleen uitgevoerd als de voorwaarde
waar is.
Aan het einde van de lus Ten minste één maal uitgevoerd en
wordt alleen herhaald als de
voorwaarde waar is.
Programmeren 678
Net als bij Loop...EndLoop, dient de lus opdrachten te bevatten, die het programma in
staat stellen de lus te verlaten.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 configureren
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 configurerenDe TI-89 Titanium / Voyage™ 200 configureren
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 configureren
Programma's kunnen opdrachten bevatten die de configuratie van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 Graphing Calculator veranderen. Aangezien in het bijzonder modus-
wijzigingen nuttig kunnen zijn, maakt het werkbalkmenu
Mode van de Program Editor het
gemakkelijk om de juiste syntax voor de opdracht
setMode in te voeren.
Configuratie-opdrachten
Configuratie-opdrachtenConfiguratie-opdrachten
Configuratie-opdrachten
Opdracht Omschrijving
getConfg Geeft een lijst met eigenschappen van de rekenmachine.
getFold Geeft de naam van de actuele map.
getMode Geeft de actuele instelling van een opgegeven modus.
getUnits Geeft een lijst van de ingestelde standaardeenheden.
setFold Stelt de actuele map in.
setGraph Stelt een opgegeven grafiekopmaak in (Coordinates,
Graph Order, etc.).
:Lbl START
: --------
: --------
:Goto START
:--------
Programmeren 679
De opdracht SetMode invoeren
In de Program Editor:
1. Plaats de cursor op de positie waar u de opdracht
setMode wilt invoegen.
3. Kies een modus om het menu met de daarvoor geldige modusinstellingen weer te
geven.
setMode Stelt een modus in (behalve Current Folder).
setTable
Stelt een opgegeven tabelparameter in (tblStart, @tbl, etc.)
setUnits Stelt standaardeenheden in voor weergegeven resultaten.
switch Stelt het actieve venster in als een gesplitst scherm of geeft
het nummer van het actieve venster.
2. Druk op:
@2 ˆ
om een lijst van modi weer te geven.
Opmerking: in het menu Mode is het niet
mogelijk de modus
Current Folder in te
stellen. Als u deze modus wilt instellen,
gebruikt u de opdracht
setFold.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 680
4. Kies een instelling.
De gebruiker om invoer vragen en uitvoer
De gebruiker om invoer vragen en uitvoer De gebruiker om invoer vragen en uitvoer
De gebruiker om invoer vragen en uitvoer
weergeven
weergevenweergeven
weergeven
Hoewel waarden in een programma kunnen worden ingebouwd (of van tevoren worden
opgeslagen in variabelen), kan een programma de gebruiker vragen informatie in te
voeren tijdens de uitvoering. Een programma kan eveneens informatie, zoals het
resultaat van een berekening, weergeven.
Het werkbalkmenu F3 I/O
Het werkbalkmenu F3 I/OHet werkbalkmenu F3 I/O
Het werkbalkmenu F3 I/O
De juiste syntax wordt in uw
programma ingevoegd.
:setMode("Graph","FUNCTION")
Voor het invoeren van de meeste veel
gebruikte invoer/uitvoer-opdrachten gebruikt
u het werkbalkmenu
I/O van de Program
Editor.
Als u een submenu met aanvullende
opdrachten wilt weergeven, kiest u
1:Dialog.
Programmeren 681
Invoeropdrachten
InvoeropdrachtenInvoeropdrachten
Invoeropdrachten
Opdracht Omschrijving
getKey Geeft de toetscode van de eerstvolgende toets waarop
gedrukt wordt. Zie de module Technische naslag voor een
lijst met toetscodes.
Input Vraagt de gebruiker een uitdrukking in te voeren. De
uitdrukking wordt behandeld zoals die is ingevoerd.
Bijvoorbeeld:
Een numerieke uitdrukking wordt als een uitdrukking
behandeld.
Een uitdrukking tussen “aanhalingstekens” wordt als een
tekenreeks behandeld.
U kunt de opdracht Input ook het scherm Graph laten
weergeven en de gebruiker de variabelen xc en yc laten
aanpassen (rc en qc als poolcoördinaten worden gebruikt)
door de grafiekcursor te plaatsen.
InputStr Vraagt de gebruiker een uitdrukking in te voeren. De
uitdrukking wordt altijd als een tekenreeks behandeld; de
gebruiker hoeft de uitdrukking niet tussen
“aanhalingstekens” te plaatsen.
PopUp Toont de gebruiker een menu met een aantal mogelijkheden
waaruit een keuze kan worden gemaakt.
Prompt Vraagt de gebruiker een serie uitdrukkingen in te voeren.
Net als bij de opdracht Input, wordt elke uitdrukking
behandeld, zoals deze is ingevoerd.
Request Geeft een dialoogvenster weer waarin de gebruiker
gevraagd wordt een uitdrukking in te voeren. Request
behandelt de ingevoerde uitdrukking altijd als een
tekenreeks.
Programmeren 682
Opmerking: de invoer van een tekenreeks kan niet in een berekening worden gebruikt.
Als u een tekenreeks naar een numerieke uitdrukking wilt converteren, gebruikt u de
opdracht
expr.
Uitvoeropdrachten
UitvoeropdrachtenUitvoeropdrachten
Uitvoeropdrachten
Opdracht Omschrijving
Clr[O
Wist het scherm Program I/O.
Disp Geeft een uitdrukking of tekenreeks weer op het scherm
Program I/O. Disp kan ook de actuele inhoud van het
scherm Program I/O weergeven zonder aanvullende
informatie weer te geven.
DispG Geeft de actuele inhoud van het scherm Graph weer.
DispHome Geeft de actuele inhoud van het basisscherm weer.
DispTbl Geeft de actuele inhoud van het scherm Table weer.
Output Geeft een uitdrukking of tekenreeks weer beginnend op de
opgegeven coördinaten van het scherm Program I/O.
Format Bepaalt de wijze waarop numerieke informatie wordt
weergegeven.
Pause Onderbreekt tijdelijk het programma tot de gebruiker op
¸ drukt. U kunt als u dat wilt tijdens de pauze een
uitdrukking weergeven. Een pauze stelt de gebruiker in staat
uw uitvoer te lezen en te beslissen wanneer er verder wordt
gegaan.
Text Geeft een dialoogvenster weer dat een opgegeven
tekenreeks bevat.
Programmeren 683
Opmerking:
In een programma wordt het resultaat van een berekening niet automatisch
weergegeven als de berekening wordt uitgevoerd. U moet een uitvoeropdracht
gebruiken.
•Na
Disp en Output gaat het programma onmiddellijk verder. Wellicht wilt u de
opdracht
Pause toevoegen.
Grafische gebruikersinterface-opdrachten
Grafische gebruikersinterface-opdrachtenGrafische gebruikersinterface-opdrachten
Grafische gebruikersinterface-opdrachten
Opdracht Omschrijving
Dialog...
EndDlog
Definieert een programmablok (bestaande uit de opdrachten
Title, Request, etc.) dat een dialoogvenster weergeeft.
Toolbar...
EndTbar
Definieert een programmablok (bestaande uit de opdrachten
Title, Item, etc.) dat de werkbalkmenu’s vervangt. De
opnieuw gedefinieerde werkbalk is alleen van kracht terwijl
het programma wordt uitgevoerd en alleen tot de gebruiker
een optie kiest. Daarna wordt de oorspronkelijke werkbalk
opnieuw weergegeven.
CustmOn...
CustmOff
Activeert of verwijdert een door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk.
Custom...
EndCustm
Definieert een programmablok dat een aangepaste werkbalk
weergeeft als de gebruiker op
drukt. Die
werkbalk blijft van kracht tot de gebruiker opnieuw op
drukt of naar een andere toepassing
overschakelt.
DropDown Geeft een vervolgmenu in een dialoogvenster weer.
Programmeren 684
Opmerking:
Als u een programma uitvoert dat een aangepaste werkbalk instelt, dan is die
werkbalk nog steeds beschikbaar nadat het programma is gestopt.
Request en Text zijn op zichzelf staande opdrachten die ook buiten een
programmablok met een dialoogvenster of werkbalk kunnen worden gebruikt.
Een door de gebruiker gedefinieerd menu creëren
Een door de gebruiker gedefinieerd menu creërenEen door de gebruiker gedefinieerd menu creëren
Een door de gebruiker gedefinieerd menu creëren
Met de functie “gebruikersmenu” van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator kunt u uw eigen werkbalkmenu maken. Een door de gebruiker
gedefinieerd menu kan iedere willekeurige beschikbare functie, instructie of set van
tekens bevatten. De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 heeft een standaard door de
gebruiker gedefinieerd menu, dat u kunt wijzigen of opnieuw kunt definiëren.
Item Geeft een menu-optie voor een opnieuw gedefinieerde
werkbalk weer.
Request Maakt een invoervenster in een dialoogvenster.
Text Geeft een tekenreeks in een dialoogvenster weer.
Title Geeft de titel van een dialoogvenster of van een menu in een
werkbalk weer.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 685
Het door de gebruiker gedefinieerde menu in- en uitschakelen
Het door de gebruiker gedefinieerde menu in- en uitschakelenHet door de gebruiker gedefinieerde menu in- en uitschakelen
Het door de gebruiker gedefinieerde menu in- en uitschakelen
Wanneer u een door de gebruiker gedefinieerd menu creëert, kunt u bepalen of de
gebruiker het met de hand in- en uitschakelt, of dat dit automatische wordt gedaan door
een programma.
Opmerking: wanneer het door de gebruiker gedefinieerde menu ingeschakeld is,
vervangt het het normale werkbalkmenu. Het standaard door de gebruiker gedefinieerde
U wilt: Handeling:
Het door de
gebruiker
gedefinieerde
menu
inschakelen
In het basisscherm of in een andere toepassing:
Druk op 2 ½.
In het basisscherm of in een programma:
Voer de opdracht CustmOn uit.
Het door de
gebruiker
gedefinieerde
menu
uitschakelen
In een willekeurige toepassing:
Druk nogmaals op .
– of –
Ga naar een andere toepassing.
Wanneer u het standaard door de
gebruiker gedefinieerde menu in het
basisscherm gebruikt:
1. Kies het menu Tools:
@2
H‰
Kies vervolgens 3:CustmOff.
Hierdoor wordt CustmOff op de
invoerregel geplakt.
2. Druk op
¸.
U kunt CustmOff ook in een
programma gebruiken.
CustmOff
Programmeren 686
menu wordt weergegeven, tenzij er een ander door de gebruiker gedefinieerd menu
gecreëerd is.
Een door de gebruiker gedefinieerd menu definiëren
Een door de gebruiker gedefinieerd menu definiërenEen door de gebruiker gedefinieerd menu definiëren
Een door de gebruiker gedefinieerd menu definiëren
Volg de volgende algemene structuur om een door de gebruiker gedefinieerd menu te
creëren.
Opmerking: wanneer de gebruiker een menu-optie kiest, wordt de tekst die door de
betreffende optie wordt gedefinieerd, ingevoegd op de plaats waar de cursor zich op dat
moment bevindt.
Bijvoorbeeld:
:Custom
:Title "Vars"
:Item "L1":Item "M1":Item "Prgm1":Item "Func1":Item "Data1"
:Item "Text1":Item "Pic1":Item "GDB1":Item "Str1"
Ê :Title "f(x)"
:
Custom
: Title
titel van menu F1
: Item Item optie 1
: Item Item optie 2
:…
: Title titel van menu F2
:…
: Title
titel van menu F3
:…
Programmeren 687
:Item "f(x)":Item "g(x)":Item "f(x,y)":Item "g(x,y)"
Ê :Item "f(x+h)":Item "Define f(x) ="
:Title "Solve"
:Item "Solve(":Item " and ":Item "{x,y}"
:Item "Solve( and ,{x,y})"
Ë :Title "Units"
:Item "_m/_s^2":Item "_ft/_s^2":Item "_m":Item "_ft":Item "_l"
Ë :Item "_gal":Item "_\o\C":Item "_\o\F":Item "_kph":Item "_mph"
:Title "Symbols"
:Item "#":Item "\beta\":Item "?":Item "~":Item "&"
:Title "Internat'l"
:Item "\e`\":Item "\e'\":Item "\e^\":Item "\a`\"
:Item "\u`\":Item "\u^\":Item "\o^\":Item "\c,\":Item "\u..\"
:Title "Tools"
:Item "ClrHome":Item "NewProb":Item "CustmOff"
:EndCustm
:CustmOn
Opmerking:
het volgende kan enigszins afwijken van het standaard door de gebruiker
gedefinieerde menu op uw rekenmachine.
Opmerking: merk op dat "_\o\C" en "_\o\F" worden weergegeven als ¡C en ¡F in het
menu. Hetzelfde geldt voor de internationale tekens met accenten.
Ê
Ë
Programmeren 688
Om het standaard door de gebruiker gedefinieerde menu te wijzigen, gebruikt u
3:Restore custom default (zoals hieronder wordt beschreven) om de opdrachten voor het
standaardmenu te krijgen. Kopieer deze opdrachten, gebruik de Program Editor om een
nieuw programma te creëren en plak de opdrachten in het blanco programma. Breng
vervolgens de noodzakelijke wijzigingen in de opdrachten aan.
Opmerking: hierdoor worden alle opdrachten op een enkele regel gezet. Het is niet nodig
ze in aparte regels op te splitsen.
U kunt slechts één door de gebruiker gedefinieerd menu tegelijk creëren en gebruiken.
Als u er meer nodig heeft, dient u voor elk afzonderlijk door de gebruiker gedefinieerd
menu een apart programma te schrijven. Voer vervolgens het programma uit voor het
menu dat u nodig heeft.
Het standaard door de gebruiker gedefinieerde menu herstellen
Het standaard door de gebruiker gedefinieerde menu herstellenHet standaard door de gebruiker gedefinieerde menu herstellen
Het standaard door de gebruiker gedefinieerde menu herstellen
Om het standaardmenu te herstellen:
1. In het normale menu van het basisscherm (niet het door de gebruiker gedefinieerde
menu) kiest u
Clean Up:
@2ˆ
3. Druk op ¸ om de opdrachten uit te voeren en het standaardmenu te herstellen.
2. Kies
3:Restore custom default.
Hierdoor worden de opdrachten, die
gebruikt zijn om het standaardmenu te
creëren, op de invoerregel geplakt.
Programmeren 689
Wanneer u het standaardmenu herstelt, wordt het eerder door de gebruiker
gedefinieerde menu gewist. Indien dat menu gecreëerd was met een programma, is het
mogelijk het menu later opnieuw te gebruiken door het programma opnieuw uit te
voeren.
Een tabel of grafiek maken
Een tabel of grafiek makenEen tabel of grafiek maken
Een tabel of grafiek maken
Om een tabel of grafiek te maken van één of meer functies of vergelijkingen gebruikt u
de opdrachten die hieronder genoemd worden.
Tabelopdrachten
TabelopdrachtenTabelopdrachten
Tabelopdrachten
Grafiekopdrachten
GrafiekopdrachtenGrafiekopdrachten
Grafiekopdrachten
Opdracht Beschrijving
DispTbl Geeft de huidige inhoud van het scherm Table weer.
setTable Stelt de Graph <–> Table of onafhankelijke
tabelparameters in. (Om de andere twee tabelparameters
in te stellen, kunt u de betreffende waarden opslaan in de
tblStart en @tbl systeemvariabelen.)
Table Maakt een tabel voor één of meer uitdrukkingen of functies.
Opdracht Beschrijving
ClrGraph Wist alle functies of uitdrukkingen waarvan een grafiek is
gemaakt met de opdracht Graph.
Define Creëert een door de gebruiker gedefinieerde functie.
Programmeren 690
Opmerking: er is nog meer informatie over het gebruik van de setMode.
DispG Geeft de huidige inhoud van het scherm Graph weer.
FnOff Deselecteert alle (of alleen de gespecificeerde) Y=
functies.
FnOn Selecteert alle (of alleen de gespecificeerde) Y= functies.
Graph Maakt een grafiek van één of meer gespecificeerde
uitdrukkingen in de huidige grafiekmodus.
Input Geeft het scherm Graph weer, waarin de gebruiker de
variabelen xc en yc (rc en
qc in de polaire modus)
definieert door de grafiekcursor te plaatsen.
NewPlot Creëert een nieuwe definitie voor een statistische plot.
PlotsOff Deselecteert alle (of alleen de gespecificeerde) statistische
plots.
PlotsOn Selecteert alle (of alleen de gespecificeerde) statistische
plots.
setGraph Verandert de instellingen voor de verschillende
grafiekopmaken (Coordinates, Graph Order enz.).
setMode Stelt de Graph-modus in, evenals andere modi.
Style Stelt de weergavestijl voor een functie in.
Trace Laat een programma een grafiek volgen.
ZoomBox
– to –
ZoomTrig
Voert alle Zoom-handelingen uit die beschikbaar zijn
vanuit het
-werkbalkmenu op de Y= Editor, Window
Editor en het scherm Graph.
Opdracht Beschrijving
Programmeren 691
Opdrachten voor grafiekplaatjes en grafiekbestanden
Opdrachten voor grafiekplaatjes en grafiekbestandenOpdrachten voor grafiekplaatjes en grafiekbestanden
Opdrachten voor grafiekplaatjes en grafiekbestanden
Opmerking: zie voor informatie over grafiekplaatjes en grafiekbestanden ook Overige
onderwerpen over grafieken.
Opdracht Beschrijving
AndPic Geeft het scherm Graph weer en voegt een opgeslagen
grafiekplaatje toe met behulp van AND.
CyclePic Geeft een animatie van een serie opgeslagen
grafiekplaatjes weer.
NewPic Maakt een grafiekplaatje-variabele op basis van een
matrix.
RclGDB Herstelt alle instellingen die opgeslagen zijn in een
grafiekbestand.
RclPic Geeft het scherm Graph weer en voegt een opgeslagen
grafiekplaatje toe met behulp van OR.
RplcPic Wist het scherm Graph en geeft een opgeslagen
grafiekplaatje weer.
StoGDB Slaat de huidige grafiekinstellingen op in een
grafiekbestandsvariabele.
StoPic Kopieert het scherm Graph (of een gespecificeerd
rechthoekig gedeelte) naar een grafiekplaatje-variabele.
XorPic Geeft het scherm Graph weer en voegt een opgeslagen
grafiekplaatje toe met behulp van XOR.
Programmeren 692
Tekenen op het scherm Graph
Tekenen op het scherm GraphTekenen op het scherm Graph
Tekenen op het scherm Graph
Als u een figuur op het scherm Graph wilt tekenen, gebruikt u de opdrachten die in dit deel
worden beschreven.
Pixel- vs. roosterpuntcoördinaten
Pixel- vs. roosterpuntcoördinatenPixel- vs. roosterpuntcoördinaten
Pixel- vs. roosterpuntcoördinaten
Voor het tekenen van een figuur kunt u kiezen uit twee coördinaatsystemen om een lokatie
op het scherm te specificeren.
Pixelcoördinaten — Verwijzen naar de pixels die het fysieke scherm vormen. Deze zijn
onafhankelijk van het weergavevenster, aangezien het scherm altijd:
@ 159 (0 tot 158) pixels breed en 77 (0 tot 76) pixels hoog,
H 239 (0 tot 238)
pixels breed en 103 (0 tot 102) hoog is.
Roosterpuntcoördinaten — Verwijzen naar de coördinaten die gelden voor het
actieve weergavevenster (zoals gedefinieerd in de Window Editor).
Opmerking: zie Gesplitste schermen voor meer informatie over pixelcoördinaten in
gesplitste schermen.
Pixelcoördinaten
(onafhankelijk van het
weergavevenster)
Roosterpuntcoördinaten
(voor het standaard
weergavevenster)
0,0
@ 158,0
@ 0,76
H 0,102
@ 158,76
-10,10
10,10
10,-10
-10,-10
Programmeren 693
Veel tekenopdrachten kennen twee vormen: één voor pixelcoördinaten en één voor
roosterpuntcoördinaten.
Opmerking: pixelopdrachten beginnen met Pxl, zoals PxlChg.
Getekende figuren wissen
Getekende figuren wissenGetekende figuren wissen
Getekende figuren wissen
Een punt of pixel tekenen
Een punt of pixel tekenenEen punt of pixel tekenen
Een punt of pixel tekenen
Opdracht Omschrijving
ClrDraw Wist alle getekende figuren van het scherm Graph.
Opdracht Omschrijving
PtChg of
PxlChg
Inverteert een pixel op de opgegeven coördinaten. PtChg,
dat roosterpuntcoördinaten gebruikt, beïnvloedt de pixel
die zich het dichtst bij het opgegeven punt bevindt. Als de
pixel uit staat, wordt deze ingeschakeld. Als de pixel aan
staat, wordt deze uitgeschakeld.
PtOff of
PxlOff
Schakelt een pixel op de opgegeven coördinaten uit (wist
de pixel). PtOff, dat roosterpuntcoördinaten gebruikt,
beïnvloedt de pixel die zich het dichtst bij het opgegeven
punt bevindt.
PtOn of
PxlOn
Schakelt een pixel op de opgegeven coördinaten in (geeft
de pixel weer). PtOn, dat roosterpuntcoördinaten gebruikt,
beïnvloedt de pixel die zich het dichtst bij het opgegeven
punt bevindt.
PtTest of
PxlTest
Levert waar of onwaar op om aan te geven of de
opgegeven coördinaat in- of uitgeschakeld is.
Programmeren 694
Lijnen en cirkels tekenen
Lijnen en cirkels tekenenLijnen en cirkels tekenen
Lijnen en cirkels tekenen
Uitdrukkingen tekenen
Uitdrukkingen tekenenUitdrukkingen tekenen
Uitdrukkingen tekenen
PtText of
PxlText
Toont een tekenreeks op de opgegeven coördinaten.
Opdracht Omschrijving
Circle of
PxlCrcl
Tekent, wist of inverteert een cirkel met een opgegeven
middelpunt en straal.
DrawSlp Tekent een lijn met een opgegeven richtingscoëfficiënt
door een opgegeven punt.
Line of
PxlLine
Tekent, wist of inverteert een lijnstuk tussen twee
coördinaatparen.
LineHorz of
PxlHorz
Tekent, wist of inverteert een horizontale lijn op een
opgegeven rijcoördinaat.
LineTan Tekent een raaklijn aan een opgegeven uitdrukking in een
gespecificeerd punt. (Hiermee wordt alleen de raaklijn
getekend en niet de uitdrukking.)
LineVert of
PxlVert
Tekent, wist of inverteert een verticale lijn op een
opgegeven kolomcoördinaat.
Opdracht Omschrijving
DrawFunc Tekent de grafiek van een gespecificeerde uitdrukking.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 695
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium /
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium / Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium /
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium /
Voyage™ 200, een CBL 2™ of een CBR™
Voyage™ 200, een CBL 2™ of een CBR™Voyage™ 200, een CBL 2™ of een CBR™
Voyage™ 200, een CBL 2™ of een CBR™
Als u twee TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator apparaten aan elkaar
koppelt (zoals wordt beschreven in Apparaten koppelenen productcode upgraden),
kunnen programma’s op beide apparaten variabelen met elkaar uitwisselen. Als u een
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 aan een Calculator-Based Laboratory™ (CBL 2) of een
Calculator-Based Ranger (CBR™) systeem koppelt, kan een programma van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 toegang krijgen tot de CBL 2 of CBR.
DrawInv Tekent de grafiek van de inverse van een gespecificeerde
uitdrukking.
DrawParm Tekent de grafiek van een parametervoorstelling met de
opgegeven uitdrukkingen als de x- en y-componenten.
DrawPol Tekent de grafiek van een opgegeven uitdrukking in
poolcoördinaten.
DrwCtour Tekent hoogtelijnen in de grafische modus 3D.
Shade Tekent de grafieken van twee uitdrukkingen en arceert de
gebieden waar uitdrukking1 < uitdrukking2.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 696
Het werkbalkmenu F3 I/O
Het werkbalkmenu F3 I/OHet werkbalkmenu F3 I/O
Het werkbalkmenu F3 I/O
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium / Voyage™ 200Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Toegang krijgen tot een andere TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Als twee TI-89 Titanium / Voyage™ 200 rekenmachines aan elkaar gekoppeld zijn, is de
ene het ontvangende apparaat en de andere het zendende apparaat.
Gebruik het werkbalkmenu
I/O van de
Program Editor om de opdrachten uit deze
sectie in te voeren.
1. Druk op en kies
8:Link.
2. Kies een opdracht.
Opdracht Omschrijving
GetCalc Wordt uitgevoerd op het ontvangende apparaat. Stelt het
apparaat in om een variabele te ontvangen via de I/O-
poort.
Nadat het ontvangende apparaat GetCalc uitvoert, moet
het zendende apparaat
SendCalc uitvoeren.
Nadat het zendende apparaat
SendCalc uitvoert, wordt
de verzonden waarde op een ontvangend apparaat
opgeslagen (met de variabelenaam die is opgegeven
door
GetCalc).
SendCalc Wordt uitgevoerd op het verzendende apparaat. Stuurt een
variabele naar het ontvangende apparaat via de I/O-poort.
Voordat het verzendende apparaat SendCalc uitvoert,
moet het ontvangende apparaat
GetCalc uitvoeren.
Programmeren 697
Opmerking: zie “Variabelen onder controle van een programma uitwisselen” in
Apparaten koppelenen productcode upgraden voor een voorbeeldprogramma dat de
ontvangende en verzendende apparaten synchroniseert zodat
GetCalc en SendCalc in
de juiste volgorde worden uitgevoerd.
Toegang krijgen tot een CBL of CBR
Toegang krijgen tot een CBL of CBRToegang krijgen tot een CBL of CBR
Toegang krijgen tot een CBL of CBR
Zie het handboek van de CBL 2 of CBR voor aanvullende informatie.
SendChat Wordt uitgevoerd op het verzendende apparaat als
algemeen alternatief voor SendCalc. Handig wanneer het
ontvangende apparaat een TI-92 is (of voor een "chat"
programma waarvoor ofwel een TI-92, TI-92 Plus ofwel
een Voyage™ 200 gebruikt kan worden).
Opdracht Beschrijving
Get Ontvangt een variabele van een gekoppelde CLB of CBR
en slaat deze op in de
TI-89 Titanium / Voyage 200
op.
Send
Stuurt een lijstvariabele van de
TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 naar de CBL 2 of CBR.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 698
Fouten in programma’s opsporen en fouten
Fouten in programma’s opsporen en fouten Fouten in programma’s opsporen en fouten
Fouten in programma’s opsporen en fouten
afhandelen
afhandelenafhandelen
afhandelen
Nadat u een programma hebt geschreven, kunt u verschillende technieken gebruiken
om fouten te vinden en te corrigeren. U kunt ook een foutafhandelingsopdracht in het
programma zelf inbouwen.
Run-time fouten
Run-time foutenRun-time fouten
Run-time fouten
De eerste stap bij het opsporen van fouten in uw programma bestaat eruit, het
programma uit te voeren. De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator
controleert iedere uitgevoerde opdracht automatisch op syntaxfouten. Als er een fout
wordt aangetroffen, geeft een melding de aard van de fout aan.
Als u het uitvoeren van het programma wilt beëindigen om terug te keren naar het
basisscherm, drukt u op N.
Als uw programma de gebruiker in staat stelt te kiezen uit meerdere opties, voer dan
elke optie van het programma uit om deze te testen.
Als u het programma in de Program
Editor wilt weergeven, drukt u op ¸.
De cursor bevindt zich in de buurt van de
fout.
Programmeren 699
Foutopsporingstechnieken
FoutopsporingstechniekenFoutopsporingstechnieken
Foutopsporingstechnieken
Run-time foutmeldingen kunnen syntaxfouten aangeven, maar geen fouten in de
programmalogica. De volgende technieken kunnen van nut zijn.
Gebruik tijdens het testen geen lokale variabelen, zodat u de waarden van de
variabelen kunt controleren nadat het programma is gestopt. Als de fouten in het
programma zijn opgespoord, kunt u de gewenste variabelen lokaal declareren.
Voeg tijdelijk de opdrachten
Disp en Pause in om de waarden van cruciale
variabelen weer te geven.
-
Disp en Pause kunnen niet worden gebruikt in een door de gebruiker
gedefinieerde functie. De functie kan echter tijdelijk in een programma
veranderen, door
Func en EndFunc in Prgm en EndPrgm te wijzigen. Gebruik
Disp en Pause om fouten in het programma op te sporen en te verhelpen.
Verwijder vervolgens
Disp en Pause en verander het programma weer in een
functie.
Als u na wilt gaan of een lus het juiste aantal maal wordt uitgevoerd, geeft u de
tellervariabele of de waarden in de voorwaardelijke test weer.
Als u na wilt gaan of een subroutine wordt uitgevoerd, geeft u meldingen zoals
Entering subroutine en Exiting subroutine aan het begin en einde van de
subroutine weer.
Foutafhandelingsopdrachten
FoutafhandelingsopdrachtenFoutafhandelingsopdrachten
Foutafhandelingsopdrachten
Opdracht Omschrijving
Try...EndTry Definieert een programmablok dat het programma een
opdracht laat uitvoeren en een eventuele fout, die door die
opdracht wordt gegenereerd, afhandelt.
Programmeren 700
Voorbeeld: alternatieve manieren gebruiken
Voorbeeld: alternatieve manieren gebruikenVoorbeeld: alternatieve manieren gebruiken
Voorbeeld: alternatieve manieren gebruiken
Het programmeervoorbeeld in de Voorbeelden-module laat een programma zien dat de
gebruiker verzoekt om een geheel getal in te voeren, alle gehele getallen van 1 tot en
met het ingevoerde getal bij elkaar optelt, en de uitkomst ervan weergeeft. Dit deel laat
verschillende manieren zien die u kunt gebruiken om steeds ditzelfde voorbeeld te
realiseren.
ClrErr Wist de foutstatus en stelt het aantal fouten in de
systeemvariabele Errornum in op nul.
PassErr Geeft een fout door aan het volgende niveau van het
Try...EndTry-blok.
Opdracht Omschrijving
Programmeren 701
Voorbeeld 1
Voorbeeld 1Voorbeeld 1
Voorbeeld 1
Dit voorbeeld gebruikt
InputStr voor invoer, een While...EndWhile-lus om het resultaat te
berekenen en
Text om het resultaat weer te geven.
Ê
Vraagt om invoer op het scherm Program I/O.
Ë Converteert de met InputStr ingevoerde tekenreeks naar een uitdrukking.
Ì Lusberekening.
Í Geeft de uitvoer in een dialoogvenster weer.
Opmerking:
voor { typt u (nul). Voor & drukt u op:
@8 p (maalteken)
H2
H
Ê
Ë
Ì
©Ì
©Ì
Ì
Í
:prog1()
:Prgm
:InputStr "Enter an integer",n
:expr(n)!n
:0!temp:1!I
:While i{n
: temp+i!temp
: i+1!I
:EndWhile
:Text "The answer is "&string(temp)
:EndPrgm
Programmeren 702
Voorbeeld 2
Voorbeeld 2Voorbeeld 2
Voorbeeld 2
Dit voorbeeld gebruikt
Prompt voor invoer, Lbl, en Goto om een lus te maken en Disp om
het resultaat weer te geven.
Ê
Vraagt om invoer op het scherm Program I/O.
Ë Lusberekening.
Ì Geeft de uitvoer op het scherm Program I/O weer.
Opmerking:
aangezien het resultaat van Prompt een getal (n) is, hoeft u niet expr te
gebruiken om
n te converteren.
Ê
Ë
©
©
©
Ë
Ì
:prog2()
:Prgm
:Prompt n
:0!temp:1!I
:Lbl top
: temp+i!temp
: i+1!I
: If i{n
: Goto top
:Disp temp
:EndPrgm
Programmeren 703
Voorbeeld 3
Voorbeeld 3Voorbeeld 3
Voorbeeld 3
Dit voorbeeld gebruikt
Dialog...EndDlog om dialoogvensters te maken voor invoer en
uitvoer. Het gebruikt
Loop...EndLoop om het resultaat te berekenen.
Ê
Definieert een dialoogvenster voor invoer.
Ë Converteert de tekenreeks die met Request is ingevoerd naar een uitdrukking.
Ì Lusberekening.
Í Definieert een dialoogvenster voor uitvoer.
Ê
©
©
Ê
Ë
Ì
©
©
©
©
Ì
Í
©
©
Í
ê
:prog3()
:Prgm
:Dialog
: Title "Enter an integer"
: Request "Integer",n
:EndDlog
:expr(n)!n
:0!temp:0!I
:Loop
: temp+i!temp
: i+1!I
: If i>n
: Exit
:EndLoop
:Dialog
: Title "The answer is"
: Text string(temp)
:EndDlog
:EndPrgm
Programmeren 704
Voorbeeld 4
Voorbeeld 4Voorbeeld 4
Voorbeeld 4
Dit voorbeeld gebruikt de ingebouwde functies van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
om het resultaat te berekenen, zonder een lus te gebruiken.
Ê
Vraagt om invoer op het scherm Program I/O.
Ë Berekent de som.
Ì Geeft de uitvoer weer op het scherm Program I/O.
Ê
Ë
Ì
:prog4()
:Prgm
:Input "Enter an integer",n
:sum(seq(i,i,1,n))!temp
:Disp temp
:EndPrgm
Programmeren 705
Opmerking: aangezien het resultaat van Input een getal (n) is, hoeft u expr niet te
gebruiken om
n te converteren.
Assembleertaalprogramma’s
Assembleertaalprogramma’sAssembleertaalprogramma’s
Assembleertaalprogramma’s
U kunt programma’s uitvoeren die in assembleertaal geschreven zijn voor de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator. Programma’s in assembleertaal werken
vaak veel sneller en bieden een betere controle dan de toetsaanslagprogramma’s die u
schrijft met de ingebouwde Program Editor.
Functie In dit voorbeeld gebruikt om:
seq De rij gehele getallen van 1 tot en met n te genereren.
sum De gehele getallen in de door seq gegenereerde lijst bij
elkaar op te tellen.
seq(uitdrukking, var, laag, hoog [,stap])
Ê uitdrukking die gebruikt wordt om de reeks te
genereren
Ë variabele die verhoogd wordt
Ì begin- en eindwaarden van var
Í
stapgrootte voor var ; indien weggelaten wordt 1
ÊËÌÌÍ
Programmeren 706
Waar kunt u de programma’s in assembleertaal vinden
Waar kunt u de programma’s in assembleertaal vindenWaar kunt u de programma’s in assembleertaal vinden
Waar kunt u de programma’s in assembleertaal vinden
Zowel programma’s in assembleertaal als toetsaanslagprogramma’s zijn beschikbaar op
de TI website op het adres education.ti.com
.
De beschikbare programma’s op deze website bieden aanvullende functies en
eigenschappen die niet ingebouwd zijn in de TI-89 Titanium / Voyage™ 200. Raadpleeg
de TI website voor de meest recente informatie.
Nadat u een programma van het web naar uw computer hebt gedownload, gebruikt u
een USB-kabel of een TI-GRAPH LINK™ computer-naar-rekenmachinekabel en de TI
Connect-software om het programma naar uw TI-89 Titanium / Voyage™ 200 te
verzenden.
Zie voor instructies voor de installatie van Flash-Apps education.ti.com/guides
.
Opmerking over TI-GRAPH LINK
Opmerking over TI-GRAPH LINKOpmerking over TI-GRAPH LINK
Opmerking over TI-GRAPH LINK
Als u een TI-GRAPH LINK™ computer-naar-rekenmachinekabel en software voor de
TI-89 of de TI-92 Plus heeft, denk er dan aan dat de TI-GRAPH LINK-software niet
compatibel is met de TI-89 Titanium of de Voyage™ 200. De kabel werkt echter met alle
rekenmachines. Gebruik de TI Connect-software op uw computer.
U kunt computer-naar-rekenmachine- en apparaat-naar-apparaat-kabels bestellen via
de TI Online Store op
education.ti.com/buy.
Programmeren 707
Een programma in assembleertaal uitvoeren
Een programma in assembleertaal uitvoerenEen programma in assembleertaal uitvoeren
Een programma in assembleertaal uitvoeren
Nadat een TI-89 Titanium / Voyage™ 200 assembleertaalprograma is opgeslagen in uw
apparaat, kunt u dit programma uitvoeren vanaf het basisscherm, net zoals u dat met elk
ander programma zou doen.
Indien een programma een of meer argumenten vereist, dient u deze tussen () te
typen. Raadpleeg de documentatie die bij het programma hoort om uit te zoeken
welke argumenten vereist zijn.
Zorg dat u de padnaam specificeert indien het programma niet in de actieve map
staat.
U kunt een programma in assembleertaal oproepen vanuit een ander programma als
een subroutine, u kunt het wissen of gebruiken als elk ander programma.
Programmeren 708
Sneltoetsen voor het uitvoeren van een programma
Sneltoetsen voor het uitvoeren van een programmaSneltoetsen voor het uitvoeren van een programma
Sneltoetsen voor het uitvoeren van een programma
In het basisscherm kunt u sneltoetsen van het toetsenbord gebruiken om maximaal zes
door de gebruiker gedefinieerde of assembleertaalprogramma’s uit te voeren. De
programma’s moeten dan wel de volgende namen hebben.
De programma’s moeten zijn opgeslagen in de HOOFD-map (
MAIN). Het is niet mogelijk
een sneltoets te gebruiken om een programma uit te voeren dat een argument nodig
heeft
Als u een programma met een andere naam heeft dat u uit wilt voeren via een sneltoets
op het toetsenbord, dient u het bestaande programma te kopiëren of te herbenoemen
als
kbdprgm1( ), etc.
U kunt een programma in assembleertaal niet bewerken
U kunt een programma in assembleertaal niet bewerkenU kunt een programma in assembleertaal niet bewerken
U kunt een programma in assembleertaal niet bewerken
U kunt uw TI-89 Titanium / Voyage™ 200 niet gebruiken om een programma in
assembleertaal te bewerken. De ingebouwde Program Editor zal de programma’s in
assembleertaal niet openen.
In het basisscherm drukt u op:
Voor het uitvoeren van een
programma met de naam:
8 1
©
8
6
kbdprgm1( )
©
kbdprgm6( )
Programmeren 709
Een lijst van programma’s in assembleertaal weergeven
Een lijst van programma’s in assembleertaal weergevenEen lijst van programma’s in assembleertaal weergeven
Een lijst van programma’s in assembleertaal weergeven
Om een lijst weer te geven van de programma’s in assembleertaal die opgeslagen zijn in
het geheugen:
1. Geef het scherm
VAR-LINK weer ( ).
2. Druk op
View.
Opmerking: programma’s in assembleertaal hebben een ASM gegevenstype.
Voor informatie over het schrijven van een programma in
Voor informatie over het schrijven van een programma in Voor informatie over het schrijven van een programma in
Voor informatie over het schrijven van een programma in
assembleertaal
assembleertaalassembleertaal
assembleertaal
Het is niet mogelijk om in dit boek alle informatie te verstrekken die nodig is om een
beginnend programmeur te leren een programma in assembleertaal te schrijven. Als u
echter al praktische kennis heeft van assembleertaal, kunt u de TI website
(education.ti.com
) raadplegen voor specifieke informatie over het toegang krijgen tot
eigenschappen van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
3. Kies de passende map (of kies All) en stel
Var Type = Assembly in.
4. Druk op ¸ om de lijst van
programma’s in assembleertaal weer
te geven
Programmeren 710
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 heeft ook een opdracht Exec die een reeks,
bestaande uit een serie van Motorola 68000 op-codes, uitvoert. Deze codes
functioneren als een andere vorm van assembleertaalprogramma. Raadpleeg de TI
website voor informatie.
Opmerking: u moet een computer gebruiken om assembleertaalprogramma's te
schrijven. Het is niet mogelijk assembleertaalprogramma's te creëren via het
toetsenbord van de rekenmachine.
Waarschuwing: Exec geeft u toegang tot het volledige vermogen van de microprocessor.
Bedenk dat het makkelijk is een fout te maken die de rekenmachine blokkeert en tot
verlies van gegevens leidt. Wij raden u aan een back-up van de inhoud van het
geheugen van de rekenmachine te maken alvorens te proberen de opdracht
Exec te
gebruiken.
Text Edi to r 711
Text Editor
Text EditorText Editor
Text Editor
Een Text Editor-sessie starten
Een Text Editor-sessie startenEen Text Editor-sessie starten
Een Text Editor-sessie starten
Ledere keer wanneer u de Text Editor start, kunt u een nieuwe tekstsessie beginnen, de
actuele sessie hervatten (de sessie die werd weergegeven toen u de Text Editor voor
het laatst gebruikte) of een vorige sessie openen.
Een nieuwe sessie beginnen
Een nieuwe sessie beginnenEen nieuwe sessie beginnen
Een nieuwe sessie beginnen
1. Druk op O en kies vervolgens
Text Editor.
2. Kies
3:New.
Het dialoogvenster
NEW wordt
weergegeven.
3. Specificeer een map en een
tekstvariabele die u wilt gebruiken om de
nieuwe sessie op te slaan.
Optie Omschrijving
Type Wordt automatisch ingesteld op Text en kan niet worden
gewijzigd.
Text Edi to r 712
4. Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster zoals Variable hebt getypt, dient u twee
maal op ¸ te drukken) om een leeg Text Editor-scherm weer te geven.
U kunt nu de Text Editor gebruiken, zoals wordt beschreven in de resterende delen
van deze module.
Opmerking: de sessie wordt automatisch opgeslagen terwijl u typt. U hoeft een sessie
niet handmatig op te slaan voordat u de Text Editor verlaat, een nieuwe sessie start of
een vorige sessie opent.
Folder Geeft de map weer waarin de tekstvariabele wordt
opgeslagen. Zie het basisscherm van de rekenmachine
voor meer informatie over mappen.
Als u een andere map wilt gebruiken, drukt u op B om een
menu met bestaande mappen weer te geven. Vervolgens
kiest u een map.
Variable Typ een variabelenaam.
Als u een variabelenaam opgeeft die al bestaat, wordt er
een foutmelding weergegeven als u op
¸ drukt. Als u
op
N of ¸ drukt om de foutmelding te sluiten, wordt
het dialoogvenster NEW opnieuw weergegeven.
Optie Omschrijving
Een dubbele punt geeft het
begin van een alinea weer.
De knipperende cursor wordt
weergegeven op de plaats waar
de getypte tekst zal verschijnen.
Text Edi to r 713
De actuele sessie hervatten
De actuele sessie hervattenDe actuele sessie hervatten
De actuele sessie hervatten
U kunt op elk gewenst moment de Text Editor verlaten en naar een andere toepassing
gaan. Als u terug wilt keren naar de sessie die werd weergegeven toen u de Text Editor
verliet, start u de Text Editor opnieuw en kiest u
1:Current.
Een nieuwe sessie starten vanuit de Text Editor
Een nieuwe sessie starten vanuit de Text EditorEen nieuwe sessie starten vanuit de Text Editor
Een nieuwe sessie starten vanuit de Text Editor
Een vorige sessie openen
Een vorige sessie openenEen vorige sessie openen
Een vorige sessie openen
U kunt op elk gewenst moment een vorige Text Editor-sessie openen.
1. Druk in de Text Editor op ƒ en kies
1:Open.
— of —
Druk vanuit een toepassing start u de Text Editor opnieuw en kies
2:Open.
De actuele Text Editor-sessie verlaten en een
nieuwe sessie starten:
1. Druk op ƒ en kies
3:New.
2. Specificeer een map en een
tekstvariabele voor de nieuwe sessie.
3. Druk twee maal op ¸.
2. Kies de gewenste map en tekstvariabele.
3. Druk op ¸.
Text Edi to r 714
Opmerking: standaard wordt bij Variable de eerste bestaande tekstvariabele in
alfabetische volgorde weergegeven.
Een sessie kopiëren
Een sessie kopiërenEen sessie kopiëren
Een sessie kopiëren
In sommige gevallen wilt u wellicht een sessie kopiëren, zodat u de kopie kunt bewerken
terwijl het origineel behouden blijft.
1. Geef de sessie weer die u wilt kopiëren.
2. Druk op ƒ en kies
2:Save Copy As.
3. Specificeer de map en tekstvariabele voor de gekopieerde sessie.
4. Druk twee maal op ¸.
Opmerking over het verwijderen van een sessie
Opmerking over het verwijderen van een sessieOpmerking over het verwijderen van een sessie
Opmerking over het verwijderen van een sessie
Aangezien alle Text Editor-sessies automatisch worden opgeslagen, kunt u een flink
aantal vorige sessies verzamelen, die allemaal geheugenruimte in beslag nemen.
Als u een sessie wilt verwijderen, gebruikt u het scherm VAR-LINK () om de
tekstvariabele van die sessie te verwijderen. Zie Geheugen- en variabelenbeheer voor
meer informatie over VAR-LINK.
Tekst invoeren en bewerken
Tekst invoeren en bewerkenTekst invoeren en bewerken
Tekst invoeren en bewerken
Nadat u met een Text Editor-sessie bent begonnen, kunt u tekst invoeren en bewerken.
U kunt grotendeels dezelfde technieken gebruiken die u al gebruikt hebt voor het
invoeren en bewerken van informatie op de invoerregel van het basisscherm.
Text Edi to r 715
Tekst typen
Tekst typenTekst typen
Tekst typen
Als u een nieuwe Text Editor-sessie begint, ziet u een leeg scherm. Als u een vorige
sessie opent of terugkeert naar de actuele sessie, ziet u de bestaande tekst van die
sessie.
Het is niet nodig om op het eind van elke regel op ¸ te drukken. Aan het eind van
een regel zal het volgende teken dat u typt naar de volgende regel doorschuiven. Druk
alleen op ¸ wanneer u een nieuwe alinea wilt beginnen.
Wanneer u de onderkant van het scherm bereikt, schuiven de eerder getypte regels naar
boven en van het scherm af.
Met een USB-kabel en de TI Connect™ software met de TI-89 Titanium of een
TI-GRAPH LINK™ rekenmachine-naar-computerkabel en de TI Connect™ software met
de Voyage™ 200 Graphing Calculator, kunt u het toetsenbord van de computer
gebruiken om een tekstbestand te typen en dat bestand vervolgens naar de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 te verzenden. Dit is handig als u een lang tekstbestand moet
maken.
Alle tekstalinea’s beginnen met
een spatie en een dubbele punt.
De beginspatie wordt gebruikt in
opdrachtscripts en lab-rapporten.
Knipperende tekstcursor
Text Edi to r 716
Voor informatie over het verkrijgen van kabels of de nieuwste TI Connect™ software
gaat u naar de TI-website op education.ti.com,
of kunt u contact opnemen met Texas
Instruments op TI-Cares™.
Opmerking:
Gebruik de cursorknop om door een sessie te bladeren of de tekstcursor te
plaatsen.
Druk op 2C of 2D om één scherm tegelijk naar boven of naar beneden te
bladeren, en op ¹C of ¹D om naar het begin of het einde van de tekstsessie te
gaan.
Alfabetische tekens typen
Alfabetische tekens typenAlfabetische tekens typen
Alfabetische tekens typen
U wilt: Druk op de TI-89
Titanium op:
Druk op de Voyage™ 200
op:
Een enkel alfabetisch
teken typen (kleine
letter).
j en vervolgens
op de lettertoets
(statusregel toont )
de lettertoets
Een enkel alfabetisch
teken typen
(hoofdletter).
¤ en vervolgens op
de lettertoets
(statusregel toont
+ )
¤ en vervolgens op de
lettertoets (statusregel
toont
+)
Een spatie typen.
j (alpha-functie
van de
·-toets)
spatiebalk
De alpha-lock voor
kleine letters
inschakelen.
2 (statusregel
toont )
(geen handeling vereist)
Text Edi to r 717
Opmerking: op de TI-89 Titanium heeft u j of de alpha-lock niet nodig om x, y, z of t
te typen. Maar u moet ¤ of de ALPHA-lock voor hoofdletters gebruiken voor X, Y, Z of
T. Op de TI-89 Titanium wordt de Alpha-lock altijd uitgeschakeld wanneer u van
toepassing verandert, bijvoorbeeld, wanneer u van de Text Editor naar het basisscherm
gaat.
Wanneer op de TI-89 Titanium één van beide alpha-lock types is ingeschakeld, geldt het
volgende:
Om een punt, komma of ander teken te typen dat de eerste functie van een toets is,
moet u de alpha-lock uitschakelen.
Om een teken te typen dat de tweede functie van een toets is, zoals 2[, is het
niet nodig de alpha-lock uit te schakelen. Nadat u het teken heeft ingevoerd, blijft de
alpha-lock ingeschakeld.
De ALPHA-lock voor
hoofdletters
inschakelen.
¤ (statusregel
toont )
Beide types alpha-
lock uitschakelen.
j (schakelt
vergrendeling van
hoofdletters en kleine
letters uit)
(schakelt
hoofdlettervergrendeling
uit)
U wilt: Druk op de TI-89
Titanium op:
Druk op de Voyage™ 200
op:
Text Edi to r 718
Tekens verwijderen
Tekens verwijderenTekens verwijderen
Tekens verwijderen
Opmerking: als er geen tekens rechts van de cursor staan, wist u met M de hele
alinea.
Verwijderen: Druk op:
Het teken links van de cursor
0 of ƒ 7
Het teken rechts van de cursor
¥ 8 (hetzelfde als
¥0)
Alle tekens rechts van de cursor tot aan het
einde van de alinea
M
Alle tekens in de alinea (ongeacht de
positie van de cursor in die alinea)
M M
Text Edi to r 719
Tekst markeren
Tekst markerenTekst markeren
Tekst markeren
Opmerking: als u de markering wilt weghalen zonder te vervangen of te verwijderen, dan
verplaatst u de cursor.
Gemarkeerde tekst vervangen of verwijderen
Gemarkeerde tekst vervangen of verwijderenGemarkeerde tekst vervangen of verwijderen
Gemarkeerde tekst vervangen of verwijderen
Doel Handeling
Tekst markeren Verplaats de cursor naar het begin of einde van de tekst.
Houd
¤ ingedrukt en druk op:
A of B als u respectievelijk tekens links of rechts van
de cursor wilt markeren.
D of C als u respectievelijk alle tekens tot aan de
positie van de cursor op de volgende of voorafgaande
regel wilt markeren.
Doel Handeling
Gemarkeerde tekst vervangen Typ de nieuwe tekst.
Gemarkeerde tekst
verwijderen
Druk op
0.
Text Edi to r 720
Tekst knippen, kopiëren en plakken
Tekst knippen, kopiëren en plakkenTekst knippen, kopiëren en plakken
Tekst knippen, kopiëren en plakken
Door te knippen of te kopiëren plaatst u gemarkeerde tekst op het klembord van de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200. Als u knipt verwijdert u de tekst van de actuele lokatie
(dit gebruikt u om tekst te verplaatsen) en als u kopieert blijft de tekst staan.
1. Markeer de tekst die u wilt verplaatsen of kopiëren.
Opmerking: u kunt op:
5, ¹ 6, ¹ 7
X, ¹ C, ¹ V
drukken om te knippen, kopiëren en plakken zonder dat u het werkbalkmenu ƒ
hoeft te gebruiken.
4. Verplaats de tekstcursor naar de lokatie waar u de tekst wilt invoegen.
5. Druk op ƒ en kies vervolgens
6:Paste.
U kunt deze algemene procedure gebruiken om tekst te knippen, te kopiëren en te
plakken:
Binnen dezelfde tekstsessie.
2. Druk op ƒ.
3. Kies de gewenste menu-optie.
Als u de tekst wilt verplaatsen, kiest u
4:Cut.
— of —
Als u de tekst wilt kopiëren, kiest u
5:Copy.
Text Edi to r 721
Van de ene tekstsessie naar de andere. Nadat u tekst in een sessie hebt geknipt of
gekopieerd, opent u de andere sessie en plakt u vervolgens de tekst.
Van een tekstsessie naar een andere toepassing. U kunt de tekst bijvoorbeeld op de
invoerregel van het basisscherm plakken.
Tekst zoeken
Tekst zoekenTekst zoeken
Tekst zoeken
In de Text Editor gaat u als volgt te werk.
1. Plaats de tekstcursor op een willekeurige lokatie vóór de tekst die u wilt zoeken.
Zoekacties beginnen altijd op de actuele cursorpositie.
2. Druk op .
3. Typ de tekst die u wilt zoeken.
Bij het zoeken wordt geen onderscheid
gemaakt tussen hoofd- en kleine letters.
Zo leveren TEKST, tekst en Tekst dus
hetzelfde resultaat op.
Opmerking: in het dialoogvenster FIND
wordt de vorige zoektekst weergegeven.
U kunt deze overschrijven of bewerken.
4. Druk twee maal op ¸.
Text Edi to r 722
Een teken invoegen of overschrijven
Een teken invoegen of overschrijvenEen teken invoegen of overschrijven
Een teken invoegen of overschrijven
Standaard staat de TI-89 / Voyage™ 200 in de invoegmodus. Als u tussen de invoeg- en
overschrijfmodus wilt omschakelen, drukt u op 2 /.
Opmerking: kijk naar de vorm van de cursor om na te gaan of deze in invoeg- dan wel
overschrijfmodus staat.
Als de zoektekst: Wordt de cursor:
Gevonden is Naar het begin van de zoektekst
verplaatst.
Niet gevonden is Niet verplaatst.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200
staat in
Het volgende teken dat u typt:
Wordt op de positie van de cursor
ingevoegd.
Vervangt het gemarkeerde teken.
Smalle cursor
tussen tekens
De cursor markeert
een teken
Text Edi to r 723
De Text Editor wissen
De Text Editor wissenDe Text Editor wissen
De Text Editor wissen
Als u alle bestaande alinea’s wilt wissen en een leeg tekstscherm wilt weergeven, drukt
u op ƒ en kiest u vervolgens
8:Clear Editor.
Speciale tekens invoeren
Speciale tekens invoeren Speciale tekens invoeren
Speciale tekens invoeren
U kunt het menu CHAR gebruiken om speciale tekens uit een lijst te selecteren. U kunt
bepaalde, veelgebruikte speciale tekens ook typen vanaf het toetsenbord. Als u wilt
weten welke speciale tekens beschikbaar zijn via het toetsenbord, kunt u een schema
oproepen waarop de tekens en hun corresponderende toetsen worden weergegeven.
Het menu CHAR gebruiken om tekens in te voeren
Het menu CHAR gebruiken om tekens in te voerenHet menu CHAR gebruiken om tekens in te voeren
Het menu CHAR gebruiken om tekens in te voeren
1. Druk op 2 G.
2. Kies de gewenste categorie.
Er wordt een menu weergegeven met
de tekens in die categorie.
3. Kies een teken. U zult mogelijk door
het menu moeten bladeren.
Opmerking: Voor tekens met accenten,
selecteert u International. Veel
gebruikte internationale tekens zijn
ook beschikbaar via het standaard
door de gebruiker gedefinieerde menu
(2F).
$ geeft aan dat
u kunt bladeren
Text Edi to r 724
Het toetsenbordschema weergeven
Het toetsenbordschema weergevenHet toetsenbordschema weergeven
Het toetsenbordschema weergeven
Het toetsenbordschema toont verschillende sneltoetsen waarmee u vanaf het
toetsenbord bepaalde speciale tekens en Griekse letters kunt invoeren. Het toont ook
sneltoetsen voor andere functies van de rekenmachine.
Het toetsenbord geeft niet alle beschikbare sneltoetsen weer. Zie de binnenzijde van de
voorkaft en de achterkaft van deze handleiding voor een volledige lijst van de
sneltoetsen
Om toegang te krijgen tot de sneltoetsen, drukt u eerst op de 2 toets. Sommige
speciale tekens zijn gemarkeerd op het toetsenbord, maar de meeste niet..
Op de TI-89 Titanium: Op de Voyage™ 200:
Druk op
¥ ^ om het
toetsenbordschema weer te geven.
Druk op
N om het schema te
verlaten.
TI-89 toetsenbordschema
Druk op
¥” om het
toetsenbordschema weer te geven.
Druk op
N om het schema te
verlaten.
Voyage™ 200 toetsenbordschema
Text Edi to r 725
Om toegang te krijgen tot de
sneltoetsen van de TI-89 drukt u
eerst op de toets ¥.
Om toegang te krijgen tot de
sneltoetsen van de Voyage™ 200
drukt u eerst op de toets 2.
Sommige speciale tekens zijn op het
toetsenbord aangegeven, maar de
meeste niet.
Op de TI-89 Titanium: Op de Voyage™ 200:
Text Edi to r 726
De functies die toegankelijk zijn via het toetsenbordschema worden op de volgende
pagina besproken.
TI-89 toetsenbordschema sneltoetsen: Voyage™ 200 toetsenbordschema
sneltoetsen:
GREEK (
¥c) — Geeft toegang tot de set
Griekse tekens (verderop beschreven).
SYSDATA (
¥b) — kopieert de actuele
grafiekcoördinaten naar de
systeemvariabele sysdata.
FMT (¥ Í) — geeft het dialoogvenster
FORMATS weer.
KBDPRGM1 – 9 (
¥ 1 tot ¥ 9) — indien u
door de gebruiker gedefinieerde
programma’s of programma’s in
assembleertaal heeft met de namen
kbdprgm1() tot kbdprgm9(), voert u met
deze sneltoetsen het bijbehorende
programma uit.
OFF (
¥:) — Gelijk aan 2: met
uitzondering van het volgende:
U kunt ¥: gebruiken wanneer een
foutmelding wordt weergegeven.
Wanneer u de TI-89 Titanium opnieuw
inschakelt, bevindt hij zich in exact
dezelfde toestand als toen u hem
achterliet.
HOMEDATA (¥·) — kopieert de actuele
grafiekcoördinaten naar het history gebied
van het basisscherm.
GREEK (2 G) — Geeft toegang tot de set
Griekse tekens (verderop beschreven).
CAPS (
)— Schakelt
hoofdlettervergrendeling aan en uit.
Accenttekens — (é, ü, ô, à, ç en ~) worden
toegevoegd aan de volgende letter waarop u
drukt (verderop beschreven).
Text Edi to r 727
Speciale symbolen typen via het toetsenbord
Speciale symbolen typen via het toetsenbordSpeciale symbolen typen via het toetsenbord
Speciale symbolen typen via het toetsenbord
Opmerking: om u te helpen de gewenste toetsen te vinden, worden in deze schema's
alleen de speciale symbolen weergegeven.
Op de TI-89 Titanium: Op de Voyage™ 200:
Druk op
¥ vervolgens op de toets voor
het symbool.
Bijvoorbeeld:
¥p (maalteken) geeft &.
Druk op
2 en vervolgens op de toets
voor het symbool.
Bijvoorbeeld:
2 H geeft &.
Voor deze speciale symbolen maakt het
niet uit of alpha-lock is in- of uitgeschakeld.
Voor deze speciale symbolen maakt het
niet uit of caps-lock is in- of uitgeschakeld.
Text Edi to r 728
Accenttekens typen via het toetsenbord van de
Accenttekens typen via het toetsenbord van de Accenttekens typen via het toetsenbord van de
Accenttekens typen via het toetsenbord van de Voyage 200
Voyage™ 200Voyage™ 200
Voyage™ 200
2. Druk op de toets voor de letter die u van een accentteken wilt voorzien.
Zowel hoofdletters als kleine letters kunnen van accenttekens worden voorzien.
Een accentteken kan uitsluitend worden toegevoegd aan letters die geldig zijn
voor het betreffende teken.
Bij het indrukken van een toets voor een
accentteken wordt er geen letter met
accent weergegeven. Het accentteken
wordt toegevoegd aan de volgende letter
die u indrukt.
1. Druk op 2 en vervolgens op de
toets voor het accentteken.
Opmerking: om u te helpen de
gewenste toetsen te vinden, geeft
dit schema alleen de speciale
symbolen weer.
Accent teken Geldige letters (kleine letter of
hoofdletter)
Voorbeelden
´ A, E, I, O, U, Y é, É
¨ A, E, I, O, U, y (maar niet Y) ü, Ü
ˆ A, E, I, O, U ô, Ô
` A, E, I, O, U à, À
ç C ç, Ç
~ A, O, N ñ, Ñ
Text Edi to r 729
Griekse letters typen vanaf het toetsenbord
Griekse letters typen vanaf het toetsenbordGriekse letters typen vanaf het toetsenbord
Griekse letters typen vanaf het toetsenbord
Druk op de toetsencombinatie die toegang geeft tot de set met Griekse tekens op uw
rekenmachine. Kies vervolgens het betreffende alpha-teken op het toetsenbord om een
Griekse letter in te voeren.
Opmerking: als u op een toetsenbordcombinatie drukt die geen toegang heeft tot een
Grieks teken, dan krijgt u de normale letter voor die toets. Geen van de rekenmachines
toont een schema van Griekse letters. De hier getoonde schema's dienen alleen ter
referentie.
Op de TI-89 Titanium: Op de Voyage™ 200:
Druk op
¥ c om toegang te krijgen tot
de Griekse tekenset.
Druk op 2 G om toegang te krijgen tot
de Griekse tekenset.
ABCDE
FGH I J
KLMNO
PQRSU
VW
XYZT
ψξ
ζτ
α
β
δ
ε
φ
γ
Γ
λ
µ
π
Π
ρ
σ
Σ
ω
ψ
ξζ
τ
α
β
δ
ε
φγ
Γ
λ
µ
π
Π
ρ
σ
Σ
ω
Q W E R T Y U I O P
A S D F G H J K L
Z X C V B N M
q
ψ
ξζ
τ
α
β
δ
ε
φγ
Γ
λ
µ
π
Π
ρ
σ
Σ
ω
Q W E R T Y U I O P
A S D F G H J K L
Z X C V B N M
q
Text Edi to r 730
Verschillende toetsen geven u toegang tot Griekse kleine letters en hoofdletters.
Bijvoorbeeld:
Welke toetsen u precies moet indrukken, hangt af van het feit of de alpha-lock wel of niet
actief is. Bijvoorbeeld:
Op de TI-89 Titanium: Op de Voyage™ 200:
Druk op
¥c om toegang te krijgen tot
de Griekse tekenset.
Druk op
¥cj + letter om toegang
te krijgen tot Griekse kleine letters.
Voorbeeld:
¥cj [W] geeft ω
Druk op ¥c¤+ letter om toegang te
krijgen tot Griekse hoofdletters.
Voorbeeld:
¥c¤[W] geeft
Druk op 2 G om toegang te krijgen tot
de Griekse tekenset.
Druk op
2 G + letter om toegang te
krijgen tot Griekse kleine letters.
Voorbeeld:
2 GW geeft ω
Druk op 2 G ¤ + letter om toegang
te krijgen tot Griekse hoofdletters.
Voorbeeld: 2 G ¤ W geeft
Als op de TI-89 Titanium: Gebeurt het volgende:
Alpha-lock is uitgeschakeld.
¥cX of ¥cj X geeft ξ.
(
j is niet nodig voor X, Y, Z of T.)
¥cj W geeft ω.
¥c¤W geeft .
Alpha-lock voor kleine letters
(2 ) is ingeschakeld.
¥cX geeft ξ.
¥cW geeft ω.
¥c¤W geeft .
(
¤ wordt gebruikt voor hoofdletters.)(
Text Edi to r 731
Belangrijk: wanneer u op j drukt op de TI-89 Titanium voor een Griekse letter terwijl
de alpha-lock actief is, zal de alpha-lock hierdoor uitgeschakeld worden.
Voor een lijst met alle speciale tekens
Voor een lijst met alle speciale tekensVoor een lijst met alle speciale tekens
Voor een lijst met alle speciale tekens
Zie de module Technische naslag voor een lijst met alle speciale tekens.
Een opdrachtscript invoeren en uitvoeren
Een opdrachtscript invoeren en uitvoerenEen opdrachtscript invoeren en uitvoeren
Een opdrachtscript invoeren en uitvoeren
Door een opdrachtscript te gebruiken, kunt u de Text Editor gebruiken om een serie
opdrachtregels te typen die op elk gewenst moment vanaf het basisscherm kan worden
uitgevoerd. Zo kunt u interactieve voorbeeldscripts maken waarin u een reeks
opdrachten vastlegt, waarna u deze afzonderlijk kunt uitvoeren.
Een opdrachtmarkering invoegen
Een opdrachtmarkering invoegenEen opdrachtmarkering invoegen
Een opdrachtmarkering invoegen
In de Text Editor:
ALPHA-LOCK voor hoofdletters
(
¤ ) is ingeschakeld.
¥cX geeft ξ.
¥c W geeft .
¥c¤W geeft .
Als op de TI-89 Titanium: Gebeurt het volgende:
Text Edi to r 732
1. Plaats de cursor op de regel voor de opdracht.
U kunt meerdere opdrachten op dezelfde regel typen door de opdrachten met een
dubbele punt van elkaar te scheiden.
Een opdrachtmarkering verwijderen
Een opdrachtmarkering verwijderenEen opdrachtmarkering verwijderen
Een opdrachtmarkering verwijderen
Hiermee wordt alleen de markering “
C” verwijderd en niet de opdrachttekst zelf.
1. Plaats de cursor ergens op de met “
C” gemarkeerde regel.
2. Druk op om het werkbalkmenu
Command weer te geven.
3. Kies
1:Command.
C” wordt aan het begin van de tekstregel
weergegeven (links van de dubbele punt).
Opmerking: hiermee wordt geen nieuwe
regel voor de opdracht ingevoegd, maar
wordt een bestaande regel als
opdrachtregel gemarkeerd.
4. Typ een opdracht zoals u dat op het
basisscherm zou doen.
De regel kan alleen de opdracht bevatten,
zonder aanvullende tekst.
Opmerking: u kunt een regel als een
opdracht markeren zowel voor- als nadat
u de opdracht op die regel typt.
Text Edi to r 733
2. Druk op en kies 4:Clear command.
Een opdracht uitvoeren
Een opdracht uitvoerenEen opdracht uitvoeren
Een opdracht uitvoeren
Als u een opdracht wilt uitvoeren, dient u de regel eerst met een “
C” te markeren. Als u
een regel uitvoert die niet met “
C” gemarkeerd is, dan wordt deze opdracht genegeerd.
1. Plaats de cursor ergens op de opdrachtregel.
2. Druk op .
De opdracht wordt naar de invoerregel van het basisscherm gekopieerd en uitgevoerd.
Tijdens het uitvoeren wordt tijdelijk het basisscherm weergegeven en vervolgens wordt
de Text Editor opnieuw weergegeven.
Na het uitvoeren wordt de cursor naar de volgende regel van het script verplaatst, zodat
u verder kunt gaan met het uitvoeren van een serie opdrachten.
Opmerking: als u het resultaat op het basisscherm wilt bekijken, drukt u op
@ "; " of gebruikt u een gesplitst scherm.
De Text Editor/ het basisscherm splitsen
De Text Editor/ het basisscherm splitsenDe Text Editor/ het basisscherm splitsen
De Text Editor/ het basisscherm splitsen
Op een gesplitst scherm kunt u uw opdrachtscript en het resultaat van een uitgevoerde
opdracht tegelijkertijd weergeven.
Doel: Druk op:
Het scherm splitsen
en kies
1:Script view.
Text Edi to r 734
U kunt ook 3 gebruiken om handmatig een gesplitst scherm in te stellen. Met is
het echter veel gemakkelijker om een gesplitst Text Editor-scherm/basisscherm in te
stellen dan met 3.
De actieve toepassing wordt met een dikke rand aangegeven. (Standaard is de Text
Editor de actieve toepassing.)
Als u heen en weer wilt schakelen tussen de Text Editor en het basisscherm, drukt u
op 2a (tweede functie van O).
Een script maken van invoergegevens op het basisscherm
Een script maken van invoergegevens op het basisschermEen script maken van invoergegevens op het basisscherm
Een script maken van invoergegevens op het basisscherm
Op het basisscherm kunt u alle invoergegevens uit het History Area in een
tekstvariabele opslaan. De gegevens worden automatisch als een script opgeslagen
zodat u de tekstvariabele in de Text Editor kunt openen en de gegevens als opdrachten
kunt uitvoeren.
Zie voor meer informatie “De basisscherminvoer als een Text Editor-script opslaan” in
het basisscherm van de rekenmachine.
Naar een volledig
Text Editor-scherm
terugkeren
en kies
2:Clear split.
Doel: Druk op:
Text Edi to r 735
Voorbeeld
VoorbeeldVoorbeeld
Voorbeeld
1. Typ uw script. Druk op en kies
1:Command om de opdrachtregels te
markeren.
2. Druk op en kies
1:Script view.
3. Verplaats de cursor naar de eerste
opdrachtregel. Druk vervolgens op om
de opdracht uit te voeren.
Opmerking: het uitvoeren van sommige
opdrachten duurt lang. Wacht tot de
aanduiding
Busy verdwijnt voordat u
opnieuw op drukt.
4. Blijf gebruiken om elke opdracht uit te
voeren, maar stop vlak voordat de
opdracht Graph wordt uitgevoerd.
5. Voer de opdracht Graph uit.
Opmerking: in dit voorbeeld geeft de
opdracht Graph het scherm Graph weer
in plaats van het basisscherm.
6. Druk op en kies
2:Clear split om terug
te keren naar een volledig Text Editor-
scherm.
Numeric Solver 736
Numeric Solver
Numeric SolverNumeric Solver
Numeric Solver
De Solver weergeven en een vergelijking invoeren
De Solver weergeven en een vergelijking invoerenDe Solver weergeven en een vergelijking invoeren
De Solver weergeven en een vergelijking invoeren
Nadat u de Numeric Solver heeft weergegeven, begint u met het invoeren van de
vergelijking die u wilt oplossen.
De Numeric Solver weergeven
De Numeric Solver weergevenDe Numeric Solver weergeven
De Numeric Solver weergeven
Een vergelijking invoere
Een vergelijking invoereEen vergelijking invoere
Een vergelijking invoere
Om de Numeric Solver weer te geven, drukt u
op O.
Het scherm Numeric Solver toont de laatst
ingevoerde vergelijking, als die er is.
Op de regel
eqn: typt u uw vergelijking.
U kunt: Bijvoorbeeld:
Een vergelijking direct typen.
a=(m2
Nm1)/(m2+m1)g
a+b=c+sin(d)
Numeric Solver 737
Verwijzen naar een functie of
vergelijking die elders
gedefinieerd is.
Opmerking:
Gebruik geen
systeemfunctienamen (zoals
y1(x) of r1(q)) voor
eenvoudige variabelen (
y1 of
r1).
Wees voorzichtig met
impliciete vermenigvuldiging.
Bijvoorbeeld:
a(m2+m1)
wordt behandeld als een
functiereferentie, niet als
a(m2+m1).
Neem aan dat u y1(x) definieerde in:
De Y= Editor:
als
y1(x)=1.25xcos(x)
– of –
Het basisscherm: als
Define y1(x)=1.25xcos(x)
In de Numeric Solver, voert u dan in:
y1(x)=0 of y1(t)=0, etc.
Een uitdrukking typen zonder
een = teken.
Opmerking: wanneer u de
variabelen definieert, kunt u exp
definiëren of er naar oplossen.
e+f
Nln(g)
Nadat u op
¸ heeft gedrukt, wordt
de vergelijking gelijk gesteld aan een
systeemvariabele die exp heet, en
ingevoerd als:
exp=e+fNln(g)
Een eerder ingevoerde
vergelijking opvragen of een
opgeslagen vergelijking openen.
Opmerking: nadat u op
¸
heeft gedrukt, wordt de actuele
vergelijking automatisch
opgeslagen onder de
systeemvariabele eqn.
Zie de betreffende paragraaf, verderop in
deze module.
U kunt: Bijvoorbeeld:
Het argument hoeft
niet overeen te
komen met het
argument dat gebruikt
werd om de functie of
vergelijking te
definiëren.
Numeric Solver 738
Eerder ingevoerde vergelijkingen opvragen
Eerder ingevoerde vergelijkingen opvragenEerder ingevoerde vergelijkingen opvragen
Eerder ingevoerde vergelijkingen opvragen
De meest recent ingevoerde vergelijkingen (maximaal 11 in de standaardinstelling)
worden bewaard in het geheugen. Om één van deze vergelijkingen op te vragen, gaat u
als volgt te werk:
3. Druk op ¸.
1. In het scherm Numeric Solver, drukt u op
.
Een dialoogvenster toont de meest recent
ingevoerde vergelijking.
2. Selecteer een vergelijking.
Om de weergegeven vergelijking te
selecteren, drukt u op ¸.
Om een andere vergelijking te
selecteren, drukt u op B om een
overzicht weer te geven. Vervolgens
selecteert u de gewenste vergelijking.
Opmerking: u kunt specificeren hoeveel
vergelijkingen er in het geheugen moeten
worden bewaard. In de Numeric Solver
drukt u op , en kiest u
9:Format (of
gebruikt u voor de @8Í en voor de
H8
F). Vervolgens kiest u een getal
tussen 1 en 11.
Er worden alleen
unieke vergelijkingen
opgesomd. Als u
dezelfde vergelijking 5
keer invoert, verschijnt
hij slechts één keer in
het overzicht.
Numeric Solver 739
Vergelijkingen opslaan voor later gebruik
Vergelijkingen opslaan voor later gebruikVergelijkingen opslaan voor later gebruik
Vergelijkingen opslaan voor later gebruik
Aangezien het aantal vergelijkingen dat u met
Eqns kunt opvragen beperkt is, is het
mogelijk dat een bepaalde vergelijking niet voor onbepaalde tijd in het geheugen blijft.
Opmerking: een vergelijkingsvariabele heeft een EXPR gegevenstype, zoals getoond
op de schermen MEMORY en VAR-LINK.
Een opgeslagen vergelijking openen
Een opgeslagen vergelijking openenEen opgeslagen vergelijking openen
Een opgeslagen vergelijking openen
Om de actuele vergelijking voor later gebruik
op te slaan, slaat u hem op in een variabele.
1. In het scherm Numeric Solver drukt u op
, en selecteert u
2:Save Copy As.
2. Specificeer een map en een
variabelenaam voor de vergelijking.
3. Druk twee maal op ¸.
Om een eerder opgeslagen
vergelijkingsvariabele te openen, gaat u als
volgt te werk:
1. In het scherm Numeric Solver drukt u op
, en selecteert u
1:Open.
Numeric Solver 740
De bekende variabelen definiëren
De bekende variabelen definiërenDe bekende variabelen definiëren
De bekende variabelen definiëren
Nadat u een vergelijking heeft getypt in de Numeric Solver, voert u voor alle variabelen
de betreffende waarden in behalve voor de onbekende variabele.
2. Selecteer de betreffende map en
vergelijkingsvariabele.
3. Druk op ¸.
De variabele eqn
bevat de actuele
vergelijking; hij
verschijnt altijd op
alfabetischet volgorde
in de lijst.
Numeric Solver 741
De lijst met variabelen definiëren
De lijst met variabelen definiërenDe lijst met variabelen definiëren
De lijst met variabelen definiëren
Voer een getal of uitdrukking in voor alle variabelen, behalve voor degene waarvoor u
een oplossing wilt zoeken.
Nadat u de vergelijking heeft getypt op de
regel
eqn: drukt u op ¸ of D.
Op het scherm verschijnt een overzicht van
variabelen in de volgorde waarin ze in de
vergelijking voorkomen. Indien een variabele
reeds gedefinieerd is, wordt zijn waarde
getoond. U kunt deze variabelewaarden
bewerken.
Opmerking: indien een bestaande variabele
geblokkeerd of in het archief opgeslagen is,
kunt u de waarde hiervan niet bewerken.
De oplossing moet
binnen de
gespecificeerde
grenzen liggen. Deze
grenzen kunt u
bewerken.
Numeric Solver 742
Opmerkingen en veel voorkomende fouten
Opmerkingen en veel voorkomende foutenOpmerkingen en veel voorkomende fouten
Opmerkingen en veel voorkomende fouten
Indien u een variabele definieert:
- in termen van een andere variabele in
de vergelijking, dan moet die
variabele eerst worden gedefinieerd.
- in termen van een andere variabele
die geen deel uitmaakt van de
vergelijking, dan moet die variabele
reeds een waarde hebben; hij kan
niet ongedefinieerd zijn.
- als een uitdrukking, wordt deze
uitgewerkt wanneer u de cursor naar
een andere regel verplaatst. De
uitdrukking moet een reëel getal
opleveren.
Indien de vergelijking een variabele bevat
die reeds gedefinieerd is in termen van
andere variabelen, worden deze andere
variabelen in de lijst getoond.
Opmerking: wanneer u een waarde
toekent aan een variabele in de Numeric
Solver, wordt die variabele globaal
gedefinieerd. Hij blijft, ook nadat u de
Solver heeft verlaten, bestaan.
Aangezien a
gedefinieerd is in
termen van g, moet u
g vóór a definiëren.
Wanneer u de cursor
naar een andere regel
verplaatst, wordt g/3
uitgewerkt.
Indien variable a
eerder werd
gedefinieerd als
b+c
!a, worden b en c
in de lijst getoond in
plaats van a.
Numeric Solver 743
Indien u verwijst naar een eerder
gedefinieerde functie, worden alle
variabelen, die als argumenten bij het
oproepen van de functie worden gebruikt
in de lijst getoond en niet de variabelen
die gebruikt zijn om de functie
te definiëren.
Indien de vergelijking een
systeemvariabele bevat (
xmin, xmax,
etc.), wordt die variabele niet opgesomd.
De Solver gebruikt de bestaande waarde
van de systeemvariabele
Opmerking: u kunt niet oplossen naar
een systeemvariabele anders dan exp.
Indien de vergelijking een
systeemvariabele bevat, kunt u geen
gebruik maken van om te plotten.
Alhoewel u een systeemvariabele in de
vergelijking kunt gebruiken, treedt een
fout op wanneer u gebruikt om de
oplossing te plotten.
Indien f(a,b) eerder
werd gedefinieerd als
(a^2+b^2) en uw
vergelijking f(x,y)
bevat, dan worden x
en y in de lijst
In het standaard
weergavevenster,
xmax=10.
Numeric Solver 744
De vergelijking bewerken
De vergelijking bewerkenDe vergelijking bewerken
De vergelijking bewerken
In de Numeric Solver drukt u op C tot de cursor op de vergelijking staat. Het scherm
verandert automatisch en toont nu alleen de regel
eqn:. Voer uw wijzigingen in en druk
op ¸ of D om terug te keren naar de lijst met variabelen.
Als u de fout ziet uit het voorbeeld
hiernaast, moet u de ingevoerde
variabelewaarde wissen. Vervolgens
bewerkt u de vergelijking zó dat een
andere variabele gebruikt wordt.
Opmerking: deze fout treedt op wanneer
u een gereserveerde naam onjuist
gebruikt of naar een niet gedefinieerde
systeemfunctie verwijst als een
eenvoudige variabele zonder haakjes.
Bijvoorbeeld, y1(x) is
niet gedefinieerd en
u gebruikt y1.
Numeric Solver 745
Een beginschatting en/of grenzen specificeren (facultatief)
Een beginschatting en/of grenzen specificeren (facultatief)Een beginschatting en/of grenzen specificeren (facultatief)
Een beginschatting en/of grenzen specificeren (facultatief)
Om een oplossing sneller te vinden of om een bepaalde oplossing te vinden (indien er
meerdere oplossingen bestaan), heeft u de beschikking over de volgende opties:
Voor de grenzen kunt u ook variabelen of uitdrukkingen invoeren die bij uitwerking
passende waarden (
bound={lower,upper}) opleveren of een geldige lijstvariabele die een
lijst van twee elementen bevat (
bound=list). De grenzen moeten twee elementen met
drijvende komma zijn, waarvan het eerste kleiner dan of gelijk is aan het tweede.
Opmerking: zie voor het grafisch selecteren van een beginschatting.
Oplossen naar de onbekende variabele
Oplossen naar de onbekende variabeleOplossen naar de onbekende variabele
Oplossen naar de onbekende variabele
Nadat u een vergelijking heeft getypt in de Numeric Solver en waarden heeft ingevoerd
voor de bekende variabelen, bent u klaar om de vergelijking op te lossen naar de
onbekende variabele.
Voer een beginschatting in voor de
onbekende variabele. De schatting moet
binnen de gespecificeerde grenzen
liggen.
Voer een boven- en ondergrens in die
dicht bij de oplossing in de buurt liggen.
Beginschatting moet
binnen de grenzen
liggen.
Numeric Solver 746
De oplossing zoeken
De oplossing zoekenDe oplossing zoeken
De oplossing zoeken
Opmerking: om een berekening te stoppen (af te breken), drukt u op ´. De onbekende
variabele toont de waarde die getest werd op het moment dat de berekening werd
onderbroken.
Gebruik makend van de oplossing en uw ingevoerde waarden, worden het linker- en
rechterlid van de vergelijking afzonderlijk uitgewerkt.
leftNrt toont het verschil; dit is een
aanwijzing voor de nauwkeurigheid van de oplossing. Hoe kleiner de waarde, hoe
nauwkeuriger de oplossing. Indien de oplossing exact is, geldt
leftNrt=0.
Nadat alle bekende variabelen gedefinieerd
zijn:
1. Verplaats de cursor naar de onbekende
variabele.
2. Druk op
Solve.
3. Een é markeert de oplossing en
leftNrt.
De é verdwijnt wanneer u een waarde
bewerkt, de cursor naar de vergelijking
verplaatst, of de Solver verlaat.
Als u: Doet u dit:
Een oplossing voor
andere waarden wilt
vinden
Bewerk de vergelijking of de variabelewaarden.
Plaats de cursor bij
de variabele
waarnaar u wilt
oplossen.
Numeric Solver 747
Opmerking: er wordt een iteratief proces gebruikt om een vergelijking op te lossen.
Indien het iteratieve proces niet tot een oplossing kan komen, treedt deze fout op.
De oplossing plotten
De oplossing plottenDe oplossing plotten
De oplossing plotten
U kunt de oplossingen van een vergelijking plotten op elk willekeurig moment nadat u de
bekende variabelen gedefinieerd heeft, zowel voordat als nadat u de vergelijking naar de
onbekende variabele heeft opgelost. Door de oplossingen te plotten kunt u zien hoeveel
oplossingen er bestaan en kunt u de cursor gebruiken om een nauwkeurige
beginschatting en grenzen te selecteren.
Een andere oplossing wilt
vinden voor een
vergelijking met
meerdere oplossingen
Voer een beginschatting en/of een nieuw paar
grenzen in, die zich in de buurt van die andere
oplossing bevinden.
De volgende melding
ziet:
Druk op
N. De onbekende variabele toont de
waarde die werd getest op het moment dat de
fout optrad.
Het is mogelijk dat de leftNrt waarde zo klein
is, dat u het resultaat kunt accepteren.
Voer andere grenzen in als dit niet zo is.
Als u: Doet u dit:
Numeric Solver 748
De grafiek weergeven
De grafiek weergevenDe grafiek weergeven
De grafiek weergeven
U kunt de grafiek onderzoeken door de vrij beweegbare cursor te gebruiken, te volgen,
te zoomen etc., zoals beschreven in
Grafieken van functies.
In de Numeric Solver laat u de cursor op de
onbekende variabele staan. Druk op en
selecteer:
1:Graph View
– of –
3:ZoomStd
– of –
4:ZoomFit
De grafiek wordt op een gesplitst scherm
getoond waarbij:
De onbekende variabele op de x-as wordt
geplot.
leftNrt op de y-as wordt geplot.
Oplossingen voor de vergelijking bestaan bij
leftNrt=0, waar de grafiek de x-as snijdt.
Opmerking: Zie voor meer informatie Gesplitste
schermen
.
Graph view gebruikt
de actuele waarden
van de
venstervariabelen.
Zie voor informatie
over ZoomStd en
ZoomFit Grafieken van
uncties.
De actuele grafische
formaatinstellingen
worden gebruikt.
Numeric Solver 749
Invloed van de grafiek op verschillende instellingen
Invloed van de grafiek op verschillende instellingenInvloed van de grafiek op verschillende instellingen
Invloed van de grafiek op verschillende instellingen
Wanneer u de Numeric Solver gebruikt om een grafiek weer te geven:
Worden de volgende modi automatisch als volgt ingesteld:
Opmerking: indien u eerder andere modusinstellingen gebruikte, dient u deze
instellingen handmatig opnieuw te selecteren.
Worden alle statistische plots gedeselecteerd.
Is het mogelijk dat het scherm Graph nadat u de Numeric Solver heeft verlaten de
oplossing van de vergelijking blijft weergeven, en eventuele geselecteerde Y=
functies negeert. Als dit gebeurt, moet u de Y= Editor weergeven en vervolgens
teruggaan naar het scherm Graph. De grafiek wordt ook opnieuw ingesteld wanneer
u de modus Graph verandert of
ClrGraph gebruikt in het basisscherm( 5) of in een
programma.
Een nieuwe beginschatting selecteren vanuit de grafiek
Een nieuwe beginschatting selecteren vanuit de grafiekEen nieuwe beginschatting selecteren vanuit de grafiek
Een nieuwe beginschatting selecteren vanuit de grafiek
Gebruik de grafische cursor als volgt voor het selecteren van een beginschatting:
Modus Instelling
Graph FUNCTION
Eventuele in de Y= Editor geselecteerde
functies worden niet geplot.
Split Screen LEFT-RIGHT
Number of Graphs 1
Numeric Solver 750
1. Verplaats de cursor (vrij beweegbare cursor of volgcursor) naar het punt dat u wilt
gebruiken als de nieuwe schatting.
Terugkeren naar volledig scherm
Terugkeren naar volledig schermTerugkeren naar volledig scherm
Terugkeren naar volledig scherm
In het gesplitste scherm gaat u als volgt te werk:
Gebruik 2a om het scherm van de solver te activeren, druk op , en selecteer
vervolgens
2:Clear Graph View om de Numeric Solver weer te geven op het volledige
scherm.
– of –
Druk twee maal op 2K om het basisscherm weer te geven.
2. Gebruik 2aom het scherm
Numeric Solver te activeren.
3. Verzeker u ervan dat de cursor op de
onbekende variabele staat en druk
op .
Opmerking: de cursorcoördinaat xc is
de waarde van de onbekende
variabele, en yc is de waarde van
leftNrt.
4. Druk op om de vergelijking
opnieuw op te lossen.
stelt de xc-waarde
van de cursor in als
beginschatting en de
yc-waarde als left
Nrt.
De xmin- en xmax-
waarden van de grafiek
worden gebruikt als de
grenzen.
Numeric Solver 751
Variabelen wissen voordat u de Numeric Solver verlaat
Variabelen wissen voordat u de Numeric Solver verlaatVariabelen wissen voordat u de Numeric Solver verlaat
Variabelen wissen voordat u de Numeric Solver verlaat
Wanneer u een vergelijking oplost, blijven de variabelen hiervan ook na het verlaten van
de Numeric Solver bestaan. Als de vergelijking variabelen bevat die bestaan uit één
teken, kunnen de waarden hiervan latere symbolische berekeningen beïnvloeden.
Alvorens de Numeric Solver te verlaten kunt u het volgende doen:
1. Druk op:
@2ˆ
om alle variabelen die bestaan uit één teken in de actuele map te wissen.
2. Druk op ¸ om de handeling te bevestigen.
3. Het scherm keert terug naar de regel
eqn: van de solver.
Opmerking: iedere keer dat u een variabele van één teken wilt wissen die in de Solver
wordt vermeld, gebruikt u :@2ˆ; .
Talstelsels 752
Talstelsels
TalstelselsTalstelsels
Talstelsels
Talstelsels invoeren en converteren
Talstelsels invoeren en converterenTalstelsels invoeren en converteren
Talstelsels invoeren en converteren
Ongeacht de ingestelde modus Base, moet u altijd het passende voorvoegsel gebruiken
wanneer u een binair of hexadecimaal getal invoert.
Een binair of hexadecimaal getal invoeren
Een binair of hexadecimaal getal invoerenEen binair of hexadecimaal getal invoeren
Een binair of hexadecimaal getal invoeren
Om een binair getal in te voeren, gebruikt u de vorm:
Om een hexadecimaal getal in te voeren, gebruikt u de vorm:
Opmerking: u kunt de b of h in het voorvoegsel, evenals de hex tekens A – F, in kleine
letters of hoofdletters typen.
0b binairGetal (bijvoorbeeld: 0b11100110)
Binair getal met maximaal 32 cijfers
Nul, niet de letter O, en de letter b
0h
hexadecimaalGetal (bijvoorbeeld: 0h89F2C)
Nul, niet de letter O, en de letter h
Hexadecimaal getal met maximaal 8 cijfers
Talstelsels 753
Als u een getal invoert zonder het voorvoegsel 0b of 0h, bijvoorbeeld 11, wordt dit altijd
behandeld als een decimaal getal. Als u het voorvoegsel
0h weglaat bij een
hexadecimaal getal dat
A–F bevat, wordt de invoer geheel of gedeeltelijk behandeld als
een variabele.
Converteren tussen talstelsels
Converteren tussen talstelselsConverteren tussen talstelsels
Converteren tussen talstelsels
Gebruik de 4 conversie-operator.
geheelgetalUitdrukking 4 Bin
geheelgetalUitdrukking
4 Dec
geheelgetalUitdrukking
4 Hex
Voor
4 drukt u op 2 4. U kunt ook
talstelselconversies kiezen uit het
menu
MATH/Base.
Bijvoorbeeld, om 256 te converteren van
decimaal naar binair:
256 4 Bin
Opmerking: als uw invoer geen geheel
getal is, wordt een Domain error
weergegeven.
Om 101110 van binair naar hexadecimaal
te converteren:
0b101110 4 Hex
Voor een binaire of
hexadecimale invoer
moet u het voorvoegsel
0b of 0h gebruiken.
Resultaten gebruiken de
voorvoegsels 0b of 0h
Talstelsels 754
Alternatieve conversiemethoden
Alternatieve conversiemethodenAlternatieve conversiemethoden
Alternatieve conversiemethoden
Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin
Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin
Wiskundige bewerkingen uitvoeren met Hex of Bin
getallen
getallengetallen
getallen
Voor alle bewerkingen met gehele getallen kunt u een hexadecimaal of binair getal
invoeren. De resultaten worden weergegeven overeenkomstig de ingestelde modus
Base. De resultaten zijn echter gebonden aan bepaalde beperkingen voor wat betreft de
omvang wanneer Base = HEX of BIN.
In plaats van 4 te gebruiken, kunt u ook
het volgende doen:
1. Gebruik 3 om de modus
Base in
te stellen op het stelsel waarnaar u
wilt converteren.
2. Typ in het basisscherm het getal dat
u wilt converteren (met het correcte
voorvoegsel) en druk op ¸.
Indien modus Base = BIN:
Indien modus Base = HEX:
Talstelsels 755
De modus Base instellen voor weergegeven resultaten
De modus Base instellen voor weergegeven resultatenDe modus Base instellen voor weergegeven resultaten
De modus Base instellen voor weergegeven resultaten
1. Druk op 3 om
pagina 2 van het
scherm
MODE weer te geven.
2. Ga naar de modus
Base, druk op B,
en selecteer de betreffende instelling.
3. Druk op ¸ om het scherm
MODE
te sluiten.
De modus
Base bepaalt alleen de
weergegeven vorm van resultaten
bestaande uit gehele getallen.
Opmerking: de modus Base beïnvloedt
alleen de output. U moet altijd het
voorvoegsel
0h of 0b gebruiken om een
hexadecimaal of binair getal in te voeren.
Resultaten in de vorm van breuken en met
een drijvende komma worden altijd in
decimale vorm getoond.
Indien modus Base = HEX:
Het voorvoegsel 0h in het
resultaat identificeert het
talstelsel.
Talstelsels 756
Delen wanneer Base = HEX of BIN
Delen wanneer Base = HEX of BINDelen wanneer Base = HEX of BIN
Delen wanneer Base = HEX of BIN
Omvangs-beperkingen wanneer Base = HEX of BIN
Omvangs-beperkingen wanneer Base = HEX of BINOmvangs-beperkingen wanneer Base = HEX of BIN
Omvangs-beperkingen wanneer Base = HEX of BIN
Wanneer Base=HEX of BIN, wordt een resultaat, dat een geheel getal is, intern
opgeslagen als een positief of negatief 32-bits binair getal, dat het volgende bereik kan
doorlopen (getoond in hexadecimale en decimale vorm):
Als een resultaat te groot is om te worden opgeslagen in een positief of negatief 32-bits
binaire vorm, brengt een symmetrische modulobewerking het resultaat binnen het
bereik. Alle getallen groter dan 0h7FFFFFFF worden beïnvloed. Bijvoorbeeld,
0h80000000 tot 0hFFFFFFFF worden negatieve getallen.
Wanneer Base=HEX of BIN, wordt het
resultaat van een deling alleen in
hexadecimale of binaire vorm
weergegeven als het resultaat een geheel
getal is.
Om er zeker van te zijn dat deling altijd
een geheel getal oplevert, gebruikt u
intDiv( ) in plaats van e.
Druk op om
het resultaat weer te
geven in de vorm
APPROXIMATE.
Indien Base mode =
0hFFFFFFFF
L1
0h7FFFFFFF
2.147.483.647
0h80000000
‘L2.147.483.648
0h1
1
0h0
0
Talstelsels 757
Bits vergelijken of manipuleren
Bits vergelijken of manipulerenBits vergelijken of manipuleren
Bits vergelijken of manipuleren
Met de volgende operatoren en functies kunt u bits in een binair getal vergelijken of
manipuleren. U kunt een geheel getal invoeren in een willekeurig talstelsel. Uw invoeren
worden automatisch geconverteerd naar een binaire vorm voor de bewerking op de bits,
en de resultaten worden weergegeven overeenkomstig de ingestelde modus Base.
Booleaanse bewerkingen
Booleaanse bewerkingenBooleaanse bewerkingen
Booleaanse bewerkingen
Operator met syntax Omschrijving
not geheelgetal Geeft het één-complement, waarbij elke bit
wordt omgedraaid.
? geheelgetal
Geeft het twee-complement, dit is het één-
complement + 1.
geheelgetal 1 and
geheelgetal 2
In een “bit-voor-bit” and vergelijking is het
resultaat 1 indien beide bits 1 zijn; anders is het
resultaat 0. De getoonde waarde representeert
de bitresultaten.
geheelgetal 1 or
geheelgetal 2
In een “bit-voor-bit” or vergelijking is het
resultaat 1 indien één van de bits 1 is; het
resultaat is alleen 0 indien beide bits 0 zijn. De
getoonde waarde representeert de bitresultaten.
geheelgetal 1 xor
geheelgetal 2
In een “bit-voor-bit” xor-vergelijking is het
resultaat 1 indien één van de bits (maar niet
beide) 1 is; het resultaat is 0 indien beide bits 0
zijn of beide bits 1 zijn. De getoonde waarde
representeert de bitresultaten.
Talstelsels 758
Opmerking: u kunt deze operatoren selecteren in het menu MATH/Base. Voor een
voorbeeld waarin elke operator gebruikt wordt, zie de module Technische naslag van dit
handboek.
Opmerking: indien u een geheel getal invoert dat te groot is om te worden opgeslagen in
een positieve of negatieve 32-bits binaire vorm, brengt een symmetrische
modulobewerking de waarde binnen het bereik.
Het resultaat wordt overeenkomstig de ingestelde modus Base weergegeven.
Veronderstel dat u invoert:
0h7AC36
and 0h3D5F
Intern worden de hexadecimale gehele
getallen geconverteerd in een positief of
negatief 32-bits binair getal.
Vervolgens worden de corresponderende
bits vergeleken.
Indien modus Base = HEX:
Indien modus Base = BIN:
0h7AC36 =
and
0h3D5F
0b00000000000001111010110000110110
and
0b00000000000000000011110101011111
0b00000000000000000010110000010110 = 0h2C16
Nullen aan het begin worden
niet in het resultaat getoond.
Talstelsels 759
Bits roteren en verschuiven
Bits roteren en verschuivenBits roteren en verschuiven
Bits roteren en verschuiven
Functie met syntax Omschrijving
rotate(geheelgetal)
– of –
rotate(geheelgetal,
aantalRotaties)
Indien aantalRotaties:
is weggelaten — de bits roteren één keer
naar rechts (standaardinstelling is
L1).
negatief is — de bits roteren het
gespecificeerde aantal keer naar rechts.
positief is — de bits roteren het
gespecificeerde aantal keer naar links.
In een rotatie naar rechts, roteert de meest
rechtse bit naar de meest linkse bit, het
omgekeerde gebeurt bij een rotatie naar
links.
shift(geheelgetal)
– of –
shift(geheelgetal,
aantalVerschuivingen)
Indien aantalVerschuivingen:
is weggelaten — de bits verschuiven één
keer naar rechts (standaardinstelling is
L1).
negatief is — de bits verschuiven het
gespecificeerde aantal keer naar rechts.
positief is — de bits verschuiven het
gespecificeerde aantal keer naar links.
In een verschuiving naar rechts, komt de
meest rechtse bit te vervallen en wordt 0 of 1
ingevoegd al naar gelang de waarde van de
meest linkse bit. In een verschuiving naar
links komt de meest linkse bit te vervallen en
wordt 0 ingevoegd als de meest rechtse bit.
Talstelsels 760
Het resultaat wordt overeenkomstig de ingestelde modus Base weergegeven.
Opmerking: indien u een geheel getal invoert dat te groot is om te worden opgeslagen in
een positief of negatief 32-bits binaire vorm, brengt een symmetrische modulobewerking
de waarde binnen het bereik.
Veronderstel dat u invoert:
shift(0h7AC36)
Intern wordt het hexadecimale gehele
getal geconverteerd naar een positief of
negatief 32-bits binair getal.
Vervolgens wordt de verschuiving
toegepast op het binaire getal.
Indien modus Base = HEX:
Indien modus Base= BIN:
7AC36 = 0b00000000000001111010110000110110
Voegt 0 in indien de meest
linkse bit 0 is,of 1 indien de
meest linkse bit 1 is.
Vervalt
Elke bit verschuift naar rechts.
b00000000000000111101011000011011 = 0h3D61B
Nullen aan het begin worden
niet getoond in het resultaat.
Talstelsels 761
Geheugen- en variabelenbeheer 762
Geheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheerGeheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheer
Geheugen controleren en resetten
Geheugen controleren en resettenGeheugen controleren en resetten
Geheugen controleren en resetten
Op het scherm MEMORY wordt de geheugenruimte (in bytes) aangegeven die gebruikt
wordt door alle variabelen in elk gegevenstype, ongeacht of de variabelen zijn
opgeslagen in het RAM of in het gegevensarchief van de gebruiker. U kunt dit scherm
ook gebruiken om het geheugen te resetten.
Het scherm MEMORY weergeven
Het scherm MEMORY weergevenHet scherm MEMORY weergeven
Het scherm MEMORY weergeven
Druk op 2 ;. Het onderstaande scherm is van een Voyage™ 200
Graphing Calculator. (De getallen op uw
MEMORY-scherm kunnen verschillen van de
getallen die hieronder weergegeven worden).
Prgm/Asn: Bevat programma’s die voor de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 geschreven zijn, evenals
eventuele programma’s in assembleertaal die u heeft geladen.
History: Grootte van history-paren opgeslagen in het historygebied van het basisscherm.
FlashApp: Grootte van Flash-toepassingen.
RAM free: Vrije ruimte in RAM.
Flash ROM free: Vrije ruimte in Flash ROM.
Geheugen- en variabelenbeheer 763
Opmerking: om de grootte van de afzonderlijke variabelen weer te geven en te bepalen
of zij zich in het gegevensarchief van de gebruiker bevinden, gebruikt u het scherm
VAR-LINK.
Om het scherm te sluiten, drukt u op ¸. Om het geheugen te resetten, volgt u
onderstaande procedure.
Geheugen- en variabelenbeheer 764
Het geheugen resetten
Het geheugen resettenHet geheugen resetten
Het geheugen resetten
Vanaf het scherm
MEMORY:
Belangrijk: om afzonderlijke variabelen te verwijderen (in plaats van alle), gebruikt u
VAR-LINK.
1. Druk op ƒ.
2. Kies de gewenste optie.
Optie Omschrijving
RAM 1:All RAM: een reset van het RAM verwijdert alle
gegevens en programma's uit het RAM.
2:Default: reset alle systeemvariabelen en modi naar
de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. Dit heeft geen
invloed op door de gebruiker gedefinieerde variabelen,
functies of mappen.
Flash ROM 1:Archive: een reset van het archief verwijdert alle
gegevens en programma's uit het Flash ROM.
2:Flash Apps: een reset van Flash Apps verwijdert
alle Flash-toepassingen uit het Flash ROM.
3:Both: een reset van beide verwijdert alle gegevens,
programma's en Flash-toepassingen uit het Flash
ROM.
All Memory Een reset verwijdert alle gegevens, programma's en
Flash-toepassingen uit het RAM en uit het Flash ROM.
Geheugen- en variabelenbeheer 765
3. Als u gevraagd wordt de handeling te bevestigen, drukt u op ¸.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 geeft een melding weer als het resetten voltooid
is.
Opmerking: als u het resetten wilt annuleren drukt u op N in plaats van ¸.
4. Druk op ¸ om de melding te sluiten.
Het scherm VAR-LINK weergeven
Het scherm VAR-LINK weergevenHet scherm VAR-LINK weergeven
Het scherm VAR-LINK weergeven
Op het scherm VAR-LINK worden de variabelen en mappen weergegeven die
momenteel gedefinieerd zijn. Nadat u het scherm hebt weergegeven, kunt u de
variabelen en/of mappen manipuleren.
Het scherm VAR-LINK weergeven
Het scherm VAR-LINK weergevenHet scherm VAR-LINK weergeven
Het scherm VAR-LINK weergeven
Druk op 2 °. Standaard worden op het scherm
VAR-LINK alle door de gebruiker
gedefinieerde variabelen in alle mappen en van alle gegevenstypen weergegeven.
Ê
Mapnamen (in alfabetische volgorde)
Ë Toont geïnstalleerde Flash-toepassingen
Ë
Ì
Ê
Í
Î
Geheugen- en variabelenbeheer 766
Ì Grootte in bytes
Í Gegevenstype
Î Variabelenamen (in alfabetische volgorde)
Om door de lijst te bladeren:
Druk op D of C. (Gebruik 2D of 2C om één pagina tegelijkertijd vooruit of
achteruit te bladeren.)
– of –
Typ een letter. Als er variabelenamen zijn, die met die letter beginnen, wordt de
cursor verplaatst om de eerste van deze variabelenamen te markeren.
Opmerking: typ een letter vaker als u door de namen die met die letter beginnen, wilt
bladeren.
Dit... Geeft het volgende aan...
4
'Ingeklapte' weergave van map (rechts van de naam van de
map).
6
Gedetailleerde weergave van map (rechts van de naam van
de map).
6
U kunt bladeren om meer variabelen en/of mappen te zien
(in de linkeronderhoek van het scherm).
Ÿ Indien geselecteerd met .
Œ
Geblokkeerd
û
Gearchiveerd
Geheugen- en variabelenbeheer 767
Variabeletypen zoals weergegeven op VAR-LINK
Variabeletypen zoals weergegeven op VAR-LINKVariabeletypen zoals weergegeven op VAR-LINK
Variabeletypen zoals weergegeven op VAR-LINK
Typen die hierboven niet weergegeven worden zijn diverse gegevenstypen die gebruikt
worden door softwaretoepassingen.
Type Beschrijving
ASM Assembleertaal-programma
DATA Gegevens
EXPR Uitdrukking (inclusief numerieke waarden)
FUNC Functie
GDB Grafiekdatabase
LIST Lijst
MAT Matrix
PIC Tekening van een grafiek
PRGM Programma
STR Tekenreeks
TEXT Text Editor-sessie
Geheugen- en variabelenbeheer 768
Het scherm VAR-LINK sluiten
Het scherm VAR-LINK sluitenHet scherm VAR-LINK sluiten
Het scherm VAR-LINK sluiten
Als u het scherm
VAR-LINK wilt sluiten en terug wilt keren naar de actuele toepassing,
gebruikt u ¸ of N zoals hieronder wordt beschreven.
Informatie over variabelen op het basisscherm
Informatie over variabelen op het basisscherm Informatie over variabelen op het basisscherm
Informatie over variabelen op het basisscherm
weergeven
weergevenweergeven
weergeven
Vanuit het basisscherm kunt u informatie over variabelen weergeven zonder dat u het
VAR-LINK scherm hoeft te openen.
Om vast te stellen of een variabele met een gegeven naam bestaat in de
systeemtabel, opent u de functie
IsVar() op het hoofdscherm.
Om vast te stellen of een variabele gearchiveerd is gebruikt u de functie
IsArchiv().
IsArchiv (var_naam)
Om vast te stellen of een variabele vergrendeld is gebruikt u de functie
IsLocked().
IsLocked (var_naam)
Toets: Functie:
¸
De gemarkeerde variabele of mapnaam op de cursorpositie
in de actieve toepassing plakken.
N
Terugkeren naar de actieve toepassing zonder de
gemarkeerde naam te plakken.
IsVar is een functie, waarbij u de
variabelenaam tussen de haakjes moet
IsVar (var_naam)
Geheugen- en variabelenbeheer 769
Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK
Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINKVariabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK
Variabelen en mappen manipuleren met VAR-LINK
Op het scherm VAR-LINK kunt u de inhoud van een variabele weergeven. Ook kunt u
één of meer in de lijst opgenomen items selecteren en deze manipuleren door middel
van de bewerkingen die in dit deel worden beschreven.
De inhoud van een variabele weergeven
De inhoud van een variabele weergevenDe inhoud van een variabele weergeven
De inhoud van een variabele weergeven
U kunt alle variabeletypen weergeven behalve
ASM, DATA, of GDB, en variabelen die
gecreëerd zijn door Flash-toepassingen. Stel bijvoorbeeld dat u een
DATA-variabele
moet openen in de
Data/Matrix Editor.
1. Verplaats de cursor op het scherm
VAR-LINK om de variabele te markeren.
3. Als u terug wilt gaan naar het scherm
VAR-LINK, drukt u op een willekeurige toets.
Opmerking: u kunt de inhoud niet vanaf dit scherm bewerken.
2. Druk op:
@2 ˆ
Als u een map markeert, wordt op het
scherm het aantal variabelen in die map
weergegeven.
Geheugen- en variabelenbeheer 770
Items uit de lijst selecteren
Items uit de lijst selecterenItems uit de lijst selecteren
Items uit de lijst selecteren
Voor andere bewerkingen selecteert u één of meer variabelen en/of mappen.
Opmerking: druk op A of B om tussen gedetailleerde en 'samengevouwen' weergave
om te schakelen wanneer u een map heeft gemarkeerd.
Mappen en variabelen
Mappen en variabelenMappen en variabelen
Mappen en variabelen
Mappen bieden u een handige manier om variabelen te beheren door deze in verwante
groepen te organiseren.
Selecteren: Handeling:
Eén variabele of map Verplaats de cursor om het item te markeren en
druk op
.
Een groep variabelen of
mappen
Markeer elk item en druk op . Links van elk
geselecteerd item wordt een
Ÿ weergegeven.
(Als u een map selecteert, worden alle variabelen
in die map geselecteerd.) Gebruik
om een
item te selecteren of te deselecteren.
Alle mappen en alle
variabelen
Druk op
B om de map uit te vouwen en druk
vervolgens op
All en selecteer 1:Select All.
3:Select Current te kiezen wordt de laatste reeks
items die naar uw apparaat is verzonden
gedurende de actuele VAR-LINK sessie
geselecteerd.
4:Expand All of 5:Collapse All te kiezen worden
uw mappen of Flash-toepassingen uitgevouwen
of samengevouwen.
Geheugen- en variabelenbeheer 771
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator heeft één ingebouwde map, met
de naam
MAIN. Alle variabelen worden standaard opgeslagen in de map MAIN, tenzij u
andere mappen maakt en een door de gebruiker gedefinieerde map als de actuele map
aanwijst. Een systeemvariabele of een variabele met een gereserveerde naam kan
echter alleen in de map
MAIN worden opgeslagen.
Door extra mappen te maken kunt u onafhankelijke verzamelingen
gebruikersgedefinieerde variabelen opslaan (inclusief gebruikersgedefinieerde functies).
U kunt bijvoorbeeld afzonderlijke mappen maken voor verschillende TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 -toepassingen (Math, Text Editor, etc.) of klassen. U kunt een
gebruikersgedefinieerde variabele in elke gewenste bestaande map opslaan.
De gebruikersgedefinieerde variabelen in de ene map zijn onafhankelijk van de
variabelen in andere mappen. Daarom kunnen er afzonderlijke verzamelingen
variabelen met dezelfde namen maar met verschillende waarden in mappen worden
opgeslagen.
Voorbeeld van variabelen die alleen in MAIN
kunnen worden opgeslagen
Venstervariabelen
(xmin, xmax, etc.)
Tabelinstellingsvariabelen
(TblStart,
@Tbl, etc.)
Y= Editor-functies
(y1(x), etc.)
Geheugen- en variabelenbeheer 772
U kunt geen map in een andere map maken.
De systeemvariabelen in de map
MAIN zijn altijd rechtstreeks toegankelijk, ongeacht de
actieve map.
Opmerking: gebruikersgedefinieerde variabelen worden in de “actieve map” opgeslagen,
tenzij u anders aangeeft.
MAIN
Systeemvariabelen
Door de gebruiker
gedefinieerd
a=1, b=2, c=3
ALG102
Door de gebruiker
gedefinieerd
b=5, c=100
DAVE
Door de gebruiker
gedefinieerd
a=3, b=1, c=2
MATH
Door de gebruiker
gedefinieerd
a=42, c=6
Naam van de actieve
Variabelen
Geheugen- en variabelenbeheer 773
Een map maken op het scherm VAR-LINK
Een map maken op het scherm VAR-LINKEen map maken op het scherm VAR-LINK
Een map maken op het scherm VAR-LINK
1. Druk op 2 °.
3. Typ een unieke mapnaam in van maximaal 8 tekens en druk twee maal op ¸.
Nadat u op het scherm
VAR-LINK een nieuwe map hebt gemaakt, wordt die map niet
automatisch als de actieve map ingesteld.
Een map maken op het basisscherm
Een map maken op het basisschermEen map maken op het basisscherm
Een map maken op het basisscherm
Voer de opdracht
NewFold in op het basisscherm.
De actieve map instellen op het basisscherm
De actieve map instellen op het basisschermDe actieve map instellen op het basisscherm
De actieve map instellen op het basisscherm
Voer de functie
setFold in op het beginscherm van de rekenmachine.
2. Druk op ƒ
Manage en kies
5:Create Folder.
Mapnaam die gemaakt moet worden. De nieuwe map
wordt automatisch als de actieve map ingesteld.
NewFold mapNaam
setFold is een functie, wat betekent dat u de
mapnaam tussen haakjes moet plaatsen.
setFold (mapNaam)
Geheugen- en variabelenbeheer 774
Als u setFold uitvoert, ziet u de naam van de map die u daarvoor als de actieve map had
ingesteld.
De actieve map instellen in het dialoogvenster MODE
De actieve map instellen in het dialoogvenster MODEDe actieve map instellen in het dialoogvenster MODE
De actieve map instellen in het dialoogvenster MODE
1. Druk op 3.
4. Selecteer de gewenste map. Dit doet u door:
De mapnaam te markeren en op ¸ te drukken.
– of –
Op het corresponderende nummer of de corresponderende letter voor die map
te drukken.
5. Druk op ¸ om uw wijzigingen op te slaan en sluit het dialoogvenster.
De namen van variabelen of mappen wijzigen
De namen van variabelen of mappen wijzigenDe namen van variabelen of mappen wijzigen
De namen van variabelen of mappen wijzigen
Als u gebruikt om een map te selecteren, worden de variabelen in die map
automatisch ook geselecteerd. Gebruik zo nodig om afzonderlijke variabelen te
deselecteren.
2. Markeer de instelling
Current Folder.
3. Druk op B om een menu met bestaande
mappen weer te geven.
Opmerking: als u het menu wilt annuleren
of het dialoogvenster wilt afsluiten zonder
wijzigingen op te slaan, dan drukt u op
N.
Geheugen- en variabelenbeheer 775
1. Selecteer op het scherm VAR-LINK de variabelen en/of mappen.
2. Druk op ƒ
Manage en kies 3:Rename.
Variabelen uit andere mappen gebruiken
Variabelen uit andere mappen gebruikenVariabelen uit andere mappen gebruiken
Variabelen uit andere mappen gebruiken
U kunt toegang krijgen tot een gebruikersgedefinieerde variabele of functie die niet in de
actieve map staat. Geef de volledige padnaam op in plaats van alleen de
variabelenaam.
Een padnaam heeft de vorm:
mapNaam \ variabeleNaam
– of –
mapNaam \ functieNaam
3. Typ een unieke naam en druk twee maal
op ¸.
Als u verschillende items geselecteerd
hebt, wordt u gevraagd een nieuwe naam
voor ieder item in te voeren.
Geheugen- en variabelenbeheer 776
Bijvoorbeeld:
Als u een lijst met bestaande mappen en variabelen wilt weergeven, drukt u op
. Op het scherm
VAR-LINK kunt u een variabele markeren en op ¸
drukken om die variabelenaam op de invoerregel van de open toepassing te plakken.
Als u een variabelenaam plakt die zich niet in de actieve map bevindt, dan wordt de
padnaam (
mapNaam\variabeleNaam) geplakt.
Alleen een opgegeven map en/of variabeletype of Flash-toepassingen
Alleen een opgegeven map en/of variabeletype of Flash-toepassingen Alleen een opgegeven map en/of variabeletype of Flash-toepassingen
Alleen een opgegeven map en/of variabeletype of Flash-toepassingen
weergeven
weergevenweergeven
weergeven
Als u veel variabelen, mappen of Flash-toepassingen hebt, kan het moeilijk zijn om een
bepaalde variabele te vinden. Door de weergave van
VAR-LINK te wijzigen, kunt u
opgeven welke informatie u wilt zien.
Als actieve map = MAIN Mappen en variabelen
MAIN
a=1
f(x)=x³+x²+x
MATH
a=42
f(x)=3x²+4x+25
Geheugen- en variabelenbeheer 777
Op het scherm VAR-LINK:
3. Kies de nieuwe instelling.
4. Druk, teruggekeerd op het scherm
VAR-LINK VIEW, op ¸.
Het scherm
VAR-LINK wordt bijgewerkt, zodat alleen de opgegeven map, variabeletype
of Flah-toepassing wordt weergegeven.
1. Druk op
View.
2. Markeer de instelling die u wilt wijzigen en
druk op B. Hiermee geeft u een menu
met geldige keuzen weer. (Als u een
menu wilt annuleren, drukt u op N.)
View — hier kunt u kiezen of u variabelen,
Flash-toepassingen of systeemvariabelen
wilt bekijken.
Opmerking: als u systeemvariabelen
(venstervariabelen, etc.) wilt weergeven,
kiest u
3:System.
Folder — Geeft altijd 1:All en 2:main weer,
maar geeft andere mappen alleen weer
als u deze gemaakt hebt.
Var Type — Geeft de geldige
variabeletypen weer.
$
geeft aan dat u kunt bladeren om meer
variabeletypen te zien.
Geheugen- en variabelenbeheer 778
Variabelen van de ene map naar een andere kopiëren of verplaatsen
Variabelen van de ene map naar een andere kopiëren of verplaatsenVariabelen van de ene map naar een andere kopiëren of verplaatsen
Variabelen van de ene map naar een andere kopiëren of verplaatsen
Naast de map
MAIN moet u ten minste één andere map hebben. U kunt VAR-LINK niet
gebruiken om variabelen binnen één en dezelfde map te kopiëren.
1. Selecteer de variabelen op het scherm
VAR-LINK.
2. Druk op ƒ
Manage en kies 2:Copy of 4:Move.
4. Druk op ¸. De gekopieerde of verplaatste variabelen behouden hun
oorspronkelijke namen.
Opmerking als u een variabele onder een andere naam in dezelfde map wilt
kopiëren, gebruikt u 9 (zoals a1!a2) of gebruikt u de opdracht
CopyVar op het
basisscherm.
Variabelen, mappen of Flash-toepassingen blokkeren of deblokkeren
Variabelen, mappen of Flash-toepassingen blokkeren of deblokkerenVariabelen, mappen of Flash-toepassingen blokkeren of deblokkeren
Variabelen, mappen of Flash-toepassingen blokkeren of deblokkeren
Als een variabele geblokkeerd is, kunt u deze niet verwijderen, de naam ervan wijzigen
of er iets in opslaan. U kunt de inhoud van de variabele echter wel kopiëren, verplaatsen
of weergeven. Als een map geblokkeerd is, kunt u de variabelen in de map manipuleren
(mits deze niet geblokkeerd zijn), maar kunt u de map niet verwijderen.
1. In
VAR-LINK selecteert u de variabelen, mappen of Flash-toepassingen.
3. Selecteer de doelmap.
Geheugen- en variabelenbeheer 779
2. Druk op ƒ Manage en kies 6:Lock of 7:UnLock.
Een map van het scherm VAR-LINK verwijderen
Een map van het scherm VAR-LINK verwijderenEen map van het scherm VAR-LINK verwijderen
Een map van het scherm VAR-LINK verwijderen
Wanneer u een map van het scherm
VAR-LINK verwijdert, worden tevens alle variabelen
in die map verwijderd. U kunt de map
MAIN niet verwijderen.
Œ
geeft een in het RAM-geheugen
geblokkeerde variabele of map aan.
û
geeft een gearchiveerde variabele aan die
automatisch geblokkeerd is.
1. Druk op 2 °.
2. Druk op om de map(pen) te selecteren
die u wilt verwijderen. (De variabelen van
de map worden automatisch
geselecteerd).
3. Druk op ƒ
1:Delete of op 0.
4. Druk op ¸ om de verwijdering van de
map met alle variabelen erin te
bevestigen.
Geheugen- en variabelenbeheer 780
Een variabele of een map van het basisscherm verwijderen
Een variabele of een map van het basisscherm verwijderenEen variabele of een map van het basisscherm verwijderen
Een variabele of een map van het basisscherm verwijderen
Voordat u een map verwijdert vanaf het basisscherm, moet u alle variabelen die in die
map zijn opgeslagen, verwijderen.
Als u een variabele wilt verwijderen, voert u de opdracht
DelVar op het basisscherm van
de rekenmachine in.
DelVar var1 [, var2] [, var3] ...
Om alle variabelen van een gespecificeerd type te wissen voert u het commando
DelType op het basisscherm van de rekenmachine in.
DelType var_type waarbij var_type het variabeletype is.
Opmerking: het commando DelType wist alle variabelen van het gespecificeerde
type in alle mappen.
Als u een lege map wilt verwijderen, voert u de opdracht
DelFold op het basisscherm
van de rekenmachine in.
DelFold map1 [, map2] [, map3] ...
Opmerking: u kunt de map MAIN niet verwijderen.
Een variabelenaam in een toepassing plakken
Een variabelenaam in een toepassing plakkenEen variabelenaam in een toepassing plakken
Een variabelenaam in een toepassing plakken
Neem aan dat u een uitdrukking op het basisscherm aan het typen bent en zich niet
meer herinnert welke variabele u moet gebruiken. U kunt het scherm
VAR-LINK
weergeven, een variabele in de lijst selecteren en die variabelenaam rechtstreeks op de
invoerregel van het basisscherm plakken.
Geheugen- en variabelenbeheer 781
Welke toepassingen kunt u gebruiken?
Welke toepassingen kunt u gebruiken?Welke toepassingen kunt u gebruiken?
Welke toepassingen kunt u gebruiken?
In de volgende toepassingen kunt u een variabelenaam op de actuele cursorpositie
plakken.
Basisscherm, Y= Editor, Table Editor of Data/Matrix Editor — De cursor moet op de
invoerregel staan.
Text Editor, Window Editor, Numeric Solver of Program Editor — De cursor kan
overal op het scherm staan.
U kunt een variabelenaam ook op de actuele cursorpositie plakken in veel Flash-
toepassingen.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
In één van de hierboven genoemde toepassingen:
1. Plaats de cursor op de plaats waar u de
variabelenaam wilt invoegen.
2. Druk op 2 °
3. Markeer de gewenste variabele.
Opmerking: u kunt ook mapnamen
markeren en plakken.
sin(|
Geheugen- en variabelenbeheer 782
Als u een variabelenaam plakt die niet in de actuele map staat, wordt de padnaam van
de variabele geplakt.
Een variabele in het archief opslaan en uit het
Een variabele in het archief opslaan en uit het Een variabele in het archief opslaan en uit het
Een variabele in het archief opslaan en uit het
archief halen
archief halenarchief halen
archief halen
Om één of meer variabelen op interactieve wijze in het archief op te slaan of uit het
archief te halen, gebruikt u het scherm
VAR LINK. U kunt deze handelingen ook
uitvoeren in het basisscherm of in een programma.
Waarom zou u een variabele willen archiveren?
Waarom zou u een variabele willen archiveren?Waarom zou u een variabele willen archiveren?
Waarom zou u een variabele willen archiveren?
Met het gegevensarchief van de gebruiker kunt u:
4. Druk op ¸ om de variabelenaam te
plakken.
Opmerking: hiermee wordt de naam van
de variabele geplakt, niet de inhoud
ervan. Gebruik in plaats van
om de inhoud van de
variabele op te roepen.
5. Voltooi het typen van de uitdrukking.
sin(a1|
sin(a1)|
sin(class\a2
Als CLASS niet de actuele map is, wordt dit geplakt als
u de variabele a2 uit CLASS markeert.
Geheugen- en variabelenbeheer 783
Gegevens, programma’s of willekeurige andere variabelen opslaan op een veilige
lokatie, waar ze niet per ongeluk bewerkt of gewist kunnen worden.
Extra vrij RAM creëren door variabelen in het archief op te slaan. Bijvoorbeeld:
- U kunt variabelen archiveren die u moet kunnen bereiken, maar die u niet hoeft
te bewerken of te veranderen, of variabelen die u momenteel niet gebruikt, maar
die u voor later gebruik wilt bewaren.
Opmerking: u kunt geen variabelen met gereserveerde namen of
systeemvariabelen archiveren.
- Indien u aanvullende programma’s voor uw TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator aanschaft, met name als het grote programma’s betreft,
kan het nodig zijn extra vrij RAM te creëren alvorens tot installatie hiervan over
te gaan.
Extra vrij RAM kan de rekentijden voor bepaalde soorten berekeningen verkorten.
In het scherm VAR-LINK
In het scherm VAR-LINK In het scherm VAR-LINK
In het scherm VAR-LINK
Om een variabele in het archief op te slaan of uit het archief te halen:
1. Druk op 2 ° om het scherm
VAR-LINK weer te geven.
Geheugen- en variabelenbeheer 784
2. Selecteer één of meer variabelen, deze mogen zich in verschillende mappen
bevinden. (U kunt een volledige map selecteren door de naam van de map te
selecteren.)
Opmerking: om een enkele variabele te selecteren, kunt u deze markeren. Om
meerdere variabelen te selecteren, markeert u elke variabele en drukt u op Ÿ.
U kunt een gearchiveerde variabele bereiken, op dezelfde manier als een geblokkeerde
variabele. Een gearchiveerde variabele zit nog steeds in zijn oorspronkelijke map; het
verschil is eenvoudig dat hij nu is opgeslagen in het gegevensarchief van de gebruiker in
plaats van in het RAM.
Opmerking: een gearchiveerde variabele wordt automatisch geblokkeerd. U kunt de
variabele bereiken, maar u kunt hem niet bewerken of wissen.
3. Druk op ƒ en selecteer:
8:Archive Variable
– of –
9:Unarchive Variable
Indien u 8:Archive Variable, selecteert, worden
de variabelen verplaatst naar het
gegevensarchief van de gebruiker.
û =
gearchiveerde variabelen
Geheugen- en variabelenbeheer 785
In het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programmaIn het basisscherm of in een programma
In het basisscherm of in een programma
Gebruik de opdrachten
Archive en Unarchiv:
Archive variabele1, variabele2, …
Unarchiv variabele1, variabele2, …
Als er een Garbage Collection melding wordt
Als er een Garbage Collection melding wordt Als er een Garbage Collection melding wordt
Als er een Garbage Collection melding wordt
weergegeven
weergegevenweergegeven
weergegeven
Als u uitgebreid gebruik maakt van het gegevensarchief van de gebruiker, is het mogelijk
dat u een Garbage Collection-melding (reorganisatie van de geheugeninhoud) krijgt. Dit
gebeurt wanneer u probeert een variabele te archiveren terwijl er niet genoeg vrije
geheugenruimte is in het archief. De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator
zal in elk geval proberen de gearchiveerde variabelen te herordenen, om extra ruimte te
maken.
Reageren op de Garbage Collection melding
Reageren op de Garbage Collection meldingReageren op de Garbage Collection melding
Reageren op de Garbage Collection melding
Wanneer u de hiernaast afgebeelde melding
ziet:
Drukt u op ¸ om door te gaan met
archiveren
– of –
Drukt u op N om te annuleren.
Geheugen- en variabelenbeheer 786
Opmerking: als de batterijen bijna leeg zijn, moeten ze vervangen worden voordat u een
reorganisatie van de geheugeninhoud uitvoert, omdat er archiefgeheugen verloren kan
gaan.
Na reorganisatie van de geheugeninhoud is de variabele wel of niet gearchiveerd, dit is
afhankelijk van hoeveel extra ruimte er is vrijgemaakt. Als de variabele niet gearchiveerd
blijkt te zijn, kunt u een aantal variabelen uit het archief halen en het nog een keer
proberen.
Waarom wordt reorganisatie van de geheugeninhoud niet automatisch
Waarom wordt reorganisatie van de geheugeninhoud niet automatisch Waarom wordt reorganisatie van de geheugeninhoud niet automatisch
Waarom wordt reorganisatie van de geheugeninhoud niet automatisch
uitgevoerd, zonder melding?
uitgevoerd, zonder melding?uitgevoerd, zonder melding?
uitgevoerd, zonder melding?
De melding:
Vertelt u waarom een archivering langer zal duren dan gebruikelijk. Bovendien wordt
u gewaarschuwd dat de archivering kan mislukken als er niet genoeg
geheugenruimte is.
Kan u waarschuwen wanneer een programma in een lus terechtkomt die het
gegevensarchief van de gebruiker blijft vullen. Annuleer het archiveren en
onderzoek de reden.
Waarom is reorganisatie van de geheugeninhoud noodzakelijk?
Waarom is reorganisatie van de geheugeninhoud noodzakelijk?Waarom is reorganisatie van de geheugeninhoud noodzakelijk?
Waarom is reorganisatie van de geheugeninhoud noodzakelijk?
Het gegevensarchief van de gebruiker is verdeeld in sectoren. Wanneer u voor de eerste
keer begint met archiveren, worden variabelen één voor één in sector 1 opgeslagen. Dit
gaat door tot het eind van de sector bereikt is. Als er niet voldoende ruimte over is in de
sector, wordt de volgende variabele opgeslagen aan het begin van de volgende sector.
Hierdoor ontstaat een leeg blok aan het eind van de voorafgaande sector.
Geheugen- en variabelenbeheer 787
Iedere variabele die u archiveert wordt opgeslagen in het eerste lege blok dat groot
genoeg is om de variabele te bevatten.
Opmerking: een gearchiveerde variabele wordt opgeslagen in een aangesloten blok
binnen een enkele sector; de variabele kan geen sectorgrenzen overschrijden.
Dit proces gaat door tot het eind van de laatste sector. Afhankelijk van de grootte van
afzonderlijke variabelen, kunnen de lege blokken een aanzienlijke hoeveelheid ruimte
innemen.
Opmerking: reorganisatie van het geheugen vindt plaats wanneer de variabele, die u aan
het archiveren bent, groter is dan elk beschikbaar leeg blok.
variable B
variable C
variable A
variable D
Afhankelijk van zijn
grootte, wordt de variabele D
opgeslagen op één van deze
locaties.
Sector 1
Sector 3
Sector 2
Leeg blok
Geheugen- en variabelenbeheer 788
Hoe het uit het archief halen van een variabele het proces beïnvloedt
Hoe het uit het archief halen van een variabele het proces beïnvloedtHoe het uit het archief halen van een variabele het proces beïnvloedt
Hoe het uit het archief halen van een variabele het proces beïnvloedt
Wanneer u een variabele uit het archief haalt, wordt deze gekopieerd naar het RAM. Hij
wordt echter niet feitelijk gewist uit het gegevensarchief van de gebruiker.
Uit het archief gehaalde variabelen zijn “gemarkeerd om gewist te worden”, wat betekent
dat ze gewist zullen worden tijdens de volgende reorganisatie van de geheugeninhoud.
variable A
variable D
Nadat u de variabelen B
en C uit het archief hebt
gehaald, blijven ze
ruimte in beslag nemen.
Sector 1
Sector 2
Sector 3
Geheugen- en variabelenbeheer 789
Indien het scherm MEMORY genoeg vrije ruimte toont
Indien het scherm MEMORY genoeg vrije ruimte toontIndien het scherm MEMORY genoeg vrije ruimte toont
Indien het scherm MEMORY genoeg vrije ruimte toont
Zelfs wanneer het scherm
MEMORY genoeg vrije ruimte toont om een variabele te
archiveren, is het nog steeds mogelijk dat u een Garbage Collection melding krijgt.
De Voyage™ 200 heeft 2,7 MB aan Flash ROM-geheugen beschikbaar voor de
gebruiker. Alle 2,7 MB kan gebruikt worden voor Flash-toepassingen, maar slechts circa
1 MB daarvan kan gebruikt worden voor het archief met gebruikersgegevens.
Het proces voor reorganisatie van de geheugeninhoud
Het proces voor reorganisatie van de geheugeninhoudHet proces voor reorganisatie van de geheugeninhoud
Het proces voor reorganisatie van de geheugeninhoud
Het proces voor reorganisatie van de geheugeninhoud:
Wist uit het archief gehaalde variabelen uit het gegevensarchief van de gebruiker.
Herschikt de resterende variabelen in opeenvolgende blokken.
Dit TI-89 Titanium geheugenscherm toont
vrije ruimte die beschikbaar zal zijn nadat alle
“voor wissen gemarkeerde” variabelen gewist
zijn.
Wanneer u een variabele uit het archief haalt,
neemt de hoeveelheid vrije ruimte in het Flash
ROM onmiddellijk toe, maar de ruimte is pas
feitelijk beschikbaar na de volgende
reorganisatie van de geheugeninhoud.
Geheugen- en variabelenbeheer 790
Geheugenfout bij het opvragen van een
Geheugenfout bij het opvragen van een Geheugenfout bij het opvragen van een
Geheugenfout bij het opvragen van een
gearchiveerde variabele
gearchiveerde variabelegearchiveerde variabele
gearchiveerde variabele
Een gearchiveerde variabele wordt op dezelfde wijze behandeld als een geblokkeerde
variabele. U kunt de variabele bereiken, maar u kunt hem niet bewerken of wissen. In
sommige gevallen kunt u echter een geheugenfout krijgen terwijl u een gearchiveerde
variabele probeert te bereiken.
Waardoor wordt de geheugenfout veroorzaakt?
Waardoor wordt de geheugenfout veroorzaakt?Waardoor wordt de geheugenfout veroorzaakt?
Waardoor wordt de geheugenfout veroorzaakt?
De melding
Memory Error wordt weergegeven wanneer er niet genoeg vrij RAM is om de
gearchiveerde variabele op te vragen. U zult nu misschien vragen: “Als de variabele in
het gegevensarchief van de gebruiker zit, waarom doet het er dan toe hoeveel RAM er
beschikbaar is?” Het antwoord is dat de volgende bewerkingen alleen kunnen worden
uitgevoerd als de variabele zich in het RAM bevindt.
Een tekstvariabele openen in de Text Editor.
Een gegevensvariabele, lijst of matrix openen in de Data/Matrix Editor.
Een programma of functie openen in de Program Editor.
variable A
variable D
Sector 1
Sector 2
Geheugen- en variabelenbeheer 791
Een programma uitvoeren of naar een functie verwijzen.
Om te voorkomen dat u onnodig variabelen uit het archief moet halen, maakt de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 Graphing Calculator een “achter-de-schermen” kopie. Als u
bijvoorbeeld een programma uitvoert dat in het gegevensarchief van de gebruiker zit,
doet de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 het volgende:
Opmerking: zoals hieronder wordt beschreven, zorgt een tijdelijke kopie ervoor dat u een
gearchiveerde variabele kunt openen of uitvoeren. U kunt echter geen wijzigingen in de
variabele opslaan.
1. Kopieert het programma naar het RAM.
2. Voert het programma uit.
3. Wist de kopie uit het RAM wanneer het programma klaar is.
De foutmelding wordt weergegeven wanneer er niet genoeg vrij RAM is voor de tijdelijke
kopie.
Opmerking: met uitzondering van programma’s en functies, wordt een variabele niet
gekopieerd als er naar verwezen wordt. Indien de variabele ab gearchiveerd is, wordt hij
niet gekopieerd als u
6ùab uitvoert.
De fout corrigeren
De fout corrigerenDe fout corrigeren
De fout corrigeren
Om genoeg RAM vrij te maken om de variabele te bereiken:
1. Gebruik het scherm
VAR-LINK (2 °) om de omvang van de gearchiveerde
variabele in kwestie te bepalen.
Geheugen- en variabelenbeheer 792
2. Gebruik het scherm MEMORY (2 ;) om de hoeveelheid vrije ruimte in het RAM
te controleren.
3. Maak de benodigde geheugenruimte vrij door:
Onnodige variabelen uit het RAM te wissen.
Grote variabelen of programma’s te archiveren (deze van het RAM overbrengen
naar het gegevensarchief van de gebruiker).
Opmerking: de vrije ruimte in het RAM moet groter zijn dan de ruimte die de
gearchiveerde variabele inneemt.
Connectiviteit 793
Connectiviteit
ConnectiviteitConnectiviteit
Connectiviteit
Twee rekenmachines op elkaar aansluiten
Twee rekenmachines op elkaar aansluitenTwee rekenmachines op elkaar aansluiten
Twee rekenmachines op elkaar aansluiten
De TI-89 Titanium en de Voyage™ 200 Graphing Calculator worden beide geleverd met
een kabel waarmee u twee rekenmachines op elkaar aan kunt sluiten. Als de
rekenmachines op elkaar aangesloten zijn, kunt u informatie tussen de twee apparaten
overzenden. Een USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel is bijgeleverd bij de
TI-89 Titanium; gebruik de USB-poort met deze kabel. Een standaard
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel is bijgeleverd bij de Voyage™ 200; gebruik de
I/O-poort met deze kabel.
Opmerking: De TI-89 Titanium heeft een USB-poort én een I/O-poort, zodat u hem kunt
aansluiten op TI grafische rekenmachines met beide typen poorten. Om de I/O-poort te
gebruiken heeft u echter de standaard rekenmachine-naar-rekenmachinekabel (apart te
koop) of de TI Connectivity Cable USB (eveneens apart te koop) nodig, die gebruikt
wordt om de rekenmachine op een computer aan te sluiten.
Aansluiten alvorens te verzenden of te ontvangen
Aansluiten alvorens te verzenden of te ontvangenAansluiten alvorens te verzenden of te ontvangen
Aansluiten alvorens te verzenden of te ontvangen
Steek de uiteinden van de kabel stevig in de aansluitpoorten van beide rekenmachines.
Beide rekenmachines kunnen verzenden of ontvangen, afhankelijk van hoe u ze instelt
in het
VAR-LINK-scherm.
U kunt een TI-89 Titanium of Voyage™ 200 aan een andere TI-89 Titanium,
Voyage™ 200, TI-89 of TI-92 Plus koppelen.
Connectiviteit 794
Twee aan elkaar gekoppelde TI-89 Titanium rekenmachines
USB-poort
USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
Connectiviteit 795
Plaats de rekenmachines zodanig dat de USB-symbolen zich tegenover elkaar
bevinden; steek vervolgens de standaard unit-to-unit-kabel in de poort.
Twee aan elkaar gekoppelde Voyage™ 200 rekenmachines
voyage 200 voyage 200
I/O-poort
I/O-poort
standaard rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
I/O-poort
I/O-
poort
standaard rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
Connectiviteit 796
Een TI-89 Titanium en een Voyage™ 200 die aan elkaar gekoppeld zijn
Een TI-89 Titanium en een TI-89 die aan elkaar gekoppeld zijn
Variabelen, Flash-toepassingen en mappen
Variabelen, Flash-toepassingen en mappen Variabelen, Flash-toepassingen en mappen
Variabelen, Flash-toepassingen en mappen
overzenden
overzendenoverzenden
overzenden
Het overzenden van variabelen is een handige manier om variabelen op het VAR-LINK-
scherm — functies, programma’s, etc. uit te wisselen. U kunt ook Flash-toepassingen
(Apps) en mappen overzenden.
TI-89
I/O-poort
I/O-poort
standaard
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
Connectiviteit 797
De rekenmachines instellen
De rekenmachines instellenDe rekenmachines instellen
De rekenmachines instellen
Flash- toepassingen kunnen alleen tussen bepaalde rekenmachines overgezonden
worden. U kunt bijvoorbeeld een App van een TI-89 Titanium naar een andere TI-89
Titanium overzenden, of van een TI-89 Titanium naar een TI-89. U kunt een App van
een Voyage™ 200 naar een andere Voyage™ 200 verzenden, of van een Voyage™ 200
naar een TI-92 Plus.
1. Sluit de twee grafische rekenmachines op
elkaar aan met behulp van de daarvoor
bestemde kabel.
2. Druk op de verzendende rekenmachine
op om het
VAR-LINK-scherm
weer te geven.
3. Selecteer op de verzendende
rekenmachine de variabelen, mappen of
Flash-toepassingen die u wilt verzenden.
Connectiviteit 798
Om één variabele, Flash-toepassing
of map te selecteren verplaatst u de
cursor om deze te markeren en drukt
u op om er een vinkje (Ÿ) naast te
plaatsen.
- Als u zich in het standaard
VAR-
LINK
-scherm bevindt, wordt
hierdoor de map en de
bijbehorende inhoud
geselecteerd. Samengevouwen
mappen worden uitgevouwen als
u ze selecteert.
Connectiviteit 799
- Als u een Flash-toepassing
selecteert (met de F7-tab), wordt
hierdoor de App-map met de
inhoud geselecteerd. Er
verschijnt een vinkje naast de
map, maar niet naast de inhoud.
Samengevouwen Flash App-
mappen worden niet automatisch
uitgevouwen.
Om verschillende variabelen, Flash-
toepassingen of mappen te
selecteren markeert u ze één voor
één en drukt u op om er een
vinkje (Ÿ) naast te plaatsen. Gebruik
nogmaals om items die u niet wilt
overzenden te deselecteren.
Connectiviteit 800
Om alle variabelen, Flash-
toepassingen of mappen te
selecteren gebruikt u
All 1:Select
All
.
4. Druk op de ontvangende rekenmachine
op om het
VAR-LINK-scherm
weer te geven. (De verzendende
rekenmachine blijft op het
VAR-LINK -
scherm staan.)
Connectiviteit 801
Tijdens het overzenden wordt een voortgangsbalk weergegeven op de statusregel van
de ontvangende rekenmachine. Wanneer het overzenden voltooid is, wordt het
VAR-LINK -scherm bijgewerkt op de ontvangende rekenmachine.
Opmerking: Voordat u een gekochte App overzendt, moet de ontvangende
rekenmachine het benodigde certificaat hebben. Een certificaat is een bestand dat wordt
5. Druk op zowel de ontvangende als de
verzendende rekenmachine op
Link
om de menuopties weer te geven.
6. Selecteer op de ontvangende
rekenmachine 2:Receive.
Het bericht
VAR-LINK: WAITING TO
RECEIVE
en de BUSY-indicator worden
weergegeven op de statusregel van de
ontvangende rekenmachine.
7. Selecteer op de verzendende
rekenmachine
1:Send
Hierdoor wordt het overzenden gestart.
Connectiviteit 802
gegenereerd door TI. Voor gratis toepassingen en concept-toepassingen is geen
certificaat nodig.
Regels voor het overzenden van variabelen, Flash-toepassingen of
Regels voor het overzenden van variabelen, Flash-toepassingen of Regels voor het overzenden van variabelen, Flash-toepassingen of
Regels voor het overzenden van variabelen, Flash-toepassingen of
mappen
mappenmappen
mappen
Niet-geblokkeerde en niet-gearchiveerde variabelen die dezelfde naam hebben op de
verzendende en de ontvangende rekenmachine worden overschreven vanaf de
verzendende rekenmachine.
Geblokkeerde variabelen die dezelfde naam hebben op de verzendende en de
ontvangende rekenmachine moeten worden gedeblokkeerd voordat ze kunnen worden
overschreven vanaf de verzendende rekenmachine. Als gearchiveerde variabelen
dezelfde naam hebben op zowel de verzendende als de ontvangende rekenmachine,
verschijnt er een bericht waarin u wordt gevraagd om te bevestigen of de variabelen
overschreven mogen worden.
Als u dit selecteert: Gebeurt er dit:
Niet-geblokkeerde
variabele
De variabele wordt naar de actuele map
overgezonden en blijft niet-geblokkeerd op de
ontvangende rekenmachine.
Geblokkeerde
variabele
De variabele wordt naar de actuele map
overgezonden en blijft geblokkeerd op de
ontvangende rekenmachine.
Gearchiveerde
variabele
De variabele wordt naar de actuele map
overgezonden en blijft gearchiveerd op de
ontvangende rekenmachine.
Connectiviteit 803
Een overzending annuleren
Een overzending annulerenEen overzending annuleren
Een overzending annuleren
Vanaf de verzendende of de ontvangende rekenmachine:
Niet-geblokkeerde
Flash-toepassing
Als de ontvangende rekenmachine het juiste
certificaat heeft, wordt de Flash-toepassing
overgezonden. De toepassing blijft niet-
geblokkeerd op de ontvangende rekenmachine.
Geblokkeerde Flash-
toepassing
Als de ontvangende rekenmachine het juiste
certificaat heeft, wordt de Flash-toepassing
overgezonden. De toepassing blijft geblokkeerd op
de ontvangende rekenmachine.
Niet-geblokkeerde
map
De map met geselecteerde inhoud wordt
overgezonden. De map blijft niet-geblokkeerd op
de ontvangende rekenmachine.
Geblokkeerde map De map met geselecteerde inhoud wordt
overgezonden. De map wordt niet-geblokkeerd op
de ontvangende rekenmachine.
1. Druk op ´.
Er verschijnt een foutmelding.
2. Druk op N of ¸.
Als u dit selecteert: Gebeurt er dit:
Connectiviteit 804
Veelvoorkomende foutmeldingen en berichten
Veelvoorkomende foutmeldingen en berichtenVeelvoorkomende foutmeldingen en berichten
Veelvoorkomende foutmeldingen en berichten
Weergegeven op: Melding en beschrijving:
Verzendende
rekenmachine
Dit wordt na enkele seconden weergegeven als:
Er geen kabel is aangesloten op de poort van de
verzendende rekenmachine.
– of –
Er geen ontvangende rekenmachine is aangesloten
op het andere uiteinde van de kabel.
– of –
De ontvangende rekenmachine niet ingesteld is om
te ontvangen.
Druk op N of ¸ om het overzenden te
annuleren.
Opmerking: De verzendende rekenmachine geeft
deze melding niet altijd weer. In plaats daarvan kan de
rekenmachine BUSY blijven totdat u het overzenden
annuleert.
Verzendende
rekenmachine
De ontvangende rekenmachine beschikt niet over het
juiste certificaat voor het besturingssysteem (OS) of
Flash-toepassing die wordt verzonden.
Connectiviteit 805
Ontvangende
rekenmachine
De ontvangende rekenmachine heeft een variabele
met dezelfde naam als de variabele die wordt
verzonden.
Om de bestaande variabele te overschrijven drukt u
op
¸. (De standaardinstelling is Overwrite =
YES.)
Om de variabele onder een andere naam op te
slaan, stelt u
Overwrite = NO in. In het invoervakje
New Name, typt u een variabelenaam die niet
bestaat op de ontvangende rekenmachine. Druk
vervolgens tweemaal op
¸.
Om deze variabele over te slaan en door te gaan
met de volgende, stelt u
Overwrite = SKIP in en
drukt u op
¸.
Om het overzenden te annuleren drukt u op
N.
Ontvangende
rekenmachine
De ontvangende rekenmachine heeft niet voldoende
geheugen voor wat er wordt verzonden. Druk op N
of
¸ om het overzenden te annuleren.
Weergegeven op: Melding en beschrijving:
New Name (Nieuwe naam)
is alleen actief als u
Overwrite (Overschrijven)
verandert in NO (nee).
Connectiviteit 806
Variabelen, Flash-toepassingen of mappen wissen
Variabelen, Flash-toepassingen of mappen wissenVariabelen, Flash-toepassingen of mappen wissen
Variabelen, Flash-toepassingen of mappen wissen
1. Druk op om het
VAR-LINK-scherm weer te geven.
2. Selecteer de variabelen, mappen of Flash-toepassingen die u wilt wissen.
Om één variabele, Flash-toepassing of map te selecteren verplaatst u de cursor
om deze te markeren en drukt u op om er een vinkje (Ÿ) naast te plaatsen.
- Als u zich in het standaard
VAR-LINK-scherm bevindt, wordt hierdoor de
map met de bijbehorende inhoud geselecteerd. Samengevouwen mappen
worden uitgevouwen als u ze selecteert.
- Als u een Flash-toepassing selecteert (met de F7-tab), wordt hierdoor de
App-map met de inhoud geselecteerd. Er verschijnt een vinkje naast de
map, maar niet naast de inhoud. Samengevouwen Flash App-mappen
worden niet automatisch uitgevouwen.
Opmerking: U kunt de Main map (hoofdmap) niet wissen.
Om verschillende variabelen, Flash-toepassingen of mappen te selecteren
markeert u ze één voor één en drukt u steeds op om er een vinkje (Ÿ) naast
te plaatsen. Gebruik nogmaals om items die u niet wilt overzenden te
deselecteren.
Om alle variabelen, Flash-toepassingen of mappen te selecteren gebruikt u
All 1:Select All.
3. Druk op ƒ en kies
1:Delete.
– or –
Druk op 0. Er verschijnt een bevestigingsmelding.
4. Druk op ¸ te bevestigen dat u wilt wissen.
Connectiviteit 807
Waar vind ik Flash-toepassingen (Apps)
Waar vind ik Flash-toepassingen (Apps)Waar vind ik Flash-toepassingen (Apps)
Waar vind ik Flash-toepassingen (Apps)
Voor up-to-date informatie over beschikbare Flash-toepassingen gaat u naar de website
van Texas Instruments op education.ti.com
of neemt u contact op met Texas Instruments
via TI-Cares™.
Veel Apps hebben geen certificaat meer nodig. Als u een App probeert over te zenden
van de ene rekenmachine naar de andere en u ontvangt de melding
Unlicensed OS or
Flash application
, probeer de App dan opnieuw te downloaden vanaf de website van
Texas Instruments op education.ti.com
.
U kunt een Flash-toepassing en/of certificaat van de website van Texas Instruments
downloaden naar een computer, en een USB cable of een TI Connectivity Cable USB
gebruiken om de toepassing of het certificaat op uw TI-89 Titanium / Voyage™ 200
Graphing Calculator te installeren.
Voor instructies voor het installeren van Flash-toepassingen gaat u naar
education.ti.com/guides
.
Variabelen overzenden onder programmabediening
Variabelen overzenden onder programmabedieningVariabelen overzenden onder programmabediening
Variabelen overzenden onder programmabediening
U kunt een programma met de instructies GetCalc en SendCalc gebruiken om een
variabele van de ene rekenmachine naar een andere over te zenden.
SendCalc verzendt een variabele naar de verbindingspoort, waar een gekoppelde
rekenmachine de variabele kan ontvangen. De gekoppelde rekenmachine moet op het
basisscherm staan of moet
GetCalc uitvoeren vanuit een programma.
Connectiviteit 808
U kunt naar keuze parameters met het SendCalc- of GetCalc-commando gebruiken om
de USB-poort of de I/O-poort te specificeren. (Zie Appendix A voor meer informatie.) Als
u deze parameters niet gebruikt, communiceert de TI-89 Titanium via de USB-poort.
Het “Chat”-programma
Het “Chat”-programmaHet “Chat”-programma
Het “Chat”-programma
Het volgende programma gebruikt
GetCalc en SendCalc. Het programma stelt twee
lussen in waardoor de gekoppelde rekenmachines om de beurt een variabele met de
naam
msg verzenden en ontvangen/weergeven. Met InputStr kan iedere gebruiker een
bericht invoeren in de
msg variabele.
Connectiviteit 809
Opmerkingen:
Ê Stelt deze rekenmachine in om de variable msg te ontvangen en weer te geven.
Ë Vervolgens kan deze gebruiker een bericht in msg invoeren en de variabele verzenden.
Ì Lus die uitgevoerd wordt door de rekenmachine die het eerste bericht ontvangt.
Í Laat deze gebruiker een bericht in msg invoeren en de variabele verzenden.
Î Stelt vervolgens deze rekenmachine in om msg te ontvangen en weer te geven.
Ï Lus die uitgevoerd wordt door de rekenmachine die het eerste bericht verzendt.
:Chat()
:Prgm
:ClrIO
:Disp "On first unit to send,","
enter 1;","On first to receive,"
:InputStr " enter 0",msg
:If msg="0" Then
: While true
: GetCalc msg
: Disp msg
: InputStr msg
: SendCalc msg
: EndWhile
:Else
: While true
: InputStr msg
: SendCalc msg
: GetCalc msg
: Disp msg
: EndWhile
:EndIf
:EndPrgm
Ê
Ë
Ì
Í
Î
Ï
Connectiviteit 810
Om GetCalc en SendCalc te synchroniseren, zijn de lussen zodanig georganiseerd dat de
ontvangende rekenmachine GetCalc uitvoert terwijl de verzendende rekenmachine wacht tot de
gebruiker een bericht invoert.
Het programma uitvoeren
Het programma uitvoerenHet programma uitvoeren
Het programma uitvoeren
Deze procedure veronderstelt dat:
De twee rekenmachines aan elkaar gekoppeld zijn met de verbindingskabel.
Het Chat-programma op beide rekenmachines geladen is.
- Gebruik de Program Editor op beide rekenmachines om het programma in te
voeren.
– of –
- Voer het programma op de ene rekenmachine in en gebruik vervolgens
VAR-LINK om de programmavariabele over te zenden naar de andere
rekenmachine.
Het programma op beide rekenmachines uitvoeren:
1. Voer
chat( ) in op het basisscherm van beide rekenmachines.
2. Wanneer op beide rekenmachines de beginprompt wordt weergegeven, antwoord
dan als volgt.
Op de: Typ:
Rekenmachine die het eerste
bericht verzendt.
1 en druk op
¸.
Rekenmachine die het eerste
bericht ontvangt.
0 en druk op
¸.
Connectiviteit 811
3. Typ om de beurt een bericht en druk op ¸ om de variabele msg naar de andere
rekenmachine te verzenden.
Het programma stoppen
Het programma stoppenHet programma stoppen
Het programma stoppen
Aangezien het
Chat-programma een oneindige lus op beide rekenmachine instelt, drukt
u op ´ (op beide rekenmachines) om het programma af te breken. Als u op N drukt
om de foutmelding te bevestigen, stopt het programma op het Program I/O-scherm.
Druk op of N om terug te keren naar het basisscherm.
Het besturingssysteem (OS) upgraden
Het besturingssysteem (OS) upgradenHet besturingssysteem (OS) upgraden
Het besturingssysteem (OS) upgraden
U kunt het besturingssysteem op uw TI-89 Titanium of Voyage™ 200 upgraden met
behulp van uw computer. U kunt het besturingssysteem ook van de ene rekenmachine
naar een ander identiek model overzenden (bijvoorbeeld van een TI-89 Titanium naar
een TI-89 Titanium of van een Voyage™ 200 naar een Voyage™ 200).
Door de besturingssysteemsoftware te installeren wordt het gehele geheugen gereset
naar de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. Dat betekent dat alle door de gebruiker
gedefinieerde variabelen (in zowel het RAM als het gebruikersarchief), functies,
programma’s, lijsten en mappen (behalve de map Main) gewist zullen worden. Mogelijk
worden ook Flash-toepassingen gewist. Zie de belangrijke informatie over de batterijen
voordat u een upgrade van het besturingssysteem uitvoert.
Zie de belangrijke informatie over batterijen voordat u een upgrade van het
besturingssysteem uitvoert.
Connectiviteit 812
Belangrijke informatie over het downloaden van een
Belangrijke informatie over het downloaden van een Belangrijke informatie over het downloaden van een
Belangrijke informatie over het downloaden van een
besturingssysteem
besturingssysteembesturingssysteem
besturingssysteem
Er moeten nieuwe batterijen geïnstalleerd worden voordat u met het downloaden van
een besturingssysteem begint.
Als u uw TI-89 Titanium in een andere taal dan het Engels gebruikt, moet u ervoor
zorgen dat u de meest actuele lokaliseringstoepassing geïnstalleerd hebt wanneer u een
upgrade uitvoert van het besturingssysteem. Als u niet de meest actuele
lokaliseringstoepassing hebt, worden prompts, foutmeldingen en statusinformatie met
betrekking tot nieuwe functionaliteit in het besturingssysteem mogelijk niet correct
weergegeven.
In de OS-downloadmode werkt de Automatic Power Down™ (APD™)-functie niet. Als u
uw rekenmachine geruime tijd in de downloadmode laat staan voordat u met het
eigenlijke dowbloaden begint, kunnen de batterijen leegraken. U moet de lege batterijen
in dat geval vervangen door nieuwe batterijen voordat u met downloaden begint.
Als u het overzenden per ongeluk onderbreekt voordat het proces voltooid is, moet u het
besturingssysteem opnieuw installeren. Nogmaals: onthoud dat u nieuwe batterijen
moet installeren voordat u met downloaden begint.
Neem contact op met Texas Instruments op TI-Cares™ als u een probleem heeft.
Een backup maken van uw rekenmachine voordat u een
Een backup maken van uw rekenmachine voordat u een Een backup maken van uw rekenmachine voordat u een
Een backup maken van uw rekenmachine voordat u een
besturingssysteem (OS) installeert
besturingssysteem (OS) installeertbesturingssysteem (OS) installeert
besturingssysteem (OS) installeert
Wanneer u een upgrade van het OS installeert, zorgt het installatieproces ervoor dat het
volgende gebeurt:
Connectiviteit 813
Alle door de gebruiker gedefinieerde variabelen (in zowel het RAM als het
gebruikersarchief), functies, programma’s en mappen worden gewist.
Alle Flash-toepassingen zouden kunnen worden gewist.
Alle systeemvariabelen en modes worden gereset naar de oorspronkelijke
fabrieksinstellingen. Dit staat gelijk aan het gebruik van het
MEMORY-scherm om het
volledige geheugen te resetten.
Om bestaande variabelen of Flash-toepassingen te behouden, doet u het volgende
voordat u de upgrade installeert:
Belangrijk: Installeer nieuwe batterijen.
Zend de variabelen of Flash-toepassingen over naar een andere rekenmachine.
– of –
Gebruik een USB cable of TI Connectivity Cable USB en de TI Connect™-software
(education.ti.com/downloadticonnect
) om de variabelen en/of Flash-toepassingen te
verzenden naar een computer.
Waar vind ik upgrades van het besturingssysteem
Waar vind ik upgrades van het besturingssysteemWaar vind ik upgrades van het besturingssysteem
Waar vind ik upgrades van het besturingssysteem
Voor up-to-date informatie over beschikbare updates van het besturingssysteem gaat u
naar de website van Texas Instruments op education.ti.com/downloadticonnect
of neemt
u contact op met Texas Instruments via TI-Cares™.
U kunt een upgrade van een besturingssysteem of Flash-toepassing vanaf de website
van Texas Instruments naar een computer downloaden, en een USB cable of
TI Connectivity Cable USB gebruiken om het OS of de toepassing op uw TI-89
Titanium / Voyage™ 200te installeren.
Zie de instructies op het web voor volledige informatie.
Connectiviteit 814
Het besturingssysteem (OS) overzenden
Het besturingssysteem (OS) overzendenHet besturingssysteem (OS) overzenden
Het besturingssysteem (OS) overzenden
OS-software kan alleen van een TI-89 Titanium naar een TI-89 Titanium, van een TI-89
naar een TI-89, van een Voyage™ 200 naar een Voyage™ 200 of van een TI-92 Plus
naar een TI-92 Plus overgezonden worden.
Het besturingssysteem (OS) van de ene rekenmachine naar een andere overzenden
gaat als volgt:
1. Koppel de twee rekenmachines aan elkaar, bijvoorbeeld een TI-89 Titanium aan een
TI-89 Titanium; of een Voyage™ 200 aan een Voyage™ 200.
2. Druk op de ontvangende en op de verzendende rekenmachine op om
het
VAR-LINK-scherm weer te geven.
3. Druk op de ontvangende en verzendende rekenmachine op
Link om de menu-
opties weer te geven.
4. Selecteer op de ontvangende rekenmachine
5:Receive OS.
Er verschijnt een waarschuwing. Druk op N om het proces te stoppen, of druk op
¸ om door te gaan. Door op ¸ te drukken verschijnt
VAR-LINK: WAITING TO
RECEIVE
en BUSY in de statusregel van de ontvangende rekenmachine.
5. Selecteer op de verzendende rekenmachine
4:Send OS.
Er verschijnt een waarschuwing. Druk op N om het proces te stoppen, of druk op
¸ om het overzenden te starten.
Belangrijk:
Denk eraan om voor iedere ontvangende rekenmachine zo nodig een backup te
maken en om nieuwe batterijen te installeren.
Connectiviteit 815
Zorg ervoor dat zowel de verzendende als de ontvangende rekenmachines op het
VAR-LINK-scherm staan.
Tijdens het overzenden laat de ontvangende rekenmachine zien hoever het proces
gevorderd is. Wanneer het overzenden voltooid is gebeurt dit:
De verzendende rekenmachine keert terug naar het
VAR-LINK-scherm.
De ontvangende rekenmachine keert terug naar het Apps-bureaublad of naar het
basisscherm. U moet mogelijk 8| (lichter maken) of (donkerder maken)
gebruiken om het contrast bij te stellen.
Probeer het overzenden van een besturingssysteem niet te annuleren
Probeer het overzenden van een besturingssysteem niet te annulerenProbeer het overzenden van een besturingssysteem niet te annuleren
Probeer het overzenden van een besturingssysteem niet te annuleren
Nadat het overzenden gestart is, wordt het bestaande OS van de ontvangende
rekenmachine gewist. Als u het overzenden onderbreekt voordat het proces voltooid is,
werkt de ontvangende rekenmachine niet goed. U moet de upgrade van het
besturingssysteem dan opnieuw installeren.
Upgraden van het besturingssysteem op verschillende rekenmachines
Upgraden van het besturingssysteem op verschillende rekenmachinesUpgraden van het besturingssysteem op verschillende rekenmachines
Upgraden van het besturingssysteem op verschillende rekenmachines
Om een upgrade van het OS op verschillende rekenmachines uit te voeren, downloadt
en installeert u het OS op één rekenmachine en verzendt u het vervolgens van de ene
rekenmachine naar de andere. Deze methode werkt sneller dan het installeren van het
besturingssysteem op iedere rekenmachine via a computer. Upgrades van het
besturingssysteem worden gratis uitgebracht en u hoeft geen certificaat te hebben
voordat u ze downloadt of installeert.
Connectiviteit 816
Foutmeldingen
FoutmeldingenFoutmeldingen
Foutmeldingen
De meeste foutmeldingen worden op de verzendende rekenmachine weergegeven.
Afhankelijk van wanneer de fout optreedt tijdens het overzendingsproces kunt u een
foutmelding zien op de ontvangende rekenmachine.
Foutmelding Beschrijving
De verzendende en ontvangende rekenmachine
zijn niet goed op elkaar aangesloten, of de
ontvangende rekenmachine is niet ingesteld op
ontvangen.
Het certificaat op de ontvangende rekenmachine
is niet geldig voor het besturingssysteem (OS) op
de verzendende rekenmachine. U moet een
geldig certicaat aanschaffen en installeren.
Als er voor een App geen certicaat meer nodig is,
kunt u deze opnieuw downloaden vanaf de
website van
the Texas Instruments op
education.ti.com en de App vervolgens
opnieuw installeren op uw rekenmachine.
Er is een fout opgetreden tijdens het overzenden.
Het huidige OS op de ontvangende
rekenmachine is beschadigd. U moet de
productsoftware opnieuw installeren vanaf een
computer.
Vervang de batterijen van de rekenmachine die
deze melding weergeeft.
Connectiviteit 817
ID-lijsten verzamelen en overzenden
ID-lijsten verzamelen en overzendenID-lijsten verzamelen en overzenden
ID-lijsten verzamelen en overzenden
Op het VAR-LINK-scherm kunt u met de menuoptie 6:Send ID List elektronische ID-
nummers van afzonderlijke TI-89 Titanium, TI-89, Voyage™ 200 Graphing Calculator, or
TI-92 Plus-rekenmachines verzamelen.
ID-lijsten en groepcertificaten
ID-lijsten en groepcertificatenID-lijsten en groepcertificaten
ID-lijsten en groepcertificaten
De functie ID-lijst biedt een handige manier om ID’s van rekenmachines te verzamelen
voor groepsaankopen van commerciële toepassingen. Nadat de ID’s zijn verzameld,
zendt u ze over naar Texas Instruments, zodat er een groepscertificaat kan worden
afgegeven.
Met een groepscertificaat kunt u gekochte software naar verschillende TI-89 Titanium,
TI-89, Voyage™ 200 of TI-92 Plus rekenmachines overzenden. De software kan zo vaak
als nodig is worden geladen, gewist en opnieuw geladen naar de rekenmachines,
zolang de software in het groepscertificaat opgenomen blijft. U kunt nieuwe ID-nummers
en/of nieuwe commerciële toepassing aan een groepscertificaat toevoegen.
ID-lijsten verzamelen
ID-lijsten verzamelenID-lijsten verzamelen
ID-lijsten verzamelen
U kunt één rekenmachine gebruiken om alle ID’s te verzamelen, of u kunt hiervoor
verschillende rekenmachines gebruiken en hun ID-lijsten vervolgens op één
rekenmachine samenvoegen.
Om een ID-nummer van de ene rekenmachine naar een andere te verzenden, koppelt
de twee rekenmachines eerst aan elkaar met behulp van een USB
Connectiviteit 818
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of standaard
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel.
Stap: Op de: Doe dit:
1. Verzamelende
rekenmachine
(Ontvangende
rekenmachine)
Geef het basisscherm weer. Druk op:
@ "
H8"
2. Verzendende
rekenmachine
a. Druk op
2 ° om het VAR-LINK -
scherm weer te geven.
b. Druk op Link en selecteer
6:Send ID List.
De verzendende rekenmachine voegt een kopie
van zijn unieke ID-nummer toe aan de ID-lijst
van de verzamelende rekenmachine. De
verzendende rekenmachine houdt altijd zijn
eigen ID-nummer, dat niet gewist kan worden
van de rekenmachine.
3. Extra
rekenmachines
Herhaal de stappen 1 en 2 totdat alle ID’s
verzameld zijn op één rekenmachine.
Afhankelijk van het beschikbare geheugen op
de verzamelende rekenmachine is het mogelijk
om meer dan 4000 ID’s te verzamelen.
Connectiviteit 819
Opmerkingen:
U kunt de ID-lijst niet bekijken op de verzendende of verzamelende rekenmachines.
Iedere keer dat een ID-lijst van de ene rekenmachine naar een andere verzonden is,
wordt de ID-lijst auotmatisch gewist van de verzendende rekenmachine.
Als een ID van een rekenmachine tweemaal is verzameld, wordt het dubbele ID
automatisch verwijderd uit de lijst.
De ID-lijst wissen
De ID-lijst wissenDe ID-lijst wissen
De ID-lijst wissen
De ID-lijst blijft op de verzamelende rekenmachine nadat deze is verzonden naar de
computer. U kunt vervolgens de verzamelende rekenmachine gebruiken om de lijst naar
andere computers te verzenden.
De ID-lijst wissen van de verzamelende rekenmachine:
1. Druk op om het
VAR-LINK-scherm weer te geven.
2. Druk op ƒ
Manage en selecteer
A:Clear ID List.
Connectiviteit 820
Compatibiliteit tussen de TI-89 Titanium,
Compatibiliteit tussen de TI-89 Titanium, Compatibiliteit tussen de TI-89 Titanium,
Compatibiliteit tussen de TI-89 Titanium,
Voyage™ 200, TI-89 en TI-92 Plus
Voyage™ 200, TI-89 en TI-92 PlusVoyage™ 200, TI-89 en TI-92 Plus
Voyage™ 200, TI-89 en TI-92 Plus
Over het algemeen zijn de gegevens en programma’s van de TI-89 Titanium, TI-89,
Voyage™ 200 en TI-92 Plus compatibel met elkaar, op een paar uitzondering na.
De meeste functies van de TI-89 Titanium zijn compatibel met de TI-89, de
Voyage™ 200 en de TI-92 Plus. De TI-89 Titanium en de TI-89 zijn gelijk aan elkaar, met
die uitzondering dat de TI-89 Titanium meer geheugen heeft (meer ruimte voor Apps en
gebruikersarchief) en dat de TI-89 Titanium een USB-poort heeft. De Voyage™ 200 is
hetzelfde als de TI-92 Plus, met die uitzondering dat hij meer geheugen en dus meer
ruimte voor toepassingen (Apps) heeft.
Alle gegevens zijn compatibel tussen de TI-89 Titanium, de TI-89, Voyage™ 200 en de
TI-92 Plus, maar sommige programma’s die voor de ene rekenmachine geschreven zijn
kunnen soms niet op dezelfde manier werken op een andere rekenmachine, door
verschillen in schermgrootte en toetsenborden en de USB-poort op de TI-89 Titanium.
Andere incompatibiliteiten kunnen optreden door verschillende versies van het
besturingssysteem. Om de nieuwste versie van het besturingssysteem te downloaden
gaat u naar website van Texas Instruments op education.ti.com/downloadticonnect
.
Connectiviteit 821
Tabel koppeling en overzending
Tabel koppeling en overzendingTabel koppeling en overzending
Tabel koppeling en overzending
Naar &
Van (
TI-89
Titanium TI-89
Voyage
200 TI-92 Plus
TI-89
Titanium
OS
Apps
Variabelen
Apps
Variabelen
Variabelen Variabelen
TI-89 Apps
Variabelen
OS
Apps
Variabelen
Variabelen Variabelen
Voyage
200
Variabelen Variabelen OS
Apps
Variabelen
Apps
Variabelen
TI-92 Plus Variabelen Variabelen Apps
Variabelen
OS
Apps
Variabelen
Activiteiten 822
Activiteiten
ActiviteitenActiviteiten
Activiteiten
Analyse van het paal-hoek-probleem
Analyse van het paal-hoek-probleemAnalyse van het paal-hoek-probleem
Analyse van het paal-hoek-probleem
Een gang van tien meter breed komt in de hoek van een gebouw uit op een gang van vijf
meter breed. Bepaal de lengte van de langste paal die horizontaal gehouden de hoek
om kan gaan.
Maximumlengte van de paal in de gang
Maximumlengte van de paal in de gangMaximumlengte van de paal in de gang
Maximumlengte van de paal in de gang
De maximumlengte van een paal “c” is het kortste lijnstuk dat de binnenhoek en de
tegenoverliggende zijden van de twee gangen raakt, zoals wordt getoond in de tekening
hieronder.
Gebruik gelijkvormigheid zijden en de stelling van Pythagoras om de lengte c als functie
van w te vinden. Bepaal vervolgens de nulpunten van de eerste afgeleide van
c(w). De
minimumwaarde van
c(w) is de maximumlengte van de paal.
Activiteiten 823
1. Definieer de uitdrukking voor zijde a als
functie van w en sla deze in
a(w) op.
Opmerking: als u een functie wilt
definiëren, kunt u in de definitie het beste
namen bestaande uit meerdere tekens
gebruiken.
2. Definieer de uitdrukking voor zijde b als
functie van w en sla deze in
b(w) op.
3. Definieer de uitdrukking voor zijde c in
termen van w en sla deze op in
c(w).
Voer in:
Define c(w)= (a(w)^2+b(w)^2)
10
5
w
a
b
c
a = w+5
b = 10a
w
Activiteiten 824
De abc-formule afleiden
De abc-formule afleidenDe abc-formule afleiden
De abc-formule afleiden
Deze activiteit laat u zien hoe u de abc-formule kunt afleiden:
x =
Zie Werken met symbolen voor meer informatie over het gebruik van de functies in dit
voorbeeld.
4. Gebruik de opdracht
zeros( ) om de
nulpunten van de eerste afgeleide van
c(w) te berekenen en zo de
minimumwaarde van
c(w) te bepalen.
Opmerking: de maximumlengte van de
paal is de minimumwaarde van
c(w).
5. Bereken de exacte maximumlengte van
de paal.
Typ:
c (2 ±)
6. Benader de maximumlengte van de paal.
Resultaat: ongeveer 20,8097 meter.
Opmerking: knip en plak het resultaat van
stap 4 op de invoerregel tussen de
haakjes van
c( ) en druk op .
b b
2
4ac±
2a
---------------------------------------
Activiteiten 825
Berekeningen uitvoeren om de abc-formule af te leiden
Berekeningen uitvoeren om de abc-formule af te leidenBerekeningen uitvoeren om de abc-formule af te leiden
Berekeningen uitvoeren om de abc-formule af te leiden
Volg de volgende stappen om de abc-formule af te leiden door een algemene
tweedegraadsvergelijking op te lossen.
1. Wis alle variabelen van één teken in de
actuele map.
@2 ˆ
Kies
1:Clear a-z en druk op ¸ om te
bevestigen.
2. Voer op het basisscherm de algemene
tweedegraadsvergelijking:
ax
2
+bx+c=0 in.
3. Trek aan beide kanten van de vergelijking
c af.
@2 ± | j
C
H 2 ± | C
Opmerking:
dit voorbeeld gebruikt steeds
het laatste antwoord om berekeningen op
de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 uit te
voeren. Deze functie vermindert het
aantal toetsaanslagen en de kans op
fouten.
Activiteiten 826
4. Deel beide kanten van de vergelijking
door a.
Opmerking: blijf net als in stap 3 het
laatste antwoord () gebruiken in
stap 4 tot en met 9.
5. Gebruik de functie
expand( ) om het
laatste antwoord uit te werken.
6. Vul het linkerlid aan tot een echt kwadraat
door
((b/a)/2)
2
aan beide kanten van de
vergelijking op te tellen.
7. Ontbind het resultaat in factoren met
behulp van de functie
factor( ).
8. Vermenigvuldig beide kanten van de
vergelijking met
4a
2
.
Activiteiten 827
Een matrix onderzoeken
Een matrix onderzoekenEen matrix onderzoeken
Een matrix onderzoeken
Deze activiteit laat u zien hoe u verschillende matrixbewerkingen uit kunt voeren.
9. Trek de wortel van beide kanten van de
vergelijking waarbij
a>0 en b>0 en x>0.
10. Los de vergelijking op voor x door van
beide kanten van de vergelijking b af te
trekken en vervolgens door
2a te delen.
Opmerking: dit is slechts één van de twee
wortels van de tweedegraadsvergelijking,
vanwege de beperkingen in stap 9.
Activiteiten 828
Een 3x3 matrix onderzoeken
Een 3x3 matrix onderzoekenEen 3x3 matrix onderzoeken
Een 3x3 matrix onderzoeken
Volg deze stappen om een willekeurige matrix te genereren, deze uit te breiden, de
eenheidsmatrix te bepalen en vervolgens op te lossen naar x om te bepalen voor welke
waarden de inverse niet bestaat.
1. Gebruik op het basisscherm
RandSeed
om de generator van toevalsgetallen in
te stellen op de fabrieksstandaard.
Gebruik vervolgens
randMat( ) om een
willekeurige 3x3 matrix te maken en
deze in a op te slaan.
2. Vervang het element [2,3] van de matrix
door de variabele x en gebruik
vervolgens de functie
augment( ) om a uit
te breiden met de 3 x 3 eenheidsmatrix
en sla het resultaat in b op.
3. Gebruik
rref( ) voor “rijreductie” van
matrix b:
Het resultaat bevat de eenheidsmatrix in
de eerste drie kolommen en
a^L1 in de
laatste drie kolommen.
Opmerking: gebruik de cursor in het
geschiedenisgebied om door het
resultaat te bladeren.
Activiteiten 829
Cos(x) = sin(x) onderzoeken
Cos(x) = sin(x) onderzoekenCos(x) = sin(x) onderzoeken
Cos(x) = sin(x) onderzoeken
Bij deze activiteit worden twee methodes gebruikt om te bepalen wanneer cos(x) = sin(x)
voor x gelegen tussen 0 en 3p.
Methode 1: tekenen van de grafiek
Methode 1: tekenen van de grafiekMethode 1: tekenen van de grafiek
Methode 1: tekenen van de grafiek
Volg de volgende stappen om na te gaan waar de grafieken van de functies
y1(x)=cos(x)
en
y2(x)=sin(x) elkaar snijden.
4. Los op om de waarde van x te vinden
waarvoor de inverse matrix niet bestaat.
Voer in:
solve(getDenom(
[1,4] )=0,x)
Resultaat:
x=L70/17
Opmerking:
gebruik de cursor in het
geschiedenisgebied om door het
resultaat te bladeren.
1. Voer in de
Y= Editor in y1(x)=cos(x) en
y2(x)=sin(x).
2. Stel in de
Window Editor xmin=0 en
xmax=3p.
3. Druk op en kies
A:ZoomFit.
Activiteiten 830
Methode 2: het werken met symbolen
Methode 2: het werken met symbolenMethode 2: het werken met symbolen
Methode 2: het werken met symbolen
Volg de volgende stappen om de vergelijking
sin(x)=cos(x) naar x op te lossen.
4. Bepaal de snijpunten van de twee
functies.
Opmerking: druk op en kies
5:Intersection. Reageer op de
schermprompts om de twee krommen te
selecteren en de boven- en de
ondergrens voor het snijpunt A te kiezen.
5. Noteer de x- en y-coördinaten. (Herhaal
stap 4 en 5 om de andere snijpunten te
bepalen.)
1. Voer op het basisscherm
solve(sin(x)= cos(x),x) in.
De oplossingen voor x bestaan wanneer
@n1 een geheel getal is.
2. Gebruik de opdrachten
ceiling( ) en
floor( ) om de plafond- en bodemwaarden
voor de snijpunten te vinden zoals wordt
weergegeven.
Opmerking: verplaats de cursor naar het
geschiedenisgebied om het laatste
antwoord te markeren. Druk op ¸ om
de algemene oplossing te kopiëren.
Activiteiten 831
De minimale oppervlakte van een parallellepipedum
De minimale oppervlakte van een parallellepipedum De minimale oppervlakte van een parallellepipedum
De minimale oppervlakte van een parallellepipedum
bepalen
bepalenbepalen
bepalen
Deze activiteit laat u zien hoe u de minimale oppervlakte van een parallellepipedum met
een constant volume V kunt bepalen. Zie Werken met symbolen en 3D grafieken voor
meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld gebruikt worden.
3. Voer de algemene oplossing voor x in en
pas de beperking voor @n1 toe zoals
wordt weergegeven.
Vergelijk het resultaat met dat van
methode 1.
Opmerking: voor de operatorwith
gebruikt u:
@ Í
H2[K]
Activiteiten 832
De 3D grafiek van de oppervlakte van een parallellepipedum
De 3D grafiek van de oppervlakte van een parallellepipedum De 3D grafiek van de oppervlakte van een parallellepipedum
De 3D grafiek van de oppervlakte van een parallellepipedum
onderzoeken
onderzoeken onderzoeken
onderzoeken
Volg de volgende stappen om een functie voor de oppervlakte van een
parallellepipedum te definiëren, teken een 3D grafiek en gebruik
Trace om een punt in de
buurt van de minimale oppervlakte te vinden.
1. Definieer op het basisscherm de functie
sa(x,y,v) voor de oppervlakte van een
parallellepipedum.
Voer in:
define sa(x,y,v)=2xy+2v/x+2v/y
2. Kies de modus 3D Graph. Voer
vervolgens de functie voor
z1(x,y) in zoals
in dit voorbeeld wordt weergegeven,
waarbij het volume v=300.
3. Geef de venstervariabelen de volgende
waarden:
eye= [60,90,0]
x= [0,15,15]
y= [0,15,15]
z= [260,300]
ncontour= [5]
Activiteiten 833
De minimale oppervlakte op analytische wijze bepalen
De minimale oppervlakte op analytische wijze bepalenDe minimale oppervlakte op analytische wijze bepalen
De minimale oppervlakte op analytische wijze bepalen
Volg de volgende stappen om het probleem op het basisscherm op analytische wijze op
te lossen.
4. Teken een grafiek voor de functie en
gebruik
Trace om naar het punt in de
buurt van de minimumwaarde van de
oppervlaktefunctie te gaan.
1. Druk x en y uit in termen van v.
Voer het volgende in:
solve(d(sa(x,y,v),x)=0 en
d(sa(x,y,v),y)=0,{x,y})
2. Bepaal de minimumoppervlakte wanneer
de waarde van v gelijk is aan 300.
Voer in:
300!v
Voer in:
sa(v^(1/3), v^(1/3),v)
Opmerking:
druk op ¸ om het exacte
resultaat in symbolische vorm te krijgen.
Druk op om een benadering
van het resultaat in decimale vorm te
krijgen.
Activiteiten 834
Een zelfstudiescript uitvoeren met behulp van de
Een zelfstudiescript uitvoeren met behulp van de Een zelfstudiescript uitvoeren met behulp van de
Een zelfstudiescript uitvoeren met behulp van de
Text Editor
Text EditorText Editor
Text Editor
Deze activiteit laat u zien hoe u de Text Editor gebruikt om een instructiescript uit te
voeren. Zie
Text Editor voor meer informatie over tekstbewerkingen.
Een instructiescript uitvoeren
Een instructiescript uitvoeren Een instructiescript uitvoeren
Een instructiescript uitvoeren
Volg de volgende stappen om een script te schrijven met behulp van de
Text Editor, elke
regel te testen en de resultaten in het geschiedenisgebied op het basisscherm te
bekijken.
Opmerking: het opdrachtsymbool “C” is toegankelijk via het werkbalkmenu
1:Command.
2. Typ de volgende regels in de
Text Editor.
1. Open de
Text Editor en maak een
nieuwe variabele met de naam
demo1.
: Compute the maximum value of f on the closed interval [a,b]
: assume that f is differentiable on [a,b]
C
: define f(x)=x^3
N2x^2+xN7
C
: 1!a:3.22!b
C
: d(f(x),x)!df(x)
Activiteiten 835
C : zeros(df(x),x)
C : f(ans(1))
C : f({a,b})
: The largest number from the previous two commands is the
maximum value of the function. The smallest number is the
minimum value.
3. Druk op en kies 1:Script view om de
Text Editor en het basisscherm op een
gesplitst scherm weer te geven. Verplaats
de cursor naar de eerste regel van de
Text Editor.
Activiteiten 836
Een gebroken functie splitsen in quotiënt en rest
Een gebroken functie splitsen in quotiënt en restEen gebroken functie splitsen in quotiënt en rest
Een gebroken functie splitsen in quotiënt en rest
Deze activiteit onderzoekt wat er gebeurt als een gebroken functie wordt uitgewerkt tot
een quotiënt en een rest. Zie Grafieken van functies en Werken met symbolen voor
meer informatie over de stappen die in dit voorbeeld worden gebruikt.
4. Druk herhaaldelijk op om alle regels
van het script één voor één uit te voeren.
Opmerking: druk op en kies
2:Clear split als u terug wilt gaan naar
een volledig
Text Editor-scherm.
5. Als u de resultaten van het script op een
volledig scherm wilt weergeven, gaat u
naar het basisscherm.
Opmerking: druk twee maal op 2K
als u het basisscherm wilt weergeven.
Activiteiten 837
Een gebroken functie uitwerken
Een gebroken functie uitwerkenEen gebroken functie uitwerken
Een gebroken functie uitwerken
Om de uitwerking van de gebroken functie
f(x)=(x
3
N10x
2
Nx+50)/(xN2) met behulp van een
grafiek te onderzoeken volgt u de volgende stappen:
1. Voer de gebroken functie op het
basisscherm in, zoals hieronder wordt
weergegeven en sla deze op in een
functie
f(x).
Voer in:
(x^3N10x^2Nx+50)/(xN2)!f(x)
Opmerking:
de eigenlijke invoer wordt op
de voorbeeldschermen in diapositief
weergegeven.
2. Gebruik de “echte” breukfunctie
(
propFrac) om de functie in een quotiënt
en een rest te splitsen.
3. Kopieer het laatste antwoord naar de
invoerregel.
—of—
Voer in:
16/(xN2)+x^2N8xN17
Opmerking:
verplaats de cursor naar het
geschiedenisgebied om het laatste
antwoord te markeren. Druk op ¸ om
het naar de invoerregel te kopiëren.
Activiteiten 838
4. Bewerk nu dit laatste antwoord op de
invoerregel. Sla de rest op in
y1(x) en het
quotiënt in
y2(x), zoals wordt
weergegeven.
Voer:
16/(xN2)!y1(x): x^2N8xN17!y2(x)
5. Selecteer in de Y= Editor de grafiekstijl
Thick voor
y2(x).
6. Voeg de oorspronkelijke functie
f(x) als
y3(x) toe en selecteer hiervoor de
grafiekstijl Square.
7. Stel in de
Window Editor de
venstervariabelen als volgt in:
x= [L10,15,10]
y= [
L100,100,10]
8. Teken de grafiek.
Opmerking: verzeker u ervan dat de
modus Graph is ingesteld op Function.
Activiteiten 839
Merk op dat het gedrag van de functie f(x) ruwweg weergegeven wordt door het
kwadratische quotiënt
y2(x). De gebroken uitdrukking is in principe een kwadratische
functie indien x erg groot wordt in zowel positieve als negatieve richting.
Statistieken bestuderen: gegevens op categorieën
Statistieken bestuderen: gegevens op categorieën Statistieken bestuderen: gegevens op categorieën
Statistieken bestuderen: gegevens op categorieën
filteren
filterenfilteren
filteren
Deze activiteit biedt een statistische analyse van het gewicht van middelbare scholieren
waarbij categorieën worden gebruikt om de gegevens te filteren.
Gegevens op categorieën filteren
Gegevens op categorieën filteren Gegevens op categorieën filteren
Gegevens op categorieën filteren
Elke scholier wordt in één van acht categorieën ingedeeld, afhankelijk van geslacht en
de klas waarin de scholier zit (brugklas, tweede klas, derde klas, vierde klas). De
De onderste grafiek is die van
y3(x)=f(x),
afzonderlijk geplot in de tekenstijl Line.
Activiteiten 840
gegevens (het gewicht in ponden) en de categorieën worden in de Data/Matrix Editor
ingevoerd.
Tabel 1: Categorie vs. Beschrijving
Categorie (C2)
Klas en geslacht
1
2
3
4
5
6
7
8
Jongens uit de brugklas
Meisjes uit de brugklas
Jongens uit de tweede klas
Meisjes uit de tweede klas
Jongens uit de derde klas
Meisjes uit de derde klas
Jongens uit de vierde klas
Meisjes uit de vierde klas
Tabel 2: C1 (gewicht van elke student in ponden) vs. C2 (categorie)
C1 C2 C1 C2 C1 C2 C1 C2
110
125
105
120
140
85
80
90
80
95
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
115
135
110
130
150
90
95
85
100
95
3
3
3
3
3
4
4
4
4
4
130
145
140
145
165
100
105
115
110
120
5
5
5
5
5
6
6
6
6
6
145
160
165
170
190
110
115
125
120
125
7
7
7
7
7
8
8
8
8
8
Activiteiten 841
Volg de volgende stappen om het gewicht van middelbare scholieren te vergelijken met
de klas waar zij in zitten.
1. Open de
Data/Matrix Editor en maak een
nieuwe variabele van het type Data met
de naam
students.
2. Voer de gegevens en categorieën uit
tabel 2 in respectievelijk kolom
c1 en c2
in.
3. Open het werkbalkmenu
Plot Setup.
Opmerking: maak een aantal boxplots om
verschillende deelverzamelingen van het
gegevensbestand met elkaar te
vergelijken.
4. Definieer de plot- en filterparameters voor
Plot 1 zoals op dit scherm wordt
weergegeven.
Activiteiten 842
5. Kopieer Plot 1 naar Plot 2.
6. Herhaal stap 5 en kopieer
Plot 1 naar
Plot 3, Plot 4 en Plot 5.
7. Druk op , en wijzig de optie
Include
Categories
voor Plot 2 tot en met Plot 5 in
het volgende:
Plot 2: {1,2}
(jongens, meisjes uit de brugklas)
Plot 3: {7,8}
(jongens, meisjes uit die vierde klas)
Plot 4: {1,3,5,7}
(alle jongens)
Plot 5: {2,4,6,8}
(alle meisjes)
8. In de
Y= Editor deselecteert u eventuele
functies die in een vorige activiteit
geselecteerd zijn.
Opmerking: alleen Plot 1 tot en met Plot 5
dienen geselecteerd te worden.
Activiteiten 843
CBL 2™-programma voor de TI-89 Titanium /
CBL 2™-programma voor de TI-89 Titanium / CBL 2™-programma voor de TI-89 Titanium /
CBL 2™-programma voor de TI-89 Titanium /
Voyage 200
Voyage 200Voyage 200
Voyage 200
Deze activiteit biedt een programma dat gebruikt kan worden wanneer de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 gekoppeld is aan een Calculator-Based Laboratory™ (CBL
2™). Dit programma werkt met het experiment “Newton’s Law of Cooling”. U kunt lange
teksten typen via het toetsenbord van uw computer en vervolgens de TI Connect™
gebruiken om deze teksten naar de TI-89 Titanium te sturen. Meer programma’s voor
9. Geef de plots weer door op te drukken
en
9:Zoomdata te kiezen.
10. Gebruik
Trace om de mediaan van de
gewichten van de scholieren uit
verschillende deelverzamelingen met
elkaar te vergelijken.
Ê mediaan, alle scholieren
Ë alle scholieren
Ì brugklas
Í vierde klas
Î alle jongens
Ï alle meisjes
Ê
Ë
Í
Ì
Ï
Î
Activiteiten 844
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 CBL 2™ zijn verkrijgbaar via de TI web site
education.ti.com
Programma-instructie Omschrijving
:cooltemp()
Programmanaam
:Prgm
:Local i
Declareer lokale variabele; bestaat
alleen tijdens het uitvoeren van het
programma.
:setMode("Graph","FUNCTION")
Stel de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
in voor het tekenen van grafieken van
functies.
:PlotsOff
Deselecteer eventuele vorige plots.
:FnOff
Deselecteer eventuele vorige functies.
:ClrDraw
Wis eventuele items die eerder op
grafiekschermen zijn getekend.
:ClrGraph
Wis eventuele vorige grafieken.
:ClrIO
Wis het scherm Program I/O
(invoer/uitvoer) van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200.
:
-10!xmin:99!xmax:10!xscl
Stel de venstervariabelen in.
:-20!ymin:100!ymax:10!yscl
:{0}
!data
Maak en/of wis een lijst met de naam
data.
Activiteiten 845
:{0}!time
Maak en/of wis een lijst met de naam
time.
:Send{1,0}
Zend een opdracht om de CBL
te
wissen.
:Send{1,2,1}
Stel Chan. 2 van de CBL in op
AutoID om de temperatuur te meten.
:Disp "Press ENTER to start"
Vraag de gebruiker om op ¸ te
drukken.
:Disp "graphingTemperature."
:Pause
Wacht tot de gebruiker klaar is om te
beginnen.
:PtText "TEMP(C)",2,99
Geef de y-as van de grafiek een label.
:PtText "T(S)",80,
-5
Geef de x-as van de grafiek een label.
:Send{3,1,
-1,0}
Zend de opdracht Trigger naar de
CBL
; verzamel gegevens in real-
time.
:For i,1,99
Herhaal de volgende twee instructies
voor 99 temperatuurmetingen.
:Get data[i]
Haal een temperatuur van de CBL
op en sla deze op in een lijst.
:PtOn i,data[i]
Teken een grafiek van de
temperaturen.
:EndFor
Programma-instructie Omschrijving
Activiteiten 846
U kunt ook de Calculator-Based Ranger™ (CBR™) gebruiken om wiskundige en
natuurwetenschappelijke relaties tussen afstand, snelheid, versnelling en tijd te
onderzoeken, aan de hand van gegevens die u hebt verzameld bij het uitvoeren van
bepaalde activiteiten.
De baan van een geslagen honkbal bestuderen
De baan van een geslagen honkbal bestuderenDe baan van een geslagen honkbal bestuderen
De baan van een geslagen honkbal bestuderen
Deze activiteit maakt gebruikt van de instellingen voor gesplitste schermen om
tegelijkertijd een parameterkromme en een tabel weer te geven, om de baan van een
geslagen honkbal te bestuderen.
:seq(i,i,1,99,1)!time
Maak een lijst om de gegevens time en
data te nummeren.
:NewPlot 1,1,time,data,,,,4
Plot time en data met behulp van
NewPlot en Trace.
:DispG
Geef de grafiek weer.
:PtText "TEMP(C)",2,99
Geef de assen nieuwe labels.
:PtText "T(S)",80,
-5
:EndPrgm
Stop het programma.
Programma-instructie Omschrijving
Activiteiten 847
Een parameterkromme en een tabel instellen
Een parameterkromme en een tabel instellen Een parameterkromme en een tabel instellen
Een parameterkromme en een tabel instellen
Voer de volgende stappen uit om de baan van een honkbal die met een beginsnelheid
van 95 voet per seconde en onder een hoek van 32 graden weggeslagen wordt, te
bestuderen.
1. Stel de modi voor
Page 1 in zoals op dit
scherm wordt weergegeven.
2. Stel de modi voor
Page 2 in zoals op dit
scherm wordt weergegeven.
3. Voer in de
Y= Editor aan de linkerkant
voor
xt1(t) de vergelijking in voor de
afstand van de bal op tijdstip
t.
xt1(t)=95tcos(32¡)
Opmerking: druk op 2 v voor het
gradensymbool.
4. Voer in de
Y= Editor de vergelijking voor
de hoogte van de bal op tijdstip
t in voor
yt1(t).
yt1(t)=M16t^2+95tsin(32¡)
Activiteiten 848
5. Stel de venstervariabelen als volgt in:
t values= [0,4,.1]
x values= [0,300,50]
y values= [0,100,10]
6. Schakel over naar de rechterkant en geef
de grafiek weer.
Opmerking: druk op 2a.
7. Geef het dialoogvenster
TABLE SETUP
weer en wijzig
tblStart in 0 en @tbl in 0.1.
Opmerking: druk op 8&.
8. Geef de tabel aan de linkerkant weer en
druk op D om t=2. te markeren.
Opmerking: druk op 8'.
9. Schakel over naar de rechterkant. Druk
op en volg de grafiek om de waarden
van
xc en yc voor tc=2. weer te geven.
Opmerking: terwijl u de volgcursor van
tc=0.0 naar tc=3.1 verplaatst, ziet u de
positie van de bal op het tijdstip tc.
Activiteiten 849
Extra opdracht
Extra opdrachtExtra opdracht
Extra opdracht
Uitgaande van dezelfde beginsnelheid van 95 voet per seconde, bepaal de hoek
waaronder de bal moet worden weggeslagen om de grootst mogelijke afstand te
bereiken.
Complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm
Complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm Complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm
Complexe nulpunten van een derdegraadsveelterm
visualiseren
visualiserenvisualiseren
visualiseren
Deze activiteit beschrijft het in beeld brengen van de complexe nulpunten van een
derdegraadsveelterm.
Complexe wortels visualiseren
Complexe wortels visualiserenComplexe wortels visualiseren
Complexe wortels visualiseren
Volg de volgende stappen om de derdegraadsveelterm
(xN1)(xNi)(x+i) uit te werken, de
absolute waarde van de functie te vinden, een grafiek van het modulusoppervlak te
tekenen en
Trace te gebruiken om het modulusoppervlak te verkennen.
1. Gebruik op het basisscherm de functie
expand( ) om de derdegraadsuitdrukking
(xN1)(xNi)(x+i) uit te werken en de eerste
veelterm te zien.
Activiteiten 850
2. Kopieer en plak het laatste antwoord op
de invoerregel en sla dit op in de functie
f(x).
Hint: verplaats de cursor naar het
geschiedenisgebied om het laatste
antwoord te markeren en druk op ¸,
om het naar de invoerregel te kopiëren.
3. Gebruik de functie
abs( ) om de absolute
waarde van
f(x+yi) te bepalen.
(Deze berekening kan ongeveer
2 minuten duren.)
Opmerking: het nemen van de absolute
waarde van een functie dwingt wortels om
de x-as te raken in plaats van te
doorsnijden. Zo dwingt de absolute
waarde van een functie van twee
variabelen wortels om het xy-vlak te
raken.
4. Kopieer en plak het laatste antwoord op
de invoerregel en sla dit op in de functie
z1(x,y).
Opmerking: de grafiek van z1(x,y) zal het
modulusoppervlak zijn.
Activiteiten 851
5. Stel het apparaat in op de modus 3D
Graph, schakel de assen in en stel de
venstervariabelen als volgt in:
eye= [20,70,0]
x= [
L2,2,20]
y= [
L2,2,20]
z= [
L1,2]
ncontour= [5]
6. In de Y= Editor drukt u op:
@8Í
H8
F
en stelt u de variabelen voor de grafische
opmaak als volgt in:
Axes= ON
Labels= ON
Style= HIDDEN SURFACE
Opmerking:
het berekenen en het tekenen
van de grafiek duurt ongeveer drie
minuten.
7. Zet de grafiek van het modulusoppervlak
uit.
De 3D grafiek wordt gebruikt om een
visueel beeld van de wortels weer te
geven; deze liggen daar waar het
oppervlak het
xy-vlak raakt.
Activiteiten 852
Samenvatting
SamenvattingSamenvatting
Samenvatting
Merk op dat
zc nul is voor elk van de functiewaarden in stap 7–9. De complexe
nulpunten 1, L
i, i van de veelterm x
3
Nx
2
+xN1 kunnen dus gevisualiseerd worden als drie
punten waar de grafiek van het modulusoppervlak het
xy-vlak raakt.
Een standaard annuïteitenprobleem oplossen
Een standaard annuïteitenprobleem oplossenEen standaard annuïteitenprobleem oplossen
Een standaard annuïteitenprobleem oplossen
Deze activiteit kan worden gebruikt om het rentepercentage, het kapitaal, het aantal
termijnen en het eindkapitaal van een annuïteit te bepalen.
8. Gebruik Trace om de functiewaarden bij
x=1 en y=0 te onderzoeken.
9. Gebruik Trace om de functiewaarden bij
x=0 en y=1 te onderzoeken.
10. Gebruik Trace om de functiewaarden bij
x=0 en y=L1 te onderzoeken.
Activiteiten 853
Het rentepercentage van een annuïteit bepalen
Het rentepercentage van een annuïteit bepalenHet rentepercentage van een annuïteit bepalen
Het rentepercentage van een annuïteit bepalen
Voer de volgende stappen uit om het rentepercentage (
i) te bepalen van een annuïteit
met een hoofdsom (
p) van $1,000, zes termijnen (n) en een eindkapitaal (s) van $2,000.
1. Voer op het basisscherm de vergelijking
in die voor
p opgelost moet worden.
2. Voer de vergelijking in die voor
n opgelost
moet worden.
Activiteiten 854
Het eindkapitaal van een annuïteit bepalen
Het eindkapitaal van een annuïteit bepalenHet eindkapitaal van een annuïteit bepalen
Het eindkapitaal van een annuïteit bepalen
Bepaal het eindkapitaal van een annuïteit op basis van de waarden uit het vorige
voorbeeld waarbij het rentepercentage 14% is.
3. Voer de vergelijking in die voor i opgelost
moet worden en gebruik daarbij de
operator “with”.
solve(s=p(1+i)^n,i) | s=2000 en p=1000 en
n=6
Resultaat: het rentepercentage is
12,246%.
Opmerking:
om de operator “with” ( | ) in te
voeren:
@ Í
H2[K]
•druk op voor een resultaat
met een drijvende komma.
Voer de vergelijking in die voor
s opgelost
moet worden.
solve(s=p(1+i)^n,s) | i=.14 en p=1000 en n=6
Resultaat: het eindkapitaal bij een
rentepercentage van 14% is 2.194,97.
Activiteiten 855
De tijdswaarde van geld berekenen
De tijdswaarde van geld berekenenDe tijdswaarde van geld berekenen
De tijdswaarde van geld berekenen
Deze activiteit maakt een functie die kan worden gebruikt om de kosten voor het
financieren van een aankoop te bepalen. Gedetailleerde informatie over de stappen die
gebruikt worden in dit voorbeeld kunt u vinden in het elektronische hoofdstuk
Programmeren, dat beschikbaar is vanaf de TI website op education.ti.com en op de cd
in dit pakket.
De functie “tijdswaarde van geld”
De functie “tijdswaarde van geld”De functie “tijdswaarde van geld”
De functie “tijdswaarde van geld”
Definieer in de Program Editor de volgende functie “tijdswaarde van geld” (
tvm) waarbij
temp1 = aantal betaaltermijnen, temp2 = rentepercentage op jaarbasis, temp3 = actuele
waarde,
temp4 = maandelijks termijnbedrag, temp5 = toekomstige waarde en temp6 =
Activiteiten 856
betaling aan begin of einde van termijn (1 = begin van de maand, 0 = eind van de
maand).
Opmerking: u kunt het toetsenbord van uw computer gebruiken om lange teksten in te
typen en deze vervolgens met behulp van TI Connect™ naar de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 te sturen.
:tvm(temp1,temp2,temp3,temp4,temp5,temp6)
:Func
:Local tempi,tempfunc,tempstr1
:Ltemp3+(1+temp2/1200temp6)temp4((1N(1+temp2/1200)^
(
Ltemp1))/(temp2/1200))Ntemp5(1+temp2/1200)^(Ltemp1)
!tempfunc
:For tempi,1,5,1
:"temp"&exact(string(tempi))!tempstr1
:If when(#tempstr1=0,false,false,true) Then
:If tempi=2
:Return approx(nsolve(tempfunc=0,#tempstr1) | #tempstr1>0
and #tempstr1<100)
:Return approx(nsolve(tempfunc=0,#tempstr1))
:EndIf
:EndFor
:Return "parameter error"
:EndFunc
Activiteiten 857
Het maandelijkse termijnbedrag bepalen
Het maandelijkse termijnbedrag bepalenHet maandelijkse termijnbedrag bepalen
Het maandelijkse termijnbedrag bepalen
Bepaal het maandelijkse termijnbedrag voor een aankoop van een auto van 10.000 bij
48 termijnen en een jaarrente van 10%.
Het aantal termijnen bepalen
Het aantal termijnen bepalenHet aantal termijnen bepalen
Het aantal termijnen bepalen
Bepaal het aantal termijnen dat nodig is om de autolening af te lossen als u elke maand
300 af kunt lossen.
Rationale, reële en complexe factoren vinden
Rationale, reële en complexe factoren vindenRationale, reële en complexe factoren vinden
Rationale, reële en complexe factoren vinden
Deze activiteit laat zien hoe u een uitdrukking kunt ontbinden in rationale, reële of
complexe factoren. Zie Werken met symbolen voor meer informatie over de stappen die
in dit voorbeeld gevolgd worden.
Voer op het basisscherm de
tvm-waarden in
om pmt te bepalen.
Resultaat: het maandelijkse termijnbedrag is
251,53.
Voer op het basisscherm de
tvm-waarden in
om n te bepalen.
Resultaat: het aantal termijnen is 38,8308.
Activiteiten 858
Factoren vinden
Factoren vindenFactoren vinden
Factoren vinden
Voer de onderstaande uitdrukkingen op het basisscherm in.
1.
factor(x^3N5x) ¸ geeft een rationaal
resultaat.
2.
factor(x^3+5x) ¸ geeft een rationaal
resultaat.
3.
factor(x^3N5x,x) ¸ geeft een reëel
resultaat.
4.
cfactor(x^3+5x,x) ¸ geeft een
complex resultaat.
Activiteiten 859
Simulatie van een steekproef zonder teruglegging
Simulatie van een steekproef zonder terugleggingSimulatie van een steekproef zonder teruglegging
Simulatie van een steekproef zonder teruglegging
Deze activiteit simuleert het trekken van ballen van verschillende kleuren uit een vaas
zonder teruglegging. Zie Programmeren voor meer informatie over de stappen die in dit
voorbeeld gevolgd worden.
Functie “steekproef zonder teruglegging”
Functie “steekproef zonder teruglegging”Functie “steekproef zonder teruglegging”
Functie “steekproef zonder teruglegging”
Definieer in de
Program Editor drawball( ) als een functie die met twee parameters kan
worden aangeroepen. De eerste parameter is een lijst waarvan elk element het aantal
ballen van een bepaalde kleur is. De tweede parameter is het aantal ballen dat
getrokken moet worden. Deze functie levert een lijst op waarin ieder element het aantal
ballen is dat van een bepaalde kleur getrokken is.
:drawball(urnlist,drawnum)
:Func
:Local templist,drawlist,colordim,
numballs,i,pick,urncum,j
:If drawnum>sum(urnlist)
:Return “too few balls”
:dim(urnlist)
!colordim
:urnlist
!templist
:newlist(colordim)
!drawlist
:For i,1,drawnum,1
:sum(templist)
!numballs
:rand(numballs)
!pick
(vervolg in volgende kolom)
:For j,1,colordim,1
:cumSum(templist)
!urncum
:If pick
urncum[j] Then
:drawlist[j]+1
!drawlist[j]
:templist[j]
N1!templist[j]
:Exit
:EndIf
:EndFor
:EndFor
:Return drawlist
:EndFunc
Activiteiten 860
Steekproef zonder teruglegging
Steekproef zonder terugleggingSteekproef zonder teruglegging
Steekproef zonder teruglegging
Neem aan dat een vaas n1 ballen van een bepaalde kleur bevat, n2 ballen van een
tweede kleur, n3 ballen van een derde kleur, etc. Simuleer het trekken van ballen zonder
teruglegging.
1. Gebruik de opdracht
RandSeed om de
generator van toevalsgetallen in te
stellen.
2. Ervan uitgaande dat de vaas 10 rode
ballen en 25 witte ballen bevat, simuleert
u het trekken van een steekproef van 5
ballen zonder teruglegging. Voer
drawball({10,25},5) in.
Resultaat: 2 rode ballen en 3 witte ballen.
Error! AutoText entry not defined.
860 Error! Reference source not found.
Appendix A:
Functies en instructies
Categorish Overzicht van bewerkingen..................................... 861
Alfabetisch overzicht van bewerkingen..................................... 865
In deze bijlage worden de syntax en werking van alle
TI-89 Titanium / Voyage™ 200-functies en -instructies
beschreven.
Circle CATALOG
Circle
x
,
y
,
r
[,
tekenModus
]
Tekent een cirkel waarvan het middelpunt op de
venstercoördinaten (
x, y
) ligt en die een straal van
r
heeft.
x
,
y
en
r
moeten reële waarden zijn.
Als
tekenModus
= 1, wordt de cirkel getekend
(standaardinstelling).
Als
tekenModus
= 0, wordt de cirkel uitgeschakeld.
Als
tekenModus
= -1, worden pixels langs de cirkel
geïnverteerd.
Opmerking: Als de grafiek opnieuw wordt uitgezet,
worden alle getekende gegevens gewist.
In a weergavenvenster ZoomSqr:
ZoomSqr:Circle 1,2,3 ¸
Naam van de functie of instructie.
Toets of menu voor het invoeren
van de naam. U kunt de naam ook
via het toetsenbord intypen.
De syntaxregel geeft de volgorde en het type
van de argumenten die u opgeeft aan. Scheid
meerdere argumenten met een komma (
,).
Argumenten worden cursief
weergegeven. Argumenten tussen haakjes
[ ] zijn facultatief. Typ de haakjes niet.
Voorbeeld
Toelichting bij de functie of
instructie.
A
Appendix A: Functies en instructies 861
| (“with”) 913 cFactor() 871 comDenom() 874
cSolve() 879 cZeros() 883 expand() 898
factor() 899 getDenom() 906 getNum() 908
nSolve() 913 propFrac() 913 randPoly() 913
solve() 913 tCollect() 913 tExpand() 913
zeros() 913
() (integreren) 913 Π
ΠΠ
Π() (product) 913 G
GG
G() (som) 913
arcLen() 868 avgRC() 869 d() 885
deSolve() 888 fMax() 901 fMin() 901
ImpDif() 913 limit() 913 nDeriv() 913
nInt() 913
'
(onderschei-
dingssymbool) 913
seq() 913
taylor() 913
AndPic 866 BldData 869 Circle 872
ClrDraw 872 ClrGraph 873 CyclePic 883
DrawFunc
892 DrawInv 893 DrawParm 893
DrawPol
893 DrawSlp 893 DrwCtour 894
FnOff 902 FnOn 902 Graph 910
Line 913 LineHorz 913 LineTan 913
LineVert 913 NewPic 913 PtChg 913
PtOff 913 PtOn 913 ptTest() 913
PtText 913 PxlChg 913 PxlCrcl 913
PxlHorz 913 PxlLine 913 PxlOff 913
PxlOn 913 pxlTest() 913 PxlText 913
PxlVert 913 RclGDB 913 RclPic 913
RplcPic 913 Shade 913 StoGDB 913
StoPic 913 Style 913 Trace 913
XorPic 913 ZoomBox 913 ZoomData 913
ZoomDec 913 ZoomFit 913 ZoomIn 913
ZoomInt 913 ZoomOut 913 ZoomPrev 913
ZoomRcl 913 ZoomSqr 913 ZoomStd 913
ZoomSto 913 ZoomTrig 913
+ (add) 913 ì (subtract) 913 ù (multiply) 913
à
àà
à (divide) 913 ë (negate) 913 ^ (power) 913
augment() 868 crossP() 878 cumSum() 881
dim() 890 dotP() 892 exp4
44
4list() 897
left() 913 list4
44
4mat() 913 @
@@
@list() 913
mat4
44
4list() 913 max() 913 mid() 913
min() 913 newList() 913 polyEval() 913
product() 913 right() 913 rotate() 913
shift() 913 SortA 913 SortD 913
sum()
913
Categorish Overzicht van Bewerkingen
In dit deel vindt u een overzicht van de functies en
instructies van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200,
bijeengebracht in functionele groepen, samen met het
nummer van de pagina waarop ze in deze sectie worden
beschreven.
Algebra
Analyse
Grafieken
Lists
862 Appendix A: Functies en instructies
+ (optellen) 913 ì (aftrekken) 913 ù (vermenigv.) 913
à
àà
à
(delen) 913 ë (tekenomk) 913 % (procent) 913
!
(facultet) 913
() (vierk wortel)913 ^ (machtv.) 913
G
(
gradian
) 913 ¡
¡¡
¡
(graad) 913
(hoek) 913
¡
¡¡
¡, ', "" 913 _
(onderstreping)913 4
44
4 (convert) 913
10^() 913 0b, 0h 913 4
44
4Bin 869
4
44
4Cylind 883 4
44
4DD 886 4
44
4Dec 886
4
44
4DMS 892 4
44
4Grad 865 4
44
4Hex 911
4
44
4ln 913 4
44
4logbase 913 4
44
4Polar 913
4
44
4Rad 913 4
44
4Rect 913 4
44
4Sphere 913
abs() 865 and 865 angle() 867
approx() 867 ceiling() 870 conj() 875
cos 875 cosê() 876 cosh() 876
coshê() 877 cot() 877 cotê() 877
coth() 877 cothê() 877 csc() 878
cscê() 878 csch() 878 cschê() 879
E 894 e^() 895 exact() 897
floor() 901 fPart() 903 gcd() 904
imag() 912 impDif() 913 int() 913
intDiv() 913 iPart() 913 isPrime() 913
lcm() 913 ln() 913 log() 913
max() 913 min() 913 mod() 913
nCr() 913 nPr() 913 P4
44
4Rx() 913
P4
44
4Ry() 913
r
(radiaal) 913 R4
44
4Pq
qq
q() 913
R4
44
4Pr() 913 real() 913 remain() 913
root() 913 rotate() 913 round() 913
shift() 913 sign() 913 sec() 913
secê() 913 sech() 913 sechê() 913
sin() 913 sinê() 913 sinh() 913
sinhê() 913 tan() 913 tanê() 913
tanh() 913 tanhê() 913 tmpCnv() 913
@
@@
@tmpCnv() 913 xê 913
+ (optellen) 913 ì (aftrekken) 913 ù (vermenigv.) 913
à
àà
à
(delen) 913 ë (tekenomk) 913 .+ (punt. opt) 913
..
..
. (punt. afrt.) 913 .ù (punt verm.) 913 . / (punt. delen) 913
.^ (punt machtv.) 913 ^ (machtv.) 913 augment() 868
colDim() 874 colNorm() 874 crossP() 878
cumSum() 881 data4
44
4mat 885 det() 890
diag() 890 dim() 890 dotP() 892
eigVc() 895 eigVl() 895 Fill 900
identity() 911 list4
44
4mat() 913 LU 913
mat4
44
4data 913 mat4
44
4list() 913 max() 913
mean() 913 median() 913 min() 913
mRow() 913 mRowAdd() 913 newMat() 913
norm() 913 product() 913 QR 913
randMat() 913 ref() 913 rowAdd() 913
rowDim() 913 rowNorm() 913 rowSwap() 913
rref() 913 simult() 913 stdDev() 913
stdDevPop() 913 subMat()
913 sum() 913
T
913 unitV() 913 variance() 913
xê 913
Wiskunde
Matrices
Appendix A: Functies en instructies 863
= 913
913 < 913
913 > 913
913
# (indirect) 913 ! (opslaan) 913 ¦ (comment) 913
and
865 ans() 867 Archive 868
checkTmr()
872 ClockOff 872 ClockOn 872
ClrErr
873 ClrGraph 873 ClrHome 873
ClrIO
873 ClrTable 873 CopyVar 875
CustmOff
882 CustmOn 882 Custom 882
Cycle 882 dayOfWk() 886 Define 887
DelFold 888 DelType 888 DelVar 888
Dialog 890 Disp 891 DispG 891
DispHome 891 DispTbl 892 DropDown 894
Else
896 ElseIf 896 EndCustm 896
EndDlog 896 EndFor 896 EndFunc 896
EndIf 896 EndLoop 896 EndPrgm 896
EndTBar 896 EndTry 896 EndWhile 896
entry() 896 Exec 897 Exit 897
For
902 format() 903 Func 904
Get 904 GetCalc 905 getConfg() 906
getDate()
906 getDtFmt() 907 getDtStr() 907
getFold() 907 getKey() 907 getMode() 908
getTime()
908 getTmFmt() 908 getTmStr() 908
getTmZn()
909 getType() 909 getUnits() 910
Goto
910 If 912 Input 913
InputStr 913 isArchiv() 913 isClkOn() 913
isLocked () 913 isVar() 913 Item 913
Lbl 913 left() 913 Local 913
Lock 913 Loop 913 MoveVar 913
NewFold 913 NewProb 913 not 913
or 913 Output 913 part() 913
PassErr
913 Pause 913 PopUp 913
Prgm 913 Prompt 913 Rename 913
Request 913 Return 913 right() 913
Send 913 SendCalc 913 SendChat 913
setDate() 913 setDtFmt() 913 setFold() 913
setGraph() 913 setGraph() 913 setTable() 913
setTime() 913 setTmFmt() 913 setTmZn() 913
setUnits() 913 startTmr() 913 Stop 913
Style 913 switch() 913 Table 913
Text 913 Then 913 timeCnv() 913
Title 913 Toolbar 913 Try 913
Unarchiv 913 Unlock 913 when() 913
While
913 xor 913
Programmeren
864 Appendix A: Functies en instructies
! (faculteit) 913 BldData 869 CubicReg 881
cumSum() 881 ExpReg 899 LinReg 913
LnReg
913 Logistic 913 mean() 913
median() 913 MedMed 913 nCr() 913
NewData 913 NewPlot 913 nPr() 913
OneVar 913 PlotsOff 913 PlotsOn 913
PowerReg 913 QuadReg 913 QuartReg 913
rand() 913 randNorm() 913 RandSeed 913
ShowStat 913 SinReg 913 SortA 913
SortD 913 stdDev() 913 stdDevPop() 913
TwoVar 913 variance() 913
& (samenvoegen)913 # (indirect) 913 char() 871
dim() 890 expr() 899 format() 903
inString() 913 left() 913 mid() 913
ord() 913 right() 913 rotate() 913
shift() 913 string() 913
Statistieken
Tekenreeksen
Appendix A: Functies en instructies 865
abs() MATH/Number menu
abs(
uitdrukking1
)
uitdrukking
abs(
lijst1
)
lijst
abs(
matrix1
)
matrix
Geeft de absolute waarde van het argument.
Als het argument een complex getal is, geeft
het de modulus van het getal.
Opmerking: alle niet-gedefinieerde variabelen
worden als reële variabelen behandeld.
abs({p/2,
L
p/3}) ¸ {
p
2
p
3
}
abs(2ì 3
i
) ¸
13
abs(z) ¸ |z|
abs(x+y
i
) ¸ xñ +yñ
and MATH/Test en MATH/Base menu
Booleaanse uitdrukking1
and
uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
Booleaanse lijst1
and
lijst2
Booleaanse lijst
Booleaanse matrix1
and
matrix2
Booleaanse
matrix
Geeft waar of onwaar of een vereenvoudigde
vorm van de oorspronkelijke invoer.
x3 and x4 ¸ x4
{x3,x0} and {x4,xë 2} ¸
{x 4 x L2}
Geheelgetal1
and
geheelgetal2
geheelgetal
Vergelijkt twee reële gehele getallen bit voor
bit op basis van een and bewerking. Beide
gehele getallen worden intern geconverteerd
naar 32-bits binaire getallen. Wanneer
corresponderende bits zijn vergeleken, zal het
resultaat 1 zijn als beide bits 1 zijn; zo niet dan
is het resultaat 0. De uitvoer geeft de
bitresultaten weer, weergegeven in deze
ingestelde talstelselmodus.
In de talstelselmodus Hex:
0h7AC36 and 0h3D5F ¸ 0h2C16
In de talstelselmodus
Bin:
0b100101 and 0b100 ¸ 0b100
In de talstelselmodus Dec:
37 and 0b100 ¸ 4
Alfabetisch overzicht van bewerkingen
Bewerkingen waarvan de namen niet alfabetisch gesorteerd kunnen worden (zoals +,
! en >) vindt u aan het einde van deze sectie, vanaf pagina 913. Tenzij anders
aangegeven, zijn alle voorbeelden in dit deel in de standaard resetmodus uitgevoerd
en wordt er vanuit gegaan dat alle variabelen niet-gedefinieerd zijn. Bovendien
worden benaderingen van resultaten, vanwege de beperkingen van de
opmaakmogelijkheden, met drie cijfers achter de komma weergegeven
(3,14159265359 wordt getoond als 3,141...).
Let op: nul, niet de letter O.
866 Appendix A: Functies en instructies
U kunt de gehele getallen invoeren in ieder
willekeurig talstelsel. Voor een binaire of
zestientallige invoer moet u respectievelijk de
voorvoegsels 0b of 0h gebruiken. Zonder
voorvoegsel worden gehele getallen behandeld
als decimaal (10-tallig).
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking gebruikt om de
waarde in een toegestaan bereik te brengen.
Opmerking
OpmerkingOpmerking
Opmerking: een binaire invoer mag
maximaal 32 cijfers hebben (het
voorvoegsel 0b telt niet mee). Een
zestientallige invoer mag maximaal 8
cijfers hebben.
AndPic CATALOG
AndPic
tekVar
[,
rij, kolom
]
Toont het scherm Graph waar, op pixelniveau,
de logische AND bewerking toegepast werd op
de pixelcoördinaten (rij, kolom) van twee
beelden: de inhoud van het actuele grafische
scherm en de inhoud van de tekening die
opgeslagen werd in (
tekVar)
.
tekVar
moet van het type tekening zijn.
De standaardcoördinaten zijn (0,0), de linker
bovenhoek van het scherm.
In de grafische modus Function en de
Y= Editor:
y1(x) = cos(x) C
@ Style = 3:Square
H ˆ Style = 3:Square
Zoom = 7:ZoomTrig
ƒ = 2:Save Copy As...
Type = Picture, Variable = PIC1
y2(x) = sin(x)
@ Style = 3:Square
H ˆ Style = 3:Square
y1 = no checkmark (F4 to deselect)
Zoom = 7:ZoomTrig
@ "
H 8 "
AndPic PIC1 ¸ Done
Appendix A: Functies en instructies 867
angle() MATH/Complex menu
angle(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Geeft de hoek van
uitdrukking1
, waarbij
uitdrukking1
als een complex getal wordt
geïnterpreteerd.
Opmerking: alle niet-gedefinieerde variabelen
worden als reële variabelen behandeld.
In de hoekmodus Degree:
angle(0+2
i
) ¸ 90
In de hoekmodus Gradian:
angle(0+3
i
) ¸
In de hoekmodus Radian:
angle(1+
i
) ¸
p
4
angle(z)
¸
angle(x+
i
y) ¸
angle(
lijst1
)
lijst
angle(
matrix1
)
matrix
Geeft een lijst of matrix met hoeken van de
elementen in
lijst1
of
matrix1
, waarbij elk element
geïnterpreteerd wordt als een complex getal dat
een punt in het tweedimensionale vlak
vertegenwoordigt.
In de hoekmodus Radian:
angle({1+2
i
,3+0
i
,0ì 4
i
}) ¸
ans() toets
ans()
waarde
ans(
geheel_getal
)
waarde
Geeft een vorig antwoord uit het history area van
het basisscherm weer.
geheel_getal
geeft, indien opgenomen, aan welk
vorig antwoord teruggehaald moet worden. Het
geldige bereik voor
geheel_getal
loopt van 1 tot
99 en kan geen uitdrukking zijn. De
standaardinstelling is 1, het meest recente
antwoord.
Als u ans() wilt gebruiken om de rij
van Fibonacci op het basisscherm te
genereren, drukt u op:
1
¸ 1
1
¸ 1
2±«2±A02
¸ 2
¸ 3
¸ 5
approx() MATH/Algebra menu
approx(
uitdrukking
)
waarde
Geeft, waar mogelijk, de
uitdrukking
als een
decimaal getal, ongeacht de actuele modus
Exact/Approx.
Dit is equivalent aan het invoeren van
uitdrukking
en het drukken op ¥¸ in het
basisscherm.
approx(p) ¸ 3.141...
approx(
lijst1
)
lijst
approx(
matrix1
)
matrix
Geeft een lijst of matrix waar elk element, waar
mogelijk, uitgewerkt wordt tot een decimaal getal.
approx({sin(p),cos(p)}) ¸
{0. ë 1.}
approx([(2),(3)])
¸
[1.414... 1.732...]
868 Appendix A: Functies en instructies
Archive CATALOG
Archive
var1
[,
var2
] [,
var3
] …
Verplaatst de gespecificeerde variabelen van het
RAM naar het geheugen van het data-archief van
de gebruiker.
U kunt een in het archief opgeslagen variabele op
dezelfde manier bereiken als een variabele die
opgeslagen is in het RAM. U kunt echter een in
het archief opgeslagen variabele niet verwijderen,
herbenoemen of er gegevens onder opslaan; de
variabele is namelijk automatisch geblokkeerd.
Om een uit het archief te verwijderen variabele op
te vragen, gebruikt u
Unarchiv.
10!arctest ¸ 10
Archive arctest ¸ Done
5ù arctest ¸ 50
15!arctest ¸
N
Unarchiv arctest ¸ Done
15!arctest ¸ 15
arcLen() MATH/Calculus menu
arcLen(
uitdrukking1
,
var
,
start
,
einde
)
uitdrukking
Geeft de booglengte van
uitdrukking1
, als een
functie van
var
, op het interval [
start
,
eind
].
Ongeacht de grafische modus wordt de boog-
lengte berekend als een integraal, waarbij een
uitdrukking als functie gedefinieerd is.
arcLen(cos(x),x,0,p) ¸ 3.820...
arcLen(f(x),x,a,b) ¸
a
b
(
d
d
x
(f(x)))ñ +1
d
x
arcLen(
lijst1,var,start,einde
)
lijst
Geeft een lijst met de booglengtes van elk
element van
lijst1
op het interval [
start,
einde
] met
als onafhankelijke variabele
var
.
arcLen({sin(x),cos(x)},x,0,p)
(3.820... 3.820...}
augment() MATH/Matrix menu
augment(
lijst1,
lijst2
)
lijst
Geeft een nieuwe lijst door
lijst2
aan het einde van
lijst1
toe te voegen.
augment({1,ë 3,2},{5,4}) ¸
{1 ë 3 2 5 4}
augment(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
augment(
matrix1
;
matrix2
)
matrix
Geeft een nieuwe matrix die bestaat uit een
samenvoeging van
matrix2
en
matrix1
. Wanneer het
teken “,” wordt gebruikt, moeten de matrices
hetzelfde aantal rijen hebben en wordt
matrix2,
als nieuwe kolommen, toegevoegd aan
matrix1.
Wanneer het teken “;” wordt gebruikt moeten de
matrices hetzelfde aantal kolommen hebben en
wordt
matrix2,
als nieuwe rijen, toegevoegd aan
matrix1.
Dit verandert
matrix1
en
matrix2
niet.
[1,2;3,4]! M1 ¸ [
1 2
3 4
]
[5;6]! M2
¸ [
5
6
]
augment(M1,M2)
¸ [
1 2 5
3 4 6
]
[5,6]! M2 ¸ [
5 6
]
augment(M1;M2) ¸
1 2
3 4
5 6
Appendix A: Functies en instructies 869
avgRC() CATALOG
avgRC(
uitdrukking1
,
var
[,
h
])
uitdrukking
Geeft het rechter differentiequotiënt (de
gemiddelde verandering van functiewaarde).
uitdrukking1
kan een door de gebruiker
gedefinieerde functienaam zijn (zie
Func).
h
is de stapgrootte. Als
h
wordt weggelaten,
wordt standaard 0,001 gebruikt.
Merk op dat de verwante functie
nDeriv() een
ander differentiequotiënt gebruikt (dat zich zowel
links als rechts van het gegeven punt uitstrekt).
avgRC(f(x),x,h) ¸
f(x+h) - f(x)
h
avgRC(sin(x),x,h)|x=2
¸
sin(h+2) - sin(2)
h
avgRC(x^2ì x+2,x)
¸
2.ø (x
- .4995)
avgRC(x^2ì x+2,x,.1)
¸
2.ø (x
- .45)
avgRC(x^2ì x+2,x,3)
¸ 2ø (x+1)
4
44
4Bin MATH/Base menu
geheel_getal1
4
44
4Bin
geheel_getal
Converteert
geheel_getal1
naar een binair getal.
Binaire of zestientallige getallen hebben altijd
respectievelijk de voorvoegsels 0b of 0h.
256 4Bin ¸ 0b100000000
0h1F 4Bin ¸ 0b11111
0b
binair getal
0h
zestientallig getal
Zonder voorvoegsel wordt
geheel_getal1
behandeld als een decimaal getal (10-tallig). Het
resultaat wordt binair weergegeven, ongeacht de
ingestelde talstelselmodus.
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking gebruikt om de
waarde in een toegestaan bereik te brengen.
BldData CATALOG
BldData [
dataVar
]
Creëert de gegevensvariabele
dataVar
op basis van
de gegevens die gebruikt werden om de actuele
grafiek te tekenen.
BldData is geldig in alle
grafische modi.
Indien
dataVar
wordt weggelaten, worden de
gegevens opgeslagen onder de systeemvariabele
sysData.
Opmerking: de eerste keer dat u de
Data/Matrix Editor start na gebruik van
BldData,
wordt
dataVar
of sysData (afhankelijk van het
argument dat u gebruikt heeft met
BldData)
ingesteld als de actieve gegevensvariabele.
De aangroeiwaarden gebruikt voor de
onafhankelijke variabelen (
x in het voorbeeld
rechts) worden berekend volgens de instellingen
van de venstervariabelen.
In de grafische modus Function en in
de hoekmodus Radian:
8ù sin(x)! y1(x) ¸ Done
2ù sin(x)! y2(x) ¸ Done
ZoomStd ¸
@ "
H 8 "
BldData ¸ Done
O 6 ¸
Niet de letter O maar nul, gevolgd door b of h.
Een binair getal kan maximaal
32 cijfers hebben, een
zestientallig getal maximaal 8.
870 Appendix A: Functies en instructies
De grafische modus 3D heeft twee onafhankelijke
variabelen. Merk op dat in de gegevens rechts
x
constant blijft terwijl
y al zijn waarden doorloopt.
Vervolgens neemt
x toe naar zijn volgende
waarde en doorloopt
y opnieuw zijn bereik. Dit
patroon blijft zich herhalen tot
x zover is
aangegroeid als mogelijk is voor zijn bereik.
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: onderstaande gegevens
zijn van een 3D-grafiek.
ceiling() MATH/Number menu
ceiling(
uitdrukking1
)
geheel_getal
Geeft het dichtstbijzijnde geheel getal dat het
argument is.
Het argument kan een reëel of een complex getal
zijn.
Opmerking: zie ook
floor().
ceiling(0.456) ¸ 1.
ceiling(
lijst1
)
lijst
ceiling(
matrix1
)
matrix
Geeft een lijst of matrix waarvan elk element het
dichtstbijzijnde gehele getal elk gegeven
element is.
ceiling({ë 3.1,1,2.5}) ¸
{ë 3. 1 3.}
ceiling([0,ë 3.2
i
;1.3,4]) ¸
[
0
2.
ë 3.ø
i
4
]
Appendix A: Functies en instructies 871
cFactor() MATH/Algebra/Complex menu
cFactor(
uitdrukking1
[,
var
])
uitdrukking
cFactor(
lijst1
[
,var
])
lijst
cFactor(
matrix1
[
,var
])
matrix
cFactor(
uitdrukking1
) ontbindt
uitdrukking1
in
factoren voor alle variabelen van
uitdrukking1
en
geeft het resultaat weer onder een noemer.
uitdrukking1
wordt zo ver mogelijk in lineaire
rationale factoren ontbonden, zelfs als hierdoor
nieuwe niet-reële getallen worden
geïntroduceerd. Dit alternatief is geschikt als u in
factoren wilt ontbinden ten opzichte van meer
dan één variabele.
cFactor(a^3ù x^2+aù x^2+a^3+a)
¸
cFactor(x^2+4/9)
¸
cFactor(x^2+3) ¸ xñ + 3
cFactor(x^2+a)
¸ xñ + a
cFactor(
uitdrukking1,var
) ontbindt
uitdrukking1
in
factoren en opzichte van de variabele
var
.
uitdrukking1
wordt zo ver mogelijk in factoren
ontbonden die lineair zijn in
var
, met mogelijk niet-
reële constanten, zelfs als hierdoor irrationale
constanten, of deeluitdrukkingen die irrationaal
zijn in andere variabelen, geïntroduceerd worden.
De factoren en hun termen worden gesorteerd met
var
als hoofdvariabele. In elke factor worden
gelijke machten van
var
samengenomen. Neem
var
op als het ontbinden in factoren alleen ten
opzichte van die variabele nodig is en u bereid
bent irrationale uitdrukkingen in andere
variabelen te accepteren, om zover mogelijk te
ontbinden ten opzichte van
var
. Hierdoor kan er
onbedoelde ontbinding in factoren ten opzichte
van andere variabelen voorkomen.
cFactor(a^3ù x^2+aù x^2+a^3+a,x)
¸
aø (añ + 1)ø (x + ë
i
)ø (x +
i
)
cFactor(x^2+3,x)
¸
(x
+ 3ø
i
)ø (x + ë 3ø
i
)
cFactor(x^2+a,x)
¸
(x
+ aøë
i
)ø (x + aø
i
)
Is de instelling AUTO van de modus Exact/Approx
actief, dan zal het opnemen van
var
ervoor zorgen
dat irrationale coëfficiënten, die niet eenvoudig
uitgedrukt kunnen worden in de ingebouwde
standaardfuncties, benaderd worden door een
getal met drijvende komma. Zelfs als er slechts één
variabele is, kan het opnemen van
var
tot een meer
volledige ontbinding in factoren leiden.
Opmerking: zie ook
factor().
cFactor(x^5+4x^4+5x^3ì 6xì 3) ¸
x
5
+ 4ø x
4
+ 5ø x
3
ì 6ø xì 3
cFactor(ans(1),x)
¸
(x
ì.965)ø (x +.612)ø (x + 2.13)ø
(x
+ 1.11 ì 1.07ø
i
)
(x
+ 1.11 + 1.07ø
i
)
char() MATH/String menu
char(
geheel_getal
)
teken
Geeft het teken waarvan het volgnummer in de
verzameling tekens van de TI-89 Titanium /
Voyage™ 200
geheel_getal
is.
Het geldige bereik voor
geheel_getal
is 0–255.
char(38) ¸ "&"
char(65)
¸ "A"
872 Appendix A: Functies en instructies
checkTmr() CATALOG
checkTmr(
starttijd
)
geheel getal
Geeft een geheel getal dat het aantal seconden
weergeeft dat verstreken is nadat de timer
gestart is.
Starttijd
is een geheel getal dat gegeven
wordt vanuit de
startTmr()-functie.
U kunt ook een lijst of een matrix van gehele
getallen van de
starttijd
gebruiken. Geldige
gehele getallen van de
starttijd
moeten tussen 0
en de actuele tijd van de klok liggen.
U kunt meerdere timers tegelijkertijd gebruiken.
Opmerking: Zie ook
startTmr() en timeCnv().
startTmr() ¸ 148083315
checkTmr(148083315) 34
startTmr()!Timer1
©
startTmr()!Timer2
©
checkTmr(Timer1)!Timer1Waarde
©
checkTmr(Timer2)!Timer2Waarde
Circle CATALOG
Circle
x
,
y
,
r
[,
tekenModus
]
Tekent een cirkel met het middelpunt in de
venstercoördinaten (
x
,
y
) en met straal
r
.
x
,
y
en
r
moeten reële waarden zijn.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de cirkel getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, wordt de cirkel
uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= -1, worden de pixels van de
cirkel geïnverteerd.
Opmerking: bij het opnieuw tekenen worden
alle getekende gegevens gewist. Zie ook
PxlCrcl.
In een weergavevenster ZoomSqr:
ZoomSqr:Circle 1,2,3 ¸
ClockOff CATALOG
ClockOff
Schakelt de klok UIT.
ClockOn CATALOG
ClockOn
Schakelt de klok IN.
ClrDraw CATALOG
ClrDraw
Wist het scherm Graph en reset de functie Smart
Graph
, zodat de eerstvolgende keer dat het
scherm Graph wordt opgeroepen, de grafiek
opnieuw getekend wordt.
Terwijl het scherm Graph getoond wordt, kunt u
alle getekende gegevens (zoals lijnen en
punten) wissen door op (
ReGraph) te
drukken of door op:
@
H ˆ
te drukken en
1:ClrDraw te kiezen.
Appendix A: Functies en instructies 873
ClrErr CATALOG
ClrErr
Wist de foutstatus. Hiermee wordt errornum op
nul gesteld en worden de interne foutcontext-
variabelen gewist.
De bepaling
Else in de lus Try...EndTry van
het programma moet
ClrErr of PassErr
gebruiken. Als de fout verwerkt of genegeerd
moet worden, gebruikt u
ClrErr. Als niet bekend is
wat er met de fout gedaan moet worden,
gebruikt u
PassErr om deze naar de volgende
foutafhandelingssectie te sturen. Als er geen
Try...EndTry-foutafhandelingssecties meer over
zijn, wordt het gewone foutdialoogvenster
weergegeven.
Opmerking: zie ook
PassErr en Try.
Programma-inhoud:
:clearerr()
:Prgm
:PlotsOff:FnOff:ZoomStd
:For i,0,238
:@xù i+xmin! xcord
: Try
: PtOn xcord,ln(xcord)
: Else
: If errornum=800 or errornum=260
Then
: ClrErr ¦ clear the error
: Else
: PassErr ¦ pass on any other
error
: EndIf
: EndTry
:EndFor
:EndPrgm
ClrGraph CATALOG
ClrGraph
Wist de functies of uitdrukkingen waarvan met de
opdracht Graph een grafiek is getekend of die
met de opdracht Table geconstrueerd zijn. (Zie
Graph of Table).
Eventuele eerder geselecteerde Y=-functies
worden de volgende keer, dat de grafiek wordt
weergegeven, geplot.
ClrHome CATALOG
ClrHome
Wist alle gegevens die in het history area
entry() en ans() van het basisscherm zijn
opgeslagen. Wist de actuele invoerregel niet.
Terwijl u het basisscherm weergeeft, kunt u het
history area wissen door op ƒ te drukken en
8:Clear Home te kiezen.
Voor functies zoals
solve() die willekeurige
constanten of gehele getallen (@1, @2, etc.)
geven, reset
ClrHome de nummering naar 1.
ClrIO CATALOG
ClrIO
Wist het scherm Program I/O.
ClrTable CATALOG
ClrTable
Wist alle tabelwaarden. Is alleen van toepassing bij
de instelling
ASK in het dialoogvenster Table
Setup
.
Is de modus
Ask actief terwijl u het scherm Table
weergeeft, dan kunt u de waarden wissen door
op ƒ te drukken en
8:Clear Table te kiezen.
874 Appendix A: Functies en instructies
colDim() MATH/Matrix/Dimensions menu
colDim(
matrix
)
uitdrukking
Geeft het aantal kolommen van
matrix
.
Opmerking: zie ook
rowDim().
colDim([0,1,2;3,4,5]) ¸ 3
colNorm() MATH/Matrix/Norms menu
colNorm(
matrix
)
uitdrukking
Geeft het maximum van de sommen van de
absolute waarden van de elementen in de
kolommen van
matrix
.
Opmerking: niet-gedefinieerde matrix-
elementen zijn niet toegestaan. Zie ook
rowNorm().
[1,ë 2,3;4,5,ë 6]! mat ¸
[
1 ë 2 3
4 5 ë 6
]
colNorm(mat) ¸ 9
comDenom() MATH/Algebra menu
comDenom(
uitdrukking1
[
,var
])
uitdrukking
comDenom(
lijst1
[
,var
])
lijst
comDenom(
matrix1
[
,var
])
matrix
comDenom(
uitdrukking1
) geeft een vereen-
voudigde breuk met een volledig uitgewerkte
teller gedeeld door een volledig uitgewerkte
noemer.
comDenom((y^2+y)/(x+1)^2+y^2+y)
¸
comDenom(
uitdrukking1,var
) geeft een
vereenvoudigde breuk waarvan de teller en
noemer, uitgewerkt zijn ten opzichte van
var
. De
termen en hun factoren worden gesorteerd met
var
als hoofdvariabele. Gelijke machten van
var
worden samengenomen. Er kan onbedoelde
ontbinding in factoren van de samengenomen
coëfficiënten voorkomen. Vergeleken met het
weglaten van
var
, wordt hier vaak tijd, geheugen
en schermruimte mee bespaard, terwijl de
uitdrukking begrijpelijker wordt. Ook worden
volgende bewerkingen op het resultaat hierdoor
sneller en is het minder waarschijnlijk dat zij het
geheugen uitputten.
comDenom((y^2+y)/(x+1)^2+y^2+y,x)
¸
comDenom((y^2+y)/(x+1)^2+y^2+y,y)
¸
Als
var
niet in
uitdrukking1
voorkomt, geeft
comDenom(
uitdrukking1,var
) een vereen-
voudigde breuk met een niet-uitgewerkte teller
gedeeld door een niet-uitgewerkte noemer.
Dergelijke resultaten besparen meestal nog meer
tijd, geheugen en schermruimte. Bij deze
gedeeltelijk in factoren ontbonden resultaten
worden volgende bewerkingen op het resultaat
ook veel sneller en is het veel minder
waarschijnlijk dat zij het geheugen uitputten.
comDenom(exprn,abc)! comden(exprn)
¸ Done
comden((y^2+y)/(x+1)^2+y^2+y)
¸
Zelfs als er geen noemer is, is de functie
comden vaak een snelle manier voor het
gedeeltelijk ontbinden in factoren indien
factor() te langzaam is of het geheugen uitput.
Tip: voer deze
comden()-functiedefinitie in en
maak er een gewoonte van om deze als
alternatief voor
comDenom() en factor() te
gebruiken.
comden(1234x^2ù (y^3ì y)+2468xù
(y^2ì 1))
¸
1234ø xø (xø y
+ 2)ø (yñì1)
Appendix A: Functies en instructies 875
conj() MATH/Complex menu
conj(
uitdrukking1
)
uitdrukking
conj(
lijst1
)
lijst
conj(
matrix1
)
matrix
Geeft de complex geconjugeerde van het
argument.
Opmerking: alle niet-gedefinieerde variabelen
worden als reële variabelen behandeld.
conj(1+2
i
) ¸ 1 ì 2ø
i
conj([2,1ì 3
i
;ë
i
,ë 7]) ¸
[
]
2 1+3ø
i
i
ë 7
conj(z) z
conj(x+
i
y) x + y ø
i
CopyVar CATALOG
CopyVar
var1
,
var2
Kopieert de inhoud van variabele
var1
naar
var2.
Als
var2
niet bestaat, wordt deze door CopyVar
gemaakt.
Opmerking:
CopyVar komt overeen met de
opslaginstructie (!) wanneer u een uitdrukking, lijst,
matrix of tekenreeks kopieert, met dit verschil dat
er geen vereenvoudiging plaatsvindt als u
CopyVar gebruikt. U dient CopyVar te
gebruiken bij niet-algebraïsche variabeletypen
zoals Pic- en GDB-variabelen.
x+y! a ¸ x + y
10! x
¸ 10
CopyVar a,b
¸ Done
a! c
¸ y + 10
DelVar x
¸ Done
b
¸ x + y
c
¸ y + 10
cos() @ toets 2X H
HH
H toets X
cos(
uitdrukking1
)
uitdrukking
cos(
lijst1
)
lijst
cos(
uitdrukking1
) geeft de cosinus van het
argument als een uitdrukking.
cos(
lijst1
) geeft een lijst van de cosinussen van
alle elementen van
lijst1
.
Opmerking: het argument wordt
geïnterpreteerd als een hoek in graden, gon
(grad) of radialen, volgens de actuele instelling
van de hoekmodus. U kunt ó ,
G
ofô gebruiken
om de hoekmodus tijdelijk te negeren.
In de hoekmodus Degree:
cos((p/4)ô )
¸
2
2
cos(45)
¸
2
2
cos({0,60,90})
¸ {1 1/2 0}
In de hoekmodus Gradian:
cos({0,50,100})
¸ {1
2
2
0}
In de hoekmodus Radian:
cos(p/4)
¸
2
2
cos(45¡)
¸
2
2
cos(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrixcosinus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van de cosinus
van ieder element.
Indien een scalaire functie f(A) op
vierkanteMatrix1
(A) werkt, wordt het resultaat berekend door het
algoritme:
1. Bereken de eigenwaarden (l
i
) en eigen-
vectoren (V
i
) van A.
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn.
Daarnaast mag hij geen variabelen bevatten
waar geen waarde aan is toegekend.
2. Vorm de matrices:
In de hoekmodus Radian:
cos([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
.212… .205… .121…
.160… .259… .037…
.248… ë.090… .218…
876 Appendix A: Functies en instructies
B =
l
1
0
… 0
0
l
2
… 0
0
0
… 0
0
0
l
n
en X = [V
1
,V
2
, … ,V
n
]
3. Vervolgens geldt A = X B Xê en f(A) = X f(B)
Xê. Bijvoorbeeld, cos(A) = X cos(B) Xê met:
cos (B) =
)cos(00
000
0)cos(0
00)cos(
2
1
n
λ
λ
λ
Alle berekeningen zijn uitgevoerd met getallen
met een drijvende komma.
cosê () @ toets ¥R H
HH
H toets 2R
cosê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
cosê (
lijst1
)
lijst
cosê (
uitdrukking1
) geeft de hoek, als een
uitdrukking, waarvan de cosinus gelijk is aan
uitdrukking1
.
cosê (
lijst1
) geeft een lijst met de inverse
cosinussen van de elementen van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt als een hoek in
graden, radialen of gon (grad) gegeven, volgens
de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmodus Degree:
cosê (1)
¸ 0
In de hoekmodus Gradian:
cosê (0) ¸ 100
In de hoekmodus Radian:
cosê ({0,.2,.5})
¸
{
p
2
1.369... 1.047...}
cosê (
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrixcosinus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de inverse cosinus van ieder
element. Zie, voor informatie over de reken-
methode, cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian en in de
complexe getallenmodus Rectangular:
cosê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
1.734…+.064…ø
i
ë 1.490…+2.105…ø
i
ë.725…+1.515…ø
i
.623…+.778…ø
i
ë 2.083…+2.632…ø
i
1.790…ì 1.271…ø
i
cosh() MATH/Hyperbolic menu
cosh(
uitdrukking1
)
uitdrukking
cosh(
lijst1
)
lijst
cosh (
uitdrukking1
) geeft de cosinus hyperbolicus
van het argument als een uitdrukking.
cosh (
lijst1
) geeft een lijst met de cosinus
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
cosh(1.2) ¸ 1.810...
cosh({0,1.2})
¸ {1 1.810...}
cosh(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrixcosinus hyperbolicus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de cosinus hyperbolicus van ieder
element. Zie, voor informatie over de
rekenmethode, cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
cosh([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
421.255 253.909 216.905
327.635 255.301 202.958
226.297 216.623 167.628
Appendix A: Functies en instructies 877
coshê() MATH/Hyperbolic menu
coshê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
coshê (
lijst1
)
lijst
coshê (
uitdrukking1
)geeft de hoek als een
uitdrukking, waarvan de inverse cosinus
hyperbolicus gelijk is aan
uitdrukking1.
coshê(
lijst1
) geeft een lijst met de inverse cosinus
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
coshê (1) ¸ 0
coshê ({1,2.1,3})
¸
{0 1.372... coshê (3)}
coshê (
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrixcosinus hyperbolicus van
vierkanteMatrix 1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de inverse cosinus hyperbolicus van
ieder element. Zie voor informatie over de
rekenmethode cos().
VierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn.
Het resultaat bevat altijd getallen met een
drijvende komma.
In de hoekmodus Radian en in de
complexe getallenmodus Rectangular:
coshê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
2.525…+1.734…ø
i
ë.009…ì 1.490…ø
i
.486…ì.725…ø
i
1.662…+.623…ø
i
ë.322…ì 2.083…ø
i
1.267…+1.790…ø
i
cot() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
cot(
uitdrukking1
)
uitdrukking
cot(
lijst1
)
lijst
Geeft de cotangens van
uitdrukking1
of geeft een
lijst met van elk element in
lijst1
de cotangens.
Opmerking: het resultaat wordt als een hoek in
graden, radialen of gon (grad) gegeven, volgens
de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmode graden:
cot(45) ¸ 1
In de hoekmodus Gradian:
cot(50) ¸ 1
In de hoekmode radialen:
cot({1,2.1,3}) ¸
{
1
tan(1)
L.584…
1
tan(3)
}
cot
L
LL
L1
() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
cot
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
cot
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de hoek waarvan de cotangens
uitdrukking1
is of geeft een lijst met de inverse
cotangens van elk element van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt als een hoek in
graden, radialen of gon (grad) gegeven, volgens
de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmode graden:
cot
L1
(1) ¸ 45
In de hoekmodus Gradian:
cot
L1
(1) ¸ 50
In de hoekmode radialen:
cot
L1
(1) ¸
p
4
coth() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
coth(
uitdrukking1
)
uitdrukking
cot(
lijst1
)
lijst
Geeft de cotangens hyperbolicus van
uitdrukking1
of geeft een lijst met de cotangens
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
coth(1.2) ¸ 1.199…
coth({1,3.2}) ¸
{
1
tanh(1)
1.003…
}
coth
L
LL
L1
() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
coth
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
coth
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de inverse cotangens hyperbolicus van
uitdrukking1
of geeft een lijst met de inverse
cotangens hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
coth
L1
(3.5) ¸ .293…
coth
L1
({L2,2.1,6}) ¸
{
Lln(3)
2
.518…
ln(7/5)
2
}
878 Appendix A: Functies en instructies
crossP() MATH/Matrix/Vector ops menu
crossP(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
Geeft het vectorieel product (uitproduct) van
lijst1
en
lijst2
als een lijst.
lijst1
en
lijst2
moeten dezelfde dimensies
hebben en de dimensie moet 2 of 3 zijn.
crossP({a1,b1},{a2,b2}) ¸
{0 0 a1ø b2ì a2ø b1}
crossP({0.1,2.2,ë 5},{1,ë.5,0})
¸
{ë 2.5 ë 5. ë 2.25}
crossP(
vector1
,
vector2
)
vector
Geeft een rij- of kolomvector (afhankelijk van de
argumenten) die het uitproduct is van
vector1
en
vector2
.
vector1
en
vector2
moeten beide een rijvector of
beide een kolomvector zijn. De twee vectoren
moeten dezelfde dimensies hebben en de
dimensie moet 2 of 3 zijn.
crossP([1,2,3],[4,5,6]) ¸
[ë3 6 ë 3]
crossP([1,2],[3,4])
¸
[0 0 ë 2]
csc() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
csc(
uitdrukking1
)
uitdrukking
csc(
lijst1
)
lijst
Geeft de cosecans van
uitdrukking1
of geeft een
lijst met de cosecans van elk element van
lijst1
.
In de hoekmode graden:
csc(p/4) ¸
1
sin(
p
4
)
In de hoekmodus Gradian:
csc(50) ¸
2
22
2
In de hoekmode radialen:
csc({1,p/2,p/3}) ¸
{
1
sin(1)
1
2 ¦ 3
3
}
csc
L
LL
L1
() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
csc
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
csc
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de hoek waarvan de cosecans
uitdrukking1
is of geeft een lijst met de inverse cosecans van
elk element van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt als een hoek in
graden, radialen of gon (grad) gegeven, volgens
de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmode graden:
csc
L1
(1) ¸ 90
In de hoekmodus Gradian:
csc
L1
(1) ¸ 100
In de hoekmode radialen:
csc
L1
({1,4,6}) ¸
{
p
2
sin
L1
(1/4)
sin
L1
(1/6) }
csch() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
csch(
uitdrukking1
)
uitdrukking
csch(
lijst1
)
lijst
Geeft de cosecans hyperbolicus van
uitdrukking1
of geeft een lijst met de cosecans hyperbolicus
van elk element van
lijst1
.
csch(3) ¸
1
sinh(3)
csch({1,2.1,4}) ¸
{
1
sinh(1)
.248…
1
sinh(4)
}
Appendix A: Functies en instructies 879
csch
L
LL
L1
() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
csch
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
csch
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de inverse cosecans hyperbolicus van
uitdrukking1
of geeft een lijst met de inverse
cosecans hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
csch
L1
(1) ¸ sinh
-1
(1)
csch
L1
({1,2.1,3}) ¸
{sinh
L1
(1) .459… sinh
L1
(1/3) }
cSolve() MATH/Algebra/Complex menu
cSolve(
vergelijking
,
var
)
Booleaanse uitdrukking
Geeft mogelijke complexe oplossingen van een
vergelijking voor
var
. Het is de bedoeling om
mogelijke kandidaten voor alle reële en niet-reële
oplossingen te produceren. Zelfs als
vergelijking
reëel is, staat
cSolve() niet-reële resultaten in de
reële modus toe.
Hoewel de TI-89 Titanium / Voyage™ 200
alle
niet-gedefinieerde variabelen verwerkt alsof deze
reëel zijn, kan
cSolve() veeltermvergelijkingen
voor complexe oplossingen oplossen.
cSolve(x^3=ë 1,x) ¸
solve(x^3=ë 1,x)
¸
cSolve() beschouwt zijn domein tijdelijk als het
complexe vlak, zelfs als het actuele domein
ingesteld is als de reële rechte. In het complexe vlak
gebruiken machten met gebroken exponenten
waarvan de noemers oneven zijn de imaginaire as
in plaats van de reële as. Wanneer vergelijkingen,
waarin dergelijke gebroken exponenten voor-
komen, opgelost worden met
solve(), is de op-
lossing niet noodzakelijk een deelverzameling van
de oplossing die gevonden wordt met
cSolve().
cSolve(x^(1/3)=ë 1,x) ¸ false
solve(x^(1/3)=ë 1,x)
¸ x = ë 1
cSolve() begint met exacte symbolische methodes.
Behalve in de modus
EXACT, gebruikt cSolve()
indien nodig ook iteratieve benaderende complexe
veeltermontbindingen.
Opmerking: zie ook
cZeros(), solve() en zeros().
Opmerking: als
vergelijking
geen veelterm is en
functies als
abs(), angle(), conj(), real(), of
imag() bevat, dient u een onderstrepingsteken_
(
@ ¥ ; H 25) te plaatsen aan het einde
van
var
. Een variabele wordt standaard behandeld
als een reële waarde. Indien u
var
_
gebruikt, wordt
de variabele behandeld als complex.
Modus Display Digits in Fix 2:
exact(cSolve(x^5+4x^4+5x
^3ì 6xì 3=0,x))
¸
cSolve(ans(1),x)
¸
Gebruik
var
_
ook voor andere variabelen in
vergelijkin
g
die eventueel niet-reële waarden
hebben.
Doet u dit niet, dan kan dit onverwachte
resultaten opleveren.
z wordt als reëel behandeld:
cSolve(conj(z)=1+
i
,z) ¸ z=1+
i
z_ wordt als complex behandeld:
cSolve(conj(z_)=1+
i
,z_) ¸
z_=1
i
880 Appendix A: Functies en instructies
cSolve(
vergelijking1
and
vergelijking2
[and
],
{
varOfSchatting1
,
varOfSchatting2
[,
]})
Booleaanse uitdrukking
Geeft mogelijke complexe oplossingen voor het
stelsel vergelijkingen, waarbij iedere
varOfSchatting
een variabele specificeert waar u
een oplossing voor wilt.
U kunt als u wilt een beginschatting specificeren voo
r
een variabele. Iedere
varOfSchatting
moet de volgende
vorm hebben:
variabele
– of –
variabele
=
reëel
of
niet
-
reëel
getal
Bijvoorbeeld, zowel
x als x=3+
i
is geldig.
Indien alle vergelijkingen veeltermen zijn en u
GEEN beginschattingen specificeert, gebruikt
cSolve() de lexicale Gröbner/Buchberger
eliminatiemethode in een poging alle complexe
oplossingen te bepalen.
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: in de volgende voorbeelden
wordt een onderstrepingsteken _
( @ ¥ ; H 2 5) gebruikt,
zodat de variabelen als complex
behandeld worden.
Complexe oplossingen kunnen zowel reële als
niet-reële oplossingen omvatten, zoals in het
voorbeeld rechts.
cSolve(u_ù v_ì u_=v_ and
v_^2=ë u_,{u_,v_}) ¸
u_=1/2 +
3
2
ø
i
and v_=1/2 ì
3
2
ø
i
or u_=1/2 ì
3
2
ø
i
and v_=1/2 +
3
2
ø
i
or u_=0 and v_=0
Stelsels
veelterm
vergelijkingen kunnen extra
variabelen zonder waarde hebben, die gegeven
numerieke waarden representeren, die later
gesubstitueerd kunnen worden.
cSolve(u_ù v_ì u_=c_ù v_ and
v_^2=ë u_,{u_,v_}) ¸
u_=
ë(
1ì4øc_+1)
2
4
and v_=
1ì4øc_+1
2
or
u_=
ë( 1ì4øc_ì1)
2
4
and v_=
ë( 1ì4øc_ì
1
2
or u_=0 and v_=0
U kunt ook oplossingsvariabelen opnemen die
niet voorkomen in de vergelijkingen. Deze
oplossingen laten zien hoe families van
oplossingen willekeurige constanten van de vorm
@
k
kunnen bevatten, waarbij
k
een achtervoegsel
is in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255.
Het achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1
wanneer u
ClrHome of ƒ 8:Clear Home
gebruikt.
De rekentijd of de tijd die het duurt voor het
geheugen is uitgeput kan bij stelsels veelterm-
vergelijkingen afhangen van de volgorde
waarin u de oplossingsvariabelen noteert. Indien
uw eerste keuze het geheugen of uw geduld
uitput, probeert u de variabelen dan anders te
sorteren in de vergelijkingen en/of in de lijst
varOfSchatting
.
cSolve(u_ù v_ì u_=v_ and
v_^2=ë u_,{u_,v_,w_}) ¸
u_=1/2 +
3
2
ø
i
and v_=1/2 ì
3
2
ø
i
and w_=@1
or u_=1/2 ì
3
2
ø
i
and v_=1/2 +
3
2
ø
i
and w_=@1
or u_=0 and v_=0 and w_=@1
Indien u geen schattingen opneemt en als elke
vergelijking niet een veeltermvergelijking is in
elke variabele maar als alle vergelijkingen lineair
zijn in alle oplossingsvariabelen, gebruikt
cSolve()
Gaussische eliminatie in een poging alle
oplossingen te bepalen.
cSolve(u_+v_=
e
^(w_) and u_ì v_=
i
,
{u_,v_}) ¸
u_=
e
w_
2
+1/2ø
i
and v_=
e
w_
ì i
2
Appendix A: Functies en instructies 881
Als een stelsel niet in alle variabelen
veeltermvergelijkingen bevat en als de
vergelijkingen niet lineair zijn in de oplossings-
variabelen, bepaalt
cSolve() hoogstens één
oplossing met behulp van een iteratieve
benaderingsmethode. Hiertoe moet het aantal
oplossingsvariabelen gelijk zijn aan het aantal
vergelijkingen, en alle andere variabelen in de
vergelijkingen moeten vereenvoudigd worden tot
getallen.
cSolve(
e
^(z_)=w_ and w_=z_^2,
{w_,z_}) ¸
w_=.494… and z_=ë.703…
Een niet-reële schatting is vaak noodzakelijk om
een niet-reële oplossing te bepalen. Voor
convergentie zou een schatting dicht bij een
oplossing moeten liggen.
cSolve(e^(z_)=w_ and w_=z_^2,
{w_,z_=1+ i}) ¸
w_=.149… + 4.891…øi and
z_=1.588… + 1.540…ø
i
CubicReg MATH/Statistics/Regressions menu
CubicReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de derdegraads veeltermregressie en
actualiseert alle statistische variabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor de categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot en met
lijst4
moeten
variabelenamen of c1–c99 (kolommen van de
laatste gegevensvariabele die in de
Data/Matrix Editor is getoond) zijn.
lijst5
hoeft
geen variabelenaam te zijn en kan niet c1–c99
zijn.
In de grafische modus Function.
{0,1,2,3}! L1
¸ {0 1 2 3}
{0,2,3,4}! L2
¸ {0 2 3 4}
CubicReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
regeq(x)"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
cumSum() MATH/List menu
cumSum(
lijst1
)
lijst
Geeft een lijst met de cumulatieve sommen van
de elementen in
lijst1
, te beginnen met element 1.
cumSum({1,2,3,4}) ¸ {1 3 6 10}
cumSum(
matrix1
)
matrix
Geeft een matrix met de cumulatieve sommen van
de elementen in
matrix1
. Elk element is de
cumulatieve som van de kolom, van boven naar
beneden.
[1,2;3,4;5,6]! m1 ¸
1 2
3 4
5 6
cumSum(m1)
¸
1 2
4 6
9 12
882 Appendix A: Functies en instructies
CustmOff CATALOG
CustmOff
Verwijdert een door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk.
CustmOn en CustmOff stellen een programma
in staat een door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk te gebruiken. U kunt op
drukken om de door werkbalk in of uit te
schakelen. De door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk wordt automatisch verwijderd wanneer
u van toepassing verandert.
Zie Custom voor een voorbeeld van
een programma.
CustmOn CATALOG
CustmOn
Activeert een door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk die al is gedefinieerd in een
Custom...EndCustm blok.
CustmOn en CustmOff stellen een programma
in staat om een door de gebruiker gedefinieerde
werkbalk te gebruiken. U kunt op
drukken om die werkbalk in of uit te schakelen.
Zie Custom voor een voorbeeld van
een programma.
Custom toets
Custom
blok
EndCustm
Maakt een werkbalk die geactiveerd wordt als u
op drukt. Deze opdracht lijkt sterk
op de instructie
ToolBar met het verschil dat de
Title en Item opdrachten geen labels kunnen
hebben.
blok
kan bestaan uit één opdracht of uit een rij
opdrachten, gescheiden door het teken “:”.
Opmerking: werkt als een
schakelaar. De eerste keer wordt het menu
opgeroepen en de tweede keer wordt het menu
verwijderd. Het menu wordt ook verwijderd als u
naar een andere toepassing overschakelt.
Programma-inhoud
:Test()
:Prgm
:Custom
:Title "Lists"
:Item "List1"
:Item "Scores"
:Item "L3"
:Title "Fractions"
:Item "f(x)"
:Item "h(x)"
:Title "Graph"
:EndCustm
:EndPrgmResultaat bij uitvoeren:
F1-ONE F2-TWO
1. A
2. B
Cycle CATALOG
Cycle
Draagt de programmabesturing onmiddellijk over
naar de volgende iteratie van de actuele lus (
For,
While of Loop).
Cycle is niet toegestaan buiten de drie
lusstructuren (
For, While en Loop).
Programma-inhoud:
:¦ Sum the integers from 1 to
100 skipping 50.
:0! temp
:For i,1,100,1
:If i=50
:Cycle
:temp+i! temp
:EndFor
:Disp temp
Inhoud van temp na uitvoeren: 5000
50005000
5000
Appendix A: Functies en instructies 883
CyclePic CATALOG
CyclePic
tekNaamTekenreeks
,
n
[
,
[
wacht
] ,
[
cycli
]
,
[
richting
]]
Geeft alle opgegeven PIC-variabelen met het
opgegeven tijdsinterval weer. De gebruiker kan
naar keuze de tijd tussen de tekeningen, het
aantal cycli van tekeningen en de gebruikte
richting (cyclisch of heen en terug) bepalen.
richting
is 1 voor cyclisch en ë 1 voor heen en
terug. Standaard = 1.
1. Sla drie tekeningen op met de namen
2. Typ: CyclePic "
" "
"pic",3,.5,4,
",3,.5,4,",3,.5,4,
",3,.5,4,ë 1
11
1
3. De drie tekeningen (3
33
3) worden automa
t
4
44
4Cylind MATH/Matrix/Vector ops menu
vector
4
44
4Cylind
Geeft de rij- of kolomvector in cilindrische vorm
weer [rq, z].
vector
moet exact drie elementen bevatten. Het
kan een rij- of een kolomvector zijn.
[2,2,3] 4Cylind ¸ [2ø 2
p
4
3]
cZeros() MATH/Algebra/Complex menu
cZeros(
uitdrukking
,
var
)
lijst
Geeft een lijst met mogelijke reële en niet-reële
waarden van
var
waarvoor
uitdrukking
=0.
cZeros() doet dit door middel van de berekening
exp8
88
8list(cSolve(
uitdrukking
=0,
var
),
var
). Verder
werkt
cZeros() hetzelfde als zeros().
Opmerking: zie ook
cSolve(), solve() en zeros().
Modus Display Digits is Fix 3:
cZeros(x^5+4x^4+5x^3ì 6xì 3,x)
¸
{ë 2.125 ë.612 .965
ë 1.114
ì 1.073ø
i
ë 1.114
+ 1.073ø
i
}
Opmerking: als
uitdrukking
geen veelterm is en
functies als
abs(), angle(), conj(), real(), of
imag() bevat, dient u een onderstrepingsteken _
(
@ ¥ ; H 2 5 ) te plaatsen aan het
einde van
var
. Een variabele wordt standaard
behandeld als een reële waarde. Indien u
var
_
gebruikt, wordt de variabele behandeld als
complex.
Gebruik
var
_ ook voor andere variabelen in
uitdrukking
die eventueel niet-reële waarden hebben.
Doet u dit niet dan kan dit onverwachte
resultaten opleveren.
z wordt als reëel behandeld:
cZeros(conj(z)ì 1ì
i
,z) ¸ {1+
i
}
z_ wordt als complex behandeld:
cZeros(conj(z_)ì 1ì
i
,z_) ¸ {1ì
i
}
cZeros({
uitdrukking1
,
uitdrukking2
[,
] },
{
varOfSchatting1
,
varOfSchatting2
[,
] })
matrix
Geeft mogelijke posities waar de uitdrukkingen
tegelijkertijd nul zijn. Iedere
varOfSchatting
specificeert een onbekende waarvoor u een
waarde zoekt.
U kunt als u wilt een beginschatting formuleren voor
een variabele. Iedere
varOfSchatting
moet de
volgende vorm hebben:
variabele
– of –
variabele
=
reëel of niet-reëel getal
Bijvoorbeeld, zowel
x als x=3+
i
is geldig.
884 Appendix A: Functies en instructies
Indien alle uitdrukkingen veeltermen zijn en u
GEEN beginschattingen specificeert, gebruikt
cZeros() de lexicale Gröbner/Buchberger
eliminatiemethode in een poging alle complexe
nulpunten te bepalen.
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: in de volgende voorbeelden
wordt een onderstrepingsteken _
(@ ¥ ; H 2 5gebruikt, zodat
de variabelen als complex behandeld
worden.
Complexe nulpunten kunnen zowel reële als niet-
reële nulpunten omvatten, zoals in het voorbeeld
rechts.
Iedere rij van de resulterende matrix
representeert een ander nulpunt, waarbij de
componenten op dezelfde manier zijn gesorteerd
als in de
varOfSchatting
-
lijst. Om een rij eruit te
lichten, indexeert u de matrix met [
row
].
cZeros({u_ù v_ì u_ì v_,
v_^2+u_},{u_,v_}) ¸
1/2 ì
3
2
ø
i
1/2 +
3
2
ø
i
1/2 +
3
2
ø
i
1/2 ì
3
2
ø
i
0 0
Licht rij 2 eruit:
ans(1)[2] ¸
1/2 + ø
i
1/2 ì
3
2
ø
i
Stelsels
veeltermenvergelijkingen
kunnen extra
variabelen zonder waarde hebben, die gegeven
numerieke waarden representeren die later
gesubstitueerd kunnen worden.
cZeros({u_ù v_ì u_ì (c_ù v_),
v_^2+u_},{u_,v_}) ¸
ë ( 1ì 4øc_+1)
2
4
1ì 4øc_+1
2
ë ( 1ì 4øc_ì 1)
2
4
ë ( 1ì 4øc_ì 1)
2
0 0
U kunt ook onbekende variabelen opnemen die
niet voorkomen in de uitdrukkingen. Deze
nulpunten laten zien hoe families van nulpunten
willekeurige constanten van de vorm @
k
kunnen bevatten, waarbij
k
een achtervoegsel is
in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255. Het
achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1
wanneer u ClrHome of ƒ 8:Clear Home gebruikt.
De rekentijd of de tijd die het duurt voor het
geheugen is uitgeput, kan bij stelsels
veeltermvergelijkingen sterk afhangen van de
volgorde waarin u de onbekenden noteert. Indien
uw eerste keuze het geheugen of uw geduld
uitput, probeert u de variabelen dan anders te
sorteren in de uitdrukkingen en/of in de lijst
varOfSchatting
.
cZeros({u_ù v_ì u_ì v_,
v_^2+u_},{u_,v_,w_}) ¸
1/2 ì
3
2
ø
i
1/2 +
3
2
ø
i
@1
1/2 +
3
2
ø
i
1/2 ì
3
2
ø
i
@1
0
0 @1
Indien u geen schattingen opneemt en als een
van de uitdrukkingen geen veelterm is in elk van
de variabelen, maar alle uitdrukkingen lineair zijn
in alle onbekenden, gebruikt cZeros() Gaussische
eliminatie in een poging alle nulpunten te
bepalen.
cZeros({u_+v_ì
e
^(w_),u_ì v_ì
i
},
{u_,v_}) ¸
e
w_
2
+1/2ø
i
e
w_
ì i
2
Indien een stelsel geen veeltermuitdrukkingen
bevat in al zijn variabelen en evenmin lineair is in
de onbekenden, bepaalt cZeros() hoogstens één
nulpunt met behulp van een iteratieve
benaderende methode. Hiertoe moet het aantal
onbekenden gelijk zijn aan het aantal
uitdrukkingen, en alle andere variabelen in de
uitdrukkingen moeten vereenvoudigd worden tot
getallen.
cZeros({
e
^(z_)ì w_,w_ì z_^2}, {w_,z_})
¸
[]
.494… ë.703…
Appendix A: Functies en instructies 885
Een niet-reële schatting is vaak noodzakelijk om
een niet-reëel nulpunt te bepalen. Voor
convergentie zou een schatting dicht bij een
nulpunt moeten liggen.
cZeros({
e
^(z_)ì w_,w_ì z_^2},
{w_,z_=1+
i
}) ¸
[]
.149…+4.89…ø
i
1.588…+1.540…ø
i
d
() toets 2=of MATH/Calculus menu
d
(
uitdrukking1
,
var
[,
orde
])
uitdrukking
d
(
lijst1,var
[,
orde
])
lijst
d
(
matrix1,var
[,
orde
])
matrix
Geeft de eerste afgeleide van
uitdrukking1
ten
opzichte van de variabele
var
.
uitdrukking1
kan een
lijst of matrix zijn.
orde
moet, indien opgenomen, een geheel getal
zijn. Als de orde kleiner is dan nul, is het resultaat
een primitieve functie.
d
() volgt niet de gewone uitwerkingsroutine van
volledige vereenvoudiging van de argumenten
gevolgd door het toepassen van de functiedefinitie
op deze volledig vereenvoudigde argumenten. In
plaats daarvan voert
d
() de volgende stappen uit.
1. Vereenvoudigt het tweede argument slechts
zover dat dit niet tot een niet-variabele
leidt.
2. Vereenvoudigt het eerste argument slechts
zover dat de opgeslagen waarden worden
aangeroepen voor de variabele die door stap
1 zijn bepaald.
3. Bepaalt de symbolische afgeleide van het
resultaat van stap 2 ten opzichte van de
variabele uit stap 1.
4. Als de variabele uit stap 1 een opgeslagen
waarde of een door een “with”-operator (|)
gespecificeerde waarde heeft,
dan wordt die
waarde gebruikt in het resultaat van stap 3.
d
(3x^3ì x+7,x) ¸ 9xñì1
d
(3x^3ì x+7,x,2) ¸ 18ø x
d
(f(x)ù g(x),x) ¸
d
d
x
(f(x))ø g(x) +
d
d
x
(g(x))ø f(x)
d
(sin(f(x)),x) ¸
cos(f(x))
d
d
x
(f(x))
d
(x^3,x)|x=5 ¸ 75
d
(
d
(x^2ù y^3,x),y) ¸ 6ø yñøx
d
(x^2,x,ë 1) ¸
xò
3
d
({x^2,x^3,x^4},x) ¸
{2ø x 3ø xñ 4ø xò }
data4
44
4mat CATALOG/MATH/List menu
data4
44
4mat
data,mat
[,rij1] [,kol1] [,rij2] [,kol2]
Converteert gegevens naar een matrix.
Elk argument van de argumenten
[,rij1][,kol1][,rij2] [,kol2] kan weggelaten worden.
Als
rij1
wordt weggelaten is de
standaardinstelling 1. Als
kol1 wordt weggelaten
is de standaardinstelling 1. Als
rij2 wordt
weggelaten is de standaardinstelling “max rij.”
Als
kol2 wordt weggelaten is de
standaardinstelling “max kolom.”
In de DATA-structuur zijn lege cellen mogelijk.
Rijen hoeven niet even lang te zijn. Wanneer de
gegevens als een matrix worden opgeslagen,
worden lege cellen ingevuld met “ongedef.”
data4mat d1,m1,1, , ,1 ¸
Done
886 Appendix A: Functies en instructies
dayOfWk() CATALOG
dayOfWk(
jaar,maand,dag
)
geheel getal
Geeft een geheel getal van 1 tot en met 7,
waarbij ieder getal een dag van de week
voorstelt. Gebruik
dayOfWk() om te bepalen op
welke dag van de week een bepaalde datum valt.
Opmerking: deze functie kan mogelijk onjuiste
resultaten geven bij jaren vóór 1583 (voor-
Gregoriaanse kalender).
Voer het jaar in als een geheel getal van vier
cijfers. De maand en dag kunnen gehele getallen
van één of twee cijfers zijn.
dayOfWk(1948,9,6) 2
Waarden van de gehele getallen:
1 = Zondag
2 = Maandag
3 = Dinsdag
4 = Woensdag
5 = Donderdag
6 = Vrijdag
7 = Zaterdag
4
44
4DD MATH/Angle menu
getal
4
44
4DD
waarde
lijst1
4
44
4DD
lijst
matrix1
4
44
4DD
matrix
Geeft het decimale equivalent van het argument,
uitgedrukt in graden. Het argument is een getal,
lijst of matrix die geïnterpreteerd wordt volgens
de modusinstelling in gon (grad), radialen of
graden.
Opmerking:
4
44
4DD aanvaardt ook invoer in
radialen.
In de hoekmodus Degree:
1.5ó 4DD
¸ 1.5ó
45ó 22’14.3” 4DD ¸ 45.370...ó
{45ó 22’14.3”,60ó 0’0”} 4DD ¸
{45.370... 60}¡
In de hoekmodus Gradian:
14DD
¸ (9/10)ó
In de hoekmodus Radian:
1.5
4DD ¸ 85.9ó
4
44
4Dec MATH/Base menu
geheel_getal1
4
44
4Dec
geheel_getal
Converteert
geheel_getal1
in een decimaal getal
(10-tallig). Een binaire of zestientallige invoer
moet altijd respectievelijk het voorvoegsel 0b of
0h hebben.
0b10011 4Dec ¸ 19
0h1F 4Dec ¸ 31
0b
binair getal
0h
zestientallig getal
Zonder voorvoegsel wordt
geheel_getal 1
behandeld als decimaal getal. Het resultaat wordt
decimaal weergegeven, ongeacht de ingestelde
talstelselmodus.
Een binair getal kan maximaal 32
cijfers hebben, een zestientallig
maximaal 8
Niet de letter O, maar nul gevolgd door b of h.
Appendix A: Functies en instructies 887
Define CATALOG
Define
funcNaam
(
arg1Naam, arg2Naam, ...
) =
uitdrukking
Creëert
funcNaam
als een door de gebruiker
gedefinieerde functie. Vervolgens kunt u
funcNaam
() op dezelfde wijze gebruiken als
ingebouwde functies
. De functie werkt
uitdrukking
uit gebruikmakend van de geleverde
argumenten en geeft het resultaat.
funcNaam
kan niet de naam van een systeem-
variabele of ingebouwde functie zijn.
De argumentnamen zijn plaatshouders; u kunt
beter niet deze zelfde namen als argumenten
gebruiken wanneer u de functie toepast.
Opmerking: deze vorm van
Define is equivalent
aan het uitvoeren van de uitdrukking:
uitdrukking
!
funcNaam
(
arg1Naam
,
arg2Naam
).
Deze opdracht kan ook worden gebruikt om
eenvoudige variabelen te definiëren;
bijvoorbeeld
Define a=3.
Define g(x,y)=2xì 3y ¸ Done
g(1,2)
¸ ë 4
1! a:2! b:g(a,b)
¸ ë 4
Define h(x)=when(x<2,2x-3, ë 2x+3)
¸ Done
h(ë 3)
¸ ë 9
h(4)
¸ ë 5
Define eigenvl(a)=
cZeros(det(identity(dim(a)
[1])-xù a),x)
¸ Done
eigenvl([ë 1,2;4,3])
¸
{
2ø 3 - 1
11
ë (2ø 3 + 1)
11
}
Define
funcNaam
(
arg1Naam, arg2Naam, ...
) = Func
blok
EndFunc
Is identiek aan de vorige vorm van Define, met
dit verschil dat in deze vorm de door de gebruiker
gedefinieerde functie
funcNaam
() een blok met
meerdere opdrachten kan uitvoeren.
blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:” zijn.
blok
kan ook
uitdrukkingen en instructies bevatten (zoals
If,
Then, Else en For). Hiermee wordt de functie
funcNaam
() in staat gesteld om de instructie
Return te gebruiken om een specifiek resultaat
weer te geven.
Opmerking: het is meestal gemakkelijker om
deze vorm van Function in de Program Editor te
maken en bewerken dan op de invoerregel.
Define g(x,y)=Func:If x>y Then
:Return x:Else:Return y:EndIf
:EndFunc
¸ Done
g(3,ë 7)
¸ 3
Define
progNaam
(
arg1Naam, arg2Naam, ...
) = Prgm
blok
EndPrgm
Maakt
progNaam
als een programma of
subprogramma, maar kan geen resultaat tonen
met behulp van
Return. Kan een blok met
meerdere opdrachten uitvoeren.
blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn.
blok
kan
onbeperkt uitdrukkingen en instructies bevatten
(zoals
If, Then, Else en For).
Opmerking: het is meestal gemakkelijker om
een programmablok in de Program Editor te
maken en te bewerken, dan dit op de invoerregel
te doen.
Define listinpt()=prgm:Local
n,i,str1,num:InputStr "Enter name of
list",str1:Input "No. of
elements",n:For i,1,n,1:Input
"element "&string(i),num:
num! #str1[i]:EndFor:EndPrgm
¸
Done
listinpt()
¸ Enter name of list
888 Appendix A: Functies en instructies
DelFold CATALOG
DelFold
mapNaam1
[,
mapNaam2
] [,
mapNaam3
] ...
Verwijdert door de gebruiker gedefinieerde
mappen met de namen
mapNaam1, mapNaam2,
etc.
Er wordt een foutmelding weergegeven als de
mappen variabelen bevatten.
Opmerking: u kunt de map
main niet
verwijderen.
NewFold games ¸ Done
(maakt de map games)
DelFold games ¸ Done
(verwijdert de map games)
DelType CATALOG
DelType
var_type
Verwijderdt alle niet-vergrendelde variabelen van
het type dat gespecificeerd is door
var_type
.
Opmerking: mogelijk waarden voor
var_type
zijn:
ASM, DATA, EXPR, FUNC, GDB, LIST, MAT, PIC,
PRGM, STR, TEXT, AppVar_type_naam, Alles.
Deltype “LIST” ¸ Done
DelVar CATALOG
DelVar
var1
[,
var2
] [,
var3
] ...
Verwijdert de opgegeven variabelen uit het
geheugen.
2! a ¸ 2
(a+2)^2
¸ 16
DelVar a
¸ Done
(a+2)^2
¸ (a + 2)ñ
deSolve() MATH/Calculus menu
deSolve(
1steOf2deOrdeGdv
,
onafhankelijkeVar
,
afhankelijkeVar
)
een algemene oplossing
Geeft een vergelijking die expliciet of impliciet een
algemene oplossing specificeert van de eerste of
tweede orde gewone differentiaalvergelijking
(GDV). In de GDV:
gebruikt u een onderscheidingssymbool ('
,
druk op ) om de eerste afgeleide van
de afhankelijke variabele aan te duiden ten
opzichte van de onafhankelijke variabele.
gebruikt u twee onderscheidingssymbolen om
de corresponderende tweede afgeleide aan te
duiden.
Het ' symbool wordt alleen in
deSolve()
gebruikt voor afgeleiden. In andere gevallen
gebruikt u
d
().
De algemene oplossing voor een vergelijking van
de eerste orde bevat een arbitraire constante
in de vorm @
k
, waarbij
k
een achtervoegsel is
in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255.
Het achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1
wanneer u ClrHome of ƒ 8:Clear Home
gebruikt. De oplossing van een vergelijking van
de tweede orde bevat twee van dergelijke
constanten.
Opmerking:
Opmerking: Opmerking:
Opmerking: om een
onderscheidingssymbool te typen (
' ),
drukt u op .
deSolve(y''+2y'+y=x^2,x,y) ¸
y=(@1øx+@2)ø
e
ë x
+xñì4øx+6
right(ans(1))! temp ¸
(@1øx+@2)ø
e
ë x
+xñì4øx+6
d
(temp,x,2)+2ù
d
(temp,x)+tempì x^2
¸ 0
delVar temp ¸ Done
Pas solve() toe op een impliciete oplossing
wanneer u wilt proberen om deze om te zetten in
één of meer equivalente expliciete oplossingen.
Wanneer u uw resultaten vergelijkt met
oplossingen uit een studieboek of met handmatig
verkregen oplossingen, let er dan op dat de
verschillende methoden arbitraire constanten
introduceren o
p
verschillende momenten in de
deSolve(y'=(cos(y))^2ù x,x,y)
¸
tan(y)=
xñ
2
+@3
solve(ans(1),y) ¸
Appendix A: Functies en instructies 889
berekening; dit kan verschillende oplossingen
opleveren.
y=tanø
(
xñ +2ø@3
2
)
+@n1øp
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om een @ symbool te typen,
drukt u op:
@
¥ §
H
2 Æ
ans(1)|@3=cì 1 and @n1=0 ¸
y=tanø
(
xñ +2ø(cì 1)
2
)
deSolve(
1steOrdeGdv
and
beginVoorwaarde
,
onafhankelijkeVar
,
afhankelijkeVar
)
een specifieke oplossing
Geeft een specifieke oplossing die voldoet aan de
1steOrdeGdv
en de
beginVoorwaarde.
Dit is in het
algemeen eenvoudiger dan het bepalen van een
algemene oplossing, daarna de beginwaarden
substitueren, een oplossing voor de willekeurige
constante vinden en deze waarde vervolgens
substitueren in de algemene oplossing.
beginVoorwaarde
is een vergelijking in de vorm:
afhankelijkeVar
(
onafhankelijkeBeginWaarde
) =
afhankelijkeBeginWaarde
De
onafhankelijkeBeginWaarde
en de
afhankelijkeBeginWaarde
kunnen variabelen zijn
zoals x0 en y0 die geen opgeslagen waarden
hebben. Impliciete differentiatie kan van nut zijn
bij het verifiëren van impliciete oplossingen.
sin(y)=(yù
e
^(x)+cos(y))y'! ode ¸
sin(y)=(
e
x
øy+cos(y))øy'
deSolve(ode and y(0)=0,x,y)! soln
¸
ë (2øsin(y)+yñ )
2
=ë (
e
x
ì 1)ø
e
ë x
øsin(y)
soln|x=0 and y=0 ¸ true
d
(right(eq)ì left(eq),x)/
(
d
(left(eq)ì right(eq),y))
! impdif(eq,x,y) ¸
Done
ode|y'=impdif(soln,x,y) ¸
true
delVar ode,soln ¸ Done
deSolve(
2deOrdeGdv
and
beginVoorwaarde1
and
beginVoorwaarde2
,
onafhankelijkeVar
,
afhankelijkeVar
)
een specifieke oplossing
Geeft een specifieke oplossing die voldoet aan de
2deOrdegdv
en die een gespecificeerde waarde van
de afhankelijke variabele en diens eerste afgeleide
in één punt heeft.
deSolve(y''=y^(ë 1/2) and y(0)=0 and
y'(0)=0,t,y) ¸
2øy
3/4
3
=t
solve(ans(1),y) ¸
y=
2
2/3
ø(3øt)
4/3
4
and t0
Voor
beginVoorwaarde1
gebruikt u de vorm:
afhankelijkeVar
(o
nafhankelijkeBeginWaarde
) =
afhankelijkeBeginWaarde
Voor
beginVoorwaarde2
gebruikt u de vorm:
afhankelijkeVar
' (
onafhankelijkeBeginWaarde
) =
1steAfgeleidebeginWaarde
deSolve(
2deOrdeGdv
and
grensVoorwaarde1
and
grensvoorwaarde2
,
onafhankelijkeVar
,
afhankelijkeVar
)
een specifieke oplossing
Geeft een specifieke oplossing die voldoet aan
2deOrdeGdv
en die gespecificeerde waarden heeft op
twee verschillende punten.
deSolve(w''ì 2w'/x+(9+2/x^2)w=
xù
e
^(x) and w(p/6)=0 and
w(p/3)=0,x,w) ¸
w=
e
p
3
øxøcos(3øx)
10
ì
e
p
6
øxøsin(3øx)
10
+
x
e
x
10
890 Appendix A: Functies en instructies
det() MATH/Matrix menu
det(
vierkanteMatrix
[
,
tol
])
uitdrukking
Geeft de determinant van
vierkanteMatrix
.
Naar keuze wordt ieder matrixelement
behandeld als nul indien zijn absolute waarde
minder is dan
tol
. Deze tolerantie wordt alleen
gebruikt wanneer de matrix elementen met een
drijvende komma heeft en geen symbolische
variabelen bevat waaraan geen waarde is
toegekend. Anders wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen uitgevoerd op getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
wordt weggelaten of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
vierkanteMatrix
))
ù rowNorm(
vierkanteMatrix
)
det([a,b;c,d]) ¸ aø d ì bø c
det([1,2;3,4])
¸ ë 2
det(identity(3)
ì xù [1,ë 2,3;
ë 2,4,1;ë 6,ë 2,7])
¸
ë (98ø xòì55ø xñ +
12ø x ì 1)
[1
E20,1;0,1]!mat1 [
1.E20 1
0 1
]
det(mat1) ¸ 0
det(mat1,.1) ¸ 1.
E20
diag() MATH/Matrix menu
diag(
lijst
)
matrix
diag(
rijMatrix
)
matrix
diag(
kolomMatrix
)
matrix
Bepaalt een matrix waarin de waarden uit de lijst
of -matrix van het argument in de hoofddiagonaal
staan.
diag({2,4,6}) ¸
2 0 0
0 4 0
0 0 6
diag(
vierkanteMatrix
)
rijMatrix
Geeft een rijmatrix met de elementen uit de
hoofddiagonaal van
vierkanteMatrix
.
vierkanteMatrix
moet vierkant zijn.
[4,6,8;1,2,3;5,7,9] ¸
4 6 8
1 2 3
5 7 9
diag(ans(1))
¸ [4 2 9]
Dialog CATALOG
Dialog
blok
EndDlog
Genereert een dialoogvenster als het
programma wordt uitgevoerd.
blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn. Geldige
blok
-
opties in het menu-item I/O, 1:Dialog van de
Program Editor zijn 1:Text, 2:Request,
4:DropDown en 7:Title.
Er kunnen waarden aan de variabelen in een
dialoogvenster worden gegeven die als de
standaard- (of begin-) waarde worden getoond. Als
u op ¸ drukt, worden de variabelen
geactualiseerd op basis van het dialoogvenster en
krijgt de variabele
ok de waarde1. Als u op
N drukt, worden de variabelen niet
geactualiseerd en krijgt de systeemvariabele
ok
de waarde 0.
Programma:
:Dlogtest()
:Prgm
:Dialog
:Title "This is a dialog box"
:Request "Your name",Str1
:Dropdown "Month you were born",
seq(string(i),i,1,12),Var1
:EndDlog
:EndPrgm
dim() MATH/Matrix/Dimensions menu
dim(
lijst
)
geheel_getal
Geeft de dimensie van
lijst
.
dim({0,1,2}) ¸ 3
Appendix A: Functies en instructies 891
dim(
matrix
)
lijst
Geeft de dimensies van
matrix
als een lijst met
twee elementen {rijen, kolommen}.
dim([1,ë 1,2;ë 2,3,5]) ¸ {2 3}
dim(
tekenreeks
)
geheel_getal
Geeft het aantal tekens in de tekenreeks
tekenreeks
.
dim("Hello") ¸ 5
dim("Hello"&" there")
¸ 11
Disp CATALOG
Disp [
uitdrOfTekenreeks 1
] [,
uitdrOfTekenreeks 2
] ...
Geeft de actuele inhoud van het scherm
Program I/O weer. Indien één of meer
uitdrOfTekenreeks
is gespecificeerd, wordt elke
uitdrukking of tekenreeks op een afzonderlijke
regel van het scherm Program I/O weergegeven.
Een uitdrukking kan conversiebewerkingen
bevatten zoals
4
44
4DD en 4
44
4Rect. U kunt ook de 4
operator gebruiken om conversies van eenheden en
talstelsels uit te voeren.
Als
Pretty Print = ON, worden uitdrukkingen in
pretty print weergegeven.
In het scherm Program I/O kunt u op drukken om
het basisscherm weer te geven, of een programma
kan
DispHome gebruiken.
Disp " Hello " ¸ Hello
Disp cos(2.3)
¸ ë.666…
{1,2,3,4}! L1
¸
Disp L1
¸ {1 2 3 4}
Disp 180_min
4 _hr ¸ 3.ø_hr
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om een onderstrepingsteken
( _ ) te typen, drukt u op:
@ ¥
H 2 5
Om 4
44
4 te typen, drukt u op 2
.
DispG CATALOG
DispG
Geeft de actuele inhoud van het scherm Graph
weer.
In de grafische modus Function:
Programmasegment:
©
:5ù cos(x)! y1(x)
:ë 10! xmin
:10! xmax
:ë 5! ymin
:5! ymax
:DispG
©
DispHome CATALOG
DispHome
Geeft de actuele inhoud van het basisscherm
weer.
Programmasegment:
©
:Disp "The result is: ",xx
:Pause "Press Enter to quit"
:DispHome
:EndPrgm
892 Appendix A: Functies en instructies
DispTbl CATALOG
DispTbl
Geeft de actuele inhoud van het scherm Table
weer.
Opmerking: de cursorknop is actief om te
bladeren. Druk op N of ¸ om de
uitvoering te hervatten indien u zich in een
programma bevindt.
5ù cos(x)! y1(x) ¸
DispTbl
¸
4
44
4DMS MATH/Angle menu
uitdrukking
4
44
4DMS
lijst
4
44
4DMS
matrix
4
44
4DMS
Interpreteert het argument als een hoek en geeft het
equivalente
DMS-getal (
DDDDDD
¡
MM
¢
SS.ss
£) weer.
Zie ¡, ', " voor meer informatie over de
DMS-
notatie (graden, minuten, seconden).
Opmerking:
4
44
4DMS zet radialen om in graden
als het in de radiale modus gebruikt wordt. Als de
invoer door een gradensymbool ( ¡ ) gevolgd
wordt, vindt er geen omzetting plaats. U kunt
4
44
4DMS alleen aan het eind van een invoerregel
gebruiken.
In de hoekmodus Degree:
45.371 4DMS
¸ 45ó 22'15.6"
{45.371,60} 4DMS
¸
{45ó 22'15.6" 60ó }
dotP() MATH/Matrix/Vector menu ops
dotP(
lijst1
,
lijst2
)
uitdrukking
Geeft het inproduct van twee lijsten.
dotP({a,b,c},{d,e,f}) ¸
aø d
+ bø e + cø f
dotP({1,2},{5,6})
¸ 17
dotP(
vector1
,
vector2
)
uitdrukking
Geeft het inproduct van twee vectoren.
De twee vectoren moeten allebei rijvectoren of
allebei kolomvectoren zijn.
dotP([a,b,c],[d,e,f]) ¸
aø d
+ bø e + cø f
dotP([1,2,3],[4,5,6])
¸ 32
DrawFunc CATALOG
DrawFunc
uitdrukking
Tekent
uitdrukking
als een functie, waarbij x als de
onafhankelijke variabele wordt gebruikt.
Opmerking: bij opnieuw tekenen van de grafiek
worden alle getekende gegevens gewist.
In de grafische modus Function en het
venster
ZoomStd:
DrawFunc 1.25xù cos(x)
¸
Appendix A: Functies en instructies 893
DrawInv CATALOG
DrawInv
uitdrukking
Tekent de inverse van
uitdrukking
door x-
waarden op de y-as en
y-waarden op de x-as uit
te zetten.
x is de onafhankelijke variabele.
Opmerking: bij opnieuw tekenen van de grafiek
worden alle getekende gegevens gewist.
In de grafische modus Function en het
venster
ZoomStd:
DrawInv 1.25xù cos(x)
¸
DrawParm CATALOG
DrawParm
uitdrukking1
,
uitdrukking2
[,
tmin
] [,
tmax
] [,
tstap
]
Tekent de parameterkrommen
uitdrukking1
en
uitdrukking2
, waarbij t wordt gebruikt als de
onafhankelijke variabele.
De standaardinstellingen voor
tmin
,
tmax
en
tstap
zijn
de actuele instellingen voor de venstervariabelen
tmin, tmax en tstap. Door het opgeven van
waarden worden de vensterinstellingen niet
veranderd. Als de huidige grafische modus niet
“parameter” is, dan zijn deze drie argumenten
vereist.
Opmerking: bij opnieuw tekenen van de grafiek
worden alle getekende gegevens gewist.
In de grafische modus Function en het
venster
ZoomStd:
DrawParm
tù cos(t),tù sin(t),0,10,.1
¸
DrawPol CATALOG
DrawPol
uitdrukking
[, q
min
] [, q
max
] [, q
stap
]
Tekent de grafiek in poolcoördinaten van
uitdrukking
, waarbij q als de onafhankelijke
variabele wordt gebruikt.
De standaardinstellingen voor q
min
, q
max
en
q
stap
zijn de actuele instellingen voor de venster-
variabelen q
min, qmax en qstap. Door het
opgeven van waarden worden de venster-
instellingen niet veranderd. Als de huidige
grafische modus niet in poolcoördinaten is, dan
zijn deze drie argumenten vereist.
Opmerking: bij opnieuw tekenen van de grafiek
worden alle getekende gegevens gewist.
In de grafische modus Function en het
venster
ZoomStd:
DrawPol 5ù cos(3ù q),0,3.5,.1
¸
DrawSlp CATALOG
DrawSlp
x1
,
y1
,
richtingscoëfficiënt
Geeft de grafiek weer en tekent een lijn op basis van
de formule
yìy1= slopeø(xìx1).
Opmerking: bij opnieuw tekenen van de grafiek
worden alle getekende gegevens gewist.
In de grafische modus Function en het
venster
ZoomStd:
DrawSlp 2,3,ë 2
¸
894 Appendix A: Functies en instructies
DropDown CATALOG
DropDown
titelTekenreeks
, {
optie1Tekenreeks
,
optie2Tekenreeks
, ...},
varNaam
Geeft een menu weer met de naam
titelTekenreeks
dat de opties
1:
optie1Tekenreeks
, 2:
optie2Tekenreeks
etc. bevat.
DropDown moet binnen een
Dialog...EndDlog-blok staan.
Als
varNaam
al bestaat en een waarde heeft die
binnen het bereik van optienummers valt,
wordt de desbetreffende optie weergegeven als
de standaardselectie. Anders is de eerste optie
van het menu de standaardselectie.
Als u een optie van het menu kiest, wordt het
corresponderende nummer van de optie in de
variabele
varNaam
opgeslagen. (DropDown
maakt indien nodig
varNaam
.)
Zie Dialog voor een
voorbeeldprogramma.
DrwCtour CATALOG
DrwCtour
uitdrukking
DrwCtour
lijst
Tekent hoogtelijnen in de actieve 3D-grafiek op
de z-waarden die gespecificeerd zijn door
uitdrukking
of
lijst
. De grafische modus 3D moet al
ingesteld zijn.
DrwCtour stelt de grafische
opmaakstijl automatisch in op
CONTOUR LEVELS.
De grafiek bevat standaard het aantal gelijk
verdeelde hoogtelijnen gespecificeerd door de
venstervariabele
ncontour. DrwCtour tekent
hoogtelijnen naast de standaardhoogtelijnen.
Om de standaardhoogtelijnen uit te zetten, stelt u
ncontour in op nul, dit kan zowel met behulp van
het scherm Window als door 0 toe te kennen aan
de systeemvariabele
ncontour.
In de grafische modus 3D:
(1/5)x^2+(1/5)y^2ì 10øz1(x,y) ¸
Done
L10øxmin:10øxmax ¸ 10
L10øymin:10øymax ¸ 10
L10øzmin:10øzmax ¸ 10
0øncontour ¸ 0
DrwCtour {L9,L4.5,L3,0,4.5,9} ¸
Gebruik de cursor om de kijkhoek te
veranderen. Druk op 0 (nul) om terug
te gaan naar de oorspronkelijke
kijkhoek.
Om tussen verschillende grafische
opmaakstijlen om te schakelen, drukt
u op:
@ ¥ Í
H ¥ F
Druk op
X, Y of Z om langs de
corresponderende assen te kijken.
E @
@@
@ toets ^ H
HH
H toets 2
22
2^
^^
^
mantisse
E
exponent
Voert een getal in wetenschappelijke notatie in.
Het getal wordt geïnterpreteerd als
mantisse
×
10
exponent
.
Tip: als u een macht van 10 wilt invoeren zonder
een decimale waarde als resultaat te krijgen,
gebruikt u 10^
geheel_getal
.
2.3í 4 ¸ 23000.
2.3í 9+4.1í 15
¸ 4.1í 15
3ù 10^4
¸ 30000
Appendix A: Functies en instructies 895
e
^() @
@@
@ toets ¥ s H
HH
H toets 2
22
2s
ss
s
e
^(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Geeft
e
tot de macht
uitdrukking1
.
Opmerking: Gebruik ¥ s om e^( weer te
geven. Dit is niet hetzelfde als drukken op
j
[E]. Op de Voyage 200 is indrukken van
2 s om e^ weer te geven niet hetzelfde als
het teken e invoeren via het QWERTY
toetsenbord.
U kunt een complex getal in
r
e
i
q
polaire opmaak
invoeren. Gebruik deze vorm echter alleen in de
hoekmodus Radian; deze vorm veroorzaakt een
Domeinfout in de hoekmodi Degree of Gradian.
e
^(1) ¸
e
e
^(1.) ¸ 2.718...
e
^(3)^2 ¸
e
9
e
^(
lijst1
)
lijst
Geeft
e
tot de macht van ieder element in
lijst1
.
e
^({1,1.,0,.5}) ¸
{
e
2.718... 1 1.648...}
e
^(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de exponentiële matrix van
vierkanteMatrix1
.
Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van
e
tot de
macht van ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode raadpleegt u
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
e
^([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
782.209 559.617 456.509
680.546 488.795 396.521
524.929 371.222 307.879
eigVc() MATH/Matrix menu
eigVc(
vierkanteMatrix
)
matrix
Geeft een matrix die de eigenvectoren van reële
of complexe
vierkanteMatrix
bevat, waarbij iedere
kolom in het resultaat correspondeert met een
eigenwaarde. Merk op dat een eigenvector niet
uniek is; hij kan vermenigvuldigt worden met iedere
constante factor. De eigenvectoren zijn
genormaliseerd, hetgeen inhoudt dat voor V =
[x
1
, x
2
, … , x
n
], geldt:
x
1
2
+ x
2
2
+ … + x
n
2
= 1
vierkanteMatrix
wordt eerst gebalanceerd met
gelijkvormigheid-transformaties totdat de rij- en
kolomnormen zo dicht bij dezelfde waarde liggen
als mogelijk is. De
vierkanteMatrix
wordt vervolgens
gereduceerd tot de bovenste Hessenbergvorm en
de eigenvectoren worden berekend via een Schur-
ontbinding.
In de complexe getallenmodus
Rectangular:
[L1,2,5;3,L6,9;2,L5,7]! m1
¸
ë 1 2 5
3 ë 6 9
2 ë 5 7
eigVc(m1)
¸
ë.800… .767… .767…
.484… .573…+.052…ø
i
.573…ì.052…ø
i
.352… .262…+.096…ø
i
.262…ì.096…ø
i
eigVl() MATH/Matrix menu
eigVl(
vierkanteMatrix
)
lijst
Geeft een lijst van de eigenwaarden van een reële
of complexe
vierkanteMatrix
.
vierkanteMatrix
wordt eerst gebalanceerd met
gelijkvormigheid-transformaties totdat de rij- en
kolomnormen zo dicht bij dezelfde waarde liggen
als mogelijk is. De
vierkanteMatrix
wordt vervolgens
gereduceerd tot de bovenste Hessenbergvorm en
de eigenwaarden worden berekend van de
bovenste Hessenbergmatrix.
In de complexe getallenmodus
Rectangular:
[L1,2,5;3,L6,9;2,L5,7]! m1
¸
ë 1 2 5
3 ë 6 9
2 ë 5 7
eigVl(m1)
¸
{ë 4.409… 2.204…+.763…ø
i
2.204…ì.763…ø
i
}
896 Appendix A: Functies en instructies
Else Zie If, pagina 912.
ElseIf CATALOG Zie ook If, pagina 912.
If
Booleaanse uitdrukking1
Then
blok1
ElseIf
Booleaanse uitdrukking2
Then
blok2
©
©©
©
ElseIf
Booleaanse uitdrukkingN
Then
blokN
EndIf
©
©©
©
ElseIf
kan gebruikt worden als programma-
instructie om naar een programma te springen.
Programmasegment:
©
:If choice=1 Then
: Goto option1
: ElseIf choice=2 Then
: Goto option2
: ElseIf choice=3 Then
: Goto option3
: ElseIf choice=4 Then
: Disp “Exiting Program”
: Return
:EndIf
©
EndCustm Zie Custom, pagina 882.
EndDlog Zie Dialog, pagina 890.
EndFor Zie For, pagina 902.
EndFunc Zie Func, pagina 904.
EndIf Zie If, pagina 912.
EndLoop Zie Loop, pagina 913.
EndPrgm Zie Prgm, pagina 913.
EndTBar Zie ToolBar, pagina 913.
EndTry Zie Try, pagina 913.
EndWhile Zie While, pagina 913.
entry() CATALOG
entry()
uitdrukking
entry(
geheel_getal
)
uitdrukking
Toont een eerdere invoer op de invoerregel uit
het history area van het basisscherm.
geheel_getal
bepaalt, indien opgenomen, welke
invoer-uitdrukking in het history area het betreft.
De standaardinstelling is 1, de meest recent
uitgewerkte invoer. Het geldige bereik loopt van 1
tot 99 en kan geen uitdrukking zijn.
Opmerking: indien de laatste invoer nog steeds
is gemarkeerd op het basisscherm, is op ¸
drukken gelijk aan het uitvoeren van
entry(1).
Op het basisscherm:
1+1/x ¸
1
x
+ 1
1+1/entry(1)
¸
ë 1
x+1
+ 2
¸
1
2ø (2ø x+1)
+ 3/2
¸
ë 1
3ø (3ø x+2)
+ 5/3
entry(4)
¸
1
x
+ 1
Appendix A: Functies en instructies 897
exact() MATH/Number menu
exact(
uitdrukking1
[,
tol
])
uitdrukking
exact(
lijst1
[,
tol
])
lijst
exact(
matrix1
[,
tol
])
matrix
Gebruikt berekeningen volgens de modus Exact
ongeacht de modusinstelling
Exact/Approx om,
waar mogelijk, het weer te geven als een
rationaal getal.
tol
geeft de tolerantie voor de conversie aan; de
standaardinstelling is 0 (nul).
exact(.25) ¸ 1/4
exact(.333333)
¸
333333
1000000
exact(.33333,.001) 1/3
exact(3.5x+y)
¸
7ø x
2
+ y
exact({.2,.33,4.125})
¸
{1à5
33
100
33à8}
Exec CATALOG
Exec
tekenreeks
[,
uitdrukking1
] [,
uitdrukking2
] ...
Voert een
tekenreeks
uit, bestaande uit een serie
van Motorola 68000 op-codes. Deze codes werken
als een soort assembleer-taalprogramma. Indien
nodig, kunt u met de
uitdrukkingen
één of meer
argumenten doorgeven aan het programma.
Voor meer informatie, raadpleegt u de TI web site:
education.ti.com
Waarschuwing: Exec geeft u toegang tot het
volledige vermogen van de microprocessor. Denk
eraan dat u gemakkelijk een fout kunt maken die
de rekenmachine blokkeert en kan leiden tot het
verlies van gegevens. Wij raden u aan een back-
up van de geheugeninhoud van de rekenmachine
te maken voordat u probeert de opdracht
Exec te
gebruiken.
Exit CATALOG
Exit
Verlaat het actuele For, While, of Loop blok.
Exit is niet toegestaan buiten de drie lus-
structuren (
For, While, of Loop).
Programma:
:0! temp
:For i,1,100,1
: temp+i! temp
: If temp>20
: Exit
:EndFor
:Disp temp
Inhoud van temp na uitvoering:
21
2121
21
exp4
44
4list() CATALOG
exp4
44
4list(
uitdrukking
,
var
)
lijst
Onderzoekt
uitdrukking
voor vergelijkingen die
gescheiden worden door het woord “of,” en
geeft een lijst met de rechterleden van de
vergelijking in de vorm
var=uitdrukking
. Dit is een
makkelijke manier voor het apart zetten van
sommige oplossingswaarden die zijn ingebed in
de resultaten van de functies
solve(), cSolve(),
fMin(), en fMax().
Opmerking:
exp4
44
4list() is niet nodig met de
functies zeros en cZeros(), omdat deze direct
een lijst met oplossingswaarden geven.
solve(x^2ì xì 2=0,x) ¸ x=2 or x=ë 1
exp4list(solve(x^2ì xì 2=0,x),x)
¸
{ë 1 2}
898 Appendix A: Functies en instructies
expand() MATH/Algebra menu
expand(
uitdrukking1
[,
var
])
uitdrukking
expand(
lijst1
[
,var
])
lijst
expand(
matrix1
[
,var
])
matrix
expand(
uitdrukking1
) geeft
uitdrukking1
uitgewerkt naar al zijn variabelen. Is
uitdrukking1
een veelterm, dan zal het resultaat een veelterm
zijn. Is
uitdrukking1
echter een rationale
uitdrukking, dan zal deze gesplitst worden in
afzonderlijke breuken.
Het doel van
expand() is
uitdrukking1
om te
vormen in een som en/of verschil van eenvoudige
termen. Het doel van factor() is daarentegen
uitdrukking1
om te vormen in een product en/of
quotiënt van eenvoudige factoren.
expand((x+y+1)^2) ¸
xñ +
2ø xø y + 2ø x + yñ + 2ø y + 1
expand((x^2ì x+y^2ì y)/(x^2ù y^2ì x^2
ù yì xù y^2+xù y))
¸
expand(
uitdrukking1,var
) geeft
uitdrukking
uit-
gewerkt naar
var
. Gelijke machten van
var
worden
samengenomen. De termen en hun factoren
worden gesorteerd met
var
als de hoofdvariabele.
Het is mogelijk dat er ongewenste ontbinding in
factoren of uitwerking van de samengenomen
coëfficiënten plaatsvindt. Vergeleken met het
weglaten van
var
, bespaart dit vaak tijd, geheugen
en schermruimte, terwijl de uitdrukking
begrijpelijker wordt.
expand((x+y+1)^2,y) ¸
yñ +
2ø yø (x + 1) + (x + 1)ñ
expand((x+y+1)^2,x)
¸
xñ +
2ø xø (y + 1) + (y + 1)ñ
expand((x^2ì x+y^2ì y)/(x^2ù y^2ì x^2
ù yì xù y^2+xù y),y)
¸
expand(ans(1),x)
¸
Zelfs als er maar één variabele is, kan het gebruik
van
var
de ontbinding in factoren van de noemer,
die gebruikt wordt om te splitsen in breuken,
vollediger maken.
Tip: voor rationale uitdrukkingen is
propFrac()
een sneller maar minder vergaand alternatief voor
expand().
Opmerking: zie ook
comDenom() voor een
uitgewerkte teller boven een uitgewerkte
noemer.
expand((x^3+x^2ì 2)/(x^2ì 2)) ¸
2ø x
xñì2
+ x+1
expand(ans(1),x)
¸
1
xì 2
+
1
x+2
+ x+1
expand(
uitdrukking1,
[
var
]) past de distributiviteit ook
toe op logaritmen en machten met gebroken
exponenten, ongeacht
var
. Voor deze uitgebreide
distributiviteit van logaritmen en machten met
gebroken exponenten, kunnen
ongelijkheidsbeperkingen noodzakelijk zijn om te
garanderen dat bepaalde factoren niet negatief
worden.
expand(
uitdrukking1,
[
var
]) past de distributiviteit
ook toe op absolute waarden
sign() en
exponentiële termen, ongeacht
var
.
Opmerking: zie ook
tExpand() voor
goniometrische som- en verdubbelingsformules.
ln(2xù y)+(2xù y) ¸
ln(2ø xø y)
+ (2ø xø y)
expand(ans(1))
¸
ln(xø y)
+ 2ø (xø y) + ln(2)
expand(ans(1))|y>=0
¸
ln(x)
+ 2ø xø y + ln(y) + ln(2)
sign(xù y)+abs(xù y)+
e
^(2x+y) ¸
e
2ø x+y
+ sign(xø y) + |xø y|
expand(ans(1)) ¸
(sign(x)øsign(y)
+ |x|ø|y|+ (
e
x
)
2
ø
e
y
Appendix A: Functies en instructies 899
expr() MATH/String menu
expr(
tekenreeks
)
uitdrukking
Zet
tekenreeks
om in een uitdrukking en voert deze
onmiddellijk uit.
expr("1+2+x^2+x") ¸ xñ + x + 3
expr("expand((1+x)^2)")
¸
xñ +
2ø x + 1
"Define cube(x)=x^3"! funcstr
¸
"Define cube(x)=x^3"
expr(funcstr)
¸ Done
cube(2)
¸ 8
ExpReg MATH/Statistics/Regressions menu
ExpReg
lijst1, lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4, lijst5
]]
Berekent de exponentiële regressie en actualiseert
alle statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabele-
namen zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die in de Data/Matrix Editor
wordt getoond).
lijst5
hoeft geen variabelenaam te
zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{1,2,3,4,5,6,7,8}! L1 ¸ {1 2 ...}
{1,2,2,2,3,4,5,7}! L2
¸ {1 2 ...}
ExpReg L1,L2 ¸ Done
ShowStat
¸
¸
Regeq(x)"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
factor() MATH/Algebra menu
factor(
uitdrukking1
[,
var
])
uitdrukking
factor(
lijst1
[
,var
])
lijst
factor(
matrix1
[
,var
])
matrix
factor(
uitdrukking1
) ontbindt
uitdrukking1
in
factoren voor alle variabelen van uitdrukking 1 en
geeft het resultaat weer onder een noemer.
uitdrukking1
wordt zo ver mogelijk in lineaire
rationale factoren ontbonden zonder nieuwe niet-
reële deeluitdrukkingen te introduceren. Dit
alternatief is geschikt als u in factoren wilt
ontbinden ten opzichte van meer dan één
variabele.
factor(a^3ù x^2ì aù x^2ì a^3+a) ¸
factor(x^2+1)
¸ xñ + 1
factor(x^2ì 4)
¸ (x ì 2)ø (x + 2)
factor(x^2ì 3)
¸ xñì3
factor(x^2ì a)
¸ xñìa
900 Appendix A: Functies en instructies
factor(
uitdrukking1,var
) ontbindt
uitdrukking1
in
factoren ten opzichte van de variabele
var
.
uitdrukking1
wordt zo ver mogelijk in reële
factoren ontbonden die lineair zijn in
var
, zelfs als
hierdoor irrationale constanten, of deeluit-
drukkingen die irrationaal zijn in andere
variabelen, geïntroduceerd worden.
De factoren en hun termen worden gesorteerd
met
var
als de hoofdvariabele. In elke factor
worden gelijke machten van
var
samengenomen.
Neem
var
op als het ontbinden in factoren alleen
ten opzichte van die variabele nodig is en u
bereid bent irrationale uitdrukkingen in andere
variabelen te accepteren, om zover mogelijk te
ontbinden ten opzichte van
var
. Er kan
onbedoelde ontbinding in factoren ten opzichte
van andere variabelen voorkomen.
factor(a^3ù x^2ì aù x^2ì a^3+a,x)
¸
aø (añì1)ø (x ì 1)ø (x + 1)
factor(x^2ì 3,x)
¸ (x + 3)ø(x ì 3)
factor(x^2ì a,x)
¸ (x + a)ø(x ì a)
Is de instelling AUTO van de modus Exact/Approx
actief, dan zal het opnemen van
var
ervoor zorgen
dat irrationale coëfficiënten, die niet eenvoudig
uitgedrukt kunnen worden in de ingebouwde
standaardfuncties, benaderd worden door een
getal met drijvende komma. Zelfs als er slechts één
variabele is, kan het opnemen van
var
tot een
meer volledige ontbinding in factoren leiden.
Opmerking: zie ook
comDenom() voor een
snelle manier om gedeeltelijke ontbinding in
factoren te verkrijgen wanneer
factor() niet snel
genoeg is of niet genoeg heeft aan de
beschikbare geheugenruimte.
Opmerking: zie ook
cFactor() voor het in
factoren ontbinden tot aan complexe coëfficiënten,
op zoek naar lineaire factoren.
factor(x^5+4x^4+5x^3ì 6xì 3) ¸
x
5
+ 4ø x
4
+ 5ø x
3
ì 6ø x ì 3
factor(ans(1),x)
¸
(xì.964…)ø (x
+.611…)ø
(x
+ 2.125…)ø (xñ + 2.227…ø
x
+ 2.392…)
factor(
rationaal_getal
) geeft het rationale getal
ontbonden in priemfactoren. Bij samengestelde
getallen neemt de rekentijd exponentieel toe met
het aantal cijfers in de op één na grootste factor.
Het ontbinden van een uit 30 cijfers bestaand
geheel getal kan meer dan een dag duren, en het
ontbinden van een uit 100 cijfers bestaand geheel
getal meer dan een eeuw.
Opmerking: om een berekening te stoppen
(onderbreken), drukt u op ´.
Indien u slechts wilt bepalen of een getal een
priemgetal is, gebruikt u
isPrime(). Dit gaat veel
sneller, vooral wanneer
rationaalGetal
geen
priemgetal is en de op één na grootste factor
meer dan vijf cijfers heeft.
factor(152417172689) ¸
123457ø1234577
isPrime(152417172689) ¸ false
Fill MATH/Matrix menu
Fill
uitdrukking, matrixVar
matrix
Vervangt elk element in variabele
matrixVar
door
uitdrukking
.
matrixVar
moet reeds bestaan.
[1,2;3,4]! amatrx ¸ [
1 2
3 4
]
Fill 1.01,amatrx
¸ Done
amatrx
¸ [
1.01 1.01
1.01 1.01
]
Appendix A: Functies en instructies 901
Fill
uitdrukking, lijstVar
lijst
Vervangt elk element in variabele
lijstVar
door
uitdrukking
.
lijstVar
moet reeds bestaan.
{1,2,3,4,5}! alist ¸ {1 2 3 4 5}
Fill 1.01,alist
¸ Done
alist
¸
{1.01 1.01 1.01 1.01 1.01}
floor() MATH/Number menu
floor(
uitdrukking
)
geheel_getal
Geeft het grootste gehele getal dat het
argument is. Deze functie is identiek aan
int().
Het argument kan een reëel of een complex
getal zijn.
floor(ë 2.14) ¸ ë 3.
floor(
lijst1
)
lijst
floor(
matrix1
)
matrix
Geeft een lijst of matrix waarvan elk element het
dichtstbijzijnde gehele getal elk gegeven element is.
Opmerking: zie ook
ceiling() en int().
floor({3/2,0,ë 5.3}) ¸
{1 0 ë 6.}
floor([1.2,3.4;2.5,4.8])
¸
[
1. 3.
2. 4.
]
fMax() MATH/Calculus menu
fMax(
uitdrukking, var
)
Booleaanse uitdrukking
Geeft een Booleaanse uitdrukking waarin
mogelijke waarden van
var
worden opgegeven die
uitdrukking
maximaliseren of zijn kleinste
bovengrens lokaliseren.
fMax(1ì (xì a)^2ì (xì b)^2,x) ¸
x =
a+b
2
fMax(.5x^3ì xì 2,x)
¸ x = ˆ
Gebruik de operator “|” om het oplossings-
interval te beperken en/of het teken van andere
niet-gedefinieerde variabelen te specificeren.
In de instelling
APPROX van de modus
Exact/Approx
zoekt fMax() op iteratieve wijze
naar een benadering van één lokaal maximum. Dit is
vaak sneller, met name wanneer u de operator
“|” gebruikt om het zoeken te beperken tot een
relatief klein interval, dat exact één lokaal
maximum bevat.
Opmerking: zie ook
fMin() en max().
fMax(.5x^3ì xì 2,x)|x1 ¸ x = ë.816...
fMax(aù x^2,x) ¸
x
= ˆ or x = ë ˆ or x = 0 or a = 0
fMax(aù x^2,x)|a<0
¸ x = 0
fMin() MATH/Calculus menu
fMin(
uitdrukking, var
)
Booleaanse uitdrukking
Geeft een Booleaanse uitdrukking waarin
mogelijk waarden van
var
worden opgegeven die
uitdrukking
minimaliseren of zijn grootste
ondergrens lokaliseren.
Gebruik de operator “|” om het oplossings-
interval te beperken en/of het teken van andere
niet-gedefinieerde variabelen te specificeren
In de instelling
APPROX van de modus
Exact/Approx zoekt fMin() op iteratieve wijze naar
een benadering van één lokaal minimum. Dit is
vaak sneller, met name wanneer u de operator
“|” gebruikt om het zoeken te beperken tot een
relatief klein interval, dat exact één lokaal
minimum bevat.
Opmerking: zie ook
fMax() en min().
fMin(1ì (xì a)^2ì (xì b)^2,x) ¸
x
= ˆ or x = ë ˆ
fMin(.5x^3ì xì 2,x)|x1
¸ x = 1
fMin(aù x^2,x)
¸
x
= ˆ or x = ë ˆ or x = 0 or a = 0
fMin(aù x^2,x)|a>0 and x>1
¸ x = 1.
fMin(aù x^2,x)|a>0
¸ x = 0
902 Appendix A: Functies en instructies
FnOff CATALOG
FnOff
Deselecteert alle Y= functies voor de actuele
grafische modus.
Bij gesplitst scherm in de twee-grafieken modus
is
FnOff alleen van toepassing op de actieve
grafiek.
FnOff [1] [, 2] ... [,99]
Deselecteert de opgegeven Y= functies voor de
actuele grafische modus.
In de grafische modus Function:
FnOff 1,3 ¸ deselecteert y1(x) en y3(x).
In de grafische modus Parametric:
FnOff 1,3 ¸ deselecteert xt1(t), yt1(t),
xt3(t)
en yt3(t).
FnOn CATALOG
FnOn
Selecteert alle Y= functies die gedefinieerd zijn
voor de actuele grafische modus.
Bij gesplitst scherm in de twee-grafieken modus,
is
FnOn alleen van toepassing op de actieve
grafiek.
FnOn [1] [, 2] ... [,99]
Selecteert de opgegeven Y= functies voor de
actuele grafische modus.
Opmerking: in de grafische modus 3D kan
slechts één functie tegelijk geselecteerd worden.
FnOn 2 selecteert z2(x,y) en deselecteert iedere
eerder geselecteerde functie. In de andere
grafische modi worden eerder geselecteerde
functies niet beïnvloed.
For CATALOG
For
var
,
laag
,
hoog
[,
stap
]
blok
EndFor
Voert op iteratieve wijze de opdrachten in
blok
uit
voor iedere waarde van
var
, van
laag
naar
hoog
, in
toenames van
stap
.
var
mag geen systeemvariabele zijn.
stap
kan positief of negatief zijn. De standaard-
waarde is 1.
blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn.
Programmasegment:
©
:0! tempsum : 1! step
:For i,1,100,step
: tempsum+i! tempsum
:EndFor
:Disp tempsum
©
Inhoud van tempsum
tempsumtempsum
tempsum na uitvoering: 5050
50505050
5050
Inhoud van tempsum
tempsumtempsum
tempsum wanneer step
stepstep
step
wordt veranderd in
2: 2500
25002500
2500
Appendix A: Functies en instructies 903
format() MATH/String menu
format(
uitdrukking
[
, notatieTekenreeks
])
tekenreeks
Geeft
uitdrukking
als een tekenreeks, in de opgegeven
notatie.
uitdrukking
moet vereenvoudigd worden naar een
getal.
notatieTekenreeks
is een tekenreeks en moet in
de vorm: “
F[
n
]”, “S[
n
]”, “E[
n
]”, “G[
n
][
c
]” staan,
waarbij
[ ] optionele gedeeltes zijn.
F[
n
]: vaste notatie.
n
is het aantal cijfers dat
wordt weergegeven na het decimale
scheidingsteken.
S[
n
]: wetenschappelijke notatie.
n
is het aantal
cijfers dat wordt weergegeven na het decimale
scheidingsteken.
E[
n
]: technische notatie.
n
is het aantal cijfers na
het eerste significante cijfer. De exponent is
steeds een drievoud. Het decimale scheidingsteken
wordt nul, één of twee plaatsen naar rechts
opgeschoven.
format(1.234567,"f3") ¸ "1.235"
format(1.234567,"s2")
¸ "1.23í 0"
format(1.234567,"e3")
¸ "1.235í0"
format(1.234567,"g3")
¸ "1.235"
format(1234.567,"g3”)
¸
"1,234.567"
format(1.234567,"g3,r:")
¸
"1:235"
G[
n
][
c
]: hetzelfde als vaste notatie, maar scheidt de
cijfers links van het decimale scheidingsteken ook
in groepen met drie cijfers.
c
is dit
scheidingsteken, wat standaard een komma is
(Amerikaanse notatie). Wordt voor dit
scheidingsteken
c
echter een punt gekozen, dan
wordt automatisch een komma gebruikt als
decimaal scheidingsteken (Europese notatie).
[R
c
]: elk van bovengenoemde specificaties kan
gevolgd worden door de R
c
vlag, waarbij c
bestaat uit één teken dat gebruikt moet worden
als decimaal scheidingsteken in plaats van de
punt.
fPart() MATH/Number menu
fPart(
uitdrukking1
)
uitdrukking
fPart(
lijst1
)
lijst
fPart(
matrix1
)
matrix
Geeft het decimaal breukdeel van het argument.
Voor een lijst of matrix, geeft het de decimale
breukdelen van de elementen
Het argument kan een reëel of een complex getal
zijn.
fPart(ë 1.234) ¸ ë.234
fPart({1, ë 2.3, 7.003})
¸
{0 ë.3 .003}
904 Appendix A: Functies en instructies
Func CATALOG
Func
blok
EndFunc
Vereist als de eerste opdracht in de definitie van
een functie met meervoudig voorschrift.
Blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn.
Opmerking:
when() kan ook gebruikt worden
om functies met meervoudig voorschrift te
definiëren en te plotten.
Definieer in de grafische modus
Function een functie met meervoudig
voorschrift:
Define g(x)=Func:If x<0 Then
:Return 3ù cos(x):Else:Return
3ì x:EndIf:EndFunc
¸ Done
Graph g(x)
¸
gcd() MATH/Number menu
gcd(
getal1, getal2
)
uitdrukking
Geeft de grootste gemene deler van de twee
argumenten. De
gcd (ggd, grootste gemene
deler) van twee breuken is de
gcd van hun tellers
gedeeld door de
lcm (kgv, kleinste gemene
veelvoud) van hun noemers.
In de modus Auto of Approximate, bedraagt de
gcd van gebroken getallen met drijvende
komma’s 1,0.
gcd(18,33) ¸ 3
gcd(
lijst1, lijst2
)
lijst
Geeft de grootste gemene delers van de
corresponderende elementen in
lijst1
en
lijst2
.
gcd({12,14,16},{9,7,5}) ¸ {3 7 1}
gcd(
matrix1, matrix2
)
matrix
Geeft de grootste gemene delers van de
corresponderende elementen in
matrix1
en
matrix2
.
gcd([2,4;6,8],[4,8;12,16]) ¸
[
2 4
6 8
]
Get CATALOG
Get
var
Betrekt een CBL 2é (Calculator-Based
Laboratory) of CBRé (Calculator-Based Rangeré)
-waarde vanuit de verbindingspoort en kent deze
toe aan variabele
var
.
Programmasegment:
©
:Send {3,1,ë 1,0}
:For i,1,99
: Get data[i]
: PtOn i,data[i]
:EndFor
©
Appendix A: Functies en instructies 905
GetCalc CATALOG
GetCalc
var
Betrekt een waarde vanuit de verbindingspoort en
kent deze toe aan variabele
var
. Dit geldt voor aan
elkaar gekoppelde apparaten.
Opmerking: om een variabele vanuit een ander
apparaat naar de verbindingspoort te sturen,
gebruikt u op het andere apparaat
om een variabele te selecteren en te versturen, of
voert u een
SendCalc uit op het andere
apparaat.
Programmasegment:
©
:Disp "Press Enter when ready"
:Pause
:GetCalc L1
:Disp "List L1 received"
©
@
GetCalc
var [poort]
Haalt een waarde op van de verbindingspoort en
slaat deze op in de variabele
var
op de
ontvangende TI-89 Titanium.
Als de poort niet gespecificeerd is, of als
poort =
0
is gespecificeerd, dan wacht de TI-89 Titanium
op gegevens vanuit een van beide poorten.
Als
poort = 1
, dan wacht de TI-89 Titanium op
gegevens vanuit de USB-poort.
Als
poort = 2
, dan wacht de TI-89 Titanium op
gegevens vanuit de I/O-poort.
906 Appendix A: Functies en instructies
getConfg() CATALOG
getConfg()
LijstParen
Geeft een lijst van kenmerken van de
rekenmachine. De naam van het kenmerk is eerst
weergegeven, gevolgd door zijn waarde.
@:
getConfg()
getConfg()getConfg()
getConfg() ¸
{"Product Name" "Advanced
Mathematics Software"
"Version" "2.00, 09/25/1999"
"Product ID" "03-1-4-68"
"ID #" "01012 34567 ABCD"
"Cert. Rev. #" 0
"Screen Width" 160
"Screen Height" 100
"Window Width" 160
"Window Height" 67
"RAM Size" 262132
"Free RAM" 197178
"Archive Size" 655360
"Free Archive" 655340}
H:
getConfg()
¸
{"Product Name" "Advanced
Mathematics Software"
"Version" "2.00, 09/25/1999"
"Product ID" "01-1-4-80"
"ID #" "01012 34567 ABCD"
"Cert. Rev. #" 0
"Screen Width" 240
"Screen Height" 120
"Window Width" 240
"Window Height" 91
"RAM Size" 262144
"Free RAM" 192988
"Archive Size" 720896
"Free Archive" 720874}
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: uw scherm kan andere
waarden weergeven. Het kenmerk
Cert.
Rev. #
verschijnt alleen als u extra
software heeft aangeschaft en
geïnstalleerd in de rekenmachine.
getDate() CATALOG
getDate()
lijst
Geeft een lijst waarin de datum volgens de
actuele waarde van de klok gegeven wordt. De
lijst wordt weergegeven in {
jaar,maand,dag
}-
notatie.
getDate() ¸ {2002 2 22}
getDenom() MATH/Algebra/Extract menu
getDenom(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Zet
uitdrukking1
om in een uitdrukking met een
vereenvoudigde gemeenschappelijke noemer, en
geeft vervolgens deze noemer.
getDenom((x+2)/(yì 3)) ¸ y ì 3
getDenom(2/7)
¸ 7
getDenom(1/x+(y^2+y)/y^2)
¸ xø y
Appendix A: Functies en instructies 907
getDtFmt() CATALOG
getDtFmt()
geheel getal
Geeft een geheel getal dat de datumweergave
voorstelt, die op dat moment op de machine is
ingesteld.
Waarden van de gehele getallen:
1 = MM/DD/JJ
2 = DD/MM/JJ
3 = MM.DD.JJ
4 = DD.MM.JJ
5 = JJ.MM.DD
6 = MM-DD-JJ
7 = DD-MM-JJ
8 = JJ-MM-DD
getDtStr() CATALOG
getDtStr([
geheel getal
])
string
Geeft een string van de actuele datum in de
actuele datumweergave. Bijvoorbeeld: een
gegeven string van
28/09/02
staat voor 28
september 2002 (als de datumweergave is
ingesteld op
DD/MM/JJ).
Als u het optionele gehele getal invoert dat
correspondeert met een datumweergave, geeft de
string de actuele datum in de gespecificeerde
notatie weer.
Optionele waarden van de gehele
getallen:
1 = MM/DD/JJ
2 = DD/MM/JJ
3 = MM.DD.JJ
4 = DD.MM.JJ
5 = JJ.MM.DD
6 = MM-DD-JJ
7 = DD-MM-JJ
8 = JJ-MM-DD
getFold() CATALOG
getFold()
NaamTekenreeks
Geeft de naam van de actuele map als een
tekenreeks.
getFold() ¸ "main"
getFold()! oldfoldr
¸ "main"
oldfoldr
¸ "main"
getKey() CATALOG
getKey()
geheel_getal
Geeft de code van de toets die werd ingedrukt.
Werd er geen toets ingedrukt, dan is de waarde
van
getKey gelijk aan 0.
De toetsen (shift ¤,
tweede functie 2, optie
¥, alpha j en slepen ) worden niet als
zelfstandige toetsen herkend; zij wijzigen echter
de code van de toets die erop volgt. Bijvoorbeeld:
¥Ù ƒ Ù ƒ .
Zie voor een lijst met toetscodes Appendix B.
Programma-inhoud:
:Disp
:Loop
: getKey()! key
: while key=0
: getKey()! key
: EndWhile
: Disp key
: If key = ord("a")
: Stop
:EndLoop
908 Appendix A: Functies en instructies
getMode() CATALOG
getMode(
modusNaamTekenreeks
)
tekenreeks
getMode(“ALL
)
LijstTekenreeksParen
Als het argument een bepaalde modusnaam is,
wordt hier een tekenreeks gegeven die de actuele
instelling voor die modus bevat.
Als het argument
"ALL" is, wordt hier een lijst
van tekenreeks-paren gegeven die de instellingen
van alle modi bevat. Indien u de oorspronkelijke
modusinstellingen later wilt herstellen moet u
het resultaat van
getMode("ALL") aan een
variabele toekennen en vervolgens
setMode
gebruiken om de modi te herstellen.
Voor een overzicht van modusnamen en
mogelijke instellingen, zie
setMode.
Opmerking: om informatie in te stellen of te
verkrijgen over de modus Unit
System gebruikt u
setUnits() of getUnits(), in plaats van
setMode() of getMode()
getMode("angle") ¸ "RADIAN"
getMode("graph")
¸ "FUNCTION"
getMode("all")
¸
{"Graph" "FUNCTION"
"Display Digits" "FLOAT 6"
"Angle" "RADIAN"
"Exponential Format" "NORMAL"
"Complex Format" "REAL"
"Vector Format" "RECTANGULAR"
"Pretty Print" "ON"
"Split Screen" "FULL"
"Split 1 App" "Home"
"Split 2 App" "Graph"
"Number of Graphs" "1"
"Graph 2" "FUNCTION"
"Split Screen Ratio" "1,1"
"Exact/Approx" "AUTO"
"Base" "DEC"}
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het is mogelijk dat uw
beeldscherm andere modusinstellingen
toont.
getNum() MATH/Algebra/Extract menu
getNum(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Transformeert
uitdrukking1
in een uitdrukking met
een vereenvoudigde gemeenschappelijke noemer,
en geeft vervolgens de teller.
getNum((x+2)/(yì 3)) ¸ x + 2
getNum(2/7)
¸ 2
getNum(1/x+1/y)
¸ x + y
getTime() CATALOG
getTime()
lijst
Geeft een lijst met de tijd volgens de actuele
waarde van de klok. De lijst is in
{
uur,minuut,seconde
}-notatie. De tijd wordt
gegeven in 24-uursweergave.
getTmFmt() CATALOG
getTmFmt()
geheel getal
Geeft een geheel getal, dat de tijdsweergave van
de klok voorstelt die op dat moment op de
machine is ingesteld.
Waarden van de gehele getallen:
12 = 12-uursklok
24 = 24-uursklok
getTmStr() CATALOG
getTmStr([
geheel getal
])
string
Geeft een string van de actuele tijd van de klok in
de actuele tijdsweergave.
Als u het optionele gehele getal invoert dat
correspondeert met een tijdsweergave op de klok,
geeft de string de actuele tijd in de
gespecificeerde weergave.
Optionele waarden van de gehele
getallen:
12 = 12-uursklok
24 = 24-uursklok
Appendix A: Functies en instructies 909
getTmZn() CATALOG
getTmZn()
geheel getal
Geeft een geheel getal dat de tijdzone voorstelt
die op dat moment op de machine is ingesteld.
Het gegeven gehele getal is het aantal minuten
dat de tijdzone afwijkt van de Greenwich Mean
Time (GMT), zoals die vastgesteld is in
Greenwich, Engeland. Bijvoorbeeld: als de
tijdzone twee uur afwijkt van de GMT, geeft de
machine 120 (minuten) weer.
Gehele getallen van tijdzones die ten westen van
de GMT liggen zijn negatief.
Gehele getallen van tijdzones die ten oosten van
de GMT liggen zijn positief.
Als de Greenwich Mean Time 14:07:07
is, is het:
8:07:07 a.m. in Denver, Colorado, VS
(Mountain Daylight Time)
(–360 minuten vanaf GMT)
16:07:07 p.m. in Brussel, België
(Centrale Europese Standaard Tijd)
(+120 minuten vanaf GMT)
getType() CATALOG
getType(
var
)
tekenreeks
Geeft een tekenreeks die het datatype van
variabele
var
aangeeft.
Indien
var
niet gedefinieerd is, is het resultaat
"
NONE".
{1,2,3}! temp ¸ {1 2 3}
getType(temp)
¸ "LIST"
2+3
i
! temp ¸ 2 + 3
i
getType(temp)
¸ "EXPR"
DelVar temp
¸ Done
getType(temp)
¸ "NONE"
Datatype Inhoud variabele
"ASM" Assembleertaalprogramma
"DATA" Datatype
"EXPR" Uitdrukking omvat (complex/arbitrair/niet-gedefinieerd, ˆ, ë ˆ, WAAR,
ONWAAR, pi,
e
)
"FUNC" Functie
"GDB" Grafische database
"LIST" Lijst
"MAT" Matrix
"NONE" Variabele bestaat niet
"NUM" Reëel getal
"OTHER" Overig datatype voor toekomstig gebruik door softwaretoepassingen
"PIC" Tekening
"PRGM" Programma
"STR" Tekenreeks
"TEXT" Teksttype
"VAR" Naam van een andere variabele
910 Appendix A: Functies en instructies
getUnits() CATALOG
getUnits()
lijst
Geeft een lijst met de actieve standaardeenheden
voor alle categorieën, met uitzondering van
constanten, temperatuur, hoeveelheid substantie,
lichtsterkte en acceleratie.
lijst
heeft de volgende
vorm:
{"
systeem
" "
cat1
" "
eenheid1
" "
cat2
" "
eenheid2
" …}
Het eerste element van de lijst geeft het systeem
aan (
SI, ENG/US, of CUSTOM). Hierop volgende
paren geven een categorie (zoals Lengte) en diens
standaardeenheid (zoals _m voor meters).
Om de standaardeenheden in te stellen, gebruikt
u
setUnits().
getUnits() ¸
{"SI" "Area" "NONE"
"Capacitance" "_F"
"Charge" "_coul"
}
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het is mogelijk dat uw
beeldscherm andere standaardeenheden
toont.
Goto CATALOG
Goto
labelNaam
Brengt het programmaverloop over naar het label
labelNaam
.
labelNaam
moet in hetzelfde programma
gedefinieerd zijn met behulp van een
Lbl
instructie.
Programmasegment:
©
:0! temp
:1! i
:Lbl TOP
: temp+i! temp
: If i<10 Then
: i+1! i
: Goto TOP
: EndIf
:Disp temp
©
4
44
4Grad CATALOG/MATH/Hoekmenu
4
44
4 Grad
uitdrukking
Converteert een uitdrukking naar de hoekmaat
gon (grad).
In de hoekmodus Degree:
1.5 4Grad ¸ 1.66667
G
In de hoekmodus Radian:
1.5 4Grad ¸ 95.493
G
Graph CATALOG
Graph
uitdrukking1
[,
uitdrukking2
] [,
var1
] [,
var2
]
De functie Smart Graph plot de gevraagde
uitdrukkingen/ functies en gebruikt daarbij de
actuele grafische modus.
Aan uitdrukkingen die zijn ingevoerd met behulp
van de opdrachten
Graph of Table worden
oplopende functienummers toegekend, te
beginnen met 1. Ze kunnen worden gewijzigd of
individueel worden verwijderd met behulp van de
editfuncties die beschikbaar zijn wanneer de tabel
wordt weergegeven door op
Header te
drukken
. De actueel geselecteerde Y= functies
worden genegeerd.
Indien u het
var
argument weglaat, gebruikt
Graph de onafhankelijke variabele van de
actuele grafische modus.
In de grafische modus function en het
venster
ZoomStd:
Graph 1.25aù cos(a),a
¸
In de grafische modus parametric en
het venster ZoomStd:
Graph time,2cos(time)/time,time
¸
Appendix A: Functies en instructies 911
Opmerking: niet alle facultatieve argumenten
zijn geldig in alle modi, aangezien u nooit alle
vier de argumenten tegelijk heeft.
Geldige variaties van deze instructie zijn
Plotten van functies
Graph
uitdr
,
x
Plotten van parameter-
vergelijkingen
Graph
xUitdr
,
yUitdr
,
t
Plotten van
vergelijkingen
in poolcoördinaten
Graph
uitdr
q
Plotten van rijen Niet toegestaan.
Tekenen van
3D-grafieken
Graph
uitdr
,
x
,
y
Plotten van differen-
tiaalvergelijkingen Niet toegestaan.
Opmerking: gebruik ClrGraph om deze
grafieken te wissen of ga naar de Y= Editor om
de Y= functies van het systeem weer te activeren.
In de grafische modus 3D:
Graph (v^2 ì w^2)/4,v,w ¸
4
44
4Hex MATH/Base menu
geheel_getal1
4
44
4Hex
geheel_getal
Converteert
geheel_getal1
in een zestientallig
getal. Binaire of zestientallige getallen hebben altijd
respectievelijk de voorvoegsels 0b of 0h.
256 4Hex ¸ 0h100
0b111100001111 4Hex ¸ 0hF0F
0b
binair getal
0h
zestientallig getal
Zonder een voorvoegsel wordt
geheel_getal1
behandeld als een decimaal getal(10-tallig). Het
resultaat wordt in het zestientallig stelsel
weergegeven ongeacht de ingestelde
talstelselmodus.
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking gebruikt om de
waarde in het toegestane bereik te brengen.
identity() MATH/Matrix menu
identity(
uitdrukking
)
matrix
Geeft de eenheidsmatrix met als dimensie van
uitdrukking
.
uitdrukking
moet als resultaat een positief geheel
getal hebben.
identity(4) ¸
1 0 0 0
0 1 0 0
0 0 1 0
0 0 0 1
Een binair getal kan maximaal
32 cijfers hebben, een zestientallig
getal maximaal 8.
Niet de letter O maar nul, gevolgd door b of h.
912 Appendix A: Functies en instructies
If CATALOG
If
Booleaanse uitdrukking
If
Booleaanse uitdrukking
Then
statement
blok
EndIf
Indien
Booleaanse uitdrukking
waar is, dan wordt
de
opdracht
of het
blok
van opdrachten
uitgevoerd, waarna het programma vervolgd
wordt.
Indien
Booleaanse uitdrukking
onwaar is, dan wordt
het programma vervolgd zonder dat de opdracht
of het blok van opdrachten wordt uitgevoerd.
blok
kan één opdracht of een rij opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn.
Programmasegment:
©
:If x<0
:Disp "x is negative"
©
of
©
:If x<0 Then
: Disp "x is negative"
: abs(x)! x
:EndIf
©
If
Booleaanse uitdrukking
Then
blok1
Else
blok2
EndIf
Indien
Booleaanse uitdrukking
waar is, wordt
blok1
uitgevoerd en
blok2
overgeslagen.
Indien
Booleaanse uitdrukking
onwaar is, wordt
blok1
overgeslagen, maar wordt
blok2
uitgevoerd.
blok1
en
blok2
kunnen een enkele opdracht zijn.
Programmasegment:
©
:If x<0 Then
: Disp "x is negative"
: Else
: Disp "x is positive or zero"
:EndIf
©
If
Booleaanse uitdrukking1
Then
blok1
ElseIf
Booleaanse uitdrukking2
Then
blok2
©
©©
©
ElseIf
Booleaanse uitdrukkingN
Then
blokN
EndIf
Maakt het mogelijk in een programma te
springen. Indien
Booleaanse uitdrukking1
waar is,
wordt
blok1
uitgevoerd. Indien
Booleaanse
uitdrukking1
onwaar is, wordt
Booleaanse
uitdrukking2
geëvalueerd, etc.
Programmasegment:
©
:If choice=1 Then
: Goto option1
: ElseIf choice=2 Then
: Goto option2
: ElseIf choice=3 Then
: Goto option3
: ElseIf choice=4 Then
: Disp "Exiting Program"
: Return
:EndIf
©
imag() MATH/Complex menu
imag(
uitdrukking1
)
uitdrukking
imag(
uitdrukking1
) geeft het imaginaire deel van
het argument.
Opmerking: alle niet-gedefinieerde variabelen
worden als reële variabelen behandeld. Zie ook
real().
imag(1+2
i
) ¸ 2
imag(z)
¸ 0
imag(x+
i
y) ¸ y
imag(
lijst1
)
lijst
Geeft een lijst met de imaginaire delen van de
elementen in lijst 1.
imag({ë 3,4ë
i
,
i
}) ¸ {0 ë 1 1}
imag(
matrix1
)
matrix
Geeft een matrix met de imaginaire delen van de
elementen van matrix 1.
imag([a,b;
i
c,
i
d]) ¸ [
0 0
c d
]
Appendix A: Functies en instructies 913
ImpDif() MATH/Calculus Menu, CATALOG
ImpDif(vergelijking, onafhankelijkeVar, afhankelijke-
Var[,volgorde ])
waarbij de standaardinstelling voor volgorde 1 is.
Berekent de impliciete afgeleide bij vergelijkingen
waarin de ene variabele impliciet wordt
gedefinieerd in termen van de andere.
impDif(x^2+y^2=100,x,y)¸
-x/y
Indirect() Zie #(), pagina 913.
Input CATALOG
Input
Onderbreekt het programma, geeft het actuele
scherm Graph weer en laat u de variabelen
xc
en
yc
actualiseren (in de poolcoördinaten-modus ook
rc
en q
c
) door de grafische cursor te verplaatsen.
Wanneer u op ¸ drukt, wordt het
programma hervat.
Programmasegment:
©
:¦ Get 10 points from the Graph
Screen
:For i,1,10
: Input
: xc! XLIST[i]
: yc! YLIST[i]
:EndFor
©
Input [
promptTekenreeks
,]
var
Input
[
promptTekenreeks
],
var
onderbreekt het
programma, toont
promptTekenreeks
op het
scherm Program I/O, wacht tot u een uitdrukking
invoert en kent de uitdrukking toe aan de
variabele
var
.
Als u
promptTekenreeks
weglaat, wordt “?”
weergegeven als een prompt.
Programmasegment:
©
:For i,1,9,1
: "Enter x" & string(i)! str1
: Input str1,#(right(str1,2))
:EndFor
©
InputStr CATALOG
InputStr [
promptTekenreeks
,]
var
Onderbreekt het programma, geeft
promptTekenreeks
weer op het scherm Program
I/O, wacht tot u een reactie invoert en kent uw
reactie als tekenreeks toe aan de variabele
var
.
Als u
promptTekenreeks
weglaat, wordt “?”
weergegeven als een prompt.
Opmerking: het verschil tussen
Input en
InputStr is dat InputStr het resultaat altijd
opslaat als een tekenreeks zodat “ ” niet vereist
zijn.
Programmasegment:
©
:InputStr "Enter Your Name",str1
©
914 Appendix A: Functies en instructies
inString() MATH/String menu
inString(
srcTekenreeks
,
subTekenreeks
[,
start
])
geheel_getal
Geeft de plaats waar de tekenreeks
subTekenreeks
in tekenreeks
srcTekenreeks
begint.
start
geeft, indien opgenomen, de plaats binnen
srcTekenreeks
aan waar het zoeken begint.
Standaardinstelling = 1 (het eerste teken van
srcTekenreeks
).
Indien
srcTekenreeks
de
subTekenreeks
niet bevat of
indien
start
groter is dan de lengte van
srcTekenreeks
,
is het resultaat nul.
inString("Hello there","the")
¸ 7
"ABCEFG"! s1:If inString(s1,
"D")=0:Disp "D not found."
¸
D not found.
int() CATALOG
int(
uitdrukking
)
geheel_getal
int(
lijst1
)
lijst
int(
matrix1
)
matrix
Geeft het grootste geheel getal dat kleiner dan of
gelijk aan het argument is. Deze functie is
identiek aan
floor().
Het argument kan een reëel of een complex getal
zijn.
Voor een lijst of matrix geeft deze opdracht dit
grootste geheel getal voor elk van de elementen.
int(ë 2.5) ¸ ë 3.
int([-1.234,0,0.37])
¸
[-2. 0 0.]
intDiv() CATALOG
intDiv(
getal1
,
getal2
)
geheel_getal
intDiv(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
intDiv(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft het gehele deel, met het juiste teken, van
het quotiënt van argument 1 gedeeld door
argument 2.
Bij lijsten en matrices wordt de bewerking uitgevoerd
op de corresponderende elementen.
intDiv(ë 7,2) ¸ ë 3
intDiv(4,5)
¸ 0
intDiv({12,ë 14,ë 16},{5,4,ë 3})
¸
{2 ë 3 5}
integrate Zie
, pagina 913.
iPart() MATH/Number menu
iPart(
getal
)
geheel_getal
iPart(
lijst1
)
lijst
iPart(
matrix1
)
matrix
Geeft het geheel deel van het argument.
Voor lijsten en matrices geeft dit het geheel deel
van elk element.
Het argument kan een reëel of een complex getal
zijn.
iPart(ë 1.234) ¸ ë 1.
iPart({3/2,ë 2.3,7.003})
¸
{1 ë 2. 7.}
isArchiv() CATALOG
isArchiv(var_name)
waar,onwaar
Bepaalt of var_naam gearchiveerd is of niet.
Geeft
waar als var_naam is gearchiveerd. Geeft
onwaar als var_naam niet is gearchiveerd.
isArchiv(PROG1) ¸ True
Appendix A: Functies en instructies 915
isClkOn() CATALOG
isClkOn()
waar,onwaar
Bepaalt of de klok IN- of UITgeschakeld is. Geeft
waar als de klok INgeschakeld is. Geeft onwaar
als de klok UITgeschakeld is.
isLocked() CATALOG
isLocked(var_naam)
waar,onwaar
Bepaalt of var_naam vergrendeld is of niet.
Geeft
waar als var_naam is vergrendeld of
gearchiveerd. Geeft
onwaar als var_naam niet
is vergrendeld of gearchiveerd.
isLocked(PROG1) ¸ False
isPrime() MATH/Test menu
IsPrime(
getal
)
Constante
booleaanse uitdrukking
Geeft waar of onwaar om aan te geven of
getal
een geheel getal 2 is dat alleen deelbaar is door
zichzelf en door 1.
Indien
getal
meer dan 306 cijfers en geen factoren
1021 heeft, geeft
isPrime(
getal
) een fout-
melding.
Indien u slechts wilt bepalen of
getal
een
priemgetal is, gebruikt u
isPrime() in plaats van
factor(). Dit gaat veel sneller, vooral wanneer
getal
geen priemgetal is en de op één na grootste
factor meer dan vijf cijfers heeft.
IsPrime(5) ¸ true
IsPrime(6) ¸ false
Functie voor het vinden van het
volgende priemgetal na een
gespecificeerd getal:
Define nextPrim(n)=Func:Loop:
n+1! n:if isPrime(n):return n:
EndLoop:EndFunc ¸ Done
nextPrim(7) ¸ 11
isVar() CATALOG
isVar(var_naam)
waar,onwaar
Bepaalt of var_naam in gebruik is. Geeft waar
als
var_naam bestaat. Geeft onwaar als
var_naam niet bestaat.
isArchiv(PROG1) ¸ True
Item CATALOG
Item
optieNaamTekenreeks
Item
optieNaamTekenreeks
,
label
Alleen geldig binnen een Custom...EndCustm
of
ToolBar...EndTBar blok. Stelt een drop-down
menu-element in, waarmee u tekst op de
cursorpositie kunt plakken (
Custom) of naar een
label kunt springen (
ToolBar).
Opmerking: naar een label springen is niet
toegestaan binnen een
Custom blok.
Zie het voorbeeld bij Custom.
Lbl CATALOG
Lbl
labelNaam
Definieert een label met de naam
labelNaam
in het
programma.
U kunt een
Goto
labelNaam
instructie gebruiken om
het programma te laten vervolgen met de
instructie die onmiddellijk op het label volgt.
labelNaam
moet aan dezelfde vereisten voor
naamgeving voldoen als een variabelenaam.
Programmasegment:
©
:Lbl lbl1
:InputStr "Enter password", str1
:If str1ƒpassword
: Goto lbl1
:Disp "Welcome to ..."
©
916 Appendix A: Functies en instructies
lcm() MATH/Number menu
lcm(
getal1
,
getal2
)
uitdrukking
lcm(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
lcm(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft het kleinste gemene veelvoud van de twee
argumenten. De
lcm (kleinste gemene veelvoud)
van twee breuken is de
lcm van hun tellers
gedeeld door de
gcd (grootste gemene deler) van
hun noemers. De
lcm van decimale getallen met
drijvende komma is hun product.
Voor twee lijsten of matrices, geeft deze opdracht
de kleinste gemene veelvouden van de
corresponderende elementen.
lcm(6,9) ¸ 18
lcm({1/3,ë 14,16},{2/15,7,5})
¸
{2/3 14 80}
left() MATH/String menu
left(
bronTekenreeks
[,
aantal
])
tekenreeks
Heeft als resultaat
aantal
tekens van
bronTekenreeks
, beginnende bij de meest linkse.
Indien u
aantal
weglaat, is het resultaat het totaal
aantal tekens van
bronTekenreeks
.
left("Hello",2) ¸ "He"
left(
lijst1
[,
aantal
])
lijst
Heeft als resultaat een
aantal
elementen van
lijst1
,
beginnende bij de meest linkse.
Indien u
aantal
weglaat, is het resultaat het totaal
aantal elementen van
lijst1
.
left({1,3,ë 2,4},3) ¸ {1 3 ë2}
left(
vergelijking
)
uitdrukking
Geeft het linkerlid van een vergelijking of
ongelijkheid.
left(x<3) ¸ x
limit() MATH/Calculus menu
limit(
uitdrukking1
,
var
,
punt
[,
richting
])
uitdrukking
limit(
lijst1
,
var
,
punt
[,
richting
])
lijst
limit(
matrix1
,
var
,
punt
[,
richting
])
matrix
Geeft de gevraagde limiet.
richtin
g
: negatief=linkerlimiet,
positief=rechterlimiet anders=beide. (Indien u dit
weglaat is
richting
standaard beide.)
limit(2x+3,x,5) ¸ 13
limit(1/x,x,0,1)
¸ ˆ
limit(sin(x)/x,x,0)
¸ 1
limit((sin(x+h)-sin(x))/h,h,0)
¸
cos(x)
limit((1+1/n)^n,n,ˆ)
¸
e
Limieten naar respectievelijk + ˆ en - ˆ worden
steeds beschouwd als respectievelijk rechter- en
linkerlimieten.
Afhankelijk van de omstandigheden is het
resultaat van
limit()
uitdrukking1
zelf of undef
wanneer er geen eenduidige limiet kan worden
bepaald. Dit wil echter niet per se zeggen dat er
geen eenduidige limiet zou bestaan.
undef
betekent dat het resultaat ofwel een onbekend
getal met eindige of oneindige grootte is, ofwel
dat het de hele verzameling van dergelijke
getallen is.
Appendix A: Functies en instructies 917
limit() gebruikt methodes zoals de regel van
L’Hopital, en er zijn dus limieten die het niet kan
bepalen. Indien
uitdrukking1
niet-gedefinieerde
variabelen anders dan
var
bevat, kan het nodig
zijn hiervoor een bereik te bepalen om een beter
resultaat te verkrijgen.
Limieten kunnen erg gevoelig zijn voor
afrondingsfouten. Vermijd bij het berekenen van
limieten zo mogelijk de instelling
APPROX van de
modus
Exact/Approx mode en benaderende
getallen. Voor limieten die naar nul of naar
oneindig zouden moeten gaan, kunnen door
afrondingsfouten andere (foutieve) waarden
gevonden worden. Ook voor een limiet die naar
een eindige, van nul verschillende waarde gaat,
kan hierdoor een foutieve waarde gevonden
worden.
limit(a^x,x,ˆ) ¸ undef
limit(a^x,x,ˆ)|a>1
¸ ˆ
limit(a^x,x,ˆ)|a>0 and a<1
¸ 0
Line CATALOG
Line
xStart
,
yStart
,
xEind
,
yEind
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent, wist of
inverteert een lijnstuk tussen de venster-
coördinaten (
xStart
,
yStart
) en (
xEind
,
yEind
), met
inbegrip van beide eindpunten.
Indien
tekenModus
= 1, wordt het lijnstuk getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels van het
lijnstuk uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= ë 1, worden de pixels van
het lijnstuk geïnverteerd. Pixels van een getekend
lijnstuk worden uitgeschakeld, een uitgeschakeld
lijnstuk wordt getekend.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens. Zie ook
PxlLine.
In het venster ZoomStd tekent u een
rechte en wist u deze vervolgens.
Line 0,0,6,9
¸
@ "
H 8"
Line 0,0,6,9,0
¸
LineHorz CATALOG
LineHorz
y
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent, wist, of
inverteert een horizontale rechte op
vensterpositie
y
.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de rechte getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0 ,worden de pixels van de
rechte uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= ë 1, worden de pixels van de
rechte geïnverteerd. Pixels van een getekend
lijnstuk worden uitgeschakeld, een uitgeschakeld
lijnstuk wordt getekend.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens. Zie ook
PxlHorz.
In een ZoomStd venster:
LineHorz 2.5
¸
918 Appendix A: Functies en instructies
LineTan CATALOG
LineTan
uitdrukking1
,
uitdrukking2
Geeft het scherm Graph weer en tekent een
raaklijn aan
uitdrukking1
in het aangegeven punt.
uitdrukking1
is een uitdrukking of de naam van
een functie, waarbij aangenomen wordt dat
x de
onafhankelijke variabele is en
uitdrukking2
de x-
waarde van het raakpunt.
Opmerking: in het getoonde voorbeeld werd
uitdrukking1
apart geplot. LineTan plot
uitdrukking1
niet
.
In de grafische modus Function en een
ZoomTrig venster:
Graph cos(x)
@ "
H 8"
LineTan cos(x),p/4
¸
LineVert CATALOG
LineVert
x
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent, wist of
inverteert een verticale rechte op vensterpositie
x
.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de rechte getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels van de
rechte uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= ë 1, worden de pixels van de
rechte geïnverteerd. Pixels van een getekend
lijnstuk worden uitgeschakeld, een uitgeschakeld
lijnstuk wordt getekend.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens. Zie ook
PxlVert.
In een ZoomStd venster:
LineVert ë 2.5
¸
LinReg MATH/Statistics/Regression menu
LinReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de lineaire regressie en actualiseert alle
statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
In de grafische modus Function:
{0,1,2,3,4,5,6}! L1
¸ {0 1 2 ...}
{0,2,3,4,3,4,6}! L2
¸ {0 2 3 ...}
LinReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabele-
namen zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die is getoond in Data/Matrix
Editor).
lijst5
hoeft geen variabelenaam te zijn en
kan niet c1–c99 zijn.
¸
Regeq(x)"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
Appendix A: Functies en instructies 919
@
@@
@list() MATH/List menu
list(
lijst1
)
lijst
Geeft een lijst met de verschillen tussen
opeenvolgende elementen in
lijst1
. Elk element
van
lijst1
wordt afgetrokken van het volgende
element van
lijst1
. De resulterende lijst is altijd
één element korter dan de originele
lijst1
.
@list({20,30,45,70}) ¸
{10,15,25}
list4
44
4mat() MATH/List menu
list4
44
4mat(
lijst
[,
elementenPerRij
])
matrix
Geeft een matrix die rij voor rij gevuld is met de
elementen van
lijst
.
elementenPerRij
,geeft, indien opgenomen, het
aantal elementen per rij aan. De standaard-
instelling is het aantal elementen in
lijst
(één rij).
Indien
lijst
de resulterende matrix niet vult,
worden nullen toegevoegd.
list4mat({1,2,3}) ¸ [1 2 3]
list4mat({1,2,3,4,5},2)
¸
1 2
3 4
5 0
4
44
4ln MATH/String menu
4
44
4 ln
uitdrukking
uitdrukking
Zorgt ervoor dat de invoeruitdrukking
wordt geconverteerd in een uitdrukking
die alleen natuurlijke logaritmes (ln)
bevat.
Log(x)4 ln ¸
ln( )
ln(10)
x
ln() @
@@
@ toets 2x H
HH
H toets x
ln(
uitdrukking1
)
uitdrukking
ln(
lijst1
)
lijst
Geeft het natuurlijke logaritme van het argument.
Voor een lijst geeft het de natuurlijke logaritmen van
de elementen.
ln(2.0) ¸ .693...
Indien de complexe getallenmodus
REAL
is
:
ln({
ë 3,1.2,5}) ¸
Error: Non-real result
Indien de complexe getallenmodus
RECTANGULAR is:
ln({
ë 3,1.2,5}) ¸
{ln(3) +
pø
i
.182... ln(5)}
ln(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de natuurlijke matrixlogaritme van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de natuurlijke logaritme van ieder
element. Voor informatie over de rekenmethode,
zie ook cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn.
Het resultaat bevat altijd getallen met een
drijvende komma.
In de hoekmodus Radian en de complexe
getalmodus Rectangular:
ln([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1]) ¸
1.831…+1.734…ø
i
.009…ì 1.490…ø
i
.448…
ì.725…ø
i
1.064…+.623ø
i
ë.266…ì 2.083…ø
i
1.124…+1.790…ø
i
920 Appendix A: Functies en instructies
LnReg MATH/Statistics/Regression menu
LnReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de logaritmische regressie en actualiseer
t
alle statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabele-
namen zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabelenaam
te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{1,2,3,4,5,6,7,8}
! L1 ¸
{1 2 3 ...}
{1,2,2,3,3,3,4,4}
! L2 ¸
{1 2 2 ...}
LnReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
Regeq(x)
"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
Local CATALOG
Local
var1
[,
var2
] [,
var3
] ...
Declareert de opgegeven
varn
als lokale
variabelen. Deze variabelen bestaan alleen
gedurende de uitvoering van een programma of
functie en worden gewist wanneer het
programma of de functie de uitvoering beëindigt.
Opmerking: lokale variabelen besparen
geheugen omdat ze slechts tijdelijk bestaan.
Bovendien verstoren ze eventuele bestaande
globale variabelewaarden niet. Lokale variabelen
moeten gebruikt worden in
For-lussen en voor het
tijdelijk opslaan van waarden in een functie die uit
meerdere regels bestaat, aangezien wijzigingen
van globale variabelen niet zijn toegestaan in een
functie.
Programma:
:prgmname()
:Prgm
:Local x,y
:Input "Enter x",x
:Input "Enter y",y
:Disp x
ù y
:EndPrgm
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking:
x
en
y
bestaan niet meer
nadat het programma klaar is met de
uitvoering.
Lock CATALOG
Lock
var1
[,
var2
] ...
Blokkeert alle opgegeven variabelen. Dit
voorkomt dat u de variabele per ongeluk wist of
verandert, zonder dat u eerst de instructie voor
het ontgrendelen van de betreffende variabele
gebruikt.
In het voorbeeld aan de rechterkant is de
variabele L1 geblokkeerd en kan niet gewist of
veranderd worden.
Opmerking: u kunt de variabelen ontgrendelen
met de opdracht
Unlock.
{1,2,3,4}! L1 ¸ {1,2,3,4}
Lock L1
¸ Done
DelVar L1
¸
Error: Variable is locked or protected
Appendix A: Functies en instructies 921
log() CATALOG
log(uitdrukking1[,uitdrukking2]) uitdrukking
log(lijst1[,uitdrukking2]) lijst
Geeft de logaritme met als grondtal
uitdrukking2
van het argument.
Geeft bij een lijst de logaritme met als grondtal
uitdrukking2
van de elementen.
Als
uitdrukking 2
wordt weggelaten, wordt 10
gebruikt.
log(2.0) ¸ .301...
Indien de complexe getallenmodus
REAL is:
log({
ë 3,1.2,5}) ¸
Error: Non-real result
Indien de complexe getallenmodus
RECTANGULAR is:
log({
ë 3,1.2,5}) ¸
{
ln(3)
ln(10)
+
p
ln(10)
ø
i
.079...
ln(5)
ln(10)
}
log(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrix-logaritme met als grondtal
uitdrukking2
van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van de logaritme met
als grondtal
uitdrukking2
van ieder element. Zie
voor informatie over de berekeningsmethode
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met drijvende
komma’s.
In de hoekmodus Radian en de complexe
getallenmodus Rectangular:
log([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1]) ¸
.795…+.753…ø
i
.003…ì.647…ø
i
.194…
ì.315…ø
i
.462…+.270ø
i
ë.115…ì.904…ø
i
.488…+.777…ø
i
log(
x,b
)
uitdrukking
log(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft in een lijst de logaritme met als grondtal
uitdrukking2
van de elementen.
Log(10,3) – log(5,3) ¸ Log3(2)
Log(2.0,4)
¸ .5
4
44
4logbase MATH/String menu
uitdrukking 4
44
4logbase(uitdrukking1)
uitdrukking
Zorgt ervoor dat de invoeruitdrukking
vereenvoudigd wordt tot een uitdrukking
met als grondtal uitdrukking1.
Log(10,3) – log(5,5)4logbase(5)
¸
)3(log
)30(log
5
5
922 Appendix A: Functies en instructies
Logistic MATH/Statistics/Regressions menu
Logistic
lijst1
,
lijst2
[ , [
iteraties
] , [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
] ]
Berekent de logistische regressie en werkt alle
statistische systeemvariabelen bij.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben,
met uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
iteraties
specificeert het maximum aantal keren dat
er getracht zal worden een oplossing te vinden.
Indien weggelaten, wordt 64 gebruikt. In het
algemeen resulteren grotere waarden in meer
nauwkeurigheid maar tevens in een langere
rekentijd, en omgekeerd.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabele-
namen zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die is getoond in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabelenaam
te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{1,2,3,4,5,6}
! L1 ¸ {1 2 3 …}
{1,1.3,2.5,3.5,4.5,4.8}
! L2 ¸
{1 1.3 2.5 …}
Logistic L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
regeq(x)
! y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
9
Loop CATALOG
Loop
blok
EndLoop
Voert de opdrachten in
blok
bij herhaling uit.
Merk op dat de lus eindeloos zal worden
uitgevoerd tenzij binnen
blok
een Goto of Exit
instructie wordt uitgevoerd.
blok
is een opeenvolging van opdrachten die
gescheiden zijn door het teken “:”.
Programmasegment:
©
:1
! i
:Loop
: Rand(6)
! die1
: Rand(6)
! die2
: If die1=6 and die2=6
: Goto End
: i+1
! i
:EndLoop
:Lbl End
:Disp " The number of rolls is ", i
©
Appendix A: Functies en instructies 923
LU MATH/Matrix menu
LU
matrix
,
lMatNaam
,
uMatNaam
,
pMatNaam
[,
tol
]
Berekent de Doolittle LU (onder-boven)
decompositie van reële of complexe
matrix
. De
onderste driehoekige matrix is opgeslagen in
lMatNaam,
de bovenste driehoekige matrix in
uMatNaam
, en de permutatie-matrix (die de
verwisselingen van rijen gedurende de berekening
beschrijft) in
pMatNaam
.
lMatNaam
ù
uMatNaam
=
pMatNaam
ù
matrix
Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld
als nul indien zijn absolute waarde minder is dan
tol
. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer
de matrix elementen heeft met een drijvende
komma en geen symbolische variabelen bevat
waaraan geen waarde is toegekend. Anders
wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen uitgevoerd met getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
wordt weggelaten of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
vierkanteMatrix
))
ù rowNorm(
vierkanteMatrix
)
De LU-algoritme voor ontbinding gebruikt
gedeeltelijke draaiing met rij-verwisselingen.
[6,12,18;5,14,31;3,8,18]!m1 ¸
6 12 18
5 14 31
3 8 18
LU m1,lower,upper,perm
¸ Done
lower
¸
1 0 0
5/6 1 0
1/2 1/2 1
upper
¸
6 12 18
0 4 16
0 0 1
perm
¸
1 0 0
0 1 0
0 0 1
[m,n;o,p]
!m1 ¸
[]
m n
o p
LU m1,lower,upper,perm
¸ Done
lower
¸
1 0
m
o
1
upper
¸
o p
0 n
ì
møp
o
perm
¸
[]
0 1
1 0
mat4
44
4data MATH/List menu
mat4
44
4data
mat,data
[,rij1][,kol1][,rij2][,kol2]
Converteert een matrix naar gegevens.
Elk van de argumenten
[,rij1][,kol1][,rij2][,kol2]
kan weggelaten worden. Als
rij1 wordt
weggelaten is de standaardinstelling 1. Als
kol1
wordt weggelaten is de standaardinstelling 1. Als
rij2 wordt weggelaten is de standaardinstelling
“max rij.” Als
kol2 wordt weggelaten is de
standaardinstelling “max kolom.”
mat4data,m1,d1,1,,,1 ¸
Done
mat4
44
4list() MATH/List menu
mat4
44
4list(
matrix
)
lijst
Geeft een lijst met de elementen van
matrix
. De
elementen worden rij voor rij uit
matrix
gekopieerd.
mat4list([1,2,3]) ¸ {1 2 3}
[1,2,3;4,5,6]
! M1 ¸
[
1 2 3
4 5 6
]
mat4list(M1) ¸ {1 2 3 4 5 6}
924 Appendix A: Functies en instructies
max() MATH/List menu
max(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
max(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
max(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft het maximum van de twee argumenten.
Indien de argumenten twee lijsten of matrices
zijn, geeft het een lijst of matrix die de
maximumwaarde van elk paar van
corresponderende elementen bevat.
max(2.3,1.4) ¸ 2.3
max({1,2},{
ë 4,3}) ¸ {1 3}
max(
lijst
)
uitdrukking
Geeft het maximumelement van
lijst
.
max({0,1,ë 7,1.3,.5}) ¸ 1.3
max(
matrix1
)
matrix
Geeft een rijvector die het maximumelement van
iedere kolom van
matrix1
bevat.
Opmerking: zie ook
fMax() en min().
max([1,ë 3,7;ë 4,0,.3]) ¸ [1 0 7]
mean() MATH/Statistics menu
mean(
lijst
[
, frequentielijst
])
uitdrukking
Geeft het gemiddelde van de elementen in
lijst
.
Elk
frequentielijst
element telt het aantal
opeenvolgende keren dat het overeenkomstige
element voorkomt in
lijst
.
mean({.2,0,1,ë.3,.4}) ¸ .26
mean({1,2,3},{3,2,1})
¸ 5/3
mean(
matrix1
[
, freqmatrix
])
matrix
Geeft een rijvector van het gemiddelde van alle
kolommen in
matrix1.
Elk
freqmatrix
element telt het aantal
opeenvolgende keren dat het overeenkomstige
element voorkomt in
matrix1.
In de vectorrotatiemodus Rectangular:
mean([.2,0;-1,3;.4,-.5])
¸
[
ë.133... .833...]
mean([1/5,0;
ë 1,3;2/5,ë 1/2])
¸
[
ë 2/15 5/6]
mean([1,2;3,4;5,6],[5,3;4,1;
6,2])
¸ [47/15, 11/3]
median() MATH/Statistics menu
median(
lijst
)
uitdrukking
Geeft de mediaan van de elementen in
lijst
.
median({.2,0,1,ë.3,.4}) ¸ .2
median(
matrix1
)
matrix
Geeft een rijvector die de medianen van de
kolommen in
matrix1
bevat.
Opmerking: alle ingevoerde elementen in de
lijst of matrix moeten resulteren in getallen.
median([.2,0;1,ë.3;.4,ë.5]) ¸
[.4
ë.3]
Appendix A: Functies en instructies 925
MedMed MATH/Statistics/Regressions menu
MedMed
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de mediaan-mediaan rechte en
actualiseert alle statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabelen zijn
of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die is getoond in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabele-
naam te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{0,1,2,3,4,5,6}
! L1 ¸ {0 1 2 ...}
{0,2,3,4,3,4,6}
! L2 ¸ {0 2 3 ...}
MedMed L1,L2 ¸ Done
ShowStat
¸
¸
Regeq(x)
! y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
mid() MATH/String menu
mid(
bronTekenreeks
,
start
[,
aantal
])
tekenreeks
Geeft
aantal
tekens van tekenreeks
bronTekenreeks
,
te beginnen met tekennummer
start
.
Indien
aantal
wordt weggelaten of groter is dan
het aantal tekens van
bronTekenreeks
, geeft het
alle tekens van
bronTekenreeks
, te beginnen met
tekennummer
start
.
aantal
moet 0 zijn. Indien
aantal
= 0 wordt een
lege tekenreeks gegeven.
mid("Hello there",2) ¸
"ello there"
mid("Hello there",7,3)
¸ "the"
mid("Hello there",1,5)
¸ "Hello"
mid("Hello there",1,0)
¸ ""
mid(
bronLijst
,
start
[,
aantal
])
lijst
Geeft
aantal
elementen van
bronLijst
, te beginnen
met elementnummer
start
.
Indien
aantal
wordt weggelaten of groter is dan
het aantal tekens van
bronLijst
, geeft het alle
elementen van
bronLijst
, te beginnen met
elementnummer
start
.
aantal
moet 0 zijn. Indien
aantal
= 0 wordt een
lege lijst gegeven.
mid({9,8,7,6},3) ¸ {7 6}
mid({9,8,7,6},2,2)
¸ {8 7}
mid({9,8,7,6},1,2)
¸ {9 8}
mid({9,8,7,6},1,0)
¸ {}
mid(
bronTekenreeksLijst
,
start
[,
aantal
])
lijst
Geeft
aantal
tekenreeksen van de
lijst
van
tekenreeksen
bronTekenreeksLijst
, te beginnen met
elementnummer
start
.
mid({"A","B","C","D"},2,2) ¸
{"B" "C"}
926 Appendix A: Functies en instructies
min() MATH/List menu
min(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
min(
lijst1, lijst2
)
lijst
min(
matrix1, matrix2
)
matrix
Geeft het minimum van de twee argumenten.
Indien de argumenten twee lijsten of matrices zijn,
geeft het een lijst of matrix die de
minimumwaarde van elk paar van
corresponderende elementen bevat.
min(2.3,1.4) ¸ 1.4
min({1,2},{
ë 4,3}) ¸ {ë 4 2}
min(
lijst
)
uitdrukking
Geeft het kleinste element van
lijst
.
min({0,1,ë 7,1.3,.5}) ¸ ë 7
min(
matrix1
)
matrix
Geeft een rijvector die het minimum bevat van
iedere kolom in
matrix1
.
Opmerking: zie ook
fMin() en max().
min([1,ë 3,7;ë 4,0,.3]) ¸
[
ë 4 ë 3 .3]
mod() MATH/Number menu
mod(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
mod(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
mod(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Berekent
het eerste argument
modulo
het tweede
argument
zoals bepaald door de volgende
identiteiten:
mod(x,0) x
mod(x,y) xì y floor(x/y)
Indien het tweede argument ongelijk aan nul is,
dan is het resultaat periodiek met het tweede
argument als periode. Het resultaat is of nul of
heeft teken van het tweede argument.
Indien de argumenten twee lijsten of twee
matrices zijn, dan is het resultaat een lijst of een
matrix bestaande uit het resultaat van de modulo
functie toegepast op elk tweetal
corresponderende elementen.
Opmerking: zie ook
remain().
mod(7,0) ¸ 7
mod(7,3)
¸ 1
mod(
ë 7,3) ¸ 2
mod(7,
ë 3) ¸ ë 2
mod(
ë 7,ë 3) ¸ ë 1
mod({12,
ë 14,16},{9,7,ë 5}) ¸
{3 0
ë 4}
MoveVar CATALOG
MoveVar
var
,
oudeMap
,
nieuweMap
Verplaatst variabele
var
van
oudeMap
naar
nieuweMap.
Indien
nieuweMap
niet bestaat, wordt
deze door
MoveVar gemaakt.
{1,2,3,4}! L1 ¸ {1 2 3 4}
MoveVar L1,Main,Games
¸ Done
mRow() MATH/Matrix/Row ops menu
mRow(
uitdrukking
,
matrix1
,
index
)
matrix
Geeft een kopie van
matrix1
waarin elk element
van de rij
index
van
matrix1
vermenigvuldigd
wordt met
uitdrukking
.
mRow(ë 1/3,[1,2;3,4],2) ¸
[
1 2
ë 1 ë 4/3
]
Appendix A: Functies en instructies 927
mRowAdd() MATH/Matrix/Row ops menu
mRowAdd(
uitdrukking
,
matrix1
,
index1
,
index2
)
matrix
Geeft een kopie van
matrix1
waarin elk element
van de rij
index2
van
matrix1
vervangen wordt
door:
uitdrukking
× rij
index1
+ rij
index2
mRowAdd(ë 3,[1,2;3,4],1,2) ¸
[
1 2
0 -2
]
mRowAdd(n,[a,b;c,d],1,2)
¸
[
a
a
ø n+c
b
bø n+d
]
nCr() MATH/Probability menu
nCr(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
Gegeven de gehele getallen
uitdrukking1
en
uitdrukking2
(waar
uitdrukking1
uitdrukking2
0)
nCr() is het aantal mogelijkheden (combinaties
genoemd) waarop men groepjes van
uitdrukking2
kan
nemen uit een verzameling van
uitdrukking1
elementen. (Deze staat ook bekend als de
binomiaalcoëfficiënt.) Beide argumenten kunnen
gehele getallen of symbolische uitdrukkingen zijn.
nCr(
uitdrukking,
0) 1
nCr(
uitdrukking, negGeheel_getal
) 0
nCr(
uitdrukking, posGeheel_getal
)
uitdrukking
(
uitdrukking
1)
...
(
uitdrukking
posGeheel_getal
+1)/
posGeheel_getal
!
nCr(
uitdrukking, nietGeheel_getal
)
uitdrukking
!/
((
uitdrukkingnietGeheel_getal
)!
nietGeheel_getal
!))
nCr(z,3)
z
ø (zì 2)ø (zì 1)
6
ans(1)|z=5 10
nCr(z,c)
z!
c!(z
ì c)!
ans(1)/nPr(z,c)
1
c!
nCr(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
Geeft een lijst van combinaties, gebaseerd op de
corresponderende paren van elementen in de
twee lijsten. De argumenten moeten lijsten van
dezelfde dimensie zijn.
nCr({5,4,3},{2,4,2}) ¸ {10 1 3}
nCr(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft een matrix van combinaties, gebaseerd op
de corresponderende paren van elementen in de
twee matrices. De argumenten moeten matrices
van dezelfde dimensie zijn.
nCr([6,5;4,3],[2,2;2,2]) ¸
[
15 10
6 3
]
nDeriv() MATH/Calculus menu
nDeriv(
uitdrukking1
,
var
[,
h
])
uitdrukking
nDeriv(
uitdrukking1
,
var
,
lijst
)
lijst
nDeriv(
lijst
,
var
[,
h
])
lijst
nDeriv(
matrix
,
var
[,
h
])
matrix
Geeft de numerieke afgeleide als een
uitdrukking. Gebruikt de formule voor het
differentiequotiënt.
h
is de stapgrootte. Indien
h
wordt weggelaten, is
deze standaard 0,001.
Bij gebruik van
lijst
of
matrix
, wordt de
bewerking uitgevoerd over de waarden in de lijst
of over de matrixelementen
.
Opmerking: zie ook
avgRC() and
d
().
nDeriv(cos(x),x,h) ¸
limit(nDeriv(cos(x),x,h),h,0)
¸
ë sin(x)
nDeriv(x^3,x,0.01)
¸
3.
ø (xñ +.000033)
nDeriv(cos(x),x)|x=
p/2 ¸
ë 1.
nDeriv(x^2,x,{.01,.1})
¸
{2.
ø x 2.ø x}
928 Appendix A: Functies en instructies
NewData CATALOG
NewData
gegVar
,
lijst1
[,
lijst2
] [,
lijst3
]...
Creëert de gegevensvariabele
gegVar,
waarin de
kolommen de lijsten zijn in de opgegeven
volgorde.
Moet tenminste één lijst hebben.
lijst1
,
lijst2
, ...,
lijstn
kunnen lijsten zijn zoals hier
getoond, uitdrukkingen die lijsten als resultaat
hebben of namen van lijstvariabelen.
NewData maakt de nieuwe variabele actief in
de Data/Matrix Editor.
NewData mydata,{1,2,3},{4,5,6} ¸
Done
(Ga naar de Data/Matrix Editor en
open de
var
mydata
mydatamydata
mydata om onderstaande
gegevensvariabele weer te geven.)
NewData
gegVar
,
matrix
Creëert de gegevensvariabele
gegVar
gebaseerd op
matrix
.
NewData sysData,
matrix
Laadt de inhoud van
matrix
in de systeem-
gegevensvariabele
sysData.
NewFold CATALOG
NewFold
mapNaam
Creëert een door de gebruiker gedefinieerde map
met de naam
mapNaam
, en stelt vervolgens de
actuele map in op deze map. Nadat u deze
instructie hebt uitgevoerd, bevindt u zich in de
nieuwe map.
NewFold games ¸ Done
newList() CATALOG
newList(
aantalElementen
)
lijst
Geeft een lijst met een dimensie van
aantalElementen
. Elk element is nul
.
newList(4) ¸ {0 0 0 0}
newMat() CATALOG
newMat(
aantalRijen
,
aantalKolommen
)
matrix
Geeft een matrix met de dimensie
aantalRijen
bij
aantalKolommen
, gevuld met nullen.
newMat(2,3) ¸ [
0 0 0
0 0 0
]
NewPic CATALOG
NewPic
matrix
,
tekVar
[
, maxRij
][
, maxKol
]
Maakt een pic-variabele
tekVar
gebaseerd op
matrix
.
matrix
moet een
n×2
matrix zijn, waarin
iedere rij voor een pixel staat. De pixel-
coördinaten beginnen bij 0,0. Indien
tekVar
reeds
bestaat, vervangt
NewPic deze.
De standaard voor
tekVar
is het minimumgebied dat
vereist is voor de matrixwaarden. De
facultatieve argumenten
maxRij
en
maxKol
bepalen de maximale grenzen voor
tekVar
.
NewPic [1,1;2,2;3,3;4,4;5,5;
5,1;4,2;2,4;1,5],xpic
¸ Done
RclPic xpic
¸
Appendix A: Functies en instructies 929
NewPlot CATALOG
NewPlot
n
,
type
,
xLijst
[
,
[
yLijst
], [
frqLijst
], [
catLijst
],
[
CatopnameLijst
], [
merk
] [,
staafMaat
]]
Creëert een nieuwe plotdefinitie voor plotnummer
n
.
type
bepaalt het type van het grafische plot.
1 = spreidingsdiagram (puntenwolk)
2 = xylijn grafiek
3 = boxplot
4 = histogram
5= aangepast boxplot
merk
bepaalt het weergavetype van het
merkteken.
1 = è (vierkantje)
2 = × (kruisje)
3 = + (plusteken )
4 = é (dicht vierkantje)
5 = ø (stip)
staafMaat
is de breedte van de “staven” van het
histogram (
type
= 4) en zal, afhankelijk van de
venstervariabelen
xmin en xmax, variëren.
staafMaat
moet >0 zijn.
Standaardinstelling = 1.
Opmerking:
n
kan 1–9 zijn. Lijsten moeten namen
van variabelen of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor) zijn. Een uitzondering hierop
wordt gevormd door
CatopnameLijst
, die geen naam
van een variabele hoeft te zijn en die niet c1–c99 kan
zijn.
FnOff ¸ Done
PlotsOff
¸ Done
{1,2,3,4}
! L1 ¸ {1 2 3 4}
{2,3,4,5}
! L2 ¸ {2 3 4 5}
NewPlot 1,1,L1,L2,,,,4
¸ Done
Druk op
¥%om het volgende weer
te geven:
NewProb CATALOG
NewProb
Voert een reeks bewerkingen uit waardoor u
vanuit een schone beginstand aan een nieuw
probleem kunt beginnen zonder dat het
geheugen gereset is.
Wist alle namen van variabelen die uit één
karakter bestaan (
Clear a–z) in de actuele
map, tenzij de variabelen geblokkeerd of
opgeslagen zijn.
Schakelt alle functies en statistische plots uit
(
FnOff en PlotsOff) in de actieve grafische
modus.
Voert
ClrDraw, ClrErr, ClrGraph, ClrHome,
ClrIO en ClrTable uit.
NewProb ¸ Done
nInt() MATH/Calculus menu
nInt(
uitdrukking1, var, onder, boven
)
uitdrukking
Indien de integrant
uitdrukking1
geen andere
variabele dan
var
bevat en indien
onder
en
boven
constanten, + ˆ of - ˆ zijn, dan geeft
nInt() een
benadering van
(
uitdrukking1
,
var
,
boven
,
onder
).
Deze benadering is een gewogen gemiddelde van
een aantal steekproefwaarden van de integrant in
het interval
onder<var<boven
.
nInt(
e
^(ë x^2),x,ë 1,1) ¸ 1.493...
930 Appendix A: Functies en instructies
Het doel is zes significante cijfers te bepalen. Het
algoritme past zich aan en eindigt wanneer het
waarschijnlijk lijkt dat het doel bereikt is, of
wanneer het onwaarschijnlijk lijkt dat extra
steekproefwaarden een noemenswaardige
verbetering zullen opleveren.
Er wordt een waarschuwing gegeven
(
“Questionable accuracy”) wanneer het lijkt dat
het doel niet bereikt is.
nInt(cos(x),x,ë p,p+1íë12) ¸
ë 1.041...íë12
(cos(x),x,ë p,p+10^(ë 12)) ¸
ë sin(
1
1000000000000
)
ans(1)
¥¸ ë1.íë12
Nest nInt() om meervoudige numerieke
integratie uit te voeren. Integratiegrenzen kunnen
afhankelijk zijn van integratievariabelen buiten de
grenzen.
nInt(nInt(
e
^(ë xù y)/(x^2ì y^2),
y,
ë x,x),x,0,1) ¸ 3.304...
Opmerking: zie ook ().
norm() MATH/Matrix/Norms menu
norm(
matrix
)
uitdrukking
Geeft de Frobenius-norm.
norm([a,b;c,d]) ¸ añ +bñ +cñ +dñ
norm([1,2;3,4])
¸
30
not MATH/Test menu
not
Booleaanse uitdrukking1
Booleaanse
uitdrukking
Heeft als resultaat waar, onwaar of een
vereenvoudigde
Booleaanse uitdrukking1
.
not 2>=3 ¸ true
not x<2
¸ x 2
not not innocent
¸ innocent
not
geheel_getal1
geheel_getal
Geeft het één-complement van een reëel geheel
getal.
Geheel_getal1
wordt intern geconverteerd in
een binair getal, bestaande uit 32 bits. De
waarde van ieder bit wordt omgekeerd
(0 wordt 1, en 1 wordt 0) voor het één-
complement. De resultaten worden weer-
gegeven volgens de ingestelde talstelselmodus.
U kunt het gehele getal invoeren in ieder
talstelsel. Voor een binaire of zestientallige invoer
moet u respectievelijk de voorvoegsels 0b of 0h
gebruiken. Zonder voorvoegsel worden gehele
getallen behandeld als decimaalgetal (10-tallig).
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking toegepast om
de waarde in een toegestaan bereik te brengen.
In de talstelselmodus Hex:
not 0h7AC36
¸ 0hFFF853C9
In de talstelselmodus Bin:
0b100101
4 dec ¸ 37
not 0b100101
¸
0b11111111111111111111111111011010
ans(1)
4 dec ¸ ë 38
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: een binaire invoer mag
maximaal 32 cijfers hebben (het
voorvoegsel 0b telt niet mee). Een
zestientallige invoer mag maximaal 8
cijfers hebben.
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om de conversie-operator
4
44
4
te typen, drukt u op
2. U kunt
ook talstelselconversies uit het
MATH/Base menu kiezen.
Belangrijk: Nul, niet de letter O.
Appendix A: Functies en instructies 931
nPr() MATH/Probability menu
nPr(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
Gegeven de gehele getallen
uitdrukking1
en
uitdrukking2
(waar
uitdrukking1
uitdrukking2
0).
nPr() is het aantal permutaties van
uitdrukking1
elementen in groepen van
uitdrukking2
. Beide
argumenten kunnen gehele getallen of
symbolische uitdrukkingen zijn.
nPr(
uitdrukking,
0) 1
nPr(
uitdrukking, negGeheel_getal
)
1/((
uitdrukking
+1)
ø (uitdrukking
+2)
...
(
uitdrukkingì negGeheel_getal
))
nPr(
uitdrukking, posGeheel_getal
)
uitdrukkingø
(
uitdrukking
ì 1)
...
(
uitdrukkingì posGeheel_getal
+1)
nPr(
uitdrukking, nietGeheel_getal
)
uitdrukking
!/
(
uitdrukkingì nietGeheel_getal
)!
nPr(z,3) ¸ zø(zì 2)ø (zì 1)
ans(1)|z=5
¸ 60
nPr(z,
ë 3) ¸
1
(z+1)
ø (z+2)ø (z+3)
nPr(z,c)
¸
z!
(z
ì c)!
ans(1)
ù nPr(zì c,ë c) ¸ 1
nPr(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
Geeft een lijst met permutaties gebaseerd op de
corresponderende elementenparen in de twee
lijsten. De argumenten moeten lijsten van
dezelfde dimensie zijn.
nPr({5,4,3},{2,4,2}) ¸ {20 24 6}
nPr(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft een matrix van permutaties gebaseerd op
de corresponderende elementenparen in de twee
matrices. De argumenten moeten matrices van
dezelfde dimensie zijn.
nPr([6,5;4,3],[2,2;2,2]) ¸
[
30 20
12 6
]
nSolve() MATH/Algebra menu
nSolve(
vergelijking
,
varOfSchatting
)
getal of
fout_tekenreeks
Zoekt iteratief naar een benaderde reële numerieke
oplossing voor
vergelijking
voor zijn ene variabele.
Specificeer
varOfSchatting
als:
variabele
– of –
variabele
=
reëel getal
Bijvoorbeeld, zowel
x als x=3 is geldig.
nSolve(x^2+5xì 25=9,x) ¸
3.844
...
nSolve(x^2=4,x=
ë 1) ¸ ë2.
nSolve(x^2=4,x=1)
¸ 2.
Opmerking: wanneer er meerdere
oplossingen zijn, kunt u een schatting
gebruiken om een bepaalde oplossing te
helpen vinden.
nSolve() is vaak veel sneller dan solve() of
zeros(), met name wanneer de operator “|”
gebruikt wordt om het zoeken te beperken tot een
klein interval, dat exact één oplossing bevat.
nSolve() probeert om ofwel één punt te bepalen
waar het residu nul is of twee relatief dicht bij elkaar
liggende punten waar de residuen tegengestelde
tekens hebben en niet te groot zijn. Indien dit doel
niet bereikt kan worden met een bescheiden aantal
steekproefpunten, wordt “
no solution found
gegeven.
Wanneer u
nSolve() in een programma gebruikt,
kunt u
getType() gebruiken om een numeriek
resultaat te controleren alvorens dit in een
algebraïsche uitdrukking te gebruiken.
Opmerking: zie ook
cSolve(), cZeros(),
solve(), en zeros().
nSolve(x^2+5xì 25=9,x)|x<0 ¸
ë 8.844...
nSolve(((1+r)^24
ì 1)/r=26,r)|r>0 and
r<.25
¸ .0068...
nSolve(x^2=
ë 1,x) ¸
“no solution found”
932 Appendix A: Functies en instructies
OneVar MATH/Statistics menu
OneVar
lijst1
[[,
lijst2
] [,
lijst3
] [,
lijst4
]]
Berekent de OneVar statistieken voor gegevens
met één variabele en actualiseert alle statistische
systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst4
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor frequenties.
lijst3
staat voor categoriecodes.
lijst4
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst3
moeten variabelen zijn
of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor).
lijst4
hoeft geen variabele-
naam te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
{0,2,3,4,3,4,6}! L1 ¸
OneVar L1
¸ Done
ShowStat
¸
or MATH/Test menu
Booleaanse uitdrukking1
or
Booleaanse uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
Heeft als resultaat waar of onwaar of een
vereenvoudigde vorm van de oorspronkelijke
invoer.
Het resultaat is waar indien één van de (of
beide) uitdrukkingen waar is. Is alleen onwaar
indien beide uitdrukkingen onwaar zijn.
Opmerking: zie
xor.
x3 or x4 ¸ x 3
Programmasegment:
©
If x<0 or x
5
Goto END
©
If choice=1 or choice=2
Disp "Wrong choice"
©
Geheel_getal1
or
geheel_getal2
geheel_getal
Vergelijkt twee reële gehele getallen bit voor bit
op basis van een
or bewerking. Beide gehele
getallen worden geconverteerd in 32-bits binaire
getallen. Wanneer corresponderende bits zijn
vergeleken, zal het resultaat 1 zijn als één van
beide bits 1 is; het resultaat is alleen dan 0
wanneer beide bits 0 zijn. De uitvoer stelt de
bitresultaten voor en wordt getoond in de
ingestelde talstelselmodus
.
U kunt de gehele getallen invoeren in ieder
talstelsel. Voor een binaire of zestientallige invoer
moet u respectievelijk de voorvoegsels 0b of 0h
gebruiken. Zonder voorvoegsel worden gehele
getallen behandeld als decimaalgetal (10-tallig).
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking gebruikt om de
waarde in een toegestaan bereik te brengen.
Opmerking: zie
xor.
In de talstelselmodus Hex:
0h7AC36 or 0h3D5F ¸ 0h7BD7F
In de talstelselmodus
Bin:
0b100101 or 0b100
¸ 0b100101
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: een binaire invoer mag
maximaal 32 cijfers hebben (het
voorvoegsel 0b telt niet mee). Een
zestientallige invoer mag maximaal 8
cijfers hebben.
Let op: Nul, niet de letter O.
Appendix A: Functies en instructies 933
ord() MATH/String menu
ord(
tekenreeks
)
geheel_getal
ord(
lijst1
)
lijst
Geeft de numerieke code van het eerste teken in
tekenreeks
, of een lijst van de eerste tekens van elk
element van de lijst.
Zie voor een lijst met toetscodes Appendix B.
ord("hello") ¸ 104
char(104)
¸ "h"
ord(char(24))
¸ 24
ord({"alpha","beta"})
¸ {97 98}
Output CATALOG
Output
rij
,
kolom
,
uitdrOfTekenreeks
Zorgt ervoor dat op het scherm Program I/O
uitdrOfTekenreeks
(dat een uitdrukking of
tekenreeks kan zijn) op de plaats met de tekst-
coördinaten (
rij
,
kolom
) getoond wordt.
Een uitdrukking kan een conversiebewerking
bevatten zoals
4
44
4DD en 4
44
4Rect. U kunt ook de 4
operator gebruiken om conversies van eenheden en
talstelsels uit te voeren.
Indien
Pretty Print = ON, wordt
uitdrOfTekenreeks
weergegeven in “pretty print”.
In het scherm Program I/O kunt u op drukken
om het basisscherm weer te geven; een
programma kan
DispHome gebruiken.
Programmasegment:
©
:RandSeed 1147
:ClrIO
:For i,1,90,10
: Output i, rand(100),"Hello"
:EndFor
©
Resultaat na uitvoering:
P4
44
4Rx() MATH/Angle menu
P4
44
4Rx(
rUitdrukking
, q
Uitdrukking
)
uitdrukking
P4
44
4Rx(
rLijst
, q
Lijst
)
lijst
P4
44
4Rx(
rMatrix
, q
Matrix
)
matrix
Geeft de equivalente x-coördinaat van het
(r, q) paar.
Opmerking: het q argument wordt
geïnterpreteerd als een hoek in graden, gon
(grad) of radialen, volgens de actuele hoekmodus.
Als het argument een uitdrukking is, kunt u ó ,
G
of ô gebruiken om de instelling van de
hoekmodus tijdelijk te negeren.
In de hoekmodus Radian:
P
4Rx(r,q) ¸ cos(q)ø r
P
4Rx(4,60¡) ¸ 2
P
4Rx({ë 3,10,1.3},{p/3,ë p/4,0}) ¸
{ë 3/2 5ø 2 1.3}
P4
44
4Ry() MATH/Angle menu
P4
44
4Ry(
rUitdrukking
, q
Uitdrukking
)
uitdrukking
P4
44
4Ry(
rLijst
, q
Lijst
)
lijst
P4
44
4Ry(
rMatrix
, q
Matrix
)
matrix
Geeft de equivalente y-coördinaat van het
(r, q) paar.
Opmerking: het q argument wordt
geïnterpreteerd als een hoek in graden, gon
(grad) of radialen, volgens de actuele hoekmodus.
Als het argument een uitdrukking is, kunt u ó ,
G
of ô gebruiken om de instelling van de
hoekmodus tijdelijk te negeren.
In de hoekmodus Radian:
P
4Ry(r,q) ¸ sin(q)ø r
P
4Ry(4,60¡) ¸
2
ø 3
P
4Ry({ë 3,10,1.3},{p/3,ë p/4,0}) ¸
{
ë 3ø 3
2
ë 5ø
2
0.
}
part() CATALOG
part(
uitdrukking1
[ ,
nietNegatiefgeheel_Getal
])
Met deze geavanceerde programmeerfunctie kunt
u alle deeluitdrukkingen identificeren en
extraheren in het vereenvoudigde resultaat van
uitdrukking1
.
934 Appendix A: Functies en instructies
Bijvoorbeeld, wanneer
uitdrukking1
vereenvoudigd
wordt naar cos(pù x+3):
De
cos() functie heeft één argument:
(pù x+3).
De som (pù x+3) heeft twee termen: pù x en 3.
Het getal 3 heeft geen argumenten of
operanden.
Het product pùx heeft twee factoren: p en x.
De variabele x en de symbolische constante p
hebben geen argumenten of operanden.
Indien x een numerieke waarde heeft en u drukt
op
¥¸, wordt de numerieke waarde van pù x
berekend, het resultaat wordt opgeteld bij 3, en
vervolgens wordt de cosinus berekend. cos() is de
toplevel” operator omdat deze als laatste is
toegepast.
part(
uitdrukking1
)
getal
Vereenvoudigt
uitdrukking1
en geeft het aantal
“toplevel” argumenten of operanden. Dit is 0
indien
uitdrukking1
een getal, een variabele of een
symbolische constante zoals p,
e
,
i
, of ˆ, is.
part(cos(pù x+3)) ¸ 1
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: cos(
pù x+3) heeft één
argument.
part(
uitdrukking1
, 0)
tekenreeks
Vereenvoudigt
uitdrukking1
en geeft een
tekenreeks die de ‘toplevel’ functienaam of
operator bevat. Het geeft string(
uitdrukking1
)
indien
uitdrukking1
een getal, een variabele of een
symbolische constante zoals p,
e
,
i
, of ˆ, is.
part(cos(pù x+3),0) ¸ "cos"
part(
uitdrukking1
,
n
)
uitdrukking
Vereenvoudigt
uitdrukking1
en geeft het
n
de
argument of operand, waarbij
n
> 0 is en
n
het
aantal ‘toplevel’ argumenten of operanden gegeven
door part(
uitdrukking1
). In andere gevallen wordt
er een foutmelding gegeven.
part(cos(pù x+3),1) ¸ 3+pøx
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: vereenvoudiging heeft de
volgorde in het argument veranderd.
Door de verschillende variaties van part() te
combineren, kunt u alle deeluitdrukkingen
bepalen in het vereenvoudigde resultaat van
uitdrukking1
. Zoals getoond wordt in het
voorbeeld rechts, kunt u een argument of operand
opslaan en vervolgens
part() gebruiken om verdere
deeluitdrukkingen te extraheren.
Opmerking: wanneer u
part() gebruikt kunt u
niet rekenen op een specifieke volgorde in de
sommen en producten.
part(cos(pù x+3)) ¸ 1
part(cos(
pù x+3),0) ¸ "cos"
part(cos(
pù x+3),1)! temp ¸
3+
pøx
temp
¸ pøx+3
part(temp,0)
¸ "+"
part(temp)
¸ 2
part(temp,2)
¸ 3
part(temp,1)
! temp ¸ pøx
part(temp,0)
¸ "ù "
part(temp)
¸ 2
part(temp,1)
¸ p
part(temp,2)
¸ x
Uitdrukkingen als (x+y+z) en (xì yì z) worden
intern voorgesteld als (x+y)+z en (xì y)ì z. Dit
beïnvloedt de waarden die gegeven worden voor
het eerste en tweede argument. Er zijn technische
redenen waarom
part(x+y+z,1) y+x geeft
inplaats van x+y.
part(x+y+z) ¸ 2
part(x+y+z,2)
¸ z
part(x+y+z,1)
¸ y+x
Op dezelfde manier wordt xù yù z intern voor-
gesteld als (xù y)ù z. Opnieuw zijn er technische
redenen waarom het eerste argument gegeven
wordt als y
øx in plaats van als xøy.
part(xù yù z) ¸ 2
part(x
ù yù z,2) ¸ z
part(x
ù yù z,1) ¸ yøx
Appendix A: Functies en instructies 935
Wanneer u deeluitdrukkingen van een matrix
bepaalt, onthoud dan dat matrices worden
opgeslagen als lijsten van lijsten, zoals
geïllustreerd wordt in het voorbeeld rechts.
part([a,b,c;x,y,z],0) ¸ "{"
part([a,b,c;x,y,z])
¸ 2
part([a,b,c;x,y,z],2)
! temp
¸
{x y z}
part(temp,0)
¸ "{"
part(temp)
¸ 3
part(temp,3)
¸ z
delVar temp
¸ Done
Het voorbeeld rechts van de in een Program
Editor gedefinieerde functie gebruikt
getType()
en
part() om symbolische differentiatie
gedeeltelijk te implementeren. Het bestuderen en
uitvoeren van deze functie kan u helpen bij het
leren van het handmatig differentiëren. U kunt zo
zelfs functies differentiëren die de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 niet kan differentiëren,
zoals Besselfuncties.
:d(y,x)
:Func
:Local f
:If getType(y)="VAR"
: Return when(y=x,1,0,0)
:If part(y)=0
: Return 0
¦ y=p,ˆ,
i
,numbers
:part(y,0)
! f
:If f="
L" ¦ if negate
: Return
ë d(part(y,1),x)
:If f="
" ¦ if minus
: Return d(part(y,1),x)
ì d(part(y,2),x)
:If f="+"
: Return d(part(y,1),x)
+d(part(y,2),x)
:If f="
ù "
: Return part(y,1)
ù d(part(y,2),x)
+part(y,2)
ù d(part(y,1),x)
:If f="{"
: Return seq(d(part(y,k),x),
k,1,part(y))
:Return undef
:EndFunc
PassErr CATALOG
PassErr
Stuurt een fout naar het volgende niveau.
Indien “errornum” nul is, doet
PassErr niets.
De bepaling
Else in het programma moet ClrErr
of
PassErr gebruiken. Indien de fout verwerkt of
genegeerd moet worden, gebruikt u
ClrErr. Indien
onbekend is wat er met de fout moet gebeuren,
gebruikt u
PassErr om de fout naar de volgende
foutafhandelingssectie te sturen. (Zie ook
ClrErr.)
Zie
ClrErr voor een voorbeeldprogramma.
936 Appendix A: Functies en instructies
Pause CATALOG
Pause [
uitdrukking
]
Onderbreekt de uitvoering van een programma. Als
u
uitdrukking
opneemt, wordt
uitdrukking
weergegeven op het scherm Program I/O.
uitdrukking
kan een conversiebewerking bevatten
zoals 4
44
4DD en 4
44
4Rect. U kunt ook de 4 operator
gebruiken om conversies van eenheden en
talstelsels uit te voeren.
Indien het resultaat van
uitdrukking
te groot is voor
een enkel scherm, kunt u de cursorknop gebruiken
om het scherm te verschuiven.
De uitvoering van het programma wordt hervat
wanneer u op ¸ drukt.
Programmasegment:
©
:ClrIO
:DelVar temp
:1
"temp[1]
:1
"temp[2]
:Disp temp[2]
:
¦ Guess the Pattern
:For i,3,20
: temp[i
ì2]+temp[iì1]"temp[i]
: Disp temp[i]
: Disp temp,"Can you guess the
next","number?"
: Pause
:EndFor
©
PlotsOff CATALOG
PlotsOff [1] [, 2] [, 3] ... [, 9]
Deselecteert de opgegeven plots, zodat ze niet
worden geplot. In de twee-grafieken modus is dit
alleen van invloed op de actieve grafiek.
Indien er geen parameters zijn, worden alle plots
gedeselecteerd.
PlotsOff 1,2,5 ¸ Done
PlotsOff
¸ Done
PlotsOn CATALOG
PlotsOn [1] [, 2] [, 3] ... [, 9]
Selecteert de opgegeven plots, zodat ze worden
geplot. In de twee-grafieken modus is dit alleen
van invloed op de actieve grafiek.
Indien u geen argumenten opneemt, worden alle
plots geselecteerd.
PlotsOn 2,4,5 ¸ Done
PlotsOn
¸ Done
4
44
4Polar MATH/Matrix/Vector ops menu
vector
4
44
4Polar
Geeft
vector
weer met poolcoördinaten in de vorm
[r q]. De vector moet van de dimensie 2 zijn en
kan een rij of kolom zijn.
Opmerking:
4
44
4Polar beïnvloedt alleen de
weergave. Het is geen omzettingsfunctie. U kunt
deze instructie alleen aan het eind van een
invoerregel gebruiken en het bewerkstelligt geen
actualisering van ans.
Opmerking: zie ook 4
Rect.
[1,3.] 4Polar ¸
[x,y]
4Polar ¸
Appendix A: Functies en instructies 937
complexeWaarde
4
44
4Polar
Geeft
complexeVector
weer in een vorm met
poolcoördinaten.
Hoekmodus Degree geeft de vorm (rq).
Hoekmodus Radian geeft de vorm r
e
i
q
.
complexeWaarde
kan iedere willekeurige complexe
vorm hebben. Een r
e
i
q
invoer veroorzaakt echter een
fout in de hoekmodus Degree.
Opmerking: u moet ronde haken gebruiken
voor een invoer met poolcoördinaten in de vorm
(rq).
In de hoekmodus Radian:
3+4
i
4Polar ¸
e
i
ø(
p
2
ì tanê(3/4))ø5
(4
p/3)4Polar ¸
e
i
øp
3
ø4
In de hoekmodus Gradian:
4
i
4Polar ¸ (4100)
In de hoekmodus Degree:
3+4
i
4Polar ¸ (590ì tanê(3/4))
polyEval() MATH/List menu
polyEval(
lijst1
,
uitdrukking1
)
uitdrukking
polyEval(
lijst1
,
lijst2
)
uitdrukking
Beschouwt het eerste argument als de
coëfficiënten van een veelterm die gesorteerd is naar
de dalende machten van de onafhankelijke
variabele. Het resultaat is een uitgewerkte veelterm,
waar voor de onafhankelijke variabele de waarde
van het tweede argument gesubstitueerd wordt.
polyEval({a,b,c},x) ¸
a
ø xñ +bø x+c
polyEval({1,2,3,4},2)
¸ 26
polyEval({1,2,3,4},{2,
ë 7})
¸ {26 ë 262}
PopUp CATALOG
PopUp
optieLijst
,
var
Geeft een pop-up menu weer dat de
tekenreeksen van
optieLijst
bevat, wacht tot u een
optie kiest en slaat het nummer van uw keuze op
in
var
.
De elementen van
optieLijst
moeten tekenreeksen
zijn: {
optie1Tekenreeks
,
optie2Tekenreeks
,
optie3Tekenreeks
, ...}
Indien
var
reeds bestaat en een geldig optie-
nummer heeft, wordt deze optie weergegeven als
de standaardkeuze.
optieLijst
moet tenminste één keuze bevatten.
PopUp
{"1990","1991","1992"},var1
¸
938 Appendix A: Functies en instructies
PowerReg MATH/Statistics/Regressions menu
PowerReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de machtsregressie en actualiseert alle
statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben, met
uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabele-
namen zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabelenaam
te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{1,2,3,4,5,6,7}
! L1 ¸
{1 2 3
...}
{1,2,3,4,3,4,6}
! L2 ¸
{1 2 3 ...}
PowerReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
Regeq(x)
"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
Prgm CATALOG
Prgm
©
©©
©
EndPrgm
Noodzakelijke instructie die het begin van een
programma identificeert. De laatste regel van een
programma moet
EndPrgm zijn.
Programmasegment:
:prgmname()
:Prgm
:
:EndPrgm
Product() Zie Π
ΠΠ
Π(), pagina 913.
product() MATH/List menu
product(
lijst
[
, begin
[
, einde
]])
uitdrukking
Geeft het product van de elementen van
lijst
.
product({1,2,3,4}) ¸ 24
product({2,x,y})
¸ 2ø xø y
product({4,5,8,9},2,3)
¸ 40
product(
matrix1
[
, begin
[
, einde
]])
matrix
Geeft een rijvector die de producten van de
elementen van de kolommen van
matrix1
bevat.
Begin
en
einde
zijn facultatief. Ze specificeren een
bereik.
product([1,2,3;4,5,6;7,8,9])
¸ [28 80 162]
product([1,2,3;4,5,6;7,8,9],
1,2)
¸ [4,10,18]
Prompt CATALOG
Prompt
var1
[,
var2
] [,
var3
] ...
Geeft voor elke variabele in de lijst van
argumenten een prompt weer op het scherm
Program I/O en gebruikt hierbij de prompt
var1?.
Kent de ingevoerde uitdrukking toe aan de
corresponderende variabele.
Prompt moet tenminste één argument hebben.
Programmasegment:
©
Prompt A,B,C
©
EndPrgm
Appendix A: Functies en instructies 939
propFrac() MATH/Algebra menu
propFrac(
uitdrukking1
[,
var
])
uitdrukking
propFrac(
rationaal_getal
) geeft
rationaal_getal
als
de som van een geheel getal en een echte breuk
met hetzelfde teken waarbij de noemer > de
teller.
propFrac(4/3) ¸ 1 + 1/3
propFrac(
ë 4/3) ¸ ë 1ì 1/3
propFrac(
rationaal_uitdrukking,var
) geeft de som
van echte breuken en een veelterm ten opzichte
van
var
. De graad van
var
in de noemer is groter
dan de graad van
var
in de teller in elke echte
breuk. Gelijke machten van
var
worden
samengenomen. De termen en hun factoren
worden gesorteerd volgens de dalende machten
van
var
.
Indien
var
wordt weggelaten, vindt er een
uitwerking in echte breuken plaats ten opzichte
van de hoofdvariabele. De coëfficiënten van het
veeltermgedeelte worden zo bepaald dat zij echte
breuken zijn in de voorkomende variabele (eerst
in de belangrijkste variabele).
Voor rationale uitdrukkingen is
propFrac() een
sneller maar minder vergaand alternatief voor
expand().
propFrac((x^2+x+1)/(x+1)+
(y^2+y+1)/(y+1),x)
¸
propFrac(ans(1))
PtChg CATALOG
PtChg
x
,
y
PtChg
xLijst
,
yLijst
Geeft het scherm Graph weer en keert de
schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten
(
x
,
y
) om.
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: PtChg tot PtText tonen
een vervolg van hetzelfde voorbeeld
PtChg 2,4
¸
PtOff CATALOG
PtOff
x
,
y
PtOff
xLijst
,
yLijst
Geeft het scherm Graph weer en schakelt de
schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten
(
x
,
y
) uit.
PtOff 2,4 ¸
PtOn CATALOG
PtOn
x
,
y
PtOn
xLijst
,
yLijst
Geeft het scherm Graph weer en schakelt de
schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten
(
x
,
y
) in.
PtOn 3,5 ¸
940 Appendix A: Functies en instructies
ptTest() CATALOG
ptTest (
x
,
y
)
Booleaanse constante uitdrukking
ptTest (
xLijst
,
yLijst
)
Booleaanse constante
uitdrukking
Geeft true of false. Geeft alleen true als de
schermpixel het dichtst bij de venstercoördinaten
(
x
,
y
) aan is.
PtTest(3,5) ¸ true
PtText CATALOG
PtText
tekenreeks
,
x
,
y
Geeft het scherm Graph weer en plaatst de
tekenreeks
op het scherm op de pixel het dichtst bij de
opgegeven (
x, y
) venstercoördinaten.
De
tekenreeks
wordt met de linker bovenhoek van
het eerste teken op de gegeven coördinaten
geplaatst.
PtText “sample”,3,5 ¸
PxlChg CATALOG
PxlChg
rij
,
kol
PxlChg
rijLijst
,
kolLijst
Geeft het scherm Graph weer en keert de pixel op
de pixelcoördinaten (
rij
,
kol
) om.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens.
PxlChg 2,4 ¸
PxlCrcl CATALOG
PxlCrcl
rij
,
kol
,
r
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent een
cirkel met het middelpunt in de pixelcoördinaten
(
rij
,
kol
) met een straal van
r
pixels.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de cirkel getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels op de
cirkel uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= -1, worden de pixels op de
cirkel geïnverteerd.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens. Zie ook
Circle.
@ PxlCrcl 40,80,30,1 ¸
H PxlCrcl 50,125,40,1
¸
PxlHorz CATALOG
PxlHorz
rij
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent een
horizontale rechte op pixelpositie
rij
.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de rechte getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels op de
rechte uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= -1, worden de pixels op de
rechte geïnverteerd.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle getekende
gegevens. Zie ook
LineHorz.
PxlHorz 25,1 ¸
Appendix A: Functies en instructies 941
PxlLine CATALOG
PxlLine
rijStart
,
kolStart
,
rijEind
,
kolEind
[,
tekenModus
]
Geeft het scherm Graph weer en tekent een
lijnstuk tussen de pixelcoördinaten (
rijStart
,
kolStart
) en (
rijEind
,
kolEind
), met inbegrip van
beide eindpunten.
Indien
tekenModus
= 1, wordt het lijnstuk
getekend (standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels op het
lijnstuk uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= -1, worden de pixels op het
lijnstuk geïnverteerd.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle getekende
gegevens. Zie ook
Line.
@ PxlLine 50,15,20,90,1 ¸
H PxlLine 80,20,30,150,1
¸
PxlOff CATALOG
PxlOff
rij
,
kol
PxlOff
rijLijst
,
kolLijst
Geeft het scherm Graph weer en schakelt de pixel
op de pixelcoördinaten (
rij
,
kol
) uit.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens.
PxlHorz 25,1 ¸
PxlOff 25,50
¸
25,50
PxlOn CATALOG
PxlOn
rij
,
kol
PxlOn
rijLijst
,
kolLijst
Geeft het scherm Graph weer en schakelt de pixel
op de pixelcoördinaten (
rij
,
kol
) aan.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens.
PxlOn 25,50 ¸
pxlTest() CATALOG
pxlTest (
rij
,
kol
)
Booleaanse uitdrukking
pxlTest (
rijLijst
,
kolLijst
)
Booleaanse uitdrukking
Geeft true indien de pixel op de pixelcoördinaten (
rij
,
kol
) aan is. Geeft false indien de pixel uit is.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens.
PxlOn 25,50 ¸
@ "
H 8"
PxlTest(25,50)
¸ true
PxlOff 25,50
¸
@ "
H 8"
PxlTest(25,50)
¸ false
942 Appendix A: Functies en instructies
PxlText CATALOG
PxlText
tekenreeks
,
rij
,
kol
Geeft het scherm Graph weer en plaatst de
tekenreeks
tekenreeks
op het scherm, beginnend op
de pixelcoördinaten (
rij
,
kol
).
Tekenreeks
wordt met de linker bovenhoek van het
eerste teken op de coördinaten geplaatst.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens.
@ PxlText "sample text",20,10
¸
H PxlText "sample text",20,50
¸
PxlVert CATALOG
PxlVert
kol
[,
tekenModus
]
Tekent een verticale rechte op het scherm Graph
op pixelpositie
kol
.
Indien
tekenModus
= 1, wordt de rechte getekend
(standaardinstelling).
Indien
tekenModus
= 0, worden de pixels op de
rechte uitgeschakeld.
Indien
tekenModus
= -1, worden de pixels op de
rechte geïnverteerd.
Opmerking: opnieuw plotten wist alle
getekende gegevens. Zie ook
LineVert.
PxlVert 50,1 ¸
QR MATH/Matrix menu
QR
matrix
,
qMatNaam
,
rMatNaam
[ ,
tol
]
Berekent de Householder QR ontbinding van reële
of complexe
matrix
. De resulterende Q en R
matrices worden opgeslagen in de
gespecificeerde
MatNamen
. De Q matrix is
genormaliseerd. De R matrix heeft een
bovendriehoekige vorm.
Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld
als nul indien zijn absolute waarde minder is dan
tol
. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer
de matrix elementen heeft met een drijvende
komma en geen symbolische variabelen bevat
waaraan geen waarde is toegekend. Anders
wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen gemaakt met getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
is uitgeschakeld of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
Matrix
))
ù rowNorm(
Matrix
)
Het getal met een drijvende komma
(9.) in
m1 zorgt ervoor dat de
resultaten berekend worden in een
vorm met een drijvende komma.
[1,2,3;4,5,6;7,8,9.]
!m1 ¸
1 2 3
4 5 6
7 8 9.
QR m1,qm,rm
¸ Done
qm
¸
.123… .904… .408…
.492… .301…
ë.816…
.861…
ë.301… .408…
rm
¸
8.124… 9.601… 11.078…
0. .904… 1.809…
0. 0. 0.
[m,n;o,p]!m1 ¸
[]
m n
o p
Appendix A: Functies en instructies 943
De QR ontbinding wordt numeriek berekend op
basis van de Householder transformaties. De
symbolische oplossing wordt berekend met Gram-
Schmidt. De kolommen in
qMatNaam
zijn de
orthonormale basisvectoren die de ruimte,
gedefinieerd door
matrix
, opspannen
QR m1,qm,rm ¸ Done
qm
qm qm
qm
¸
m
m
2
+o
2
ë sign(møpì nøo)øo
m
2
+o
2
o
m
2
+o
2
m
øsign(møpì nøo)
m
2
+o
2
rm
rm rm
rm
¸
m
2
+o
2
m
øn+oøp
m
2
+o
2
0
|
møpì nøo
|
m
2
+o
2
QuadReg MATH/Statistics/Regressions menu
QuadReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de kwadratische veeltermregressie en
actualiseert de statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben,
met uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
In de grafische modus Function:
{0,1,2,3,4,5,6,7}
! L1 ¸
{1 2 3
...}
{4,3,1,1,2,2,3,3}
! L2 ¸
{4 3 1
...}
QuadReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabelen
zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabele-
naam te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
¸
Regeq(x)
"y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
QuartReg MATH/Statistics/Regressions menu
QuartReg
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de vierdemachts veeltermregressie en
actualiseert de statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensies hebben,
met uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequentie.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moet een variabele-
naam zijn of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die getoond werd in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen variabelenaam
te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
In de grafische modus Function:
{
ë 2,ë 1,0,1,2,3,4,5,6}! L1 ¸
{
ë 2 ë 1 0 ...}
{4,3,1,2,4,2,1,4,6}
! L2 ¸
{4 3 1
...}
QuartReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
Regeq(x)
"y1(x) ¸ Done
944 Appendix A: Functies en instructies
NewPlot 1,1,L1,L2 ¸ Done
¥%
R4
44
4Pq() MATH/Angle menu
R4
44
4Pq
qq
q (
xUitdrukking
,
yUitdrukking
)
uitdrukking
R4
44
4Pq
qq
q (
xLijst
,
yLijst
)
lijst
R4
44
4Pq
qq
q (
xMatrix
,
yMatrix
)
matrix
Geeft de equivalente q-coördinaat van het
(
x,y
) argumentenpaar.
Opmerking: het resultaat wordt gegeven als
een hoek in graden, gon (grad) of radialen,
volgens de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmodus Degree:
R
8Pq(x,y) ¸
In de hoekmodus Gradian:
R
8Pq(x,y) ¸
In de hoekmodus Radian:
R
4Pq(3,2) ¸
R
4Pq([3,-4,2],[0,4,1.5]) ¸
R4
44
4Pr() MATH/Angle menu
R4
44
4Pr (
xUitdrukking
,
yUitdrukking
)
uitdrukking
R4
44
4Pr (
xLijst
,
yLijst
)
lijst
R4
44
4Pr (
xMatrix
,
yMatrix
)
matrix
Geeft de equivalente r-coördinaat van het (
x,y
)
argumentenpaar.
In de hoekmodus Radian:
R
4Pr(3,2) ¸
R
4Pr(x,y) ¸
R
4Pr([3,-4,2],[0,4,1.5]) ¸
4
44
4Rad CATALOG/MATH/Angle menu
4
44
4 Rad
uitdrukking
Converts an expression to radian angle measure.
4
44
4 Grad
uitdrukking
Converteert een uitdrukking naar de hoekmaat
gon (grad).
In de hoekmodus Degree:
1.5
4Rad ¸ .02618
R
In de hoekmodus Gradian:
1.5
4Rad ¸ .023562
R
Appendix A: Functies en instructies 945
rand() MATH/Probability menu
rand(
[n]
)
uitdrukking
n
is een geheel getal ƒ nul.
Als er geen parameter is opgegeven, wordt een
volgend toevalsgetal tussen 0 en 1 gegeven.
Wanneer een argument positief is, wordt een geheel
toevalsgetal in het interval [1,
n
] gegeven.
Wanneer een argument negatief is, wordt een
geheel toevalsgetal in het interval
[ë
n
,ë 1] gegeven.
RandSeed 1147 ¸ Done
rand()
¸ 0.158...
rand(6)
¸ 5
rand(
ë 100) ¸ ë 49
randMat() MATH/Probability menu
randMat(
getRijen
,
getKolommen
)
matrix
Geeft een matrix met de opgegeven dimensie
waarvan de elementen gehele getallen zijn die
alle in het interval [-9,9] liggen.
Beide argumenten moeten herleid kunnen
worden tot gehele getallen.
RandSeed 1147 ¸ Done
randMat(3,3)
¸
8 ë 3 6
ë 2 3 ë 6
0 4
ë 6
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: de waarden in deze matrix
veranderen iedere keer dat u op
¸ drukt.
randNorm() MATH/Probability menu
randNorm(
gemiddeld
,
sd
)
uitdrukking
Geeft een decimaal getal uit de gespecificeerde
normale verdeling. Het zou elk willekeurig reëel
getal kunnen zijn, maar de getallen zullen sterk
geconcentreerd zijn in het interval
[
gemiddeld
ì 3ù
sd
,
gemiddeld
+3ù
sd
].
RandSeed 1147 ¸ Done
randNorm(0,1)
¸ 0.492...
randNorm(3,4.5)
¸ -3.543...
randPoly() MATH/Probability menu
randPoly(
var
,
graad
)
uitdrukking
Geeft een veelterm in
var
van de opgegeven
graad. De coëfficiënten zijn gehele toevalsgetallen
in het bereik ë 9 tot 9. De coëfficiënt van de
hoogste macht zal geen nul zijn.
graad
moet 0–99 zijn.
RandSeed 1147 ¸ Done
randPoly(x,5)
ë 2ø x
5
+3ø x
4
ì 6ø x
3
+4ø xì 6
RandSeed MATH/Probability menu
RandSeed
getal
Initialisatie van een nieuwe reeks toevalsgetallen.
Deze instructie kent aan de twee
systeemvariabelen
seed1 en seed2 waarden toe.
Deze getallen worden gebruikt bij het genereren
van toevalsgetallen. Indien
getal
= 0, worden aan
de systeemvariabelen de ingebouwde
standaardwaarden toegekend. Indien
getal
ƒ 0
worden op basis hiervan twee willekeurige
waarden gegenereerd die worden toegekend aan
de genoemde systeemvariabelen.
RandSeed 1147 ¸ Done
rand()
¸ 0.158...
RclGDB CATALOG
RclGDB
GDBvar
Slaat alle instellingen opgeslagen in de Graph-
databasevariable GDBvar opnieuw op.
Voor een overzicht van de instellingen, zie
StoGDB.
Opmerking: u moet iets in
GDBvar hebben op-
geslagen voordat u het opnieuw kunt opslaan.
RclGDB GDBvar ¸ Done
(Stelt de generator van de
toevalsgetallen in)
946 Appendix A: Functies en instructies
RclPic CATALOG
RclPic
tekVar
[,
rij
,
kolom
]
Geeft het scherm Graph weer en voegt de
tekening die is opgeslagen in
tekVar
toe met de
linker bovenhoek op de pixelcoördinaten
(
rij
,
kolom
) op basis van OR logica.
tekVar
moet van het gegevenstype “tekening”
zijn.
De standaardcoördinaten zijn (0, 0).
real() MATH/Complex menu
real(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Geeft het reële deel van het argument.
Opmerking: alle niet-gedefinieerde variabelen
worden als reële variabelen behandeld. Zie ook
imag().
real(2+3
i
) ¸ 2
real(z)
¸ z
real(x+
i
y) ¸ x
real(
lijst1
)
lijst
Geeft de reële delen van alle elementen.
real({a+
i
ù b,3,
i
}) ¸ {a 3 0}
real(
matrix1
)
matrix
Geeft de reële delen van alle elementen.
real([a+
i
ù b,3;c,
i
]) ¸ [
a 3
c 0
]
4
44
4Rect MATH/Matrix/Vector ops menu
vector
4
44
4Rect
Toont de coördinaten van
vector
in de recht-
hoekige vorm [x, y, z]. De vector kan een rij- of
een kolomvector zijn met dimensie 2 of 3.
Opmerking:
4
44
4Rect beïnvloedt alleen de
weergave. Het is geen omzettingsfunctie. U kunt
deze instructie alleen aan het eind van een
invoerregel gebruiken. De instructie zorgt niet
voor actualisering van ans.
Opmerking: zie ook 4
Polar.
[3,pà4,pà6]4Rect ¸
[
3ø 2
4
3
ø 2
4
3
ø 3
2
]
[a,
b,c] ¸ [aø cos(b)ø sin(c)
a
ø sin(b)ø sin(c) aø cos(c)]
complexeWaarde
4
44
4Rect
Geeft
complexeWaarde
weer in een de “rechthoekige”
vorm a+b
i
.
complexeWaarde
kan iedere
willekeurige complexe vorm hebben. Een r
e
i
q
invoer veroorzaakt echter een fout in de
hoekmodus Degree.
Opmerking: u moet ronde haken gebruiken
voor een invoer in poolcoördinaten in de vorm
(rq).
In de hoekmodus Radian:
4
e
^(p/3)4Rect ¸ 4ø
e
p
3
(4
p/3)4Rect ¸ 2+2ø 3ø
i
In de hoekmodus Gradian:
(1
100)4Rect ¸
i
In de hoekmodus Degree:
(4
60)4Rect ¸ 2+2ø 3ø
i
Opmerking: om 4
44
4
Rect te typen via het toets-
enbord, drukt u op
2voor de operator 4
44
4.
Om te typen, drukt u op
2’.
Appendix A: Functies en instructies 947
ref() MATH/Matrix menu
ref(
matrix1[,tol]
)
matrix
Geeft de rij-echelon vorm van
matrix1
.
Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld
als nul indien zijn absolute waarde minder is dan
tol
. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer
de matrix elementen heeft met een drijvende
komma en geen symbolische variabelen bevat
waaraan geen waarde is toegekend. Anders
wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen gemaakt met getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
wordt weggelaten of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
Matrix1
))
ù rowNorm(
Matrix1
)
Opmerking: zie ook
rref().
ref([ë 2,ë 2,0,ë 6;1,ë 1,9,ë 9;ë 5,
2,4,
ë 4]) ¸
1 ë 2/5 ë 4/5 4/5
0 1 4/7 11/7
0 0 1
ë 62/71
[a,b,c;e,f,g]
!m1 ¸
[]
a b c
e f g
ref(m1)
¸
1
f
e
g
e
0 1
a
øgì cøe
a
øfì bøe
remain() MATH/Number menu
remain(
uitdrukking1
,
uitdrukking2
)
uitdrukking
remain(
lijst1
,
lijst2
)
lijst
remain(
matrix1
,
matrix2
)
matrix
Geeft de rest van het eerste argument ten
opzichte van het tweede argument zoals bepaald
door de volgende identiteiten:
remain(x,0) x
remain(x,y) xì yùiPart(x/y)
remain(7,0) ¸ 7
remain(7,3)
¸ 1
remain(
ë 7,3) ¸ ë 1
remain(7,
ë 3) ¸ 1
remain(
ë 7,ë 3) ¸ ë 1
remain({12,
ë 14,16},{9,7,ë 5})
¸
{3 0 1}
Merk op dat als gevolg hiervan remain(ì x,y)
ì remain(x,y). Het resultaat is of nul of heeft
hetzelfde teken als het eerste argument.
Opmerking: zie ook
mod().
remain([9,ë 7;6,4],[4,3;4,ë 3]) ¸
[
1 ë 1
2 1
]
Rename CATALOG
Rename
oudeVarNaam
,
nieuweVarNaam
Herbenoemt de
oudeVarNaam
als
nieuweVarNaam
.
{1,2,3,4}! L1 ¸ {1,2,3,4}
Rename L1, list1
¸ Done
list1
¸ {1,2,3,4}
Request CATALOG
Request
promptTekenreeks
,
var
Indien Request zich binnen een Dialog...EndDlog
constructie bevindt, wordt een invoervenster
gemaakt waarin de gebruiker gegevens kan typen.
Indien het een op zichzelf staande instructie is,
wordt er voor deze invoer een dialoogvenster
gemaakt In beide gevallen is het zo, dat als
var
een
tekenreeks bevat, deze als standaardkeuze in het
invoervenster wordt getoond en gemarkeerd.
promptTekenreeks
moet { 20 tekens zijn.
De instructie kan op zichzelf staan of deel zijn van
een dialoogconstructie.
Request "Enter text",t,1
¸
Het argument heeft alpha-lock
ingeschakeld in het bovenstaande
voorbeeld.
948 Appendix A: Functies en instructies
Het facultatieve argument alphaOn/Off kan een
willekeurige uitdrukking zijn. Als het uitgewerkt
wordt naar nul, is alpha-lock ingesteld op OFF. Als
het uitgewerkt wordt naar iets anders dan nul, dan
is alpha-lock ingesteld op ON. Als het facultatieve
argument niet gebruikt wordt, is alpha-lock
standaard ingesteld op ON.
Als er meer dan één Request-commando verschijnt
binnen een Dialog...EndDlog constructie, wordt de
eerste apha-instelling gebruikt en worden de
volgende genegeerd.
Request “Enter number”,n,0
Het argument heeft alpha-lock
uitgeschakeld in het bovenstaande
voorbeeld.
Return CATALOG
Return [
uitdrukking
]
Toont
uitdrukking
als het resultaat van de functie.
Te gebruiken binnen een Func...EndFunc blok,
of een Prgm...EndPrgm blok.
Opmerking: gebruik
Return zonder argument om
een programma te verlaten.
Opmerking: voer de tekst op het basisscherm in als
een lange regel (zonder regeleinden).
Define factoral(nn)=Func
:local answer,count:1
! answer
:For count,1,nn
:answer
ù count! answer:EndFor
:Return answer:EndFunc
¸ Done
factoral(3)
¸ 6
right() MATH/List menu
right(
lijst1
[,
aantal
])
lijst
Geeft het meest rechtse
aantal
elementen van
lijst1
.
Indien u
aantal
weglaat, worden alle elementen van
lijst1
gegeven.
right({1,3,ë 2,4},3) ¸
{3
ë 2 4}
right(
bronTekenreeks
[,
aantal
])
tekenreeks
Geeft het meest rechtse
aantal
tekens van de
tekenreeks
bronTekenreeks
.
Indien u
aantal
weglaat, wordt de gehele
bronTekenreeks
gegeven.
right(“Hello”,2) ¸ “lo”
right(
vergelijking
)
uitdrukking
Geeft het rechterlid van een vergelijking of
ongelijkheid
.
right(x<3) ¸ 3
root() CATALOG/MATH/Number menu
root(
uitdrukking
)
wortel
Berekent een n-de wortel van x waarbij x een
reële of complexe constante met drijvende
komma, een geheel getal of complexe rationale
constante of een algemene symbolische
uitdrukking is.
root(8,3) ¸ 2
root(3,3)
¸ 3
1/3
root(3,0,3)
¸ 1.442249570
Appendix A: Functies en instructies 949
rotate() MATH/Base menu
rotate(
geheel_getal1
[,
#Rotaties
])
geheel_getal
Roteert de bits in een binair geheel getal. U kunt
geheel_getal1
invoeren in ieder willekeurig
talstelsel; het wordt automatisch geconverteerd
naar een 32-bits binaire vorm. Indien de grootte
van
geheel_getal1
te groot is voor deze vorm,
brengt een symmetrische modulusbewerking het
binnen het bereik.
Indien
#van Rotaties
positief is, wordt er naar links
geroteerd. Indien
#vanRotaties
negatief is, wordt
er naar rechts geroteerd. De standaardinstelling is
ë1 (roteert 1 bit naar rechts).
Bijvoorbeeld, in een rechtse rotatie:
In de talstelselmodus Bin:
rotate(0b1111010110000110101)
¸
0b10000000000000111101011000011010
rotate(256,1)
¸ 0b1000000000
In de talstelselmodus Hex:
rotate(0h78E)
¸ 0h3C7
rotate(0h78E,
ë 2) ¸ 0h800001E3
rotate(0h78E,2)
¸ 0h1E38
0b00000000000001111010110000110101
Levert op:
0b10000000000000111101011000011010
Het resultaat wordt weergegeven volgens de
ingestelde talstelselmodus
base.
Belangrijk:
Belangrijk:Belangrijk:
Belangrijk: om een binair of
zestientallig getal in te voeren,
moet u altijd de voorvoegsels 0b of
0h gebruiken (nul, niet de letter O).
rotate(
lijst1
[,
#Rotaties
])
lijst
Geeft een kopie van
lijst1
zoveel elementen naar
rechts of links geroteerd als
#Rotaties
aangeeft.
Verandert
lijst1
niet.
Indien
#Rotaties
positief is, wordt er naar links
geroteerd. Indien
#Rotaties
negatief is, wordt er
naar rechts geroteerd. De standaardinstelling is
ë 1 (roteert 1 element naar rechts).
In talstelselmodus Dec:
rotate({1,2,3,4})
¸
{4 1 2 3}
rotate({1,2,3,4},
ë 2) ¸
{3 4 1 2}
rotate({1,2,3,4},1)
¸
{2 3 4 1}
rotate(
tekenreeks1
[,
#vanRotaties
])
tekenreeks
Geeft een kopie van
tekenreeks1
zoveel tekens
naar rechts of links geroteerd als
#Rotaties
aangeeft. Verandert
tekenreeks1
niet.
Indien
#Rotaties
positief is, wordt er naar links
geroteerd. Indien
#Rotaties
negatief is, wordt er
naar rechts geroteerd. De standaardinstelling is
ë 1 (roteert 1 karakter naar rechts).
rotate("abcd") ¸ "dabc"
rotate("abcd",
ë 2) ¸ "cdab"
rotate("abcd",1)
¸ "bcda"
round() MATH/Number menu
round(
uitdrukking1
[,
cijfers
])
uitdrukking
Geeft het argument afgerond op het opgegeven
aantal cijfers na het decimale scheidingsteken.
cijfers
moet een geheel getal zijn in het bereik
0–12. Indien
cijfers
niet is opgenomen, wordt het
argument, afgerond op 12 significante cijfers.
Opmerking: de modus Display digits kan de
weergave beïnvloeden.
round(1.234567,3) ¸ 1.235
round(
lijst1
[,
cijfers
])
lijst
Geeft een lijst met de elementen afgerond op het
opgegeven aantal cijfers.
round({p,(2),ln(2)},4) ¸
{3.1416 1.4142 .6931}
De meest rechtse bit roteert naar
de meest linkse plaats.
Ledere bit roteert naar rechts.
950 Appendix A: Functies en instructies
round(
matrix1
[,
cijfers
])
matrix
Geeft een matrix met de elementen afgerond op
het opgegeven aantal cijfers.
round([ln(5),ln(3);p,
e
^(1)],1) ¸
[
1.6 1.1
3.1 2.7
]
rowAdd() MATH/Matrix/Row ops menu
rowAdd(
matrix1
,
rIndex1
,
rIndex2
)
matrix
Geeft een kopie van
matrix1
waarin de rij
rIndex2
vervangen wordt door de som van de rijen
rIndex1
en
rIndex2
.
rowAdd([3,4;ë 3,ë 2],1,2) ¸
[]
3 4
0 2
rowAdd([a,b;c,d],1,2)
¸
[
a
a+c
b
b+d
]
rowDim() MATH/Matrix/Dimensions menu
rowDim(
matrix
)
uitdrukking
Geeft het aantal rijen van de
matrix
.
Opmerking: zie ook
colDim().
[1,2;3,4;5,6]! M1 ¸
1 2
3 4
5 6
rowdim(M1)
¸ 3
rowNorm() MATH/Matrix/Norms menu
rowNorm(
matrix
)
uitdrukking
Geeft het maximum van de sommen van de
absolute waarden van de elementen van de rijen
in
matrix
.
Opmerking: alle matrixelementen moeten te
herleiden zijn tot getallen. Zie ook
colNorm().
rowNorm([-5,6,-7;3,4,9;9,-9,-7])
¸ 25
rowSwap() MATH/Matrix/Row ops menu
rowSwap(
matrix1
,
rIndex1
,
rIndex2
)
matrix
Geeft
matrix1
waarin de rijen
rIndex1
en
rIndex2
verwisseld worden.
[1,2;3,4;5,6]! Mat ¸
1 2
3 4
5 6
rowSwap(Mat,1,3)
¸
5 6
3 4
1 2
RplcPic CATALOG
RplcPic
tekVar
[,
rij
][,
kolom
]
Wist het scherm Graph en plaatst de tekening
tekVar
op de pixelcoördinaten (
rij
,
kolom
). Als u het
scherm niet wilt wissen, gebruikt u
RclPic.
tekVar
moet een variabele van het gegevenstype
“tekening” zijn.
rij
en
kolom
, specificeren, indien
opgenomen, de pixelcoördinaten van de linker
bovenhoek van de tekening. De
standaardcoördinaten zijn (0, 0).
Opmerking: voor tekeningen, die niet het
gehele scherm vullen, wordt alleen het gebied,
waar de nieuwe tekening overheen komt, gewist.
Appendix A: Functies en instructies 951
rref() MATH/Matrix menu
rref(
matrix1
[
,tol
])
matrix
Geeft de gereduceerde rij-echelon vorm van
matrix1
.
Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld
als nul indien zijn absolute waarde minder is dan
tol
. Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer
de matrix elementen heeft met een drijvende
komma en geen symbolische variabelen bevat
waaraan geen waarde is toegekend. Anders
wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen gemaakt met getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
wordt weggelaten of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
Matrix1
))
ù rowNorm(
Matrix1
)
Opmerking: zie ook
ref().
rref([ë 2,ë 2,0,ë 6;1,ë 1,9,ë 9;
ë 5,2,4,ë 4]) ¸
1 0 0 66/71
0 1 0
147
71
0 0 1 ë 62/71
rref([a,b,x;c,d,y])
¸
1 0
d
ø x-bø y
a
ø d-bø c
0 1
ë (cø x-aø y)
a
ø d-bø c
sec() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
sec(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sec(
lijst1
)
lijst
Geeft de secans van
uitdrukking1
of geeft een
lijst met de secans van elk element in
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt gegeven als
een hoek in graden, gon (grad) of radialen,
volgens de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmode graden:
sec(45)
¸ (2)
sec({1,2.3,4})
¸
{
1
cos(1)
1.000…
1
cos(4)
}
sec
L
LL
L1
() MATH/Trig menu (WISK/Gonio-menu)
sec
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sec
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de hoek waarvan de secans
uitdrukking1
is
of een lijst met de inverse secans van elk element
van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt gegeven als
een hoek in graden, gon (grad) of radialen,
volgens de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmode graden:
sec
L1
(1) ¸ 0
In de hoekmodus Gradian:
sec
L1
( 2) ¸ 50
In de hoekmode radialen:
sec
L1
({1,2,5}) ¸
{ 0
p
3
cos
L1
(1/5) }
sech() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
sech(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sech(
lijst1
)
lijst
Geeft de secans hyperbolicus van
uitdrukking1
of
geeft een lijst met de secans hyperbolicus van elk
element van
lijst1
.
sech(3) ¸
1
cosh(3)
sech({1,2.3,4})
¸
{
1
cosh(1)
.198…
1
cosh(4)
}
952 Appendix A: Functies en instructies
sech
L
LL
L1
() MATH/Hyperbolic menu (WISK/Hyperbolisch menu)
sech
L
LL
L1
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sech
L
LL
L1
(
lijst1
)
lijst
Geeft de inverse secans hyperbolicus van
uitdrukking1
of geeft een lijst met de inverse
secans hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
In de hoekmode radialen en de
hoekmode gelijkzijdig complex:
sech
L1
(1) ¸ 0
sech
L1
({1,L2,2.1}) ¸
{ 0
(
2
¦ p
3
)
¦
i
1.074… ¦
i
}
Send CATALOG
Send
lijst
CBL 2
TM
(Calculator-Based Laboratory
TM
) of CBRé
(Calculator-Based Rangeré) -instructie. Stuurt
lijs
t
naar de verbindingspoort.
Programmasegment:
©
:Send {1,0}
:Send {1,2,1}
©
SendCalc CATALOG
SendCalc
var
Stuurt de variabele
var
naar de verbindingspoort,
waar een ander apparaat dat verbonden is met
deze poort de variabelewaarde kan ontvangen.
Het ontvangende apparaat moet op het
basisscherm zijn ingesteld of moet
GetCalc
uitvoeren vanuit een programma.
Bij het versturen vanaf een TI-89, TI-92 Plus of
Voyage™ 200 naar een TI-92, treedt een fout op
indien de TI-92
GetCalc uitvoert vanuit een
programma. In dit geval moet het verzendende
apparaat in plaats daarvan
SendChat gebruiken.
Programmasegment:
©
:a+b
! x
:SendCalc x
©
@ SendCalc
var [poort]
Verzendt de inhoud van
var
van een TI-89
Titanium naar een andere TI-89 Titanium.
Als de poort niet gespecificeerd is, of als
poort =
0
is gespecificeerd, dan verzendt de TI-89
Titanium gegevens via de USB-poort als deze
aangesloten is; zo niet, dan worden de gegevens
verzonden via de I/O-poort.
Als
poort = 1
, dan verzendt de TI-89 Titanium
gegevens alleen via de USB-poort.
Als
poort = 2
, dan verzendt de TI-89 Titanium
gegevens alleen via de I/O-poort.
SendChat CATALOG
SendChat
var
Dit vormt een alternatief voor SendCalc, en is
nuttig wanneer het ontvangende apparaat een
TI-92 is (of voor een algemeen "chat"
programma waarmee een TI-92 of een
Voyage 200 of TI-92 Plus gebruikt kunnen
worden). Zie
SendCalc voor meer informatie.
SendChat verstuurt een variabele alleen indien
deze variabele compatibel is met de TI-92; dit
geldt altijd voor "chat" programma’s.
SendChat
zal echter een gearchiveerde variabele, een TI-89
grafische data base, etc. niet versturen.
Programmasegment:
©
:a+b
! x
:SendChat x
©
Appendix A: Functies en instructies 953
seq() MATH/List menu
seq(
uitdrukking
,
var
,
laag
,
hoog
[,
stap
])
lijst
Verhoogt
var
van
laag
tot
hoog
met een toename van
stap
, werkt
uitdrukking
uit en geeft het resultaat
als een lijst. De oorspronkelijke inhoud van
var
blijft bestaan nadat
seq() voltooid is.
var
kan geen systeemvariabele zijn.
De standaardwaarde van
stap =
1.
seq(n^2,n,1,6) ¸
{1 4 9 16 25 36}
seq(1/n,n,1,10,2)
¸
{1 1/3 1/5 1/7 1/9}
sum(seq(1
àn^2,n,1,10,1)) ¸
196
...
127...
of druk op ¥ ¸ om het volgende
te verkrijgen:
1.549...
setDate() CATALOG
setDate(
jaar,maand,dag
)
lijstoud
Stelt de klok in op de datum die gegeven is in het
argument en geeft een lijst terug. (Opmerking:
Het
jaar
moet binnen de reeks 1997 - 2132
vallen.) De gegeven lijst verschijnt in
{
jaaroud,maandoud,dagoud
}-notatie. De gegeven
lijst is de vorige klokwaarde.
Voer het jaar in als een geheel getal van vier
cijfers. De maand en dag kunnen gehele getallen
van één of twee cijfers zijn.
setDate(2001,10,31) ¸
{2001 11 1}
setDtFmt() CATALOG
setDtFmt(
geheel getal
)
geheelgetaloud
Stelt de datumweergave voor het bureaublad in
volgens het argument en geeft de vorige waarde
van de datumweergave.
Waarden van de gehele getallen:
1 = MM/DD/JJ 5 = JJ.MM.DD
2 = DD/MM/JJ 6 = MM-DD-JJ
3 = MM.DD.JJ 7 = DD-MM-JJ
4 = DD.MM.JJ 8 = JJ-MM-DD
setFold() CATALOG
setFold(
nieuweMapNaam
)
oudeMapTekenreeks
Toont de naam van de actuele map als een
tekenreeks en stelt
nieuweMapNaam
in als de
actuele map.
De map
nieuweMapNaam
moet bestaan.
newFold chris ¸ Done
setFold(main)
¸ "chris"
setFold(chris)
! oldfoldr ¸
"main"
1
! a ¸ 1
setFold(#oldfoldr)
¸ "chris"
a
¸ a
chris\a
¸ 1
954 Appendix A: Functies en instructies
setGraph() CATALOG
setGraph(
modusNaamTekenreeks
,
instellingTekenreeks
)
tekenreeks
Stelt de grafische modus
modusNaamTekenreeks
in op
instellingTekenreeks
en toont de vorige instelling
van de modus. Als u de voorafgaande instelling
bewaart, kunt u deze later weer herstellen.
modusNaamTekenreeks
is een tekenreeks die
aangeeft welke modus u in wilt stellen. Het moet
één van de modusnamen uit onderstaande tabel
zijn.
instellingTekenreeks
is een tekenreeks die de
nieuwe instelling van de modus aangeeft. Het
moet één van de instellingen zijn die hieronder zijn
opgesomd voor de specifieke modus die u in wilt
stellen.
setGraph("Graph Order","Seq")
¸ “SEQ”
setGraph("Coordinates","Off")
¸ "RECT"
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het gebruik van
hoofdletters en spaties is
facultatief bij het invoeren van
modusnamen.
Modusnaam Instellingen
"Coordinates" "Rect", "Polar", "Off"
"Graph Order" "Seq", "Simul"
1
"Grid" "Off", "On"
2
"Axes" "Off", "On" (niet in de modus 3D graph)
"Off", "Axes", "Box" (in de modus 3D graph)
"Leading Cursor" "Off", "On"
2
"Labels" "Off", "On"
"Style" "Wire Frame", "Hidden Surface", "Contour Levels", "Wire en Contour",
"Implicit Plot"
3
"Seq Axes" "Time", "Web", "U1-vs-U2"
4
"DE Axes" "Time", "t-vs-y' ", "y-vs-y' ", "y1-vs-y2", "y1-vs-y2' ", "y1'-vs-y2' "
5
Tip: om een onderscheidingssymbool te typen ( ' ), drukt u op .
"Solution Method" "RK", "Euler"
5
"Fields" "SlpFld", "DirFld", "FldOff"
5
“Discontinuity Detection” “Off’, “On”
6
1
Niet beschikbaar in de grafische modi Sequence, 3D graph en de Diff Equations. Eveneens niet beschikbaar in
de grafische modus Function als “Discontinuity Detection” is ingesteld op “On.”
2
Niet beschikbaar in de modus 3D graph.
3
Alleen van toepassing in de modus 3D graph.
4
Alleen van toepassing in de grafische modus Sequence.
5
Alleen van toepassing in de grafische modus Diff Equations.
6
Alleen van toepassing in de grafische modus Function, wanneer “Graph Order” is ingesteld op “Seq.”
Appendix A: Functies en instructies 955
setMode() CATALOG
setMode(
modusNaamTekenreeks
,
instellingTekenreeks
)
tekenreeks
setMode(
lijst
)
tekenreeksLijst
Stelt de modus
modusNaamTekenreeks
in op de
nieuwe instelling
instellingTekenreeks
en geeft de
actuele instelling van de betreffende modus.
modusNaamTekenreeks
is een tekenreeks die
aangeeft welke modus u in wilt stellen. Het moet
één van de modusnamen uit onderstaande tabel
zijn.
instellingTekenreeks
is een tekenreeks die de
nieuwe instelling van de modus aangeeft. Het
moet één van de instellingen zijn die hieronder zijn
opgesomd voor de specifieke modus die u in wilt
stellen.
lijst
bevat paren van tekenreeksen en stelt deze
allemaal tegelijk in. Dit is aan te bevelen wanneer
u meerdere moduswijzigingen uit wilt voeren. Het
zou kunnen dat de veranderingen in het
voorbeeld rechts niet werken indien elk van de
paren wordt ingevoerd met een aparte
setMode() in de getoonde volgorde.
Gebruik
setMode(
var
) om instellingen, die u
hebt opgeslagen met getMode(ALL”)!
var
te
herstellen.
Opmerking: om informatie in te stellen of te
verkrijgen over de modus Unit System gebruikt u
setUnits() of getUnits(), in plaats van
setMode() of getMode().
setMode("Angle","Degree")
¸ "RADIAN"
sin(45)
¸
2
2
setMode("Angle","Radian")
¸ "DEGREE"
sin(
4) ¸
2
2
setMode("Angle","Gradian")
¸ "RADIAN"
sin(50)
¸
2
2
setMode("Display Digits",
"Fix 2")
¸ "FLOAT"
p ¥ ¸ 3.14
setMode ("Display Digits",
"Float")
¸ "FIX 2"
p ¥ ¸ 3.141...
setMode ({"Split Screen",
"Left-Right","Split 1 App",
"Graph","Split 2 App","Table"})
¸
{"Split 2 App" "Graph"
"Split 1 App" "Home"
"Split Screen" "FULL"}
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het gebruik van
hoofdletters en spaties is
facultatief bij het invoeren van
modusnamen. Het kan zijn dat u bij
deze voorbeelden andere resultaten
krijgt.
Modusnaam Instellingen
"Graph" "Function", "Parametric", "Polar", "Sequence", "3D", "Diff Equations"
"Display Digits" "Fix 0", "Fix 1", ..., "Fix 12", "Float", "Float 1", ..., "Float 12"
"Angle" "Radian", "Degree", “Gradian”
"Exponential Format" "Normal", "Scientific", "Engineering"
"Complex Format" "Real", "Rectangular", "Polar"
"Vector Format" "Rectangular", "Cylindrical", "Spherical"
"Pretty Print" "Off", "On"
"Split Screen" "Full", "Top-Bottom", "Left-Right"
"Split 1 App" "Home", "Y= Editor", "Window Editor", "Graph", "Table", "Data/Matrix
Editor", "Program Editor", "Text Editor",
"Numeric Solver","
Flash Toep
"
"Split 2 App" "Home", "Y= Editor", "Window Editor", "Graph", "Table", "Data/Matrix
Editor", "Program Editor", "Text Editor",
"Numeric Solver", "
Flash Toep
"
956 Appendix A: Functies en instructies
"Number of Graphs" "1", "2"
"Graph2" "Function", "Parametric", "Polar", "Sequence", "3D", "Diff Equations"
"Split Screen Ratio" "1:1", "1:2", "2:1" (allen Voyage™ 200)
"Exact/Approx" "Auto", "Exact", "Approximate"
"Base" "Dec", "Hex", "Bin"
"Language" "English", "
Andere taal
"
"Apps Desktop" "Off", "On"
setTable() CATALOG
setTable(
modusNaamTekenreeks
,
instellingTekenreeks
)
tekenreeks
Stelt de tabelparameter
modusNaamTekenreeks
in
op
instellingTekenreeks
en geeft de vorige instelling
van de parameter. Het bewaren van een vorige
instelling geeft de mogelijkheid deze later te
herstellen.
modusNaamTekenreeks
is een tekenreeks die
aangeeft welke parameter u in wilt stellen. Het
moet één van de parameters uit onderstaande
tabel zijn.
instellingTekenreeks
is een tekenreeks die de
nieuwe instelling van de parameter aangeeft. Het
moet één van de instellingen zijn die hieronder
zijn opgesomd voor de specifieke parameter die u
in wilt stellen.
setTable("Graph <ì > Table","ON")
¸ "OFF"
setTable("Independent","AUTO")
¸ "ASK"
¥&
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het gebruik van
hoofdletters en spaties is
facultatief bij het invoeren van
parameters.
Parameternaam Instellingen
"Graph <-> Table" "Off", "On"
"Independent" "Auto", "Ask"
setTime() CATALOG
setTime(
uur,minuut,seconde
)
lijstoud
Stelt de klok in op de tijd die gegeven is in het
argument en geeft een lijst terug. De lijst
verschijnt in de {
uuroud,minuutoud,secondeoud
}-
notatie. De teruggegeven tijd is vorige waarde
van de klok.
Voer de tijd in de 24-uursnotatie in, waarbij 13 =
1 p.m.
SetTime(11,32,50)
{10 44 49}
setTmFmt() CATALOG
setTmFmt(
geheel getal
)
geheelgetaloud
Stelt de tijdweergave voor het bureaublad in
volgens het argument en geeft de vorige waarde
van de tijdweergave.
Waarden van de gehele getallen:
12 = 12-uursklok
24 = 24-uursklok
Appendix A: Functies en instructies 957
setTmZn() CATALOG
setTmZn(
geheel getal
)
geheelgetaloud
Stelt de tijdzone volgens het argument in en geeft
de vorige waarde van de tijdzone.
De tijdzone wordt bepaald door een geheel getal
dat het aantal minuten dat de tijd afwijkt van de
Greenwich Mean Time (GMT) geeft, zoals die
vastgesteld is in Greenwich, Engeland.
Bijvoorbeeld: als de tijdzone twee uur afwijkt van
de GMT, geeft de machine 120 (minuten) weer.
Gehele getallen van tijdzones die ten westen van
de GMT liggen zijn negatief.
Gehele getallen van tijdzones die ten oosten van
de GMT liggen zijn positief.
Als de Greenwich Mean Time 14:07:07
is, is het:
7:07:07 a.m. in Denver, Colorado VS
(Mountain Standard Time)
(–420 minuten vanaf GMT)
15:07:07 p.m. in Brussel, België
(Centrale Europese Standaard Tijd)
(+60 minuten vanaf GMT)
setUnits() CATALOG
setUnits(
lijst1
)
lijst
Stelt de standaardeenheden in op de waarden
gespecificeerd in
lijst1
, en geeft een lijst van de
voorgaande standaardinstellingen.
Om het ingebouwde SI (metrisch) of ENG/US
systeem te specificeren, gebruikt
lijst1
de
volgende vorm:
{
"SI"} of {"ENG/US"}
Om een door de gebruiker gedefinieerde
verzameling van standaardeenheden te
specificeren, gebruikt
lijst1
de volgende vorm:
{
"CUSTOM", "
cat1
", "
eenheid1
" [ , "
cat2
", "
eenheid2
", ]}
waarbij ieder
cat
en
eenheid
paar een categorie
en zijn standaardeenheid specificeert. (U kunt
alleen ingebouwde eenheden specificeren, en
geen door de gebruiker gedefinieerde
eenheden). Iedere niet-gespecificeerde
categorie zal de voorgaande door de gebruiker
gedefinieerde eenheid gebruiken.
Om terug te keren naar de voorgaande
custom-standaardeenheden, gebruikt
lijst1
de
volgende vorm:
{
"CUSTOM"}
Indien u verschillende standaardinstellingen wilt,
afhankelijk van de situatie, maakt u aparte lijsten
en bewaart u deze onder unieke namen. Om een
set van standaardinstellingen te gebruiken
specificeert u de betreffende lijstnaam in
setUnits().
Opmerking: u kunt
setUnits() gebruiken om
instellingen te herstellen die u eerder opgeslagen
heeft met
setUnits() !
var
of met getUnits() !
var
.
Alle namen van eenheden moeten
beginnen met een onderstrepingsteken
_.
@ ¥
H 2 5
Het is ook mogelijk eenheden uit een
menu te selecteren door te drukken
op:
@ 2 9
H 8 À
setUnits({"SI"})
¸
{"ENG/US" "Length" "_ft"
"Mass" "_lb" ...}
setUnits({"CUSTOM","Length","_cm",
"Mass","_gm"})
¸
{"SI" "Length" "_m"
"Mass" "_kg" ...}
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: het is mogelijk dat uw
scherm andere eenheden weergeeft.
Shade CATALOG
Shade
uitdr1
,
uitdr2
, [
xlaag
], [
xhoog
], [
patroon
], [
patRes
]
Geeft het scherm Graph weer, plot
uitdr1
en
uitdr2
en arceert de gebieden waar
uitdr1
kleiner is dan
uitdr2
. (
uitdr1
en
uitdr2
moeten uitdrukkingen zijn
die
x gebruiken als de onafhankelijke variabele.)
xlaa
g
en
xhoo
g
g
even, indien o
pg
enomen, de linker
In het weergavevenster ZoomTrig:
Shade cos(x),sin(x)
¸
958 Appendix A: Functies en instructies
en rechter begrenzingen van de arcering aan
Geldige invoer ligt tussen
xmin en xmax.
Standaardinstellingen zijn
xmin en xmax.
patroon
specificeert één van de vier
arceerpatronen:
1 = verticaal (standaardinstelling)
2 = horizontaal
3 = de hellingshoek is -45¡
4 = de hellingshoek is 45¡
patRes
specificeert de resolutie van de
arceerpatronen:
1= vol ingekleurd
2= 1 pixel tussenruimte (standaardinstelling)
3= 2 pixels tussenruimte
©
10= 9 pixels tussenruimte
Opmerking: op het scherm Graph is interactieve
arcering beschikbaar via de instructie
Shade.
Automatische arcering van een specifieke functie
is beschikbaar via de instructie
Style. Shade is
niet geldig in de grafiekmodus 3D.
@ "
H 8"
ClrDraw
¸ Done
Shade cos(x),sin(x),0,5
¸
@ "
H 8"
ClrDraw
¸ Done
Shade cos(x),sin(x),0,5,2
¸
@ "
H 8"
ClrDraw
¸ Done
Shade cos(x),sin(x),0,5,2,1
¸
shift() CATALOG
shift(
geheel_getal1
[,#
Shifts
])
geheel_getal
Verschuift de bits in een binair geheel getal. U kunt
geheel_getal1
in ieder willekeurig talstelsel invoeren;
het wordt automatisch geconverteerd in een 32-
bits binaire vorm. Indien de grootte van
geheel_getal1
te groot is voor deze vorm, brengt
een symmetrische modulusbewerking het binnen
het bereik.
De verschuiving is naar links, indien
#Shifts
positief is.
De verschuiving is naar rechts, indien
#Shifts
negatief
is. De standaardinstelling is ë 1 (verschuiving van
één bit naar rechts).
In een verschuiving naar rechts komt het meest
rechtse element te vervallen en 0 of 1 wordt
ingevoegd passend bij het meest linkse element. In
een verschuiving naar links komt het meest linkse
element te vervallen en 0 wordt ingevoegd als het
meest rechtse element.
In de talstelselmodus Bin:
shift(0b1111010110000110101)
¸
0b111101011000011010
shift(256,1)
¸
0b1000000000
In de talstelselmodus Hex:
shift(0h78E)
¸ 0h3C7
shift(0h78E,
ë 2) ¸ 0h1E3
shift(0h78E,2)
¸ 0h1E38
Belangrijk:
Belangrijk:Belangrijk:
Belangrijk: om een binair of
zestientallig getal in te voeren,
moet u altijd de voorvoegsels 0b of
0h gebruiken (nul, niet de letter
O).
Appendix A: Functies en instructies 959
Bijvoorbeeld, in een verschuiving naar rechts:
0b00000000000001111010110000110101
Het resultaat is:
0b00000000000000111101011000011010
Het resultaat wordt weergegeven volgens de
ingestelde talstelselmodus. Nullen aan het begin
worden niet weergegeven.
shift(
lijst1
[,
#vanfShifts
])
lijst
Geeft een kopie van
lijst1
zoveel elementen naar
rechts of links verschoven als
#Shifts
aangeeft.
Verandert
lijst1
niet.
Indien
#Shifts
positief is, wordt er naar links
geschoven. Indien
#Shifts
negatief is, wordt er
naar rechts geschoven. De standaardinstelling is
ë 1 (verschuift 1 element naar rechts).
Elementen die worden ingevoegd aan het begin
of het einde van
lijst
, worden weergegeven door
het symbool “undef”.
In de talstelselmodus Dec:
shift({1,2,3,4})
¸
{undef 1 2 3}
shift({1,2,3,4},
ë 2) ¸
{undef undef 1 2}
shift({1,2,3,4},1)
¸
{2 3 4 undef}
shift(
tekenreeks1
[,
#Shifts
])
tekenreeks
Geeft een kopie van
tekenreeks1
zoveel tekens
naar rechts of links verschoven als
#Shifts
aangeeft. Verandert
tekenreeks1
niet.
Indien
#Shifts
positief is, wordt er naar links
geschoven. Indien
#Shifts
negatief is, wordt er
naar rechts geschoven. De standaardinstelling is
ë 1 (schuift 1 karakter naar rechts).
Karakters die worden ingevoegd aan het begin of
het einde van
tekenreeks
, worden weergegeven
door een spatie.
shift("abcd") ¸ " abc"
shift("abcd",
ë 2) ¸ " ab"
shift("abcd",1)
¸ "bcd "
ShowStat CATALOG
ShowStat
Geeft een dialoogvenster weer met de laatste
berekende statistische resultaten, indien deze nog
geldig zijn. Statistische resultaten worden
automatisch gewist indien de gegevens, op basis
waarvan ze berekend zijn, veranderd zijn.
Gebruik deze instructie na een statistische
berekening, zoals bijvoorbeeld
LinReg.
{1,2,3,4,5}! L1 ¸ {1 2 3 4 5}
{0,2,6,10,25}
! L2 ¸ {0 2 6 10 25}
TwoVar L1,L2
¸
ShowStat
¸
0 wordt ingevoegd indien de
meest linkse bit 0 is, of 1
wanneer de meest linkse bit
1 is.
Leder bit verschuift naar rechts.
Vervalt
960 Appendix A: Functies en instructies
sign() MATH/Number menu
sign(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sign(
lijst1
)
lijst
sign(
matrix1
)
matrix
Berekent voor de reële en complexe
uitdrukking1
,
het quotiënt
uitdrukking1
/abs(
uitdrukking1
) indien
uitdrukking1
ƒ 0.
Het resultaat is 1 indien
uitdrukking1
positief is.
Het resultaat is ë 1 indien
uitdrukking1
negatief is.
sign(0) is 1 indien de complexe getallenmodus
REAL is; zo niet, dan is sign(0) gelijk aan
zichzelf.
sign(0) stelt de eenheidscirkel voor in het
complexe domein.
Voor een lijst of matrix is het resultaat het teken
van elk element.
sign(ë 3.2) ¸ ë 1.
sign({2,3,4,
ë 5}) ¸ {1 1 1 ë 1}
sign(1+abs(x))
¸ 1
Indien de complexe getallenmodus
REAL is:
sign([
ë 3,0,3]) ¸ [ë 1 1 1]
simult() MATH/Matrix menu
simult(
coëffMatrix
,
constVector[, tol]
)
matrix
Geeft een kolomvector die de oplossing van een
stelsel lineaire vergelijkingen bevat.
coëffMatrix
moet een vierkante matrix zijn die
bestaat uit de coëfficiënten van de vergelijkingen.
constVector
moet hetzelfde aantal rijen (dezelfde
dimensie) hebben als
coëffMatrix
en moet de
constanten bevatten.
Naar keuze wordt ieder matrixelement behandeld als
nul indien zijn absolute waarde minder is dan
tol
.
Deze tolerantie wordt alleen gebruikt wanneer de
matrix elementen heeft met een drijvende komma
en geen symbolische variabelen bevat waaraan geen
waarde is toegekend. Anders wordt
tol
genegeerd.
Indien u ¥¸gebruikt of de modus
instelt op
Exact/Approx=APPROXIMATE,
worden berekeningen gemaakt met getallen
met een drijvende komma.
Indien
tol
wordt weggelaten of niet wordt
gebruikt, wordt de standaardtolerantie
berekend als:
5Eë 14 ù max(dim(
coëffMatrix
))
ù rowNorm(
coëffMatrix
)
Los op voor x en y: x + 2y = 1
3x + 4y =
ë 1
simult([1,2;3,4],[1;
ë 1]) ¸
[
ë 3
2
]
De oplossing is x=ë 3 en y=2.
Los op: ax + by = 1
cx + dy = 2
[a,b;c,d]
! matx1 ¸ [
a b
c d
]
simult(matx1,[1;2])
¸
ë (2ø bì d)
a
ø dì bø c
2
ø aì c
a
ø dì bø c
simult(
coëffMatrix
,
constMatrix
[,
tol
])
matrix
Lost meervoudige stelsels lineaire vergelijkingen
op, waarbij ieder stelsel dezelfde vergelijkings-
coëfficiënten heeft, maar verschillende constanten.
Iedere kolom in
constMatrix
moet de constanten
bevatten van een van de stelsels vergelijkingen.
Iedere kolom in de resulterende matrix bevat de
oplossing voor het corresponderende stelsel.
Los op: x + 2y = 1
3x + 4y =
ë 1
simult([1,2;3,4],[1,2;
ë 1,ë 3]) ¸
[
ë 3 ë 7
2 9/2
]
Voor het eerste stelsel, x=ë 3 en
y=2. Voor het tweede stelsel, x=
ë 7
en y=9/2.
Appendix A: Functies en instructies 961
sin() @
@@
@ toets 2W H
HH
H toets W
WW
W
sin(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sin(
lijst1
)
lijst
sin(
uitdrukking1
) geeft de sinus van het argument.
sin(
lijst1
) geeft een lijst van sinussen van alle
elementen in
lijst1
.
Opmerking: het argument wordt
geïnterpreteerd al seen hoek in graden, gon
(grad) of radialen, volgens de actuele hoekmodus.
U kunt ó ,
G
of ô gebruiken om de instelling van
de hoekmodus tijdelijk te negeren.
In de hoekmodus Degree:
sin((
p/4)ô ) ¸
2
2
sin(45)
¸
2
2
sin({0,60,90})
¸ {0
3
2
1}
In de hoekmodus Gradian:
sin(50)
¸
2
2
In de hoekmodus Radian:
sin(
p/4) ¸
2
2
sin(45
¡) ¸
2
2
sin(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrix-sinus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van de sinus van
ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode, zie
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
sin([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1]) ¸
.942… ë.045… ë.031…
ë.045… .949… ë.020…
ë.048… ë.005… .961…
sinê () @
@@
@ toets ¥ Q H
HH
H toets 2
22
2 Q
QQ
Q
sinê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
sinê (
lijst1
)
lijst
sinê (
uitdrukking1
) geeft de hoek waarvan de
sinus gelijk is aan
uitdrukking1
als een uitdrukking.
sinê (
lijst1
) geeft een lijst van de inverse sinussen
van elk element van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt gegeven als
een hoek in graden, gon (grad) of radialen,
volgens de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmodus Degree:
sin
ê (1) ¸ 90
In de hoekmodus Gradian:
sin
ê (1) ¸ 100
In de hoekmodus Radian
sin
ê ({0,.2,.5}) ¸
{0 .201
... .523...}
sinê(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrix-sinus van
vierkanteMatrix1
.
Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van de
inverse sinus van ieder element. Voor informatie
over de rekenmethode, zie
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian en in de
complexe getallenmodus Rectangular:
sin
ê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
ë.164…ì.064…ø
i
1.490…ì 2.105…ø
i
.725…ì 1.515…ø
i
.947…ì.778…ø
i
2.083…ì 2.632…ø
i
ë 1.790…+1.271…ø
i
962 Appendix A: Functies en instructies
sinh() MATH/Hyperbolic menu
sinh(
uitdrukking1
)
uitdrukking
sinh(
lijst1
)
lijst
sinh (
uitdrukking1
) geeft de sinus hyperbolicus
van het argument.
sinh (
lijst
) geeft een lijst met de sinus
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
sinh(1.2) ¸ 1.509...
sinh({0,1.2,3.})
¸
{0 1.509
... 10.017...}
sinh(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrix-sinus hyperbolicus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de sinus hyperbolicus van ieder
element. Voor informatie over de rekenmethode,
zie
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
sinh([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1])
¸
360.954 305.708 239.604
352.912 233.495 193.564
298.632 154.599 140.251
sinhê() MATH/Hyperbolic menu
sinhê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
sinhê (
lijst1
)
lijst
sinhê (
uitdrukking1
) geeft de hoek waarvan de
inverse sinus hyperbolicus gelijk is aan
uitdrukking1
.
sinhê (
lijst1
) geeft een lijst met de inverse sinus
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
sinhê (0) ¸ 0
sinh
ê ({0,2.1,3}) ¸
{0 1.487
... sinhê (3)}
sinhê(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrix-sinus hyperbolicus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de inverse sinus hyperbolicus van
ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode, zie
cos().
vierkanteMatrix1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
sinh
ê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
.041… 2.155… 1.158…
1.463… .926… .112…
2.750…
ë 1.528… .572…
Appendix A: Functies en instructies 963
SinReg MATH/Statistics/Regressions menu
SinReg
lijst1
,
lijst2
[ , [
iteraties
] , [
periode
] [,
lijst3
,
lijst4
] ]
Berekent de sinusvormige regressie en werkt de
statistische systeemvariabelen bij.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben,
met uitzondering van
lijst4
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor categoriecodes.
lijst4
staat voor categorie-opnamelijst.
iteraties
specificeert het maximum aantal keren (1
tot 16) dat er getracht zal worden een oplossing
te vinden. Indien weggelaten, is dit 8. In het
algemeen resulteren grotere waarden in meer
nauwkeurigheid, maar tevens in een langere
rekentijd, en omgekeerd.
periode
specificeert een geschatte periode. Indien
weggelaten zouden de verschillen tussen de
waarden in
lijst1
gelijk moeten zijn en in volgorde
moeten staan. Indien u
periode
specificeert
kunnen de verschillen tussen de x-waarden
ongelijk zijn.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst3
moeten variabelen zijn
of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die is getoond in de
Data/Matrix Editor).
Lijst4
hoeft geen variabelenaam
te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
Het resultaat van
SinReg is altijd uitgedrukt in
radialen, ongeacht de hoekmodusinstelling.
In de grafische modus Function:
seq(x,x,1,361,30)
! L1 ¸
{1 31 61 …}
{5.5,8,11,13.5,16.5,19,19.5,17,
14.5,12.5,8.5,6.5,5.5}
! L2 ¸
{5.5 8 11 …}
SinReg L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
¸
regeq(x)
! y1(x) ¸ Done
NewPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
¥%
9
solve() MATH/Algebra menu
solve(
vergelijking
,
var
)
Booleaanse uitdrukking
solve(
ongelijkheid
,
var
)
Booleaanse uitdrukking
Geeft mogelijke reële oplossingen van een
vergelijking of ongelijkheid voor
var
. Het doel is alle
mogelijke oplossingen te geven. Het is echter mogelijk
dat er vergelijkingen of ongelijkheden zijn, waarvoor
het aantal oplossingen oneindig is.
solve(aù x^2+bù x+c=0,x) ¸
x
=
-(4ø aø c-bñ )-b
2
ø a
or x
=
ë
( -(4ø aø c-bñ )+b)
2
ø a
Het kan dat mogelijke oplossingen voor bepaalde
combinaties van waarden voor niet-gedefinieerde
variabelen niet eindig of reëel zijn.
ans(1)| a=1 and b=1 and c=1
¸
Error: Non-real result
In de instelling AUTO van de modus Exact/Approx, is
het doel exacte oplossingen te produceren wanneer
deze kort zijn, daarnaast worden er iteratieve
zoekprocedures met benaderende berekeningen
gebruikt wanneer exacte oplossingen te ingewikkeld zijn.
solve((xì a)
e
^(x)=ë xù (xì a),x) ¸
x
= a or x =ë.567...
Doordat er standaard een vereenvoudiging van teller en
noemer door deling door de grootste gemene deler
wordt uitgevoerd, kan het voorkomen dat
oplossingen gevonden worden waarvan één of beide
limieten (rechter- of linkerlimiet) een eindige waarde
oplevert.
(x+1)(xì 1)/(xì 1)+xì 3 ¸
2
ø xì 2
solve(entry(1)=0,x)
¸ x = 1
entry(2)|ans(1)
¸ undef
limit(entry(3),x,1)
¸ 0
Voor ongelijkheden van het type , , <, of >, zijn
expliciete oplossingen onwaarschijnlijk, tenzij de
ongelijkheid lineair is en alleen
var
bevat.
solve(5xì 2 2x,x) ¸ x 2/3
964 Appendix A: Functies en instructies
In de instelling EXACT van de modus Exact/Approx,
worden gedeeltes die niet opgelost kunnen worden,
weergegeven als een impliciete vergelijking of
ongelijkheid.
exact(solve((xì a)
e
^(x)=ë xù
(x
ì a),x)) ¸
e
x
+ x = 0 or x = a
Gebruik de operator “|” om het oplossingsinterval en/of
andere variabelen, die in de vergelijking of ongelijkheid
voorkomen, te beperken. Wanneer u in één interval
een oplossing vindt, kunt u de
ongelijkheidsoperatoren gebruiken om dat interval uit
te sluiten van volgende zoekprocedures.
In de hoekmodus Radian:
solve(tan(x)=1/x,x)|x>0 and x<1
¸
x
false wordt als resultaat gegeven indien er geen
reële oplossingen worden gevonden. true wordt als
resultaat gegeven indien solve() kan bepalen dat
elke eindige reële waarde van
var
voldoet aan de
vergelijking of ongelijkheid.
solve(x=x+1,x) ¸ false
solve(x=x,x)
¸ true
Aangezien solve() altijd een Booleaans resultaat
geeft, kunt u “en”, “of” en “niet” gebruiken om
resultaten van solve() met elkaar of met andere
Booleaanse uitdrukkingen te combineren.
2xì 11 and solve(x^2ƒ9,x) ¸
x
1 and x ƒ ë 3
Oplossingen kunnen een unieke nieuwe niet-
gedefinieerde variabele van de vorm @n
j
bevatten,
waarbij
j
een geheel getal in het interval 1–255 is.
Dergelijke variabelen staan voor een willekeurig
geheel getal.
In de hoekmodus Radian:
solve(sin(x)=0,x)
¸ x = @n1ø p
Voor machten met gebroken exponenten waarvan de
noemers oneven zijn liggen de resultaten in de modus
real uitsluitend op de reële as. In het geval van
uitdrukkingen die verschillende (dikwijls oneindig veel)
resultaten kunnen genereren (zoals machten met
gebroken exponenten, logaritmen en inverse
goniometrische functies) zal steeds alleen het meest
voor de hand liggende resultaat berekend worden. Als
gevolg hiervan produceert solve() alleen oplossingen
die corresponderen met dit reële geval of met dit meest
voor de hand liggende resultaat.
Opmerking: zie ook
cSolve(), cZeros(), nSolve()
en zeros().
solve(x^(1/3)=ë 1,x) ¸ x = ë 1
solve(
(x)=ë 2,x) ¸ false
solve(
ë (x)=ë 2,x) ¸ x = 4
solve(
vergelijking1
and
vergelijking2
[and
],
varOfSchatting1
,
varOfSchatting2
[,
]})
Booleaanse uitdrukking
Geeft mogelijke reële oplossingen voor het stelsel
vergelijkingen. Iedere
varOfSchatting
specificeert
een variabele waarvoor u wilt oplossen.
U kunt als u dat wilt een beginschatting formuleren
voor een variabele. Iedere
varOfSchatting
moet de
volgende vorm hebben:
variabele
– of –
variabele
=
reëel of niet-reëel getal
Bijvoorbeeld, zowel
x als x=3 is geldig.
solve(y=x^2ì 2 and
x+2y=
ë 1,{x,y}) ¸
x=1 and y=
ë 1
or x=
ë 3/2 and y=1/4
Appendix A: Functies en instructies 965
Indien alle vergelijkingen veeltermvergelijkingen
zijn en u GEEN beginschattingen specificeert,
gebruikt
solve() de lexicale Gröbner/Buchberger
eliminatiemethode in een poging alle reële
oplossingen te bepalen.
Stel, u heeft bijvoorbeeld een cirkel met een
straal r en middelpunt in de oorsprong en een
andere cirkel met een straal r met het middelpunt
daar waar de eerste cirkel de positieve x-as snijdt.
Gebruik
solve() om de snijpunten te vinden.
Zoals te zien is aan de r in het voorbeeld rechts,
kunnen stelsels
veelterm
vergelijkingen extra
variabelen zonder waarde hebben, deze
representeren gegeven numerieke waarden die
later gesubstitueerd kunnen worden.
solve(x^2+y^2=r^2 and
(x
ì r)^2+y^2=r^2,{x,y}) ¸
x=
r
2
and y=
3ør
2
or x=
r
2
and y=
ë 3ør
2
U kunt ook (of als alternatief) oplossings-
variabelen toevoegen die niet voorkomen in de
vergelijkingen. U kunt, bijvoorbeeld z opnemen als
oplossingsvariabele om het vorige voorbeeld uit te
breiden naar twee parallelle, elkaar snijdende
cilinders met straal r.
De cilinderoplossingen laten zien hoe families van
oplossingen willekeurige constanten van de vorm
@
k
kunnen bevatten, waarbij
k
een achtervoegsel
is in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255.
Het achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1
wanneer u
ClrHome of ƒ 8:Clear Home
gebruikt.
De rekentijd of de tijd die het duurt voor het
geheugen is uitgeput, hangt bij stelsels veelterm-
vergelijkingen sterk af van de volgorde waarin u
de oplossingsvariabelen noteert. Indien uw eerste
keuze het geheugen of uw geduld uitput,
probeert u de variabelen dan anders te sorteren
in de vergelijkingen en/of in de lijst
varOfSchatting
.
solve(x^2+y^2=r^2 and
(x
ì r)^2+y^2=r^2,{x,y,z}) ¸
x=
r
2
and y=
3ør
2
and z=@1
or x=
r
2
and y=
ë 3ør
2
and z=@1
Indien u geen schattingen opneemt en als elke
vergelijking niet een veeltermvergelijking is in
elke variabele, maar als vergelijkingen lineair zijn
in alle oplossingsvariabelen, gebruikt
solve()
Gaussische eliminatie in een poging alle
oplossingen te bepalen.
solve(x+
e
^(z)ù y=1 and
x
ì y=sin(z),{x,y}) ¸
x=
e
z
øsin(z)+1
e
z
+1
and y=
ë (sin(z)ì 1)
e
z
+1
Indien een stelsel geen veeltermvergelijkingen
bevat in geen van de variabelen en evenmin
lineair is in de oplossingsvariabelen, bepaalt
solve()
hoogstens één oplossing, met behulp van
een iteratieve benaderings- methode. Hiertoe
moet het aantal oplossingsvariabelen gelijk zijn
aan het aantal vergelijkingen, en alle andere
variabelen in de vergelijkingen moeten getallen
opleveren.
Iedere oplossingsvariabele start vanaf zijn
beginschatting indien deze is opgegeven, zo niet,
dan start de variabele op 0,0.
solve(
e
^(z)ù y=1 and ë y=sin(z),{y,z})
¸
y=.041… and z=3.183…
Gebruik schattingen om één voor één extra
oplossingen te zoeken. Voor convergentie zou
een schatting dicht bij een oplossing moeten
liggen.
solve(
e
^(z)ù y=1 and
ë y=sin(z),{y,z=2p}) ¸
y=.001… and z=6.281…
966 Appendix A: Functies en instructies
Som() Zie Σ
ΣΣ
Σ(), pagina 913.
SortA MATH/List menu
SortA
lijstNaam1
[,
lijstNaam2
] [,
lijstNaam3
] ...
SortA
vectorNaam1
[,
vectorNaam2
] [,
vectorNaam3
] ...
Sorteert de elementen van het eerste argument in
oplopende volgorde.
Indien u extra argumenten opneemt, worden de
elementen van elk argument zo gesorteerd dat hun
nieuwe posities overeenkomen met de nieuwe
posities van de elementen in het eerste argument.
Alle argumenten moeten namen van lijsten of
vectoren zijn. Alle argumenten moeten dezelfde
dimensie hebben.
{2,1,4,3}! list1 ¸ {2,1,4,3}
SortA list1
¸ Done
list1
¸ {1 2 3 4}
{4,3,2,1}
! list2 ¸ {4 3 2 1}
SortA list2,list1
¸ Done
list2
¸ {1 2 3 4}
list1
¸ {4 3 2 1}
SortD MATH/List menu
SortD
lijstNaam1
[,
lijstNaam2
] [,
lijstNaam3
] ...
SortD
vectorNaam1
[,
vectorNaam 2
] [,
vectorNaam 3
] ...
Identiek aan SortA, behalve dat SortD de
elementen in dalende volgorde sorteert.
{2,1,4,3}! list1 ¸ {2 1 4 3}
{1,2,3,4}
! list2 ¸ {1 2 3 4}
SortD list1,list2
¸ Done
list1
¸ {4 3 2 1}
list2
¸ {3 4 1 2}
4
44
4Sphere MATH/Matrix/Vector ops menu
vector
4
44
4Sphere
Toont de rij- of kolomvector in bolcoördinaten [r q
f].
vector
moet dimensie 3 hebben en kan een rij- of
een kolomvector zijn.
Opmerking:
4
44
4Sphere beïnvloedt alleen de
weergave. Het is geen omzettingsfunctie. U kunt
deze instructie alleen aan het eind van de
invoerregel gebruiken.
[1,2,3]4Sphere
¥ ¸ [3.741... 1.107... .640...]
[2,
pà4,3]4Sphere
¥ ¸ [3.605... .785... .588...]
¸ [13
p
4
cosê (
3
ø 13
13
)]
X
Y
Z
(ρ,θ,φ)
θ
φ
ρ
startTmr() CATALOG
startTmr()
geheel getal
Geeft de actuele waarde van de klok als een
geheel getal, waarbij de
starttijd
voor een timer
gegeven wordt. U kunt de
starttijd
als een
argument invoeren in
checkTmr() om te bepalen
hoeveel seconden er verstreken zijn.
U kunt meerdere timers tegelijkertijd gebruiken.
Opmerking: Zie ook
checkTmr() en
timeCnv().
startTmr() ¸ 148083315
checkTmr(148083315) 34
startTmr()
!Timer1
©
startTmr()
!Timer2
©
checkTmr(Timer1)
!Timer1Waarde
©
checkTmr(Timer2)
!Timer2Waarde
Appendix A: Functies en instructies 967
stdDev() MATH/Statistics menu
stdDev(
lijst
[
, freqlijst
])
uitdrukking
Geeft de standaard afwijking van de elementen in
lijst
.
Elk
frequentielijst
element geeft het aantal malen
dat het overeenkomstige element
achtereenvolgens voorkomt in
lijst
.
Opmerking:
lijst
moet tenminste twee
elementen bevatten.
stdDev({a,b,c}) ¸
stdDev({1,2,5,
ë 6,3,ë 2}) ¸
stdDev({1.3,2.5,
L6.4},{3,2,5}) ¸4.
stdDev(
matrix1
[
, freqmatrix
])
matrix
Geeft een rijvector van de standaard afwijkingen
van de kolommen in
matrix1
.
Elk
freqmatrix
element geeft het aantal malen dat
het overeenkomstige element achtereenvolgens
voorkomt in
matrix1
.
Opmerking:
matrix1
moet tenminste twee rijen
bevatten.
stdDev([1,2,5;-3,0,1;.5,.7,3]) ¸
[2.179
... 1.014... 2]
stdDev([
L1.2,5.3;2.5,7.3;6,L4],
[4,2;3,3;1,7])
¸
[2.7005,5.44695]
stdDevPop() MATH/Statistics menu
stdDevPop(
lijst
[
, freqlijst
])
uitdrukking
Geeft de populatie-standaarddeviatie van de
elementen in
lijst
.
Elk element van
freqlijst
telt het aantal
opeenvolgende keren dat het corresponderende
element voorkomt in
lijst
.
Opmerking:
lijst
moet tenminste twee
elementen hebben.
In de hoekmodi Radian en automatisch:
stdDevPop({a,b,c})
¸
stdDevPop({1,2,5,
ë 6,3,ë 2}) ¸
stdDevPop({1.3,2.5,
L6.4},{3,2,5})
¸
stdDevPop(matrix1[, freqmatrix])
matrix
Geeft een rijvector van de populatie-
standaarddeviaties van de kolommen in
matrix1
.
Elk element van
freqmatrix
telt het aantal
opeenvolgende keren dat het corresponderende
element voorkomt in
matrix1
.
Opmerking:
matrix1
moet tenminste twee rijen
hebben.
stdDevPop([[1,2,5][-3,0,1][.5,.7,3]])
¸
stdDevPop([
L1.2,5.3;2.5,7.3;6,L4],[4,
2;3,3;1,7])
¸
968 Appendix A: Functies en instructies
StoGDB CATALOG
StoGDB
GDBvar
Maakt een grafiekbestand (GDB)-variabele die
actuele instellingen bevat van:
* grafische modus
* Y= functies
* venstervariabelen
* instellingen voor grafiekopmaak
1- of 2-grafiek instellingen (gesplitst scherm
en instellingen van de verhoudingen van het
gesplitste scherm indien twee-grafieken
modus)
hoekmodus
reële/complexe modus
* beginvoorwaarden indien modus Sequence
of modus Diff Equations
* tabelvlaggen
* tblStart, @tbl, tblInput
U kunt
RclGDB
GDBvar
gebruiken om de
grafische omgeving te herstellen.
*Opmerking: in de twee-grafieken modus
worden deze opties opgeslagen voor de beide
grafieken.
Stop CATALOG
Stop
Gebruikt als programma-instructie om de
uitvoering van het programma te stoppen.
Programmasegment:
©
For i,1,10,1
If i=5
Stop
EndFor
©
StoPic CATALOG
StoPic
tekVar
[,
pxlRij
,
pxlKol
] [,
breedte
,
hoogte
]
Geeft het scherm Graph weer en kopieert een
rechthoekig gedeelte van het venster naar de
variabele
tekVar
.
pxlRij
en
pxlKol
geven, indien opgenomen, de
linker bovenhoek van het te kopiëren gebied aan
(de standaardinstellingen zijn 0, 0).
breedte
en
hoogte
geven, indien opgenomen, de
afmetingen in pixels van het gebied aan. De
standaardinstellingen zijn de breedte en de hoogte,
in pixels, van het actuele grafiekscherm.
Store Zie !, pagina 913.
string() MATH/String menu
string(
uitdrukking
)
tekenreeks
Vereenvoudigt
uitdrukking
en geeft het resultaat
als een tekenreeks.
string(1.2345) ¸ "1.2345"
string(1+2)
¸ "3"
string(cos(x)+
(3)) ¸
"cos(x)
+ (3)"
Appendix A: Functies en instructies 969
Style CATALOG
Style
vlgnummer,
stijlEigenschapTekenreeks
Stelt de grafiek van een functie
vlgnummer
binnen
de actuele grafische modus in, om de grafische
eigenschap S
tijlEigenschapTekenreeks
te gebruiken.
vlgnummer
moet een getal van 1–99 zijn en de
functie moet al bestaan.
StijlEigenschapTekenreeks
moet één van de
volgende zijn: "
Line," "Dot," "Square,"
"
Thick," "Animate," "Path," "Above," of
"
Below".
Merk op dat bij parameterkrommen alleen de
xt
helft van het paar de informatie over de stijl
bevat.
Geldige stijlnamen bij de diverse grafische modi:
Function: alle stijlen
Parametric/Polar: line, dot, square, thick,
animate, path
Sequence: line, dot, square, thick
3D: geen
Diff Equations: line, dot, square, thick,
animate, path
Opmerking: het gebruik van hoofdletters en
spaties is facultatief bij het invoeren van
stijlEigenschapTekenreeks
namen.
Style 1,"thick" ¸ Done
Style 10,"path"
¸ Done
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: in de grafische modus
Function, stellen deze voorbeelden de
stijl van
y1(x) in op "Thick" en die
van
y10(x) op "Path."
subMat() CATALOG
subMat(
matrix1
[,
startRij
] [,
startKol
] [,
eindRij
]
[,
eindKol
])
matrix
Geeft de opgegeven submatrix van
matrix1
.
Standaardinstellingen:
startRij
=1,
startKol
=1,
eindRij
=laatste rij,
eindKol
=laatste kolom.
[1,2,3;4,5,6;7,8,9]! m1 ¸
1 2 3
4 5 6
7 8 9
subMat(m1,2,1,3,2)
¸
[
4 5
7 8
]
subMat(m1,2,2) ¸
[
5 6
8 9
]
sum() MATH/List menu
sum(
lijst
[
, begin
[
, einde
]])
uitdrukking
Geeft de som van de elementen in
lijst
.
Begin
en
einde
zijn facultatief. Ze specificeren een
serie van elementen.
sum({1,2,3,4,5}) ¸ 15
sum({a,2a,3a})
¸ 6ø a
sum(seq(n,n,1,10))
¸ 55
sum({1,3,5,7,9},3)
¸ 21
sum(
matrix1
[
, begin
[
, einde
]])
matrix
Geeft een rijvector met de sommen van de
elementen in de kolommen in
matrix1
.
Begin
en
einde
zijn facultatief. Ze specificeren een
serie van rijen
sum([1,2,3;4,5,6]) ¸ [5 7 9]
sum([1,2,3;4,5,6;7,8,9])
¸
[12 15 18]
sum([1,2,3;4,5,6;7,8,9],2,3)
¸
[11,13,15]
970 Appendix A: Functies en instructies
switch() CATALOG
switch([
geheel_getal1
])
geheel_getal
Geeft het nummer van het actieve venster Kan
ook het actieve venster instellen
Opmerking:
Window 1 is links of boven;
Window 2 is rechts of onder.
Indien
geheel_getal1
= 0 wordt het nummer van het
actieve venster gegeven.
Indien
geheel_getal1
= 1 wordt venster 1
geactiveerd en wordt het nummer van het vorige
actieve venster gegeven.
Indien
geheel_getal1
= 2 wordt venster 2
geactiveerd en wordt het nummer van het vorige
actieve venster gegeven.
Indien
geheel_getal1
wordt weggelaten, wordt
tussen de vensters omgeschakeld en wordt het
nummer van het vorige actieve venster gegeven.
geheel_getal1
wordt genegeerd indien de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 op dat moment geen
gesplitst scherm weergeeft.
switch
¸
T
(transpose)
MATH/Matrix menu
matrix1
î
matrix
Geeft de getransponeerde matrix van
matrix1
waarin bovendien de elementen de complex
geconjugeerde zijn van de elementen van de
gegeven matrix.
[1,2,3;4,5,6;7,8,9]! mat1 ¸
1 2 3
4 5 6
7 8 9
mat1
î
¸
1 4 7
2 5 8
3 6 9
[a,b;c,d]
! mat2 ¸ [
a b
c d
]
mat2
î
¸ [
a c
b d
]
[1+
i
,2+
i
;3+
i
,4+
i
]! mat3 ¸
[
1+
i
2+
i
3+
i
4+
i
]
mat3
î
¸ [
1ì
i
3ì
i
2ì
i
4ì
i
]
Appendix A: Functies en instructies 971
Table CATALOG
Table
uitdrukking1
[,
uitdrukking2
] [,
var1
]
Maakt een tabel van de opgegeven uitdrukkingen
of functies.
De uitdrukkingen in de tabel kunnen ook als
grafiek worden getekend. Aan uitdrukkingen die
zijn ingevoerd met de opdrachten
Table of Graph
worden opklimmende functienummers toegekend,
te beginnen bij 1. De uitdrukkingen kunnen
gewijzigd of individueel gewist worden met de edit-
functies, die beschikbaar zijn wanneer de tabel
wordt weergegeven, door op
Header te
drukken. De op dat moment geselecteerde functies
in de Y= Editor worden tijdelijk genegeerd.
Om de door
Table of Graph gecreëerde functies te
wissen, voert u de opdracht
ClrGraph uit of
opent u de Y= Editor.
Indien de
var
parameter wordt weggelaten, wordt
de onafhankelijke variabele van de actuele
grafische modus aangenomen. Geldige variaties
van deze instructie zijn:
plotten van functies:
Table
uitdr
,
x
tekenen van para
terkrommen:
Table
xUitdr
,
yUitdr
tekenen van grafieken
in poolcoördinaten:
Table
uitdr
, q
Opmerking: de opdracht
Table is niet geldig
voor 3D-grafieken, grafieken van rijen of
grafieken van differentiaalvergelijkingen. U kunt
als alternatief
BldData gebruiken.
In de grafische modus Function.
Table 1.25x
ù cos(x) ¸
Table cos(time),time
¸
tan() @
@@
@ toets 2Y H
HH
H toets Y
tan(
uitdrukking1
)
uitdrukking
tan(
lijst1
)
lijst
tan(
uitdrukking1
) geeft de tangens van een
argument.
tan(
lijst1
) geeft een lijst met de tangens van elk
element in
lijst1
.
Opmerking: het argument wordt
geïnterpreteerd als een hoek in graden, gon
(grad) of radialen, volgens de actuele hoekmodus.
U kunt ó ,
G
of ô gebruiken om de instelling van
de hoekmodus tijdelijk te negeren.
In de hoekmodus Degree:
tan((
p/4)ô ) ¸ 1
tan(45)
¸ 1
tan({0,60,90})
¸ {0 3 undef}
In de hoekmodus Gradian:
tan((
p/4)ô ) ¸
π
π
)
4
(tan200
tan(50)
¸ 1
tan({0,50,100})
¸
{0 1 undef}
In de hoekmodus Radian:
tan(
p/4) ¸ 1
tan(45
¡) ¸ 1
tan({
p,p/3,-p,p/4}) ¸ {0 3 0 1}
972 Appendix A: Functies en instructies
tan(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrix-tangens van
vierkanteMatrix1
. Dit
is
niet
hetzelfde als het berekenen van de tangens
van ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode, zie
cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
tan([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1]) ¸
ë 28.291… 26.088… 11.114…
12.117…
ë 7.835… ë 5.481…
36.818…
ë 32.806… ë 10.459…
tanê () @
@@
@ toets ¥ S H
HH
H toets 2 S
tanê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
tanê (
lijst1
)
lijst
tanê (
uitdrukking1
) geeft de hoek waarvan de
tangens gelijk is aan
uitdrukking1
.
tanê (
lijst1
) geeft een lijst met de inverse tangens
van elk element van
lijst1
.
Opmerking: het resultaat wordt gegeven als
een hoek in graden, gon (grad) of radialen,
volgens de actuele instelling van de hoekmodus.
In de hoekmodus Degree:
tan
ê (1) ¸ 45
In de hoekmodus Gradian:
tan
ê (1) ¸ 50
In de hoekmodus Radian:
tan
ê ({0,.2,.5}) ¸
{0 .197
... .463...}
tanê(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrix-tangens van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de inverse tangens van ieder
element. Voor informatie over de rekenmethode,
zie
cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
tan
ê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1]) ¸
ë.083… 1.266… .622…
.748… .630…
ë.070…
1.686…
ë 1.182… .455…
tanh() MATH/Hyperbolic menu
tanh(
uitdrukking1
)
uitdrukking
tanh(
lijst1
)
lijst
tanh(
uitdrukking1
) geeft de tangens hyperbolicus van
het argument.
tanh(
lijst
) geeft een lijst van de tangens
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
tanh(1.2) ¸ .833...
tanh({0,1})
¸ {0 tanh(1)}
tanh(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de matrix tangens hyperbolicus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de tangens hyperbolicus van ieder
element. Voor informatie over de rekenmethode,
zie cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
In de hoekmodus Radian:
tanh([1,5,3;4,2,1;6,
ë 2,1]) ¸
ë.097… .933… .425…
.488… .538…
ë.129…
1.282…
ë 1.034… .428…
Appendix A: Functies en instructies 973
tanhê () MATH/Hyperbolic menu
tanhê (
uitdrukking1
)
uitdrukking
tanhê (
lijst1
)
lijst
tanhê (
uitdrukking1
) geeft de hoek waarvan de
inverse tangens hyperbolicus gelijk is aan
uitdrukking1
.
tanhê (
lijst1
) geeft een lijst van de inverse tangens
hyperbolicus van elk element van
lijst1
.
In de complexe getallenmodus
Rectangular:
tanh
ê (0) ¸ 0
tanh
ê ({1,2.1,3}) ¸
{
ˆ .518... ì 1.570...ø
i
ln(2)
2
ì
p
2
ø
i
}
tanhê(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft de inverse matrix tangens hyperbolicus van
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het
berekenen van de inverse tangens hyperbolicus van
ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode, zie cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
Inde hoekmodus Radian en de complexe
getallenmodus Rectangular:
tanh
ê([1,5,3;4,2,1;6,ë 2,1])
¸
ë.099…+.164…ø
i
.267…ì 1.490…ø
i
ë.087…ì.725…ø
i
.479…ì.947ø
i
.511…
ì 2.083…ø
i
ë.878…+1.790…ø
i
taylor() MATH/Calculus menu
taylor(
uitdrukking1
,
var
,
orde
[,
punt
])
uitdrukking
Geeft de gevraagde Taylorreeks. Deze
ontwikkeling bestaat uit de van nul verschillende
termen met een gehele macht die loopt van nul
tot
orde
ten opzichte van (
var - punt
). Het
resultaat van
taylor() is de gegeven uitdrukking
zelf indien er geen afgebroken machtsreeks van
de gevraagde orde bestaat zonder de invoering
van negatieve of gebroken exponenten. Om meer
algemene machtsreeksen te bepalen is het vaak
noodzakelijk een substitutie en/of een tijdelijke
vermenigvuldiging met een macht van (
var
-
punt
)
uit te voeren.
De standaardwaarde van
punt
is nul en het is het
punt waaromheen de reeks ontwikkeld wordt.
taylor(
e
^((x)),x,2) ¸
taylor(
e
^(t),t,4)|t=(x) ¸
taylor(1/(x
ù (xì 1)),x,3) ¸
expand(taylor(x/(x
ù(xì1)),x,4)/x,x)
¸
tCollect() MATH\Algebra\Trig menu
tCollect(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Geeft een uitdrukking waar inproducten en
gehele machten van sinus en cosinus omgevormd
worden naar een lineaire combinatie van sinus-
en cosinusformules met sommen, verschillen en
veelvouden van hoeken. De transformatie zet
goniometrische veeltermen om in een lineaire
combinatie van hun harmonischen.
In bepaalde gevallen zult u met
tCollect() uw
doel bereiken, wanneer dat met de standaard
goniometrische vereenvoudiging niet lukt.
tCollect() neigt ertoe om transformaties, die zijn
uitgevoerd met
tExpand(), om te keren. In
bepaalde gevallen leidt het toepassen van
tExpand() op een resultaat van tCollect(), of
omgekeerd in twee afzonderlijke stappen tot het
vereenvoudigen van een uitdrukking.
tCollect((cos(a))^2) ¸
cos(2
ø a) + 1
2
tCollect(sin(
a)cos(b)) ¸
sin(
aì b)+sin(a+b)
2
974 Appendix A: Functies en instructies
tExpand() MATH\Algebra\Trig menu
tExpand(
uitdrukking1
)
uitdrukking
Geeft een uitdrukking waar de sinus en cosinus van
gehele veelvouden, van sommen en van
verschillen van de hoeken worden uitgewerkt.
Vanwege de identiteit (sin(x))
2
+(cos(x))
2
=1, zijn er
veel verschillende equivalente resultaten mogelijk.
Als gevolg hiervan kan een resultaat afwijken van
een in andere publicaties getoond resultaat.
In bepaalde gevallen zult u met
tExpand() uw
doel bereiken, wanneer dat met de standaard
goniometrische vereenvoudiging niet lukt.
tExpand() neigt ertoe om transformaties, die
zijn uitgevoerd met
tCollect(), om te keren. In
bepaalde gevallen leidt het toepassen van
tCollect() op een resultaat van tExpand(), of
omgekeerd in twee afzonderlijke stappen tot het
vereenvoudigen van een uitdrukking.
Opmerking: de schaalinstelling p/180 in de
modus Degree interfereert met de mogelijkheid van
tExpand() om vormen, die uitgewerkt kunnen
worden, te herkennen. Om de beste resultaten te
verkrijgen, dient u
tExpand() te gebruiken in de
hoekmodus Radian.
tExpand(sin(3f)) ¸
4
ø sin(f)ø (cos(f))ñìsin(f)
tExpand(cos(
aì b)) ¸
cos(
a)ø cos(b)+sin(a)ø sin(b)
Text CATALOG
Text
promptTekenreeks
Toont het dialoogvenster
promptTekenreeks
.
Indien gebruikt als deel van een
Dialog...EndDlog block, wordt
promptTekenreeks
binnen dit dialoogvenster weergegeven. Indien
gebruikt als een op zichzelf staande instructie,
creëert Text een dialoogvenster om de tekenreeks
weer te geven.
Text "Have a nice day." ¸
Done
Then Zie If, pagina 912.
timeCnv() CATALOG
timeCnv(
seconden
)
lijst
Converteert seconden naar tijdseenheden die
gemakkelijker bewerkt kunnen worden. De lijst
verschijnt in de {
dagen,uren,minuten,seconden
}-
notatie.
Opmerking: Zie ook
checkTmr() en
startTmr().
timeCnv(152442117)
{1764 9 1 57}
Appendix A: Functies en instructies 975
Title CATALOG
Title
titelTekenreeks
, [
Lbl
]
Creëert de titel van een pull-down menu of
dialoogvenster indien gebruikt binnen een
Toolbar of Custom constructie, of binnen een
Dialog...EndDlog blok.
Opmerking:
Lbl
is alleen geldig in de Toolbar
constructie. Indien aanwezig, biedt het de
menukeuze de mogelijkheid om naar een
opgegeven label binnen het programma te
springen.
Programmasegment:
©
:Dialog
:Title "This is a dialog box"
:Request "Your name",Str1
:Dropdown "Month you were born",
seq(string(i),i,1,12),Var1
:EndDlog
©
tmpCnv() CATALOG
tmpCnv(
uitdrukking1_¡tempEenheid1
,
_¡tempEenheid2
)
uitdrukking _¡tempEenheid2
Converteert een temperatuurwaarde
gespecificeerd door
uitdrukking1
van de ene
eenheid naar de andere. Geldige
temperatuureenheden zijn:
_¡C Celsius
_¡F Fahrenheit
_¡K Kelvin
_¡R Rankine
Bijvoorbeeld: 100_¡C wordt geconverteerd in
212_¡F:
Om een temperatuurbereik te converteren,
gebruikt u echter
@
@@
@tmpCnv().
tmpCnv(100_¡c,_¡f) ¸ 212.ø_¡F
tmpCnv(32_
¡f,_¡c) ¸ 0.ø_¡C
tmpCnv(0_
¡c,_¡k) ¸ 273.15ø_¡K
tmpCnv(0_
¡f,_¡r) ¸ 459.67ø_¡R
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om temperatuureenheden te
kiezen uit een menu, drukt u op:
@ 2 9
H 8 À
@
@@
@tmpCnv() CATALOG
@
@@
@tmpCnv(
uitdrukking1_¡tempEenheid1
,
_¡tempEenheid2
)
uitdrukking _¡tempEenheid2
Converteert een temperatuurbereik (het verschil
tussen twee temperatuurwaarden) gespecificeerd
door
uitdrukking1
van één eenheid naar de andere.
Geldige temperatuureenheden zijn:
_¡C Celsius
_¡F Fahrenheit
_¡K Kelvin
_¡R Rankine
1_¡C en 1_¡K hebben dezelfde grootte, evenals
1_¡F en 1_¡R. Maar 1_¡C is 9/5 keer zo groot als
1_¡F.
Om @ te krijgen, kunt u op ¥ c ¤ [D]
drukken of op
2¿ 1 5).
@tmpCnv(100_¡c,_¡f) ¸ 180.ø_¡F
@tmpCnv(180_¡f,_¡c) ¸ 100.ø_¡C
@tmpCnv(100_¡c,_¡k) ¸ 100.ø_¡K
@tmpCnv(100_¡f,_¡r) ¸ 100.ø_¡R
@tmpCnv(1_¡c,_¡f) ¸ 1.8ø_¡F
Opmerkin
OpmerkinOpmerkin
Opmerking:
g:g:
g: om temperatuureenheden uit
een menu te kiezen, drukt u op:
@ 2 9
H 8 À
Voor ¡, drukt u op 2 .
@ Voor _
, drukt u op ¥ .
H Voor _
, drukt u op 2
22
2 5
55
5.
Voor ¡, drukt u op 2 .
@ Voor _
, drukt u op ¥ .
H Voor _
, drukt u op 2
22
2 5
55
5.
_
¡F
_
¡C
0 100
21232
976 Appendix A: Functies en instructies
Bijvoorbeeld: een 100_¡C-bereik (van 0_¡C tot
100_¡C) is equivalent aan een 180_¡F-bereik:
Om een specifieke temperatuurwaarde te
converteren in plaats van een bereik, gebruikt u
tmpCnv().
Toolbar CATALOG
Toolbar
blok
EndTBar
Maakt een werkbalkmenu.
blok
kan één opdracht of een reeks opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn. De
opdrachten kunnen
Title of Item zijn.
Items moeten labels hebben. Een Title moet ook
een label hebben, indien hij geen item heeft.
Programmasegment:
©
:Toolbar
: Title "Examples"
: Item "Trig", t
: Item "Calc", c
: Item "Stop", Pexit
:EndTbar
©
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: indien uitgevoerd in een
programma, maakt dit segment een menu
met drie keuzemogelijkheden, die naar
drie plaatsen in het programma
springen.
Trace CATALOG
Trace
Tekent een Smart Graph en plaatst een volgc-
ursor op de eerste gedefinieerde Y= functie op de
eerder gedefinieerde cursorpositie, of op de
standaardpositie, indien opnieuw tekenen nodig
was.
Maakt het mogelijk de cursor en de meeste
toetsen te gebruiken bij het bewerken van
coördinaatwaarden. Bepaalde toetsen, zoals de
functietoetsen, O en 3 zijn niet
geactiveerd tijdens het volgen.
Opmerking: druk op
¸ om weer verder te
gaan met de bewerking.
Try CATALOG
Try
blok1
Else
blok2
EndTry
Voert
blok1
uit tenzij er een fout optreedt. De
programma-uitvoering gaat over naar
blok2
indien
er een fout optreedt in
blok1
. De variabele errornum
bevat het foutnummer, om het programma de
mogelijkheid te geven de fout te herstellen.
blok1
en
blok2
kunnen één opdracht of een reeks
opdrachten, gescheiden door het teken “:”, zijn.
Programmasegment:
©
:Try
: NewFold(temp)
: Else
:
¦Already exists
: ClrErr
:EndTry
©
Opmerking: zie
ClrErr en PassErr.
_
¡C
0 100
_
¡F
212
32
180_¡F
100_¡C
Appendix A: Functies en instructies 977
TwoVar MATH/Statistics menu
TwoVar
lijst1
,
lijst2
[, [
lijst3
] [,
lijst4
,
lijst5
]]
Berekent de TwoVar statistieken en actualiseert
alle statistische systeemvariabelen.
Alle lijsten moeten dezelfde dimensie hebben,
met uitzondering van
lijst5
.
lijst1
staat voor xlijst.
lijst2
staat voor ylijst.
lijst3
staat voor frequenties.
lijst4
staat voor categoriecodes.
lijst5
staat voor categorie-opnamelijst.
Opmerking:
lijst1
tot
lijst4
moeten variabelen zijn
of c1–c99 (kolommen van de laatste
gegevensvariabele die is weergegeven in de
Data/Matrix Editor).
lijst5
hoeft geen
variabelenaam te zijn en kan niet c1–c99 zijn.
{0,1,2,3,4,5,6}! L1 ¸ {0 1 2 ...}
{0,2,3,4,3,4,6}
! L2 ¸ {0 2 3 ...}
TwoVar L1,L2
¸ Done
ShowStat
¸
Unarchiv CATALOG
Unarchiv
var1
[,
var2
] [,
var3
] …
Verplaatst de gespecificeerde variabelen van het
data-archiefgeheugen van de gebruiker naar het
RAM.
U kunt een in het archief opgeslagen variabele op
dezelfde manier bereiken als een variabele die
opgeslagen is in het RAM. U kunt echter een in
het archief opgeslagen variabele niet verwijderen,
herbenoemen of er gegevens onder opslaan; de
variabele is namelijk automatisch geblokkeerd.
Om variabelen in het archief op te slaan, gebruikt
u
Archive.
10!arctest ¸ 10
Archive arctest
¸ Done
5
ù arctest ¸ 50
15
!arctest ¸
N
Unarchiv arctest
¸ Done
15
!arctest ¸ 15
unitV() MATH/Matrix/Vector ops menu
unitV(
vector1
)
vector
Geeft een rij- of kolomeenheidsvector, afhankelijk
van de vorm van
vector1
.
vector1
moet een matrix met één rij of een matrix
met één kolom zijn.
unitV([a,b,c]) ¸
[
a
añ +bñ +cñ
b
añ +bñ +cñ
c
añ +bñ +cñ
]
unitV([1,2,1])
¸
[
6
6
6
3
6
6
]
unitV([1;2;3])
¸
14
14
14
7
3ø 14
14
Unlock CATALOG
Unlock
var1
[,
var2
][
, var3
]...
Ontgrendelt de opgegeven variabelen.
Opmerking: de variabelen kunnen geblokkeerd
worden met de opdracht
Lock.
978 Appendix A: Functies en instructies
variance() MATH/Statistics menu
variance(
lijst
[
, frequentielijst
])
expression
Geeft de variantie van
lijst
.
Elk
frequentielijst
element telt het aantal malen dat
het overeenkomstige element achtereenvolgens
voorkomt in
lijst
.
Opmerking:
lijst
moet tenminste twee
elementen bevatten.
variance({a,b,c}) ¸
a
ñ -aø (b+c)+bñ -bø c+cñ
3
variance({1,2,5,
ë 6,3,ë 2}) ¸ 31/2
variance({1,3,5},{4,6,2})
¸
68/33
variance(
matrix1
[
, freqmatrix
])
matrix
Geeft een rijvector die de variantie van bevat van
elke kolom in
matrix1
.
Elk
freqmatrix
element geeft het aantal malen dat
het overeenkomstige element achtereenvolgens
voorkomt in
matrix1
.
Opmerking:
matrix1
moet tenminste twee rijen
bevatten
variance([1,2,5;ë 3,0,1;
.5,.7,3])
¸ [4.75 1.03 4]
variance([
L1.1,2.2;3.4,5.1;
L2.3,4.3],[6,3;2,4;5,1]) ¸
[3.91731,2.08411]
when() CATALOG
when(
voorwaarde
,
waarResultaat
[,
onwaarResultaat
]
[,
onbekendResultaat
])
uitdrukking
Heeft als resultaat
waarResultaat
,
onwaarResultaat
,
of
onbekendResultaat
, afhankelijk van of
voorwaarde
waar, onwaar of onbekend is. Toont de invoer
opnieuw indien er te weinig argumenten zijn om
het juiste resultaat te bepalen.
Laat zowel
onwaarResultaat
als
onbekendResultaat
weg
om ervoor te zorgen dat een uitdrukking alleen
gedefinieerd is in het gebied waar
voorwaarde
waar is.
when(x<0,x+3)|x=5 ¸
when(x<0,3+x)
Gebruik een undef
onwaarResultaat
om een
uitdrukking te definiëren waarvan de grafiek
alleen op een interval wordt getekend.
ClrGraph ¸
Graph when(x
ë p and x<0,x+3,undef)
¸
Laat alleen
onbekendResultaat
weg om een uit
twee delen opgebouwde uitdrukking te
definiëren.
Graph when(x<0,x+3,5ì x^2) ¸
Nest when() om uitdrukkingen te definiëren die
uit meer dan twee delen zijn opgebouwd.
@ "
H 8"
ClrGraph
¸ Done
Graph when(x<0,when(x<
ë p,
4
ù sin(x),2x+3),5ì x^2) ¸
Appendix A: Functies en instructies 979
when() is handig voor het definiëren van
recursieve functies.
when(n>0,nù factoral(nì 1),1)
! factoral(n) ¸ Done
factoral(3)
¸ 6
3
! ¸ 6
While CATALOG
While
voorwaarde
blok
EndWhile
Voert de voorschriften in
blok
uit zo lang
voorwaarde
waar is.
blok
kan één opdracht of een reeks opdrachten,
gescheiden door het teken “:”, zijn.
Programmasegment:
©
:1
! i
:0
! temp
:While i<=20
: temp+1/i
! temp
: i+1
! i
:EndWhile
:Disp "sum of reciprocals up to 20",te
©
“With” Zie |, pagina 913.
xor MATH/Test menu
Booleaanse uitdrukking1
xor
Booleaanse uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
Geeft true indien
Booleaanse uitdrukking1
true is
en
Booleaanse uitdrukking2
onwaar, en omgekeerd.
Geeft
false indien
Booleaanse uitdrukking1
en
Booleaanse uitdrukking2
beide waar of beide
onwaar zijn. Geeft een vereenvoudigde
Booleaanse uitdrukking indien van een van de
oorspronkelijke Booleaanse uitdrukkingen niet kan
worden vastgesteld of deze waar of onwaar is.
Opmerking: zie
or.
true xor true ¸ false
(5>3) xor (3>5)
¸ true
geheel_getal1
xor
geheel_getal2
geheel_getal
Vergelijkt twee reële gehele getallen bit voor bit
op basis van een
xor bewerking. Beide gehele
getallen worden geconverteerd in 32-bits binaire
getallen. Wanneer corresponderende bits zijn
vergeleken, zal het resultaat 1 zijn als één van
beide bits (maar niet allebei) 1 is; het resultaat is
0 wanneer beide bits 0 zijn of wanneer beide bits
1 zijn. De uitvoer stelt deze bitresultaten voor en
wordt getoond in de ingestelde talstelselmodus
.
U kunt de gehele getallen invoeren in ieder
willekeurig talstelsel. Voor een binaire of
zestientallige invoer moet u respectievelijk de
voorvoegsels 0b of 0h gebruiken. Zonder
voorvoegsel worden de gehele getallen
behandeld als decimaalgetal (10-tallig).
Indien u een decimaal geheel getal invoert dat te
groot is voor een binaire, 32-bits vorm, wordt een
symmetrische modulusbewerking toegepast om
de waarde in een toegestaan bereik te brengen.
Opmerking: zie
or.
In de talstelselmodus Hex:
0h7AC36 xor 0h3D5F
¸ 0h79169
In de talstelselmodus Bin:
0b100101 xor 0b100
¸ 0b100001
Op
OpOp
Opmerking:
merking:merking:
merking: een binaire invoer mag
maximaal 32 cijfers hebben (het
voorvoegsel 0b telt niet mee). Een
zestientallige invoer mag maximaal 8
cijfers hebben.
Belangrijk: Nul, niet de letter O.
980 Appendix A: Functies en instructies
XorPic CATALOG
XorPic
tekVar
[,
rij
] [,
kolom
]
Geeft de tekening weer die is opgeslagen in
tekVar
op het actuele scherm Graph.
Gebruikt
xor logica voor elke pixel. Alleen die
pixelposities, die ingeschakeld zijn voor het scherm
ofwel voor de tekening, worden “aangezet”. Deze
instructie schakelt pixels, die in beide afbeeldingen
ingeschakeld zijn, uit.
tekVar
moet een gegevenstype “tekening”
bevatten.
rij
en
kolom
, geven, indien opgenomen, de
pixelcoördinaten van de linker bovenhoek van de
tekening. De standaardinstelling is (0, 0).
Appendix A: Functies en instructies 981
zeros() MATH/Algebra menu
zeros(
uitdrukking
,
var
)
lijst
Geeft een lijst van mogelijke reële waarden van
var
die ervoor zorgen dat
uitdrukking
=0. zeros()
doet dit door het berekenen van
exp8
88
8list(solve(
uitdrukking
=0,
var), var
)
.
zeros(aù x^2+bù x+c,x) ¸
{
ë( bñ-4øaøc-+b)
2
øa
bñ-4øaøc-b
2
øa
}
aù x^2+bù x+c|x=ans(1)[2] ¸ 0
Voor sommige doeleinden is de vorm van het
resultaat voor
zeros() handiger dan van solve(). De
vorm van het resultaat van
zeros() kan echter geen
impliciete oplossingen, oplossingen die
ongelijkheden vereisen of oplossingen waarbij
var
niet is betrokken, weergeven.
Opmerking: zie ook
cSolve(), cZeros() en
solve().
exact(zeros(aù (
e
^(x)+x)(sign
(x)
ì 1),x)) ¸ {}
exact(solve(a
ù (
e
^(x)+x)
(sign (x)
ì 1)=0,x)) ¸
e
x
+ x = 0 or x>0 or a = 0
zeros({
uitdrukking1
,
uitdrukking2
}, {
varOfSchatting1
,
varOfSchatting2
[,
]})
matrix
Geeft mogelijke reële nulpunten van het stelsel
algebraïsche
uitdrukkingen
, waarbij iedere
varOfSchatting
een onbekende specificeert
waarvan u de waarde zoekt.
U kunt als u dat wilt een beginschatting formuleren
voor een variabele. Iedere
varOfSchatting
moet de
volgende vorm hebben:
variabele
– of –
variabele
=
reëel of niet-reëel getal
Bijvoorbeeld, zowel
x als x=3 is geldig.
Indien alle uitdrukkingen veeltermen zijn en u
GEEN beginschattingen specificeert, gebruikt
zeros() de lexicale Gröbner/Buchberger
eliminatiemethode in een poging alle reële
nulpunten te bepalen.
Stel u heeft bijvoorbeeld een cirkel met een straal
r en middelpunt in de oorsprong en een andere
cirkel met een straal r met het middelpunt daar
waar de eerste cirkel de positieve x-as snijdt.
Gebruik
zeros() om de snijpunten te vinden.
Zoals te zien is aan het gebruik van r in het
voorbeeld rechts , kunnen stelsels
veelterm
uitdrukkingen extra variabelen zonder waarde
bevatten, deze representeren gegeven numerieke
waarden die later gesubstitueerd kunnen
worden.
Iedere rij van de resulterende matrix
representeert een nulpunt, waarbij de
componenten op dezelfde manier zijn gesorteerd
als in de
varOfSchatting
-
lijst. Om een rij te
selecteren, indexeert u de matrix met [
row
].
zeros({x^2+y^2ì r^2,
(x
ì r)^2+y^2ì r^2},{x,y}) ¸
r
2
3ør
2
r
2
ë 3ør
2
Selecteer rij 2:
ans(1)[2]
¸
r
2
ë 3ør
2
982 Appendix A: Functies en instructies
U kunt ook (of als alternatief) onbekenden
opnemen die niet voorkomen in de uitdrukkingen.
U kunt, bijvoorbeeld, z opnemen als onbekende
om het vorige voorbeeld uit te breiden naar twee
parallelle, elkaar snijdende cilinders met straal r.
De cilindernulpunten laten zien hoe families van
nulpunten arbitraire constanten van de vorm @
k
kunnen bevatten, waarbij
k
een achtervoegsel is
in de vorm van een geheel getal van 1 tot 255.
Het achtervoegsel wordt opnieuw ingesteld op 1
wanneer u ClrHome of ƒ 8:Clear Home
gebruikt.
zeros({x^2+y^2ì r^2,
(x
ì r)^2+y^2ì r^2},{x,y,z}) ¸
r
2
3ør
2
@1
r
2
ë 3ør
2
@1
De rekentijd of de tijd die het duurt voor het
geheugen is uitgeput hangt bij stelsels met
veeltermen sterk af van de volgorde waarin u de
onbekenden noteert. Indien uw eerste keuze het
geheugen of uw geduld uitput, probeert u de
variabelen dan anders te sorteren in de
uitdrukkingen en/of in de lijst
varOfSchatting
.
Indien u geen schattingen opneemt en als geen
enkele uitdrukking een veelterm is in een van de
variabelen, maar alle uitdrukkingen lineair zijn in
de onbekenden, gebruikt zeros() Gaussische
eliminatie in een poging alle reële nulpunten te
bepalen.
zeros({x+
e
^(z)ù yì 1,xì yì sin(z)}
,{x,y})
¸
e
z
øsin(z)+1
e
z
+1
ë (sin(z)ì 1)
e
z
+1
Indien een stelsel geen veeltermen bevat in alle
variabelen en evenmin lineair is in de
onbekenden, bepaalt zeros() hoogstens één
nulpunt, met behulp van een iteratieve
benaderings-methode. Hiertoe moet het aantal
onbekenden gelijk zijn aan het aantal
uitdrukkingen, en alle andere variabelen in de
uitdrukkingen moeten getallen opleveren.
Iedere onbekende start vanaf zijn beginschatting
indien deze is opgegeven, zo niet, dan start de
onbekende op 0,0.
zeros({
e
^(z)ù yì 1,ë yì sin(z)}, {y,z})
¸
[]
.041… 3.183…
Gebruik schattingen om één voor één extra
nulpunten te zoeken. Voor convergentie zou een
schatting dicht bij een nulpunt moeten liggen.
zeros({
e
^(z)ù yì 1,
ë yì sin(z)},{y,z=2p}) ¸
[]
.001… 6.281…
ZoomBox CATALOG
ZoomBox
Geeft het scherm Graph weer, laat u een vak
tekenen dat een nieuw weergavevenster
definieert en actualiseert dit venster.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd:ZoomBox
¸
Het venster na het definiëren van
ZoomBox, door voor de tweede keer op
¸ te drukken.
1e hoek
2e hoek
Appendix A: Functies en instructies 983
ZoomData CATALOG
ZoomData
Past de vensterinstellingen aan, gebaseerd op de
op dat moment gedefinieerde plots (en
gegevens), zodat alle statistische gegevens
weergegeven worden en geeft het scherm Graph
weer.
Opmerking: past
ymin en ymax niet aan bij
histogrammen.
In de grafische modus Function:
{1,2,3,4}
! L1 ¸ {1 2 3 4}
{2,3,4,5}
! L2 ¸ {2 3 4 5}
newPlot 1,1,L1,L2
¸ Done
ZoomStd
¸
@ "
H 8"
ZoomData
¸
ZoomDec CATALOG
ZoomDec
Past het weergavevenster aan, zodat @x en
@y = 0.1. Geeft het scherm Graph weer met de
oorsprong op het midden van het scherm.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd
¸
@ "
H 8"
ZoomDec
¸
984 Appendix A: Functies en instructies
ZoomFit CATALOG
ZoomFit
Geeft het scherm Graph weer en berekent de
benodigde vensterafmetingen voor de
afhankelijke variabelen, om het volledige plaatje
te zien bij de actuele instellingen van de
onafhankelijke variabele.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd
¸
@ "
H 8"
ZoomFit
¸
ZoomIn CATALOG
ZoomIn
Geeft het scherm Graph weer, laat u een
middelpunt voor een inzoomactie instellen en
actualiseert het weergavevenster.
De grootte van de zoom is afhankelijk van de
Zoom factors xFact en yFact. In de modus 3D
Graph is de grootte afhankelijk van
xFact, yFact
en
zFact.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd:ZoomIn
¸
¸
ZoomInt CATALOG
ZoomInt
Geeft het scherm Graph weer, laat u een
middelpunt instellen voor een zoomactie en past
de vensterinstellingen zo aan dat iedere pixel in
alle richtingen een geheel getal is.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd:ZoomInt
¸
¸
Appendix A: Functies en instructies 985
ZoomOut CATALOG
ZoomOut
Geeft het scherm Graph weer, laat u een
middelpunt instellen voor een uitzoomactie en
actualiseert het weergavevenster.
De grootte van de zoom is afhankelijk van de
Zoom factors xFact en yFact. In de modus 3D
Graph is de grootte afhankelijk van
xFact, yFact
en
zFact.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd:ZoomOut
¸
¸
ZoomPrev CATALOG
ZoomPrev
Geeft het scherm Graph weer en actualiseert het
weergavevenster volgens de instellingen die
gebruikt werden voordat de laatste zoom werd
uitgevoerd.
ZoomRcl CATALOG
ZoomRcl
Geeft het scherm Graph weer en actualiseert het
weergavevenster volgens de instellingen die zijn
opgeslagen in de instructie
ZoomSto.
ZoomSqr CATALOG
ZoomSqr
Geeft het scherm Graph weer, past de x of y
vensterinstellingen zo aan dat elke pixel een
gelijke breedte en hoogte in het coördinaten-
stelsel vertegenwoordigt en actualiseert het
weergavevenster.
In de modus
3D Graph verlengt ZoomSqr de
twee kortste assen, zodat ze dezelfde lengte
hebben als de langste as.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd
¸
"
ZoomSqr
¸
986 Appendix A: Functies en instructies
ZoomStd CATALOG
ZoomStd
Stelt de venstervariabelen in op de volgende
standaardwaarden en actualiseert vervolgens het
weergavevenster.
Het plotten van functies:
x: [ë 10, 10, 1], y: [ë 10, 10, 1] en xres=2
Het tekenen van parameterkrommen:
t: [0, 2p, p/24], x:[ë 10,10,1], y:[ë 10,10,1]
Het tekenen van grafieken in poolcoördinaten:
q: [0, 2p, p/24], x:[ë 10,10,1], y:[ë 10,10,1]
Het tekenen van grafieken van rijen:
nmin=1, nmax=10, plotStrt=1, plotStep=1,
x: [ë 10,10,1], y:[ë 10,10,1]
Het tekenen van 3D-grafieken:
eyeq°=20, eyef°=70, eyeψ°=0
x: [ë 10, 10, 14], y: [ë 10, 10, 14],
z: [ë 10, 10], ncontour=5
Het tekenen van grafieken van differentiaal-
vergelijkingen:
t: [0, 10, .1, 0], x: [ë 1, 10, 1], y: [ë 10, 10, 1],
ncurves=0, Estep=1, diftol=.001, fldres=14,
dtime=0
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd
¸
ZoomSto CATALOG
ZoomSto
Slaat de actuele vensterinstellingen op in het
Zoom geheugen. U kunt ZoomRcl gebruiken om
de instellingen te herstellen
ZoomTrig CATALOG
ZoomTrig
Geeft het scherm Graph weer, stelt @x in op p/24
en
xscl op p/2 plaatst de oorsprong in het midden,
stelt de
y instellingen in op [ë 4, 4, .5] en
actualiseert het weergavevenster.
In de grafische modus Function:
1.25x
ù cos(x)! y1(x) ¸ Done
ZoomStd
¸
@ "
H 8"
ZoomTrig
¸
Appendix A: Functies en instructies 987
+ (optellen) « toets
uitdrukking1
+
uitdrukking2
uitdrukking
Geeft de som van
uitdrukking1
en
uitdrukking2
.
56 ¸ 56
ans(1)+4
¸ 60
ans(1)+4
¸ 64
ans(1)+4
¸ 68
ans(1)+4
¸ 72
lijst1
+
lijst2
lijst
matrix1
+
matrix2
matrix
Geeft een lijst (of matrix) die de sommen van
corresponderende elementen in
lijst1
en
lijst2
(of
matrix1
en
matrix2
) bevat.
De argumenten moeten gelijke dimensies hebben.
{22,p,p/2}! L1 ¸ {22 p p/2}
{10,5,
p/2}! L2 ¸ {10 5 p/2}
L1+L2
¸ {32 p+5 p}
ans(1)+{
p,ë 5,ë p} ¸
{
p+32 p 0}
[a,b;c,d]+[1,0;0,1]
¸
[]
a+1 b
c d+1
uitdrukking
+
lijst1
lijst
lijst1
+
uitdrukking
lijst
Geeft een lijst die de sommen van
uitdrukking
en
elk element in
lijst1
bevat.
15+{10,15,20} ¸ {25 30 35}
{10,15,20}+15
¸ {25 30 35}
uitdrukking
+
matrix1
matrix
matrix1
+
uitdrukking
matrix
Geeft een matrix met
uitdrukking
opgeteld bij elk
element op de diagonaal van
matrix1
.
matrix1
moet vierkant zijn.
Opmerking: gebruik
.+ (punt optellen) om een
uitdrukking op te tellen bij elk element.
20+[1,2;3,4] ¸
[
21 2
3 24
]
ì
(aftrekken)
| toets
uitdrukking1
-
uitdrukking2
uitdrukking
Geeft
uitdrukking1
min
uitdrukking2
.
6ì 2 ¸ 4
pì 6 ¸
5
ø p
6
lijst1
-
--
-
lijst2
lijst
matrix1
-
--
-
matrix2
matrix
Trekt elk element in
lijst2
(of
matrix2
) af van het
corresponderende element in
lijst1
(of
matrix1
), en
geeft de resultaten.
De argumenten moeten dezelfde dimensies
hebben.
{22,p,2}ì {10,5,2} ¸
{12
pì 5 0}
[3,4]
ì [1,2] ¸ [2 2]
uitdrukking
-
--
-
lijst1
lijst
lijst1
-
--
-
uitdrukking
lijst
Trekt elk
lijst1
element af van
uitdrukking
of trekt
uitdrukking
af van elk
lijst1
element en geeft een
lijst met de resultaten.
15ì {10,15,20} ¸ {5 0 -5}
{10,15,20}
ì 15 ¸ {-5 0 5}
uitdrukking
-
--
-
matrix1
matrix
matrix1
-
--
-
uitdrukking
matrix
uitdrukking ì matrix1
geeft een matrix die bestaat
uit
uitdrukking
keer de eenheidsmatrix min
matrix1
.
matrix1
moet vierkant zijn.
matrix1
ì
uitdrukking
geeft een matrix die bestaat
uit
uitdrukking
keer de eenheidsmatrix,
afgetrokken van
matrix1
.
matrix1
moet vierkant
zijn.
Opmerking: gebruik
..
..
. (punt aftrekken) om een
uitdrukking af te trekken van elk element.
20ì [1,2;3,4] ¸
[
19 ë 2
ë 3 16
]
988 Appendix A: Functies en instructies
ù
(vermenigv.)
p toets
uitdrukking1
ù
uitdrukking2
uitdrukking
Geeft het product van
uitdrukking1
en
uitdrukking2
.
2ù 3.45 ¸ 6.9
x
ù yù x ¸ x
2
ø y
lijst1
ù
lijst2
lijst
Geeft een lijst die de producten bevat van de
corresponderende elementen in
lijst1
en
lijst2
.
De lijsten moet gelijke dimensies hebben.
{1.0,2,3}ù {4,5,6} ¸ {4. 10 18}
{2
àa,3à2}ù {añ,bà3} ¸ {2ø a
b
2
}
matrix1
ù
matrix2
matrix
Geeft het matrixproduct van
matrix1
en
matrix2
.
Het aantal rijen in
matrix1
moet gelijk zijn aan het
aantal kolommen in
matrix2
.
[1,2,3;4,5,6]ù [a,d;b,e;c,f] ¸
uitdrukking
ù
lijst1
lijst
lijst1
ù
uitdrukking
lijst
Geeft een lijst die de producten bevat van
uitdrukking
en elk element in
lijst1
.
pù {4,5,6} ¸ {4ø p 5ø p 6ø p}
uitdrukking
ù
matrix1
matrix
matrix1
ù
uitdrukking
matrix
Geeft een matrix die de producten bevat van
uitdrukking
en elk element in
matrix1
.
Opmerking: gebruik
.ù (punt vermenigvuldigen)
om een uitdrukking te vermenigvuldigen met elk
element.
[1,2;3,4]ù.01 ¸ [
.01 .02
.03 .04
]
lù identity(3) ¸
l 0 0
0
l 0
0 0
l
à
àà
à
(delen)
e toets
uitdrukking1
à
uitdrukking2
uitdrukking
Geeft het quotiënt van
uitdrukking1
gedeeld door
uitdrukking2
.
2/3.45 ¸ .57971
x^3/x
¸ x
2
lijst1
à
lijst2
lijst
Geeft een lijst die de quotiënten bevat van elk
element in
lijst1
gedeeld door het
corresponderende element van
lijst2.
De lijsten moeten gelijke dimensies hebben.
{1.0,2,3}/{4,5,6} ¸
{.25 2/5 1/2}
uitdrukking
à
lijst1
lijst
lijst1
à
uitdrukking
lijst
Geeft een lijst die de quotiënten bevat van
uitdrukking
gedeeld door elk element van
lijst1
of
elk element van
lijst1
gedeeld door
uitdrukking.
a/{3,a,(a)} ¸
a
3
1 a
{a,b,c}/(a
ù bù c) ¸
{
1
b
ø c
1
a
ø c
1
a
ø b
}
matrix1
à
uitdrukking
matrix
Geeft een matrix die de quotiënten bevat van
matrix1
à
uitdrukking.
Opmerking: gebruik . / (punt delen) om een
uitdrukking te delen door elk element.
[a,b,c]/(aù bù c) ¸
[
1
b
ø c
1
a
ø c
1
a
ø b
]
Appendix A: Functies en instructies 989
^
(machtsv.)
Z toets
uitdrukking1
^
uitdrukking2
uitdrukking
lijst1
^
lijst2
lijst
Geeft het eerste argument verheven tot de macht
bepaald door het tweede argument.
Voor een lijst geeft het de elementen in
lijst1
verheven tot de macht bepaald door de
corresponderende elementen in
lijst2
.
In het reële domein gebruiken machten met
gebroken exponenten die na vereenvoudiging
oneven zijn, de reële waarden. In de complexe
modus wordt de imaginaire as gebruikt.
4^2 ¸ 16
{a,2,c}^{1,b,3}
¸ {a 2
b
cò }
uitdrukking
^
lijst1
lijst
Geeft
uitdrukking
verheven tot de macht bepaald
door de elementen in
lijst1
.
p^{a,2,ë 3} ¸ {
p
a
pñ
1
p
ò
}
lijst1
^
uitdrukking
lijst
Geeft de elementen in
lijst1
verheven tot de
macht bepaald door
uitdrukking
.
{1,2,3,4}^ë 2 ¸
{1 1/4 1/9 1/16}
vierkanteMatrix1
^
geheel_getal
matrix
Geeft
vierkanteMatrix1
verheven tot de macht
bepaald door
geheel_getal
.
vierkanteMatrix1
moet een vierkante matrix zijn.
Indien
geheel_getal
= ë 1, wordt de inverse matrix
berekend.
Indien
geheel_getal
< ë 1, wordt de inverse matrix
verheven tot een passende positieve macht
berekend.
[1,2;3,4]^2 ¸
[1,2;3,4]^
ë 1 ¸
[1,2;3,4]^
ë 2 ¸
.+
(punt opt.)
¶«toetsen
matrix1
.+
matrix2
matrix
uitdrukking
.+
matrix1
matrix
matrix1
.+
matrix2
levert een matrix op waarvan
elk element de som is van elk paar
corresponderende elementen in
matrix1
en
matrix2
.
uitdrukking
.+
matrix1
levert een matrix op
waarvan elk element de som is van
uitdrukking
en elk
element in
matrix1.
[a,2;b,3].+[c,4;5,d] ¸
x.+[c,4;5,d]
¸
..
..
.
(punt aftr.)
¶|toetsen
matrix1
.
ì matrix2
matrix
uitdrukking
.ì
matrix1
matrix
matrix1
.ì
matrix2
levert een matrix op waarvan
elk element het verschil is van elk paar
corresponderende elementen in
matrix1
en
matrix2
.
uitdrukking
.ì
matrix1
levert een matrix op
waarvan elk element het verschil is van
uitdrukkin
g
en elk element in
matrix1.
[a,2;b,3].ì [c,4;d,5] ¸
x.
ì [c,4;d,5] ¸
990 Appendix A: Functies en instructies
.ù
(punt verm.)
¶ptoetsen
matrix1
.
ù matrix2
matrix
uitdrukking
.
ù matrix1
matrix
matrix1
. ù
matrix2
levert een matrix op waarvan
elk element het product is van elk paar
corresponderende elementen in
matrix1
en
matrix2
.
uitdrukking
. ù
matrix1
levert een matrix op
waarvan elk element het product is van
uitdrukking
en elk element in
matrix1
.
[a,2;b,3].ù [c,4;5,d] ¸
x.
ù [a,b;c,d] ¸
. /
(punt delen)
¶etoetsen
matrix1
.
/ matrix2
matrix
uitdrukking
.
/
matrix1
matrix
matrix1
. /
matrix2
levert een matrix op waarvan
elk element het quotiënt is van elk paar
corresponderende elementen in
matrix1
en
matrix2
.
uitdrukking
. /
matrix1
levert een matrix op waarvan
elk element het quotiënt is van
uitdrukking
en elk
element in
matrix1.
[a,2;b,3]./[c,4;5,d] ¸
x./[c,4;5,d]
¸
.^
(punt machtsv.)
¶Ztoetsen
matrix1 .
^
matrix2
matrix
uitdrukking
. ^
matrix1
matrix
matrix1
.^
matrix2
levert een matrix op waar elk
element in
matrix2
de exponent is voor het
corresponderende element in
matrix1
.
uitdrukking
. ^
matrix1
levert een matrix op waarin
elk element van
matrix1
de exponent is voor
uitdrukking
.
[a,2;b,3].^[c,4;5,d] ¸
x.^[c,4;5,d]
¸
ë (tekenomk.) · toets en MATH/Base menu
ë
uitdrukking1
uitdrukking
ë
lijst1
lijst
ë
matrix1
matrix
Geeft de tekenomkering van het argument.
Voor een lijst of matrix worden in het resultaat de
tekenomkeringen van alle elementen
weergegeven.
Indien
uitdrukking1
een binair of zestientallig
geheel getal is, geeft de tekenomkering het twee-
complement.
ë 2.43 ¸ ë 2.43
ë {ë 1,0.4,1.2í 19} ¸
{1
ë.4 ë 1.2í 19}
ë aùëb ¸ aøb
In de basismodus Bin:
0b100101
4dec ¸ 37
ë 0b100101 ¸
0b11111111111111111111111111011011
ans(1)
4dec ¸ ë 37
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om
4 te typen, drukt u op
2.
Belangrijk: Nul, niet de letter O.
Appendix A: Functies en instructies 991
% (procent) CHAR/Punctuation menu
uitdrukking1
%
uitdrukking
lijst1
%
lijst
matrix1
%
matrix
Geeft
argument
100
.
Voor een lijst of matrix, is het resultaat een lijst of
matrix waarin elk element gedeeld is door 100.
13% ¥ ¸ .13
{1, 10, 100}%
¥ ¸
{.01 .1 1.}
= (is gelijk) Á key
uitdrukking1
=
uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
lijst1
=
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
=
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien
uitdrukking1
gelijk is aan
uitdrukking2.
De Booleaanse uitdrukking is onwaar (false)
indien
uitdrukking1
niet gelijk is aan
uitdrukking2.
Iedere ander invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Voorbeeld van functie waarin de
wiskundige testsymbolen worden
gebruikt: =,
ƒ, <, , >,
:g(x)
:Func
:If x
ë 5 Then
: Return 5
: ElseIf x>
ë 5 and x<0 Then
: Return
ë x
: ElseIf x
0 and xƒ10 Then
: Return x
: ElseIf x=10 Then
: Return 3
:EndIf
:EndFunc
Graph g(x)
¸
¥ Á toets
uitdrukking1
uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
lijst1
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien
uitdrukking1
niet gelijk is aan
uitdrukking2
.
De Booleaanse uitdrukking is onwaar (false)
indien
uitdrukking1
gelijk is aan
uitdrukking2
.
Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk).
992 Appendix A: Functies en instructies
< toets
uitdrukking1
<
uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
lijst1
<
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
<
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien
uitdrukking1
kleiner is dan
uitdrukking2
.
De Booleaanse uitdrukking is onwaar (
false)
indien
uitdrukking1
groter is dan of gelijk is aan
uitdrukking2.
Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk).
toetsen
uitdrukking1
uitdrukking2
Booleaanse
uitdrukking
lijst1
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is true indien
uitdrukking1
kleiner dan of gelijk aan
uitdrukking2
is.
De Booleaanse uitdrukking is
false indien
uitdrukking1
groter is dan
uitdrukking2
.
Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk).
> toets
uitdrukking1
>
uitdrukking2
Booleaanse uitdrukking
lijst1
>
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
>
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien
uitdrukking1
groter is dan
uitdrukking2
.
De Booleaanse uitdrukking is onwaar (
false)
indien
uitdrukking1
kleiner is dan of gelijk is aan
uitdrukking2.
Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk).
Appendix A: Functies en instructies 993
toetsen
uitdrukking1
uitdrukking2
Booleaanse
uitdrukking
lijst1
lijst2
Booleaanse lijst
matrix1
matrix2
Booleaanse matrix
De Booleaanse uitdrukking is waar (true) indien
uitdrukking1
groter is dan of gelijk is aan
uitdrukking2
.
De Booleaanse uitdrukking is
onwaar (false) indien
uitdrukking1
kleiner is dan
uitdrukking2
.
Iedere andere invoer levert een vereenvoudigde
vorm van de vergelijking op.
Voor lijsten en matrices worden de
corresponderende elementen vergeleken en
wordt het resultaat als lijst of matrix
weergegeven.
Zie het voorbeeld bij “=” (gelijk).
!
(faculteit)
@
@@
@ toets ¥ e H
HH
H toets 2 Å
uitdrukking1
!
uitdrukking
lijst1
!
lijst
matrix1
!
matrix
Geeft de faculteit van het argument.
Voor een lijst of matrix wordt een lijst of matrix met
de faculteiten van de elementen gegeven.
De TI-89 berekent een numerieke waarde uit-
sluitend voor niet-negatieve gehele getallen.
5! ¸ 120
{5,4,3}
! ¸ {120 24 6}
[1,2;3,4]
! ¸ [
1 2
6 24
]
&
(samenvoegen)
@
@@
@ toets ¥ p H
HH
H toets 2 ¼
tekenreeks1
&
tekenreeks2
tekenreeks
Geeft een tekenreeks die bestaat uit
tekenreeks1
gevolgd door
tekenreeks2
.
"Hello " & "Nick" ¸ "Hello Nick"
()
(integreren)
2<toets
(
uitdrukking1
,
var
[,
onder
] [,
boven
])
uitdrukking
(
lijst1,var
[,
orde
])
lijst
(
matrix1,var
[,
orde
])
matrix
Geeft de integraal van
uitdrukking1
ten opzichte
van de variabele
var
van
onder
tot
boven
.
(x^2,x,a,b) ¸
ë aò
3
+
bò
3
Geeft een primitieve functie indien
onder
en
boven
worden weggelaten. De integratieconstante
C
wordt weggelaten.
onder
wordt echter toegevoegd als
integratieconstante indien alleen
boven
wordt
weggelaten.
(x^2,x) ¸
x
ò
3
(aù x^2,x,c) ¸
a
ø xò
3
+ c
994 Appendix A: Functies en instructies
Gelijkwaardige primitieve functies kunnen een
numerieke constante van elkaar verschillen. Een
dergelijke constante kan “vermomd” zijn—met
name wanneer een primitieve functie logaritmen
of inverse goniometrische functies bevat.
Bovendien worden soms constante uitdrukkingen
toegevoegd, om een primitieve functie geldig te
laten zijn op een groter interval dan met de
gebruikelijke formule het geval is.
(1/(2ì cos(x)),x)! tmp(x) ¸
ClrGraph:Graph tmp(x):Graph
1/(2
ì cos(x)):Graph (3)
(2tan
ê ((3)(tan(x/2)))/3) ¸
() heeft zichzelf als resultaat voor delen van
uitdrukking1
die het niet kan bepalen als een
expliciete eindige combinatie van zijn
ingebouwde functies en operatoren.
Wanneer
onder
en
boven
beide aanwezig zijn,
wordt een poging gedaan om eventuele
discontinuïteiten of discontinue afgeleiden in het
interval
onder < var < boven
te lokaliseren en het
interval op deze plekken te splitsen.
(bù
e
^(ë x^2)+a/(x^2+a^2),x) ¸
In de instelling AUTO van de modus
Exact/Approx, wordt, waar dit mogelijk is,
numerieke integratie gebruikt wanneer een
primitieve functie of een limiet niet bepaald kunnen
worden.
In de instelling APPROX wordt eerst numerieke
integratie geprobeerd, indien dit mogelijk is.
Primitieve functies worden alleen gezocht in
gevallen waarin een dergelijke numerieke integratie
niet mogelijk is of mislukt.
(
e
^(ë x^2),x,ë 1,1) ¥¸ 1.493...
() kan genest worden om meervoudige
integralen te bepalen. Integratiegrenzen kunnen
afhangen van integratievariabelen buiten deze
grenzen.
Opmerking: zie ook
nInt().
((ln(x+y),y,0,x),x,0,a) ¸
() (vierk wortel) 2]toets
(
uitdrukking1
)
uitdrukking
(
lijst1
)
lijst
Geeft de vierkantswortel van het argument.
Voor een lijst worden de vierkantswortels van alle
elementen in
lijst1
gegeven
.
(4) ¸ 2
({9,a,4}) ¸ {3 a 2}
Π() (product) MATH/Calculus menu
Π
ΠΠ
Π(
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
hoog
)
uitdrukking
Werkt
uitdrukking1
uit voor iedere waarde van
var
van
laag
tot
hoog
en geeft het product van de
resultaten.
Π(1/n,n,1,5) ¸
1
120
Π(k^2,k,1,n) ¸ (n!)ñ
Π({1/n,n,2},n,1,5) ¸
{
1
120
120 32}
Appendix A: Functies en instructies 995
Π
ΠΠ
Π(
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
laag
ì 1)
1
Π(k,k,4,3) ¸ 1
Π
ΠΠ
Π(
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
hoog
)
1
/
Π(
uitdrukking1, var,
hoog
+1,
laag
ì 1)
indien
hoog
<
laag
ì 1
Π(1/k,k,4,1) ¸ 6
Π(1/k,k,4,1)ù Π(1/k,k,2,4) ¸ 1/4
G() (som) MATH/Calculus menu
G
GG
G (
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
hoog
)
uitdrukking
Werkt
uitdrukking1
uit voor iedere waarde van
var
van
laag
tot
hoog
en geeft de som van de
resultaten.
G(1/n,n,1,5) ¸
137
60
G(k^2,k,1,n) ¸
n
ø (n + 1)ø (2ø n + 1)
6
G(1/n^2,n,1,ˆ) ¸
pñ
6
G
GG
G (
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
laag
ì 1)
0
G(k,k,4,3) ¸ 0
G
GG
G (
uitdrukking1
,
var
,
laag
,
hoog
)
ë G
GG
G (
uitdrukking1,
var, hoog
+1,
laag
ì 1) indien
hoog
<
laag
ì 1
G(k,k,4,1) ¸ ë 5
G(k,k,4,1)+G(k,k,2,4) ¸ 4
#
(indirect)
CATALOG
#
varNaamTekenreeks
Refereert aan de variabele waarvan de naam
varNaamTekenreeks
is. Dit biedt u de mogelijkheid
om variabelen in een programma te creëren en te
wijzigen met behulp van tekenreeksen.
Programmasegment:
©
:Request "Enter Your Name",str1
:NewFold #str1
©
©
:For i,1,5,1
: ClrGraph
: Graph i
ù x
: StoPic #("pic" & string(i))
:EndFor
©
G
(gradian)
MATH/Angle menu
uitdrukking1
G
¡
¡¡
¡
uitdrukking
lijst1
G
¡
¡¡
¡
lijst
matrix1
G
¡
¡¡
¡
matrix
Deze functie geeft u een manier om een hoek in
gon (grad) te gebruiken terwijl u in de modi
Degree of Radian werkt.
Vermenigvuldigt in de hoekmodus Radian
uitdrukking
met p/200. Vermenigvuldigt in de
hoekmodus Degree
uitdrukking1
met g/100.
Geeft
uitdrukking1
onveranderd in de hoekmodus
Gradian.
In de modi Degree, Gradian of Radian:
cos(50
G
) ¸
2
2
cos({0,100
G
,200
G
}) ¸ {1,0.-1}
996 Appendix A: Functies en instructies
ô
(radiaal)
MATH/Angle menu
uitdrukking1
ô
uitdrukking
lijst1
ô
lijst
matrix1
ô
matrix
Vermenigvuldigt in de hoekmodus Degree
uitdrukking1
met 180/p. Geeft
uitdrukking1
onveranderd in de hoekmodus Radian.
Vermenigvuldigt in de hoekmodus Gradian
uitdrukking1
met 200/p.
Deze functie geeft u een manier om een hoek in
radialen te gebruiken terwijl u in de modi Degree
en Gradian werkt.
Tip: gebruik ô als u in een functie of
programmadefinitie radialen wilt forceren,
ongeacht de modus die ingesteld is wanneer de
functie of het programma gebruikt wordt.
In de hoekmodi Degree, Gradian of
Radian:
cos((
p/4)ô ) ¸
2
2
cos({0
ô,(p/12)ô,ë pô }) ¸
{1
(
3
+1)
ø
2
4
ë 1}
¡
¡¡
¡
(graad)
2“toets
uitdrukking
¡
¡¡
¡
waarde
lijst1
¡
¡¡
¡
lijst
matrix1
¡
¡¡
¡
matrix
Vermenigvuldigt in de hoekmodus Radian
uitdrukking
met p/180. Geeft
uitdrukking
onveranderd in de hoekmodus Degree.
Vermenigvuldigt in de hoekmodus Gradian
uitdrukking1
met 10/9.
Deze functie geeft u een manier om een hoek in
graden te gebruiken terwijl u in de modi Gradian
en Radian werkt.
In de hoekmodi Degree, Gradian of
Radian:
cos(45
¡) ¸
2
2
cos({0,
p/4,90¡,30.12¡}) ¥ ¸
{1 .707
... 0 .864...}
(hoek) 2’ toets
[
radius,
q_
hoek
]
vector
(invoer in poolcoördinaten)
[
radius,
q_
hoek,Z_coördinaat
]
vector
(cilindrische invoer)
[
radius,
q_
hoek,
f_hoek
]
vector
(sferische invoer)
Geeft coördinaten als een vector, afhankelijk van
de instelling van de modus
Vector Format:
rechthoekig, cilindrisch of sferisch.
[5,60¡,45¡] ¸
In de modus Radian en het
vectorformaat ingesteld op:
(
grootte
hoek
)
complexeWaarde
(invoer in poolcoördinaten)
Voert een complexe waarde in de vorm (rq) in
poolcoördinaten in. De
hoek
wordt
geïnterpreteerd in overeenstemming met de
actieve Hoekmodusinstelling.
In de hoekmodus Radian en in de
complexe getallenmodus Rectangular:
5+3
i
ì (10p/4) ¸
5
ì 5ø 2+(3ì 5ø 2)ø
i
¥¸ ë 2.071…ì 4.071…ø
i
rechthoekig
cilindrisch
sferisch
Appendix A: Functies en instructies 997
¡
¡¡
¡, ', " 2“ toets (¡
¡¡
¡), toets (’), toets (”)
gg
¡
¡¡
¡
mm
'
ss.ss"
uitdrukking
gg
Een positief of negatief getal
mm
Een niet-negatief getal
ss.ss
Een niet-negatief getal
Geeft
gg
+(
mm
/60)+(
ss.ss
/3600).
Met dit 60-tallige invoerformaat kunt u:
Een hoek invoeren in graden/minuten/
seconden ongeacht de actuele hoekmodus.
Tijd invoeren in uren/minuten/seconden.
In de hoekmodus Degree:
25°13'17.5"
¸ 25.221...
25°30'
¸ 51/2
' (onderschei-dingssymbool) toets
variabele
'
variabele
''
Voert een onderscheidingssymbool in in een
differentiaalvergelijking. Eén onderscheidings-
symbool geeft een differentiaalvergelijking van de
eerste orde aan, twee onderscheidingssymbolen
geven een differentiaalvergelijking van de tweede
orde aan, enz.
deSolve(y''=y^(ë 1/2) and y(0)=0 and
y'(0)=0,t,y)
¸
2
øy
3/4
3
=t
_ (onderstrepingsteken) @
@@
@ ¥ key H
HH
H 25 key
uitdrukking
_
eenheid
Geeft
eenheid
van
uitdrukking
aan. Alle eenheids-
namen moeten beginnen met een
onderstrepingsteken.
U kunt reeds gedefinieerde eenheden gebruiken of u
kunt uw eigen eenheden creëren. Zie het module
over constanten en meeteenheden in dit boek voor
een lijst van reeds gedefinieerde eenheden. U kunt
drukken op:
@ 2 9
H
8
88
ÀÀ
À
om eenheden te selecteren uit een menu of de
namen van de eenheden rechtstreeks intypen.
3_m 4 _ft ¸ 9.842…ø_ft
Opmerking:
Opmerking:Opmerking:
Opmerking: om
4 te typen, drukt u op
2.
variabele
_
Indien
variabele
geen waarde heeft, wordt deze
behandeld alsof deze een complex getal voorstelt.
De variabele wordt standaard als reëel behandeld
indien _ ontbreekt.
Wanneer
variabele
een waarde heeft, wordt het _
genegeerd en behoudt
variabele
zijn
oorspronkelijke gegevenstype.
Opmerking: u kunt een complex getal
toekennen aan een variabele zonder _
te
gebruiken. Voor de beste resultaten in
berekeningen als
cSolve() en cZeros(), wordt _
echter aanbevolen.
Aannemend dat z niet gedefinieerd is:
real(z)
¸ z
real(z_)
¸ real(z_)
imag(z)
¸ 0
imag(z_)
¸ imag(z_)
998 Appendix A: Functies en instructies
4
44
4 (convert) 2 key
uitdrukking_eenheid1
4
44
4 _
eenheid2
uitdrukking_eenheid2
Converteert een uitdrukking van de ene eenheid
naar de andere. De eenheden moeten uit dezelfde
categorie komen.
Het _ onderstrepingsteken geeft de eenheden
aan. Zie het module over constanten en
meeteenheden in dit boek voor een lijst van reeds
gedefinieerde eenheden. U kunt drukken op:
@ 2 9
H
8
88
ÀÀ
À om eenheden te selecteren uit
een menu of u kunt de namen van de eenheden
rechtstreeks intypen.
Voor het _ onderstrepingsteken, bij het
rechtstreeks intypen van eenheden, drukt u op:
@ ¥
H 2
22
2 5
55
5
Opmerking: de 4 conversie-operator behandelt
geen temperatuureenheden. Gebruik hiervoor
tmpCnv() en @
@@
@tmpCnv().
3_m 4 _ft ¸ 9.842…ø_ft
10^() CATALOG
10^ (
uitdrukking1
)
uitdrukking
10^ (
lijst1
)
lijst
Geeft 10 tot de macht bepaald door het
argument.
Voor een lijst geeft dit 10 verheven tot de macht
bepaald door de elementen van
lijst1
.
10^(1.5) ¸ 31.622...
10^{0,
ë 2,2,a} ¸ {1
1
100
100 10
a
}
10^(
vierkanteMatrix1
)
vierkanteMatrix
Geeft 10 tot de macht
vierkanteMatrix1
. Dit is
niet
hetzelfde als het berekenen van 10 tot de macht
voor ieder element. Voor informatie over de
rekenmethode, zie cos().
vierkanteMatrix 1
moet diagonaliseerbaar zijn. Het
resultaat bevat altijd getallen met een drijvende
komma.
10^([1,5,3;4,2,1;6,L2,1]) ¸
1.143…E7 8.171…E6 6.675…E6
9.956…
E6 7.115…E6 5.813…E6
7.652…
E6 5.469…E6 4.468…E6
xê CATALOG (^
-1
)
uitdrukking1
xê
uitdrukking
lijst1
xê
lijst
Geeft de omgekeerde van het argument.
Voor een lijst geeft het de omgekeerden van de
elementen in
lijst1
.
3.1^ë 1 ¸ .322581
{a,4,
ë.1,xì 2}^ë 1 ¸
{
1
a
1
4
ë 10
1
x
ì 2
}
vierkanteMatrix1
xê
vierkanteMatrix
Geeft de inverse van
vierkanteMatrix1
.
vierkanteMatrix1
moet een niet-singuliere vierkante
matrix zijn.
[1,2;3,4]^ë 1 ¸
[1,2;a,4]^
ë 1¸
Appendix A: Functies en instructies 999
|
(“with”)
@
@@
@ toets Í H
HH
H toets 2 Í
uitdrukking
|
Booleaanse uitdrukking1
[
en Booleaanse
uitdrukking2
]
...
[
en Booleaanse uitdrukkingN
]
Het symbool “with” (|) werkt als een binaire
operator. De operand links van | is een uit-
drukking. De operand rechts van | specificeert één of
meer relaties die de vereenvoudiging van de
uitdrukking moeten beïnvloeden. Meerdere
relaties na | moeten verbonden worden met een
logische “and”.
De operator “with” levert drie basistypen van
functionaliteit: substituties, interval-
beperkingen en uitsluitingen.
x+1| x=3 ¸ 4
x+y| x=sin(y)
¸ sin(y) + y
x+y| sin(y)=x
¸ x + y
Substituties hebben de vorm van een gelijkheid,
zoals
x=3 of y=sin(x). Om zo effectief mogelijk te
zijn, moet het linkerlid een eenvoudige variabele
zijn.
uitdrukking
|
variabele
=
waarde
zal
waarde
substitueren voor
variabele
iedere keer dat
variabele
voorkomt in
uitdrukking
.
x^3ì 2x+7! f(x) ¸ Done
f(x)| x=
(3) ¸ 3 + 7
(sin(x))^2+2sin(x)
ì 6| sin(x)=d ¸
d
ñ +2dì 6
Intervalbeperkingen hebben de vorm van één of
meer ongelijkheden, verbonden door logische “and”
operatoren. Intervalbeperkingen maken ook
vereenvoudiging mogelijk die anders ongeldig
zouden zijn of onmogelijk te berekenen.
solve(x^2ì 1=0,x)|x>0 and x<2 ¸
x
= 1
(x)ù (1/x)|x>0 ¸ 1
(x)ù (1/x) ¸
1
x
ø x
Uitsluitingen gebruiken de operator “is-niet-
gelijk-aan” (/= of ƒ) om een specifieke waarde uit
te sluiten. Ze worden op de eerste plaats gebruikt
om een exacte oplossing uit te sluiten bij het
gebruik van cSolve(), cZeros(), fMax(),
fMin(), solve(), zeros(), etc.
solve(x^2ì 1=0,x)| xƒ1 ¸ x = ë 1
!
(opslaan)
§ toets
uitdrukking
!
var
lijst
!
var
matrix
!
var
uitdrukking
!
fun_Naam(parameter1,...)
lijst
!
fun_Naam(parameter1,...)
matrix
!
fun_Naam(parameter1,...)
Indien de variabele
var
niet bestaat, wordt
var
gemaakt en geïnitialiseerd met
uitdrukking
,
lijst
, of
matrix
.
Indien
var
reeds bestaat en niet geblokkeerd of
beschermd is, wordt de inhoud vervangen door
uitdrukking
,
lijst
, of
matrix
.
Tip: indien u van plan bent symbolische
berekeningen uit te voeren met niet-gedefinieerde
variabelen, vermijd dan iets op te slaan in veel
gebruikte een-letterige variabelen zoals a, b, c, x,
y, z, etc.
p/4! myvar ¸
p
4
2cos(x)
! Y1(x) ¸ Done
{1,2,3,4}
! Lst5 ¸ {1 2 3 4}
[1,2,3;4,5,6]
! MatG ¸ [
1 2 3
4 5 6
]
"Hello"
! str1 ¸ "Hello"
1000 Appendix A: Functies en instructies
¦
(comment.)
Program Editor/Control menu of
@
@@
@ ¥ d toets t H
HH
H 2 X toets
¦ [
tekst
]
¦ verwerkt
tekst
als een commentaarregel, die
gebruikt kan worden om programma-instructies van
opmerkingen te voorzien.
¦ kan aan het begin van de regel of op een
willekeurige plek op de regel staan. Alles wat
rechts van ¦ staat, tot aan het eind van de regel, is
commentaar.
Programmasegment:
©
:
¦ Get 10 points from the Graph
screen
:For i,1,10
¦ This loops 10 times
©
0b, 0h @
@@
@ toetsen µ j [B] H
HH
H toetsen µ
µµ
µ B
@
@@
@ toetsen µ j [H] H
HH
H toetsen µ
µµ
µ H
0b
binair getal
0h
zestientallig getal
Geeft respectievelijk een binair of zestientallig getal
aan. Om een binair of zestientallig getal in te
voeren, moet u 0b of 0h invoeren, ongeacht de
ingestelde talstelselmodus. Zonder een voor-
voegsel wordt een getal behandeld als een
decimaalgetal (10-tallig).
Het resultaat wordt weergegeven volgens de
ingestelde talstelselmodus.
In de talstelselmodus Dec:
0b10+0hF+10
¸ 27
In de talstelselmodus Bin:
0b10+0hF+10
¸ 0b11011
In de talstelselmodus Hex:
0b10+0hF+10
¸ 0h1B
1002
Appendix B: Technische naslag
Appendix B: Technische naslag Appendix B: Technische naslag
Appendix B: Technische naslag
Deze sectie bevat een uitgebreide lijst met foutmeldingen en tekencodes van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200. Daarnaast bevat deze bijlage informatie over hoe bepaalde
berekeningen van de TI-89 Titanium / Voyage 200 worden uitgevoerd.
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Foutmeldingen
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 FoutmeldingenTI-89 Titanium / Voyage™ 200 Foutmeldingen
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Foutmeldingen
Dit gedeelte geeft een overzicht van foutmeldingen die weergegeven kunnen worden
wanneer invoerfouten of interne fouten optreden. Het nummer links van iedere
foutmelding staat voor een intern foutnummer dat niet wordt weergegeven. Als de fout
zich voordoet in een blok Try...EndTry wordt het nummer van de fout opgeslagen onder
de systeemvariabele errornum, als de fout zich voordoet in een blok. Het grootste
gedeelte van de foutmeldingen spreekt voor zich en vereist geen verdere uitleg. Voor
een aantal foutmeldingen is echter aanvullende informatie toegevoegd.
Fout-
nummer Omschrijving
10 A function did not return a value (Een functie heeft geen waarde opgeleverd)
20 A test did not resolve to TRUE or FALSE (Een test werd niet opgelost naar TRUE of FALSE)
In het algemeen kunnen niet-gedefinieerde variabelen niet vergeleken worden. De test
If a<b zal deze fout bijvoorbeeld veroorzaken als óf a óf b niet gedefinieerd is op
het moment dat het If-voorschrift wordt uitgevoerd.
30 Argument cannot be a folder name (Argument kan niet de naam van een map zijn)
40 Argument error (Argumentfout)
50 Argument mismatch (Verkeerde combinatie van argumenten)
Twee of meer argumenten moeten van hetzelfde type zijn. Bijvoorbeeld: PtOn
uitdrukking1,uitdrukking2 en PtOn lijst1,lijst2 zijn beide geldig, maar
PtOn uitdrukking,lijst is een verkeerde combinatie.
60 Argument must be a Boolean expression or integer (Argument moet een Booleaanse
uitdrukking geheel getal zijn)
70 Argument must be a decimal number (Argument moet een decimaal getal zijn)
80 Argument must be a label name (Argument moet een labelnaam zijn)
90 Argument must be a list (Argument moet een lijst zijn)
100 Argument must be a matrix (Argument moet een matrix zijn)
110 Argument must be a Pic (Argument moet een plaatje zijn)
120 Argument must be a Pic or string (Argument moet een plaatje of een tekenreeks zijn)
130 Argument must be a string (Argument moet een tekenreeks zijn)
140 Argument must be a variable name (Argument moet een variabelenaam zijn)
Bijvoorbeeld, DelVar 12 is ongeldig omdat een getal geen variabelenaam kan zijn.
150 Argument must be an empty folder name (Argument moet de naam zijn van een lege map)
160 Argument must be an expression (Argument moet een uitdrukking zijn)
Bijvoorbeeld, zeros(2x+3=0,x) is ongeldig omdat het eerste argument een
vergelijking is.
161 ASAP or Exec string too long (ASAP of Exsc tekenreeks is te lang)
163 Attribute (8-digit number) of object (8-digit number) not found (Attribuut (getal van 8
cijfers of object (getal van 8 cijfers( niet gevonden)
1003
165 Batteries too low for sending or receiving (Batterijen geven niet genoeg spanning om te
zenden of te ontvangen)
Installeer nieuwe batterijen voor zendt of ontvangt.
170 Bound (Grens)
Voor de interactieve wiskundige bewerkingen bij grafieken, zoals 2:Zero, moet de
ondergrens lager zijn dan de bovengrens om het zoekinterval te definiëren.
180 Break (Pauze)
De ´ toets werd ingedrukt gedurende een lange berekening of gedurende de
uitvoer van een programma.
185 Checksum error (Fout in het controletotaal)
190 Circular definition (Cyclische definitie)
Deze melding wordt weergegeven om te voorkomen dat het geheugen uitgeput
raakt tijdens een oneindige substitutie van variabelewaarden gedurende een
vereenvoudiging. Bijvoorbeeld, a+1! a waar a een niet-gedefinieerde variabele is,
zal deze fout veroorzaken.
200 Constraint expression invalid (Beperkende uitdrukking is ongeldig)
Bijvoorbeeld, solve(3x^2 4=0, x) | x<0 or x>5 zal deze foutmelding veroorzaken
omdat de beperking gescheiden is door “of” en niet door “en”.
205 Data is too big to save to a variable. Please use F6 Util to reduce the size (Gegevens
zijn te groot om op te slaan in de variabele. Gebruik F6 Util om de grootte te reduceren)
De grootte van de gegevens in de bewerker overschrijdt de maximale grootte die
opgeslagen kan worden in een variabele. Het F6 Util-menu biedt bewerkingen die
gebruikt kunnen worden om de grootte van de gegevens te reduceren.
210 Data type
Een argument is van het verkeerde gegevenstype.
220 Dependent Limit (Afhankelijke limiet)
Een integratiegrens is afhankelijk van de integratievariabele. Bijvoorbeeld,
(x^2,x,1,x) wordt niet toegestaan.
225 Diff Eq setup (Diff Eq installatie)
230 Dimension (Dimensie)
Een lijst- of matrixindex is niet geldig. Bijvoorbeeld, als de lijst {1,2,3,4} opgeslagen
is onder L1, dan is L1[5] een dimensie-fout omdat L1 slechts uit vier elementen
bestaat.
240 Dimension mismatch (Verkeerde combinatie van dimensies)
Twee of meer argumenten moeten dezelfde dimensies hebben. Bijvoorbeeld,
[1,2]+[1,2,3] is een verkeerde combinatie van dimensies omdat de matrices een
verschillend aantal elementen hebben.
250 Divide by zero (Delen door nul)
260 Domain error (Domeinfout)
Een argument moet in een gespecificeerd domein liggen. Bijvoorbeeld: ans(100) is niet
geldig omdat het argument voor ans() in het bereik 1–99 moet liggen.
270 Duplicate variable name (Kopie variabelenaam)
280 Else and ElsIf invalid outside of If..EndIf block (Else en Elsif zijn ongeldig buiten het blok
If…Endlf)
290 EndTry is missing the matching Else statement (Endtry mist het overeenkomende Else-
voorschrift)
Fout-
nummer Omschrijving
1004
295 Excessive iteration (Te veel iteratiestappen)
300 Expected 2 or 3-element list or matrix (Verwacht lijst of matrix met 2 of 3 elementen)
307 Flash application extension (function or program) not found (Flash-stoepassing
uitbreiding (functie of programma) niet gevonden)
308 Flash application not found (Flash-toepassing niet gevonden)
310 First argument of nSolve must be a univariate equation (Eerste argument van nSolve
moet een vergelijking in één variabele zijn)
Het eerste argument moet een vergelijking zijn en de vergelijking kan naast de
bedoelde variabele geen variabele zonder waarde bevatten. Bijvoorbeeld:
nSolve(3x^2ì4=0, x) is een geldige vergelijking; Maar nSolve(3x^2ì4, x) is
geen vergelijking en nSolve(3x^2ìy=0,x) is geen vergelijking met één variabele,
omdat y geen waarde heeft in dit voorbeeld.
320 First argument of solve or cSolve must be an equation or inequality (Eerste argument
van solve of cSolve moet een vergelijking of ongelijkheid zijn)
Bijvoorbeeld: solve(3x^2ì4, x) is ongeldig want het eerste argument is geen
vergelijking.
330 Folder (Map)
In het menu VAR-LINK werd een poging gedaan om een variabele op te slaan in
een niet-bestaande map.
335 Graph functions y1(x)...y99(x) not available in Diff Equations mode (Het plotten van
functies y1(x)…y99(x) is niet beschikbaar in de modus Diff Equations)
345 Inconsistent units (inconsequente eenheden)
350 Index out of range (Index valt buiten het bereik)
360 Indirection string is not a valid variable name (De indirecte tekenreeks is geen geldige
variabelenaam)
380 Invalid ans() (Ongeldig antwoord() )
390 Invalid assignment (Ongeldige toekenning)
400 Invalid assignment value (De waarde die toegekend werd is ongeldig)
405 Invalid axes (Ongeldige assen)
410 Invalid command (Ongeldige opdracht)
420 Invalid folder name (Ongeldige mapnaam)
430 Invalid for the current mode settings (Ongeldig voor de actuele modusinstelling)
440 Invalid implied multiply (Ongeldige impliciete vermenigvuldiging)
Bijvoorbeeld: x(x+1) is ongeldig, aangezien xù(x+1) de correcte syntax is. Dit is om
verwarring te vermijden tussen impliciete vermenigvuldiging en functie-aanroepen.
450 Invalid in a function or current expression (Ongeldig in een functie of in de actuele
uitdrukking)
Alleen bepaalde opdrachten zijn geldig in een door de gebruiker gedefinieerde
functie. Zowel invoer in de Window Editor, Table Editor, Data/Matrix Editor en
Solver, als systeemvragen zoals Lower Bound kunnen geen opdrachten of
dubbele punt (:) bevatten. Zie in het hoofdscherm van de rekenmachine “Door de
gebruiker gedefinieerde functies maken en evalueren”.
460 Invalid in Custom..EndCustm block (Ongeldig in het blok Custom..EndCustm)
470 Invalid in Dialog..EndDlog block (Ongeldig in het blok Dialog..EndDlog)
480 Invalid in Toolbar..EndTBar block (Ongeldig in het blok Toolbar..EndTBar)
Fout-
nummer Omschrijving
1005
490 Invalid in Try..EndTry block (Ongeldig in het blok Try..EndTry)
510 Invalid list or matrix (Ongeldige lijst of matrix)
Bijvoorbeeld: een lijst in een lijst zoals {2,{3,4}} is niet geldig.
520 Invalid outside Custom..EndCustm or ToolBar..EndTbar blocks (Ongeldig buiten de
blokken Custom..EndCustm of ToolBar..EndTbar)
Bijvoorbeeld: er is geprobeerd om de opdracht Item te gebruiken buiten een
Custom of ToolBar structuur.
530 Invalid outside Dialog..EndDlog, Custom..EndCustm, or ToolBar..EndTBar blocks
(Ongeldig buiten de blokken Dialog..EndDlog, Custom..EndCustm, of ToolBar..EndTBar)
Bijvoorbeeld: er is geprobeerd om de opdracht Title te gebruiken buiten een
Dialog, Custom, of ToolBar structuur.
540 Invalid outside Dialog..EndDlog block (Ongeldig buiten het blok Dialog..EndDlog)
Bijvoorbeeld: er is geprobeerd om de opdracht DropDown te gebruiken buiten een Dialog
structuur.
550 Invalid outside function or program (Ongeldig buiten een functie of programma)
Een aantal opdrachten zijn niet geldig buiten een programma of een functie.
Bijvoorbeeld: Local kan niet gebruikt worden buiten een programma of functie.
560 Invalid outside Loop..EndLoop, For..EndFor, or While..EndWhile blocks (Ongeldig
buiten de blokken Loop..EndLoop, For..EndFor, of While..EndWhile)
Bijvoorbeeld: de opdracht Exit is alleen geldig binnen deze lus-blokken.
570 Invalid pathname (Ongeldige padnaam)
Bijvoorbeeld: \\var is ongeldig.
575 Invalid polar complex (Ongeldig stelsel met poolcoördinaten)
580 Invalid program reference (Ongeldige programmaverwijzing)
Binnen functies of uitdrukkingen kan niet verwezen worden naar programma’s,
zoals in 1+p(x), waar p een programma is.
585 Invalid relocation data in ASM program (Ongeldige verplaatsingsgegevens in ASM-
programma)
De noodzakelijke verplaatsingsgegevens in het ASM (Assembly)-programma
ontbreken of zijn beschadigd.
600 Invalid table (Ongeldige tabel)
605 Invalid use of units (Ongeldig gebruik van eenheden)
610 Invalid variable name in a Local statement (Ongeldige variabelenaam in een opdracht
Local)
620 Invalid variable or function name (Ongeldige variabele- of functienaam)
630 Invalid variable reference (Ongeldige variabeleverwijzing)
640 Invalid vector syntax (Ongeldige vectorsyntax)
650 Link transmission (Verbinding gegevensoverdracht)
Een gegevensoverdracht tussen twee apparaten is niet uitgevoerd. Controleer of de
verbindingskabel tussen de twee apparaten goed is aangesloten.
Fout-
nummer Omschrijving
1006
665 Matrix not diagonalizable (Matrix is niet diagnosticeerbaar)
670
673
Memory (Geheugen)
De berekening vroeg meer geheugen dan op dat moment beschikbaar was. Indien u
deze foutmelding krijgt wanneer u een groot programma draait, kan het nodig zijn dat u
het programma opdeelt in kleinere, aparte programma’s of functies (waarbij het ene
programma het andere oproept).
680 Missing ( ( ( ontbreekt)
690 Missing ) ( ) ontbreekt)
700 Missing “ (
ontbreekt)
710 Missing ] (
] ontbreekt)
720 Missing } (
} ontbreekt)
730 Missing start or end of block syntax (Begin of einde van een bloksyntax ontbreekt)
740 Missing Then in the If..EndIf block (Then in het blok If..EndIF ontbreekt)
750 Name is not a function or program (Naam is geen functie of programma)
765 No functions selected (Er zijn geen functies geselecteerd)
780 No solution found (Geen oplossing gevonden)
Het gebruik van de interactieve wiskundige functies (F5:Math) in de toepassing
Graph, kan deze fout veroorzaken. Bijvoorbeeld: wanneer u het buigpunt van de
parabool y1(x)=xprobeert te vinden, dat niet bestaat, zal deze foutmelding
worden weergegeven.
790 Non-algebraic variable in expression (Niet-algebraïsche variabele in de uitdrukking)
Wanneer a de naam is van een PIC, GDB, MAC, FIG, etc., dan is a+1 ongeldig.
Gebruik een andere variabelenaam in de uitdrukking of verwijder de variabele.
800 Non-real result (Geen reëel resultaat)
Bijvoorbeeld: als het apparaat zich in de instelling REAL van de modus Complex
Format bevindt, dan is ln(ë2) ongeldig.
810 Not enough memory to save current variable. Please delete unneeded variables on
the Var-Link screen and re-open editor as current OR re-open editor and use F1 8 to
clear editor. (Niet genoeg geheugen om de actuele variabele te bewaren. Verwijder
onnodige variabelen in het scherm Var-Link en open de editor opnieuw als de actuele editor
of open de editor opnieuw en gebruik F1 8 om de editor te wissen)
Deze foutmelding wordt veroorzaakt zeer kleine geheugencapaciteit van de
Data/Matrix editor.
830 Overflow (Overschrijding van de grenzen)
840 Plot setup (Plotinstelling)
850 Program not found (Programma niet gevonden)
Een programmaverwijzing binnen een ander programma kon niet gevonden worden
op het aangegeven pad gedurende de uitvoering.
855 Random-functies zijn niet toegestaan bij het tekenen van 3D grafieken.
860 Recursion is limited to 255 calls deep (Recursie is beperkt tot een diepte van 255
oproepen)
870 Reserved name or system variable (Gereserveerde naam of een systeemvariabele)
875 ROM-resident routine not available (Routine uit het ROM niet beschikbaar)
880 Sequence setup (Rij-instelling)
885 Signature error (Handtekening fout)
Fout-
nummer Omschrijving
1007
890 Singular matrix (Singulaire matrix)
895 Slope fields need one selected function and are used for 1st-order equations only
(Lijnelementvelden hebben één geselecteerde functie nodig en worden alleen voor
vergelijkingen van de eerste orde gebruikt)
900 Stat (Statistiek)
910 Syntax (Syntax)
De syntax van de invoer is onjuist. Bijvoorbeeld: x+ìy (x plus minus y) is ongeldig,
terwijl x+ëy (x plus negatieve y) correct is.
930 Too few arguments (Te weinig argumenten)
De uitdrukking of vergelijking mist één of meer argumenten. Bijvoorbeeld: d(f(x)) is
ongeldig, terwijl d(f(x),x) de correcte syntax is.
940 Too many arguments (Te veel argumenten)
De uitdrukking of vergelijking bevat een te groot aantal argumenten en kan niet
uitgewerkt worden.
950 Too many subscripts (Te veel indices)
955 Too many undefined variables (Te veel niet-gedefinieerde variabelen)
960 Undefined variable (Niet-gedefinieerde variabele)
965 Unlicensed OS or Flash application (Ongeldige OS of Flash-toepassing)
970 Variable in use so references or changes are not allowed (Variabele is in gebruik,
hierdoor zijn verwijzingen of veranderingen niet toegestaan)
980 Variable is locked or protected (Variabele is geblokkeerd of beschermd)
990 Variable name is limited to 8 characters (Variabelenaam is beperkt tot 8 tekens)
1000 Window variables domain (Domein van de venstervariabelen)
1010 Zoom (Zoom)
Warning: %^0 or undef^0 replaced by 1 (Waarschuwing: %^0 of undef^0 is vervangen
door 1)
Warning: 0^0 replaced by 1 (Waarschuwing: 0^0 is vervangen door 1)
Warning: 1^ %
or 1^ undef replaced by 1 (Waarschuwing: 1^ % of 1^ undef is vervangen door 1)
Warning: cSolve might specify more zeros (Waarschuwing: cSolve zou meer nulpunten
kunnen specificeren)
Warning: May produce false equation (Waarschuwing: zou een onware vergelijking
kunnen opleveren)
Warning: Expected finite real integrand (Waarschuwing: verwacht eindige reële
integrant)
Warning: May not be fully simplified (Waarschuwing: zou niet volledig vereenvoudigd
kunnen zijn)
Warning: More solutions may exist (Waarschuwing: er bestaan mogelijk meer
oplossingen)
Warning: May introduce false solutions (Waarschuwing: zou onware oplossingen
kunnen invoeren)
Warning: Operation may lose solutions (Waarschuwing: bewerking zou oplossingen
kunnen verliezen)
Warning: Requires & returns 32 bit value (Waarschuwing: vereist & geeft een 32-bits
waarde)
Fout-
nummer Omschrijving
1008
Warning: Overflow replaced by % or ë% (Waarschuwing: overschrijding vervangen door %ö
of ë%)
Warning: Questionable accuracy (Waarschuwing: twijfelachtige nauwkeurigheid)
Warning: Questionable solution (Waarschuwing: twijfelachtige oplossing)
Warning: Solve may specify more zeros (Waarschuwing: Solve zou meer nulpunten
kunnen geven)
Warning: Trig argument too big to reduce (Waarschuwing: het argument van de
goniometrische functie is te groot om te kunnen vereenvoudigen)
OPM: Domein result kan groter zijn
OPM: Domein result kan kleiner zijn
Fout-
nummer Omschrijving
1009
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Modi
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 ModiTI-89 Titanium / Voyage™ 200 Modi
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 Modi
In dit deel vindt u een beschrijving van de modi van TI-89 Titanium / Voyage™ 200 en
een lijst met de mogelijke instellingen van iedere modus. Deze modusinstellingen
worden weergegeven wanneer u op 3drukt.
Graph
GraphGraph
Graph
Specificeert het type grafiek dat u kunt tekenen.
Opmerking: als u een gesplitst scherm gebruikt met
Number of Graphs = 2, dan is Graph
voor het bovenste of linker gedeelte en
Graph 2 voor het onderste of rechter gedeelte van
het scherm.
Current Folder
Current FolderCurrent Folder
Current Folder
Specificeert de actuele map. U kunt meerdere mappen instellen met unieke
configuraties van variabelen, grafiekbestanden, programma’s, etc.
Opmerking: raadpleeg in het hoofdscherm van de rekenmachine voor gedetailleerde
informatie over het gebruik van mappen.
Display Digits
Display DigitsDisplay Digits
Display Digits
Selecteert het aantal cijfers. Deze decimaalinstellingen beïnvloeden alleen hoe de
resultaten worden weergegeven—u kunt een getal in ieder willekeurige vorm invoeren.
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 bewaart intern decimale getallen met 14 significante
cijfers. Deze getallen worden voor weergavedoeleinden echter afgerond tot een
maximum van 12 significante cijfers.
1:FUNCTION functies van de vorm y(x)
2:PARAMETRIC x(t) en y(t) parametervoorstellingen
3:POLAR r(q) vergelijkingen in poolcoördinaten
4:SEQUENCE u(n) rijen
5:3D z(x,y) 3D vergelijkingen
6:DIFF EQUATIONS y'(t) differentiaalvergelijkingen
1:main Standaardmap, steeds aanwezig in de TI-89 /
Voyage 200.
2: — (custom folders) Andere mappen zijn alleen beschikbaar als
ze gemaakt zijn door een gebruiker.
1:FIX 0
2:FIX 1
D:FIX 12
Resultaten worden altijd weergegeven met het
geselecteerde aantal cijfers achter de komma.
E:FLOAT Het aantal plaatsen achter de komma varieert,
afhankelijk van het resultaat.
1010
Angle
AngleAngle
Angle
Specificeert de eenheden waarin hoeken worden geïnterpreteerd en weergegeven, in
goniometrische functies en conversies met pool- of rechthoekige coördinaten.
Exponential Format
Exponential FormatExponential Format
Exponential Format
Specificeert welke notatievorm gebruikt moet worden. Deze vorm beïnvloedt alleen hoe een
resultaat weergegeven wordt; u kunt een getal invoeren in iedere willekeurige vorm.
Numerieke antwoorden kunnen weergegeven worden tot een maximum van 12 cijfers en
met een exponent van 3 cijfers.
Opmerking: als u
NORMAL kiest maar het antwoord niet kan worden weergegeven in het aantal
cijfers dat geselecteerd is in Display Digits
, dan geeft de TI-89 Titanium / Voyage 200 het
antwoord weer in de wetenschappelijke notatie. Als
Display Digits = FLOAT, dan zal de
wetenschappelijke notatie gebruikt worden voor exponenten van 12 of meer en voor
exponenten van
ë4 of minder.
Complex Format
Complex FormatComplex Format
Complex Format
Specificeert of er complexe resultaten weergegeven moeten worden en, zo ja, in welke
vorm.
F:FLOAT 1
G:FLOAT 2
Q:FLOAT 12
Als het gedeelte bestaande uit de gehele getallen
meer dan het geselecteerde aantal cijfers bevat,
dan wordt het resultaat afgerond en weergegeven in
de wetenschappelijke notatie.
Bijvoorbeeld in FLOAT 4:
12345. wordt weergegeven als 1,235
E4
1:RADIAN
2:DEGREE
3:GRADIAN
1:NORMAL Drukt getallen uit in een standaardvorm. Bijvoorbeeld:
12345.67
2:SCIENTIFIC
Drukt getallen uit in twee gedeelten:
De weergave van de significante cijfers met één
cijfer links van het decimaalteken.
De macht van 10, weergegeven rechts van E.
Bijvoorbeeld: 1.234567
E4 betekent 1.234567×10
4
3:ENGINEERING
Gelijk aan wetenschappelijke notatie. Echter:
Het getal mag één, twee of drie cijfers voor het
decimaalteken hebben.
De exponent tot de macht van 10 is een veelvoud
van drie.
Bijvoorbeeld: 12.34567E3 betekent 12.34567×10
3
1:REAL Berekent geen complexe resultaten. (Als een
resultaat een complex getal is en de invoer bevat
niet de complexe eenheid i, dan wordt er een
foutmelding gegeven.)
2:RECTANGULAR Geeft complexe getallen weer in de vorm: a+bi
1011
Vector Format
Vector FormatVector Format
Vector Format
Bepaalt hoe vectoren bestaande uit 2 elementen en 3 elementen worden weergegeven. U
kunt vectoren invoeren in elk van de coördinatenstelsels.
Pretty Print
Pretty PrintPretty Print
Pretty Print
Bepaalt hoe de resultaten worden weergegeven op het basisscherm.
Opmerking: zie “De opmaak van weergegeven resultaten” in de module Werken met de
rekenmachine, voor een complete beschrijving van deze instellingen.
Split Screen
Split ScreenSplit Screen
Split Screen
Hiermee kunt u het scherm in twee gedeelten splitsen. U kunt bijvoorbeeld een grafiek
weergeven en op hetzelfde moment de Y= Editor zien.
Om te bepalen hoe en wat voor informatie wordt weergegeven op een gesplitst scherm,
deze modus gebruiken in combinatie met andere modi zoals
Split 1 App, Split 2 App en
Number of Graphs en Split Screen Ratio. (Split Screen Ratio is alleen beschikbaar op de
Voyage™ 200.).
Split 1 App en Split 2 App
Split 1 App en Split 2 AppSplit 1 App en Split 2 App
Split 1 App en Split 2 App
Specificeert welke toepassing wordt weergegeven op het scherm.
Bij een heel scherm
is alleen Split 1 App is actief.
3:POLAR Geeft complexe getallen weer in de vorm: re
i
q
1:RECTANGULAR Coördinaten zijn uitgedrukt in x, y, en z.
Bijvoorbeeld: [3,5,2] stelt x = 3, y = 5, en z = 2 voor.
2:CYLINDRICAL Coördinaten zijn uitgedrukt in r, q, en z.
Bijvoorbeeld: [3,
45,2] stelt r = 3, q = 45, en z = 2
voor.
3:SPHERICAL Coördinaten zijn uitgedrukt in r, q, en f.
Bijvoorbeeld: [3,
45, 90] stelt r = 3, q = 45 en
f = 90 voor.
1:OFF Resultaten worden weergegeven in een lineaire,
één-dimensionale vorm.
Bijvoorbeeld: p^2, p/2, of
((x-3)/x)
2:ON Resultaten worden weergegeven in conventionele
wiskundige vorm.
Bijvoorbeeld: p
2
, , of
1:FULL Het scherm is niet gesplitst.
2:TOP-BOTTOM De toepassingen worden getoond in twee
schermen boven elkaar.
3:LEFT-RIGHT De toepassingen worden getoond in twee
schermen naast elkaar.
π
2
---
x 3
x
-----------
1012
Bij een gesplitst scherm is Split 1 App de toepassing voor het bovenste of linker
gedeelte van het scherm en
Split 2 App voor het onderste of rechter gedeelte van
het scherm.
De beschikbare toepassingen zijn diegene die in een lijst worden weergegeven wanneer
u op B drukt in de schermmodus
Page 2 of wanneer u op O drukt. U moet in ieder
scherm een andere toepassing hebben tenzij u in de modus 2-graph bent.
Number of Graphs
Number of GraphsNumber of Graphs
Number of Graphs
Specificeert of beide gedeelten van een gesplitst scherm tegelijkertijd een grafiek weer
kunnen geven.
Graph 2
Graph 2Graph 2
Graph 2
Specificeert het type grafiek dat u kunt tekenen als tweede grafiek van een gesplitst
scherm. Dit is alleen actief als
Number of Graphs = 2. In deze twee-grafieken instelling
stelt
Graph het type grafiek voor het bovenste of linker gedeelte van het scherm in en
Graph 2 stelt het onderste of rechter gedeelte van het scherm in. De bechikbare keuzen
zijn dezelfde als voor
Graph.
Split Screen Ratio (alleen Voyage™ 200)
Split Screen Ratio (alleen Voyage™ 200)Split Screen Ratio (alleen Voyage™ 200)
Split Screen Ratio (alleen Voyage™ 200)
Specificeert de verhouding tussen de afmetingen van de twee delen van een gesplitst
scherm.
Exact/Approx
Exact/ApproxExact/Approx
Exact/Approx
Specificeert hoe gebroken en symbolische uitdrukkingen berekend en weergegeven worden.
Door gebroken en symbolische vormen in de instelling
EXACT te houden verhoogt de TI-89
Titanium / Voyage 200 de nauwkeurigheid door de meeste numerieke afrondingsfouten uit te
schakelen.
1 Alleen één gedeelte kan grafieken weergeven.
2 Beide gedeelten kunnen een onafhankelijk grafisch
scherm weergeven (instelling Graph of Graph 2)
met onafhankelijke instellingen.
1:1 Het scherm wordt in gelijke delen gesplitst.
1:2 Het onderste of rechter gedeelte is ongeveer twee
maal zo groot als het bovenste of linker gedeelte.
2:1 Het bovenste of linker gedeelte is ongeveer twee
maal zo groot als het onderste of rechter gedeelte.
1:AUTO Gebruikt in de meeste gevallen de instelling
EXACT. Wanneer de invoer echter een
decimaalteken bevat, wordt APPROXIMATE
gebruikt.
2:EXACT Geeft resultaten met niet-gehele getallen weer in
hun gebroken of symbolische vorm.
3:APPROXIMATE Geeft numerieke resultaten weer in een vorm met
een drijvende komma.
1013
Opmerking: zie “Opmaak van weergegeven resultaten” in de module Werken met de
rekenmachine voor een complete beschrijving van deze instellingen.
Base
BaseBase
Base
Voor het uitvoeren van berekeningen met getallen in decimale, binaire of hexadecimale
vorm.
Unit System
Unit SystemUnit System
Unit System
Hiermee kunt u een eenheid invoeren voor waarden in een uitdrukking, zoals 6_m * 4_m of
23_m/_s * 10_s, waarden van de ene eenheid naar de andere converteren binnen
dezelfde categorie en uw persoonlijk gedefinieerde eenheden creëren.
Custom Units
Custom UnitsCustom Units
Custom Units
Hiermee kunt u aangepaste standaardinstellingen selecteren. Deze modul is
uitgeschakeld tot u Uni Sysem,
3:CUSTOM selecteert.
Language
LanguageLanguage
Language
Hiermee kunt u de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 in één of meer talen lokaliseren,
afhankelijk van welke Flash-taaltoepassingen er geïnstalleerd zijn.
1:DEC Decimale getallen worden geschreven met 0 - 9 in
het 10-tallig stelsel
2:HEX Hexadecimale getallen worden geschreven met 0 -
9 en A - F in het 16-tallig stelsel.
3:BIN Binaire getallen worden geschreven met 0 en 1 in
het 2-tallig stelsel.
1:SI Selecteert SI voor het metrieke maatstelsel
2:ENG/US Selecteert ENG/US voor het niet-metrieke
maatstelsel
3:CUSTOM Hier kunt u door de gebruiker gekozen
standaardeenheden selecteren.
1:English Standaardtaal die deel uitmaakt van de TI-89
Titanium / Voyage™ 200 besturingssyteem (OS).
2: —
(language Flash
applications)
Andere talen zijn alleen beschikbaar indien de
betreffende Flash-taaltoepassingen geïnstalleerd
zijn.
1014
Apps-bureaublad
Apps-bureaubladApps-bureaublad
Apps-bureaublad
Hiermee kunt u het scherm van het Apps-bureaublad in- of uitschakelen.
AAN Geeft het navigeerbare Apps-bureaublad weer. Het
Apps-bureaublad verschijnt als u:
op O drukt.
de machine inschakelt nadat u deze heeft
uitgeschakeld door op 2 ® te drukken.
op 2 K drukt vanaf een App die
weergegeven wordt in het niet-gesplitste
scherm.
UIT
Geeft het navigeerbare Apps-bureaublad niet
weer.
Het Home-scherm van de rekenmachine wordt
het standaardscherm.
Het Home-scherm van de rekenmachine
verschijnt als u op 2 K drukt.
Het APPLICATIONS-menu verschijnt als u op
O drukt.
1015
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 tekencodes
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 tekencodesTI-89 Titanium / Voyage™ 200 tekencodes
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 tekencodes
Met de functie char() kunt u naar elk teken verwijzen met de bijbehorende numerieke
tekencode. Bijvoorbeeld: om 2 weer te geven op het scherm Program I/O, gebruikt u
Disp char(127). U kunt ord() gebruiken om de numerieke code van een teken te vinden.
Bijvoorbeeld: ord("A") levert 65 op.
1. SOH
2. STX
3. ETX
4. EOT
5. ENQ
6. ACK
7. BELL
8. BS
9. TAB
10. LF
11. ÷
12.
FF
13. CR
14.
15. 3
16. é
17. 7
18. 8
19. 9
20. :
21.
22.
23.
24.
25. 3
26. 4
27. '
28.
29.
30.
31.
32. SPACE
33. !
34. "
35. #
36. $
37. %
38.
&
39. '
40. (
41. )
42. *
43. +
44. ,
45. -
46. .
47. /
48.
0
49. 1
50.
2
51. 3
52. 4
53. 5
54. 6
55. 7
56. 8
57. 9
58. :
59. ;
60. <
61. =
62. >
63.
?
64. @
65. A
66. B
67. C
68. D
69. E
70. F
71. G
72. H
73. I
74.
J
75. K
76. L
77. M
78. N
79. O
80. P
81. Q
82. R
83. S
84. T
85. U
86. V
87. W
88. X
89. Y
90. Z
91. [
92. \
93. ]
94. ^
95. _
96. `
97.
a
98. b
99. c
100. d
101. e
102. f
103. g
104. h
105. i
106. j
107.
k
108. l
109. m
110. n
111. o
112. p
113. q
114. r
115. s
116. t
117. u
118. v
119. w
120. x
121. y
122. z
123. {
124. |
125. }
126. ~
127.
2
128. α
129. β
130. Γ
131. γ
132.
133. δ
134. ε
135. ζ
136.
θ
137. λ
138. ξ
139. Π
140. π
141. ρ
142. Σ
143. σ
144. τ
145. φ
146. ψ
147.
148. ω
149. E
150. e
151. i
152.
r
153. ¨
154. ü
155. ý
156.
157. #Ä
158.
159. ù
160. …
161. ¡
162. ¢
163.
£
164. ¤
165. ¥
166. ¦
167. §
168. Á
169.
¦
170.
a
171. «
172. ¬
173. -
174.
®
175.
-
176.
ó
177. ±
178. ñ
179. ò
180. ê
181. µ
182.
183. ø
184.
+
185. ¹
186.
o
187. »
188. d
189.
190.
¥ö
191. ¿
192. À
193. Á
194. Â
195. Ã
196. Ä
197. Å
198. Æ
199. Ç
200. È
201. É
202. Ê
203. Ë
204. Ì
205. Í
206. Î
207. Ï
208. Ð
209.
Ñ
210. Ò
211. Ó
212. Ô
213. Õ
214. Ö
215. ×
216.
Ø
217. Ù
218. Ú
219. Û
220. Ü
221. Ý
222. Þ
223. ß
224. à
225. á
226. â
227. ã
228. ä
229. å
230. æ
231. ç
232. è
233. é
234. ê
235. ë
236. ì
237. í
238. î
239. ï
240.
ð
241. ñ
242. ò
243. ó
244. ô
245. õ
246. ö
247. ÷
248. ø
249. ù
250. ú
251. û
252. ü
253. ý
254. þ
255. ÿ
1016
TI-89 Titanium toetscodes
TI-89 Titanium toetscodesTI-89 Titanium toetscodes
TI-89 Titanium toetscodes
De functie getKey() levert een waarde op die correspondeert met de laatst ingedrukte
toets, volgens de in dit deel weergegeven tabellen. Bijvoorbeeld: als uw programma een
functie getKey() bevat, dan zal drukken op 2
ˆ een waarde van 273 opleveren.
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsenTabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (vervolg)
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (vervolg)Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (vervolg)
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen (vervolg)
Toets Combinatietoets
Geen
¤
j
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
ƒ
F1 268 F1 268 F1 268
Y=
8460
F1
268
F2 269 F2 269 F2 269
Window
8461
F2
269
F3 270 F3 270 F3 270
Graph
8462
F3
270
F4 271 F4 271 F4 271
Tblset
8463
F4
271
F5 272 F5 272 F5 272
Table
8464
F5
272
¹
Copy 24576 Cut 12288
j
a-lock
N
ESC 264 ESC 264 QUIT 4360 PASTE 8456
ESC
264
O
APPS 265 APPS 265 Switch 4361 8457
APPS
265
"
HOME 277 HOME 277 CUST 4373 HOME 277
Home
277
3
MODE 266 MODE 266
ú
18
_
95
MODE
266
½
CATLG 278 CATLG 278 i 151
%
190
CATLG
278
0
BS 257 BS 257 INS 4353
DEL
8447
BS
257
M
CLEAR 263 CLEAR 263 CLEAR 263 8455
Ù
x 120 X 88 LN 4184
e
x 8280
x
120
Ú
y 121 Y 89 SIN 4185
SIN
-1 8281
y
121
Û
z 122 Z 90 COS 4186
COS
-1 8282
z
122
Ü
t 116 T 84 TAN 4180
TAN
-1 8276
t
116
Z
^94^94
p
140
θ
136
^
94
Í
| 124 F 70
ó
176
Format d/b
8316
f
102
Toets Combinatietoets
Geen
¤
j
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
c
( 40 B 66 { 123
b
98
1017
d
) 41 C 67 } 125
¦
169
c
99
b
, 44 D 68 [ 91 8236
d
100
e
/47E69]93
!
33
e
101
p
*42J74
4138
&
38
j
106
|
- 45 O 79 VAR-
LNK
4141
Contr. -
o
111
«
+ 43 U 85 CHAR 4139
Contr. +
u
117
¸
CR 13 CR 13
ENTRY
4109
Approx
8205 CR 13
§
STO4 258 P 80 RCL 4354
@
64
p
112
Á
=61A6539
"#
157
a
97
^
EE 149 K 75
,
159 SYMB 8341
k
107
·
- 173 SPACE 32 ANS 4372 8365
SPACE
32
.46W87>62
|
158
w
119
µ
048V86<60
{
156
v
118
¨
1 49 Q 81 34 8241
q
113
©
2 50 R 50 \ 92 8242
r
114
ª
3 51 S3 83 CUST 4147 8243
s
115
y
4 52 L 76 : 58 8244
l
108
z
5 53 M 77 MATH 4149 8245
m
109
{
6 54 N 78 MEM 4150 8246
n
110
m
755G71
4151 8247
g
103
n
8 56 H 72 d 4152 8248
h
104
o
9 57 I 73 ; 59 8249
i
105
1018
Tabel 2: pijltoetsen
Tabel 2: pijltoetsen Tabel 2: pijltoetsen
Tabel 2: pijltoetsen (inclusief diagonale verplaatsing)
(inclusief diagonale verplaatsing)(inclusief diagonale verplaatsing)
(inclusief diagonale verplaatsing)
Tabel 3: Griekse letters
(voorvoegsel ¥ c)
Toets
Geen
¤
2
¥
j
C
338 16722 4434 8530 33106
B
340 16724 4436 8532 33108
D
344 16728 4440 8536 33112
A
337 16721 4433 8529 33105
C en A 339 16723 4435 8531 33107
C en B 342 16726 4438 8534 33110
D en A 345 16729 4441 8537 33113
D en B 348 16732 4444 8540 33116
Toets
Tweede combinatietoets
j
¤
Assoc. Waarde Assoc. Waarde
Á [A
[A[A
[A]
]]
]
α
128
c [B
[B[B
[B]
]]
]
β
129
b [D
[D[D
[D]
]]
]
δ
133
132
e [E
[E[E
[E]
]]
]
ε
134
Í [F
[F[F
[F]
]]
]
φ
145
m [G
[G[G
[G]
]]
]
γ
131
Γ
130
y [L
[L[L
[L]
]]
]
λ
137
z [M
[M[M
[M]
]]
]
µ
181
§ [P
[P[P
[P]
]]
]
π
140
Π
139
© [R
[R[R
[R]
]]
]
ρ
141
ª» [S
[S[S
[S]
]]
]
σ
143
Σ
142
Ü [T
[T[T
[T]
]]
]
τ
144
[W
[W[W
[W]
]]
]
ω
148
147
Ù
ξ
138
Ú
ψ
146
Û
ζ
135
1019
Voyage™ 200 toetscodes
Voyage™ 200 toetscodesVoyage™ 200 toetscodes
Voyage™ 200 toetscodes
De functie getKey() levert een waarde op die correspondeert met de laatst ingedrukte
toets, volgens de in dit deel weergegeven tabellen. Bijvoorbeeld: als uw programma een
functie getKey() bevat dan zal het drukken op 2 ƒ een waarde opleveren van 268.
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsenTabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
Tabel 1: toetscodes voor primaire toetsen
(Vervolg)
(Vervolg)(Vervolg)
(Vervolg)
Toets Combinatietoets
Geen
¤Û2
¥
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
ƒ
F1 268 F1 268 F1 268 8460
F2 269 F2 269 F2 269 8461
F3 270 F3 270 F3 270 8462
F4 271 F4 271 F4 271 8463
F5 272 F5 272 F5 272 8464
ˆ
F6 273 F6 273 F6 273 8465
F7 274 F7 274 F7 274 8466
Š³
F8 275 F8 275 F8 275 8467
3
MODE 266 MODE 266 MODE 266 8458
M
CLEAR 263 CLEAR 263 CLEAR 263 8455
x
LN 262 LN 262
e
x
4358 8454
N
ESC 264 ESC 264 QUIT 4360 8456
O
APPS 265 APPS 265 SWITCH 4361 8457
¸
CR 13 CR 13 ENTRY 4109 APPROX 8205
W
SIN 259 SIN 259
SIN
-1 4355 8451
X
COS 260 COS 260
COS
-1 4356 8452
Y
TAN 261 TAN 261
TAN
-1 4357 8453
Z
^94^94
p
140 8286
c
( 40 ( 40 { 123 8232
d
) 41 ) 41 } 125 8233
Toets Combinatietoets
Geen
¤
2
¥
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
b
, 44 , 44 [ 91 8236
1020
e
/ 47 / 47 ] 93 8239
p
*42*42
4138 8234
|
- 45 - 45 VAR-LNK 4141 Contrast -
«
+ 43 + 43 CHAR 4139 Contrast +
§
STO4 258 STO4 258 RCL 4354 8450
SPACE 32 32 32 8224
Á
= 61 = 61 \ 92 8253
0
BS 257 BS 257 INS 4353 DEL 8449
Ï
θ
136
θ
136 : 58 8328
·
- 173 - 173 ANS 4372 8365
. 46 . 46 > 62 8238
µ
0 48 0 48 < 60 8240
¨
1 49 1 49 E 149 8241
©
2 50 2 50 CATALOG 4146 8242
ª
3 51 3 51 CUST 4147 8243
y
452452
Σ
4148 8244
z
5 53 5 53 MATH 4149 8245
{
6 54 6 54 MEM 4150 8246
m
755755
*
4151 8247
n
856856
d
4152 8248
o
957957x
-1
4153 8249
A a 97 A 65 Table 3 8257
B b 98 B 66 39 8258
C c 99 C 67 Table 4 COPY 8259
D d 100 D 68 ° 176 8260
E e 101 E 69 Table 5 WINDOW 8261
F f 102 F 70
159 FORMAT 8262
G g 103 G 71 Table 6 8263
H h 104 H 72 & 38 8264
I i 105 I 73 i 151 8265
J j 106 J 74
190 8266
K k 107 K 75 | 124 KEY 8267
L l 108 L 76 34 8268
M m 109 M 77 ; 59 8269
N n 110 N 78 Table 7 NEW 8270
O o 111 O 79 Table 8 OPEN 8271
P p 112 P 80 _ 95 UNITS 8272
Q q 113 Q 81 ? 63 CALC HOME 8273
Toets Combinatietoets
Geen
¤
2
¥
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
1021
Tabel 2: Pijltoetsen
Tabel 2: Pijltoetsen Tabel 2: Pijltoetsen
Tabel 2: Pijltoetsen (inclusief diagonale verplaatsing)
(inclusief diagonale verplaatsing)(inclusief diagonale verplaatsing)
(inclusief diagonale verplaatsing)
Opmerking: de combinatietoets Grab (
) beïnvloedt alleen de pijltoetsen.
R r 114 R 82 @ 64 GRAPH 8274
S s 115 S 83
β
223 SAVE 8275
T t 116 T 84 # 35 TBLSET 8276
U u 117 U 85 Table 9 8277
V v 118 V 86
157 PASTE 8278
W w 119 W 87 ! 33 Y= 8279
X x 120 X 88
¦
169 CUT 8280
Y y 121 Y 89
4
18 TABLE 8281
Z z 122 Z 90 CAPS 8282
Pijltoetsen Normaal
Û¤ 2 ¥
â
C
338 16722 4434 8530 33106
B
340 16724 4436 8532 33108
D
344 16728 4440 8536 33112
A
337 16721 4433 8529 33105
C and A 339 16723 4435 8531 33107
C and B 342 16726 4438 8534 33110
D and A 345 16729 4441 8537 33113
D and B 348 16732 4444 8540 33116
Toets Combinatietoets
Geen
¤
2
¥
Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde Assoc. Waarde
1022
Tabel 3: Letters met accent grave (voorafgegaan door (2A)
Tabel 4: Letters met cedille (voorafgegaan door (2C)
Tabel 5: Letters met accent aigue (voorafgegaan door (2E)
Toets Assoc. Normaal
¤
A à 224 192
E è 232 200
I ì 236 204
O ò 242 210
U ù 249 217
Toets Assoc. Normaal
¤
C ç 231 199
Toets Assoc. Normaal
¤
A á 225 193
E é 233 201
I í 237 205
O ó 243 211
U ú 250 218
Y ý 253 221
1023
Tabel 6: Griekse letters. (voorafgegaan door 2G)
Tabel 7: Letters met tilde (voorafgegaan door 2 N)
Tabel 8: Letters met accent circonflex (voorafgegaan door 2 O)
Tabel 9: Letters met trema (voorafgegaan door 2 U)
Toets Assoc. Normaal
¤
A
α
128
B
β
129
D
δ
133 132
E
ε
134
F
φ
145
G
γ
131 130
L
λ
137
M
µ
181
P
π
140 139
R
ρ
141
S
σ
143 142
T
τ
144
W
ω
148 147
X
ξ
138
Y
ψ
146
Z
ζ
135
Toets Assoc. Normaal
¤
N ñ 241 209
O õ 245
Toets Assoc. Normaal
¤
A â 226 194
E ê 234 202
I î 238 206
O ô 244 212
U û 251 219
Toets Assoc. Normaal
¤
A ä 228 196
E ë 235 203
I ï 239 207
O ö 246 214
1024
Complexe getallen invoeren
Complexe getallen invoerenComplexe getallen invoeren
Complexe getallen invoeren
U kunt complexe getallen invoeren in poolcoördinaten in de vorm (rù, q), waarbij r de
grootte is en q de hoek, of in de vorm r
e
i
q
. U kunt complexe getallen ook invoeren in
rechthoekige coördinaten a+b
i.
Overzicht van complexe getallen
Overzicht van complexe getallenOverzicht van complexe getallen
Overzicht van complexe getallen
Een complex getal heeft reële en imaginaire componenten die een punt bepalen in het
complexe vlak. Deze componenten worden gemeten langs de reële en imaginaire as,
welke gelijk zijn aan de x- en y-as op het reële vlak.
U ü 252 220
Y ÿ 255
Imaginair
H
e
t
pun
t
k
an wor
d
en
uitgedrukt in rechthoekige
co
ördiinaten of in één van
beide vormen met
poolco
ördinaten.
Het symbool
vertegenwoordigt het
imaginaire getal Á-1 .
r
θ
b
a
Uitgedrukt
als a+b
i
ii
i
,
Reëel
1025
Zoals hieronder wordt getoond, is de vorm die u kunt gebruiken als invoer afhankelijk
van de actuele modus
Angle.
Gebruik de volgende methodes om een complex getal in te voeren.
Opmerking: voor het symbool
i drukt u op 2 ), u kunt niet eenvoudigweg de letter i typen.
U kunt de volgende
vorm gebruiken:
Wanneer de instelling van de modus
Angle als volgt is:
a+bi Radian, Degree of Gradian
r
e
i
q
Alleen Radian
(In de hoekmodus Degree of Gradian
veroorzaakt deze vorm een domeinfout.)
(r,ùq) Radian, Degree of Gradian
Gewenste invoer: Toetsaanslagen:
Rechthoekige
coördinaten
a+bi
Substitueer de gewenste waarden of
variabelenamen voor a en b.
a « b 2 )
Bijvoorbeeld:
Gewenste invoer: Toetsaanslagen:
1026
Complexe getallen modus voor het weergeven van getallen
Complexe getallen modus voor het weergeven van getallenComplexe getallen modus voor het weergeven van getallen
Complexe getallen modus voor het weergeven van getallen
Poolcoördinaten
r
e
i
q
Ð of Ð
(rù,q)
Voor de vorm (r,ùq) zijn
haken nodig.
Substitueer de toepasbare waarden of
variabelenamen voor r en q, waarbij q
geïnterpreteerd wordt overeenkomstig de
instelling van de hoekmodus.
TI-89 Titanium:
j [R]
¥ s 2 ) ¥ Ï d
Ð of –
c j [R] 2
¥ Ï d
Belangrijk: gebruik de vorm r
e
i
q
met pool
coordinaten niet in de hoekmodus Degree.
Dit veroorzaakt een ‘Domain error’!
Opmerking: voor het symbool e drukt u op:
TI-89 Titanium: ¥ s.
Voyage 200: 2s
u kunt niet eenvoudigweg de letter e typen.
Tip: on het symbool , te verkrijgen, drukt u
op 2
’.
Tip: om q in graden in te voeren in graden
voor (r,
ùq
), typt u een ó symbool (zoals
45
ó). Om het ó symbool te krijgen, drukt u
op
2 . Gebruik geen graden of gon
(grad) voor r
e
i
ii
i
q
.
Voyage™ 200:
R 2 s 2 ) Ï d
Ð of –
c R 2
Ï d
Bijvoorbeeld:
De resultaten worden getoond in
rechthoekige coördinaten, maar het is
mogelijk om poolcoördinaten te selecteren.
U kunt 3 gebruiken
om de modus Complex
Format in te stellen op
één van drie
instellingen.
1027
U kunt ten alle tijde een complex getal invoeren, ongeacht de modusinstelling Complex
Format
. De modusinstelling bepaalt echter wel hoe de resultaten worden weergegeven.
Opmerking: u kunt complexe getallen in elke willekeurige vorm (of in een combinatie
van alle vormen) invoeren, afhankelijk van de modus Angle.
Complexe variabelen gebruiken in symbolische berekeningen
Ongeacht de modusinstelling Complex Format, worden niet-gedefinieerde variabelen
behandeld als reële getallen. Om complexe symbolische analyse uit te voeren, kunt u
één van de volgende methodes gebruiken om een complexe variabele in te stellen.
Methode 1: gebruik een onderstrepingsteken _ (TI-89 Titanium: ¥ Voyage™ 200:
2 ) als het laatste teken van de variabelenaam om een complexe variabele aan te
duiden. Bijvoorbeeld:
Opmerking: voor de beste resultaten bij berekeningen als cSolve() en cZeros(),
gebruikt u Methode 1.
Methode 2: definieer een complexe variabele. Bijvoorbeeld:
Complexe getallen en de modus Degree
Complexe getallen en de modus DegreeComplexe getallen en de modus Degree
Complexe getallen en de modus Degree
De hoekmodus
Radian wordt aanbevolen voor berekeningen met complexe getallen.
Intern converteert de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 alle ingevoerde trigonometrische
waarden naar radialen, maar hij converteert geen waarden voor exponentiële,
logaritmische of hyperbolische functies.
Als Complex Format
ingesteld is op: Dan zal de TI-89 Titanium / Voyage™ 200:
REAL Geen complexe getallen introduceren tenzij
u:
Een complex getal invoert in een berekening.
– of –
Een complexe functie gebruikt, zoals
cFactor(), cSolve(), cZeros().
Indien complexe resultaten weergegeven
worden, worden deze in de vorm a+bi of in de
vorm r
e
i
q
getoond.
RECTANGULAR Geeft complexe resultaten weer als a+bi.
POLAR Geeft complexe resultaten weer als:
r
e
i
q
indien de modus Angle = Radian
– of –
(rù, q) indien de modus Angle = Degree of
Gradian
z_ wordt behandeld als
een complexe variabele
(tenzij z reeds bestaat; in
dat geval wordt het
bestaande gegevenstype
behouden).
x+yi!z
Dan wordt z behandeld
als een complexe
variabele.
1028
In de hoekmodus Degree en Gradian zijn complexe identiteiten zoals e^(iq) = cos(q) +
i sin(q) niet algemeen waar, omdat de waarden voor cos en sin geconverteerd zijn naar
radialen, terwijl die voor e^( ) niet geconverteerd zijn. Bijvoorbeeld: e^(i45) = cos(45) +
i sin(45) wordt intern behandeld als e^(i45) = cos(p/4) + i sin(p/4). Complexe identiteiten
zijn altijd waar in de hoekmodus Radian.
Opmerking: als u de hoekmodus Degree of Gradian gebruikt, moet u polaire gegevens
in de vorm (r, q) in voeren. In de hoekmodus Degree of Gradian, veroorzaakt een
invoer van de vorm r e
i q
een fout.
I
II
Informatie over de nauwkeurigheid
nformatie over de nauwkeurigheidnformatie over de nauwkeurigheid
nformatie over de nauwkeurigheid
Om de nauwkeurigheid te optimaliseren, houdt de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 intern
meer cijfers bij dan worden weergegeven.
Berekende nauwkeurigheid
Berekende nauwkeurigheidBerekende nauwkeurigheid
Berekende nauwkeurigheid
Waarden met een drijvende komma (10-tallig) worden in het geheugen worden
opgeslagen met maximaal 14 cijfers en een exponent van 3 cijfers.
Voor de venstervariabelen
min en max (xmin, xmax, ymin, ymax, etc.) kunt u
waarden opslaan van maximaal 12 cijfers. Andere venstervariabelen gebruiken
14 cijfers.
Wanneer er een waarde met een drijvende komma wordt weergegeven dan
wordt deze waarde afgerond, zoals gespecificeerd is door de daarvoor
geschikte modusinstellingen (Display Digits, Exponential Format, etc.), met een
maximum van 12 cijfers en een exponent van 3 cijfers.
RegEQ geeft coëfficiënten weer tot een maximum van 14 cijfers.
De waarden van gehele getallen worden in het geheugen opgeslagen met maximaal 614
cijfers.
Grafische nauwkeurigheid
Grafische nauwkeurigheidGrafische nauwkeurigheid
Grafische nauwkeurigheid
De venstervariabele
xmin is het middelpunt van de uiterst linkse pixel en xmax is het
middelpunt van de uiterst rechtse pixel die gebruikt wordt.
@x is de afstand tussen de
middelpunten van twee horizontaal aan elkaar grenzende pixels.
@x wordt berekend als (xmax - xmin) / (# van x pixels - 1).
Als @x wordt ingevoerd in het basisscherm of in een programma, dan wordt
xmax berekent als xmin + @x
ù (# van x pixels -1).
De venstervariabele
ymin is het middelpunt van de onderste pixel en ymax is het
middelpunt van de bovenste pixel die gebruikt wordt.
@y is de afstand tussen de
middelpunten van twee verticaal aan elkaar grenzende pixels.
@y wordt berekend als (ymax - ymin) / (# van y pixels - 1).
Als @y wordt ingevoerd in het basisscherm of in een programma, dan wordt
ymax berekent als ymin + @y
ù (# van y pixels -1).
Cursorcoördinaten worden weergegeven met acht tekens (hierbij kan een minteken, een
decimaal scheidingsteken en een exponent zitten). De coördinaatwaarden (
xc, yc, zc,
etc.) worden bijgewerkt met een nauwkeurigheid van maximaal 12 cijfers.
1029
Opmerking: raadpleeg de module Gesplitste schermen “De split screen modus instellen
en verlaten”, voor een tabel die het aantal pixels in een heel scherm of een gesplitst
scherm weergeeft.
Systeemvariabelen en gereserveerde namen
Systeemvariabelen en gereserveerde namenSysteemvariabelen en gereserveerde namen
Systeemvariabelen en gereserveerde namen
In dit deel wordt een lijst gegeven met de namen van de systeemvariabelen en
gereserveerde functienamen die gebruikt worden door de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
Alleen die systeemvariabelen en gereserveerde functienamen, die geïdentificeerd
worden door een asterisk (*) kunnen verwijderd worden door
DelVar var te gebruiken op de
invoerregel.
Graph
Graph Zoom
y1(x)–y99(x)* y1'(t)–y99'(t)* yi1–yi99* r1(q)–r99(q)*
xt1(t)–xt99(t)* yt1(t)– yt99(t)* z1(x,y)–z99(x,y)* u1(n)–u99(n)*
ui1–ui99* xc yc zc
tc rc qc nc
xfact yfact zfact xmin
xmax xscl xgrid ymin
ymax yscl ygrid xres
@x @y zmin zmax
zscl eyeq eyef eyeψ
ncontour qmin qmax qstep
tmin tmax tstep t0
tplot ncurves diftol dtime
Estep fldpic fldres nmin
nmax plotStrt plotStep sysMath
zxmin zxmax zxscl zxgrid
zymin zymax zyscl zygrid
zxres zqmin zqmax zqstep
ztmin ztmax ztstep zt0de
ztmaxde ztstepde ztplotde zzmin
zzmax zzscl zeyeq zeyef
zeyeψ znmin znmax zpltstrt
zpltstep
1030
Statistics
StatisticsStatistics
Statistics
Table
TableTable
Table
Data/Matrix
Data/MatrixData/Matrix
Data/Matrix
Miscellaneous
MiscellaneousMiscellaneous
Miscellaneous
Solver
SolverSolver
Solver
E
EE
EOS (Equation Operating System) volgorde van
OS (Equation Operating System) volgorde van OS (Equation Operating System) volgorde van
OS (Equation Operating System) volgorde van
bewerkingen
bewerkingenbewerkingen
bewerkingen
In dit deel wordt het Equation Operating System (EOSé) (De volgorde van
bewerkingen) beschreven dat gebruikt wordt door de TI-89 Titanium / Voyage
200.
Getallen, variabelen en functies worden ingevoerd in een simpele, rechtstreekse
volgorde. EOS werkt uitdrukkingen en vergelijkingen uit met behulp van haakjes en
volgens de prioriteiten die hieronder beschreven worden.
x y Gx sx
Gx
2
Gxy Gy sy
Gy
2
corr maxX maxY
medStat medx1 medx2 medx3
medy1 medy2 medy3 minX
minY nStat q1 q3
regCoef* regEq(x)* seed1 seed2
Sx Sy
R
2
tblStart @tbl tblInput
c1–c99 sysData*
main ok errornum
eqn* exp*
1031
Volgorde van bewerking
Volgorde van bewerkingVolgorde van bewerking
Volgorde van bewerking
Ronde haken, rechte haken en accolades
Ronde haken, rechte haken en accoladesRonde haken, rechte haken en accolades
Ronde haken, rechte haken en accolades
Alle berekeningen die ingesloten zijn door ronde haken, rechte haken of accolades worden
het eerste uitgewerkt. Bijvoorbeeld: in de uitdrukking
4(1+2) werkt EOS eerst het gedeelte uit
dat tussen de ronde haken staat,
1+2, en vermenigvuldigt vervolgens het resultaat, 3, met 4.
Het aantal openende en sluitende haken in een uitdrukking of vergelijking moet
hetzelfde zijn. Zo niet dan zal er een foutmelding worden gegeven die het ontbrekende
element aangeeft. Bijvoorbeeld:
(1+2)/(3+4 zal de volgende foutmelding veroorzaken
“Missing )” (“Ontbreekt”).
Opmerking: omdat het met de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 mogelijk is uw eigen
functies te definiëren, zal een variabelenaam, die gevolgd wordt door een uitdrukking
tussen haken, beschouwd worden als een functie-aanroep in plaats van als een impliciete
vermenigvuldiging. Bijvoorbeeld:
a(b+c) is de functie a toegepast op b+c. Om de
uitdrukking
b+c te vermenigvuldigen met de variabele a, moet u expliciete
vermenigvuldiging gebruiken:
aù(b+c).
Indirect
IndirectIndirect
Indirect
De indirecte operator (
#) converteert een tekenreeks naar een variabele- of functienaam.
Bijvoorbeeld:
#(“x”&”y”&”z”) maakt de variabelenaam xyz. Met de indirecte operator kunt u
ook variabelen maken en wijzigen binnen een programma. Bijvoorbeeld: als
10 ! r en
“r”! s1, dan #s1=10.
Nivea
u
Operator
1 Ronde haken ( ), rechte haken [ ], accolades { }
2Indirect (#)
3 Functie-aanroepen
4 Post-operatoren: graden-minuten-seconden (°,',"), faculteit (!),
percentage (%), radiaal (
ô
), index ([ ]), transpositie (
î
)
5 Machtsverheffen, machtsoperator (^)
6
Tekenomkering (
ë)
7 Tekenreeks combinatie (&)
8 Vermenigvuldigen(ù), delen (/)
9 Optellen (+), aftrekken (- )
10 Vergelijkende operatoren: gelijk (=), niet gelijk (ƒ of /=),
kleiner dan (<), kleiner dan of gelijk({ of <=), groter dan (>), groter
dan of gelijk (| of >=)
11 Logische not
12 Logische and
13 Logische or, exclusieve logische xor
14 Beperkende operator “with” (|)
15 Opslaan (!)
939
Regressieformules
In dit gedeelte wordt beschreven hoe statistische regressies worden berekend.
Methode van de kleinste kwadraten
De meeste regressies gebruiken niet-lineaire, recursieve kleinste-kwadraten-technieken
om onderstaande kostenfunctie te optimaliseren. Deze functie is de som van de
kwadraten van de fouten in de residuen:
waarbij: restwaardeUitdrukking wordt uitgedrukt in x
i
en y
i
x
i
is de onafhankelijke variabelenlijst
y
i
is de afhankelijke variabelenlijst
N is de afmeting van de lijsten
Deze techniek probeert de constanten in de bij het regressiemodel passende uitdrukking
recursief te schatten om J zo klein mogelijk te maken.
Bijvoorbeeld, y=a sin(bx+c)+d is de bij het
SinReg model passende vergelijking. Zijn
restwaardeuitdrukking is dus:
a sin(bx
i
+c)+d-y
i
Dus voor SinReg vindt de methode van de kleinste kwadraten de constanten a, b, c
en d die de onderstaande functie minimaliseren:
Regressies
Regressie Omschrijving
CubicReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten om de
derdegraads veelterm:
y=ax
3
+bx
2
+cx+d
aan te passen.
Voor vier gegevenspunten bepaalt de vergelijking een
precies passend polynoom, voor vijf of meer het een
veeltermregressie. Er zijn tenminste vier gegevenspunten
vereist.
ExpReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten en de
getransformeerde waarden x en ln(y) om de bij het
regressiemodel passende vergelijking:
y=ab
x
aan te passen.
LinReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten om de bij
het regressiemodel passende vergelijking:
y=ax+b
aan te passen. Waarbij a de richtingscoëfficiënt is en b het
snijpunt met de y-as.
[]
J residualExpression
i
N
=
=
1
2
[]
Jabxcdy
ii
i
N
=++
=
sin
()
2
1
1034
QuartReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten om de
vierdegraads veelterm:
y=ax
4
+bx
3
+cx
2
+dx+e
aan te passen.
Voor vijf gegevenspunten bepaalt de vergelijking een
precies passen vierdegraads polynoom, voor zes of meer
bepaalt het een veeltermregressie. Er zijn tenminste vijf
gegevenspunten vereist.
SinReg Gebruikt de methode van de kleinste kwadraten om de bij
het regressiemodel passende vergelijking:
y=a sin(bx+c)+d
aan te passen.
Regressie Omschrijving
1035
Hoogtelijnen en algoritmen voor het maken van een
Hoogtelijnen en algoritmen voor het maken van een Hoogtelijnen en algoritmen voor het maken van een
Hoogtelijnen en algoritmen voor het maken van een
impliciet plot
impliciet plotimpliciet plot
impliciet plot
Hoogtelijnen worden berekend en geplot met behulp van de onderstaande methode.
Een impliciet plot is hetzelfde als een hoogtelijn, behalve dat een impliciet plot alleen
voor de z=0 hoogtelijn bepaalt.
Algoritme
AlgoritmeAlgoritme
Algoritme
Gebaseerd op uw
x en y venstervariabelen is de afstand tussen xmin en xmax en tussen
ymin en ymax verdeeld in een aantal roosterlijnen, gespecificeerd door xgrid en ygrid.
Deze roosterlijnen snijden elkaar om een serie van rechthoeken te vormen.
De
E-waarde wordt behandeld als de waarde van de vergelijking in het centrum van de
rechthoek.
Voor iedere gespecificeere hoogtelijnwaarde (C
i
):
Een tekenomkering tussen twee aangrenzende punten houdt in dat een hoogtelijn
de lijn die deze twee punten verbindt. Er wordt lineaire interpolatie gebruikt om te
benaderen waar het “nulpunt” op de lijn ligt.
Alle rechthoeken in het rooster worden op dezelfde manier behandeld.
Voor iedere rechthoek wordt de vergelijking
uitgewerkt voor alle vier de hoeken (ook
hoekpunten of roosterpunten genoemd) en er
wordt een gemiddelde waarde (E) berekend:
E =
In elk van de vijf hiernaast afgebeelde punten,
wordt het verschil tussen de z-waarde van het punt
en de hoogtelijnwaarde berekend.
Binnenin de rechthoek worden alle “nulpunten”
verbonden met rechte lijnen.
Dit proces wordt herhaald voor iedere
hoogtelijnwaarde.
z1 z2 z3 z4+++
4
-----------------------------------------
1036
De methode Runge-Kutta
De methode Runge-KuttaDe methode Runge-Kutta
De methode Runge-Kutta
Voor integraties van gewone differentiaalvergelijkingen met de Runge-Kutta methode,
gebruikt de
TI-89 Titanium / Voyage™ 200 de Bogacki-Shampine 3(2) formule, zoals die
beschreven stond in het tijdschrift Applied Math Letters, 2 (1989), pag. 1–9.
De Bogacki-Shampine 3(2) formule
De Bogacki-Shampine 3(2) formuleDe Bogacki-Shampine 3(2) formule
De Bogacki-Shampine 3(2) formule
De Bogacki-Shampine 3(2) formule biedt een resultaat met een nauwkeurigheid van de
derde orde en een foutschatting die gebaseerd is op een ingebedde formule van de
tweede orde. Voor een probleem in de vorm:
y' = ƒ(x, y)
en een gegeven stapgrootte h, kan de Bogacki-Shampine formule als volgt geschreven
worden:
F
1
= ƒ(x
n
, y
n
)
F
2
= ƒ (x
n
+ h , y
n
+ h F
1
)
F
3
= ƒ (x
n
+ h , y
n
+ h F
2
)
y
n+1
= y
n
+ h ( F
1
+ F
2
+ F
3
)
x
n+1
= x
n
+ h
F
4
= ƒ (x
n+1
, y
n+1
)
errest = h ( F
1
ì F
2
ì F
3
+ F
4
)
De foutschatting errest wordt gebruikt om de stapgrootte automatisch te controleren. Voor
een diepgaande bespreking van hoe dit gedaan kan worden, zie Numerical Solution of
Ordinary Differential Equations door L. F. Shampine (New York: Chapman & Hall,
1994).
De software van de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 past de stapgrootte niet aan om uit te komen bij
specifieke uitvoerpunten. Hij neemt, eerder, de grootste stappen die hij kan nemen (gebaseerd op
de fouttolerantie diftol) en verkrijgt resultaten voor x
n
_{ x {_ x
n+1
gebruik makend van het
derdegraads interpolatie-polynoom dat gaat door het punt
(x
n
, y
n
) met richtingscoëfficiënt F
1
,
en door het punt
(x
n+1
, y
n+1
) met richtingscoëfficiënt F
4
. De interpolant is efficiënt en biedt
resultaten tijdens de stap die even betrouwbaar zijn als de resultaten aan het eind van de stap.
1
2
---
1
2
---
3
4
---
3
4
---
2
9
---
1
3
---
4
9
---
5
72
------
1
12
------
1
9
---
1
8
---
1037
Informatie over de batterijen
Informatie over de batterijenInformatie over de batterijen
Informatie over de batterijen
De TI-89 Titanium / Voyage™ 200 gebruikt twee typen batterijen: vier alkaline batterijen
en een lithium batterij als back-up, die er voor dient de geheugeninhoud te bewaren
wanneer u de alkaline batterijen vervangt.
Wanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer moet u de batterijen vervangenWanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer moet u de batterijen vervangen
Wanneer de alkaline batterijen leeg raken, zal het display vager beginnen te worden (met
name tijdens het uitvoeren van berekeningen). Om dit te compenseren, zult u het
displaycontrast hoger moeten instellen Wanneer u de instelling van het contrast vaak moet
veranderen, moet u de alkaline batterijen vervangen. Om u hieraan te herinneren, zal, op het
moment dat de batterijen zo ver leeggeraakt zijn dat u ze snel moet vervangen, de
aanduiding
BATT ( ) op de statusregel verschijnen. Wanneer de aanduiding BATT in
diapositief ( ) wordt weergegeven, moet u de AAA batterijen onmiddellijk vervangen.
De lithium backup batterij bevindt zich in het batterijvak, boven de alkaline batterijen. Om
te voorkomen dat er gegevens verloren gaan, moet u de lithium batterij niet uit het
apparaat halen voordat u vier nieuwe alkaline batterijen geïnstalleerd heeft. De lithium
backup batterij moet ongeveer eens in de drie à vier jaar vervangen worden.
Opmerking: om te voorkomen dat er informatie, die is opgeslagen in het geheugen,
verloren gaat, moet de TI-89 Titanium / Voyage 200 uitgeschakeld zijn; bovendien moeet
u de alkaline batterijen en de lithium batterij nooit tegelijkertijd uit het apparaat halen.
Effecten van het vervangen van de batterijen
Effecten van het vervangen van de batterijenEffecten van het vervangen van de batterijen
Effecten van het vervangen van de batterijen
Als u ervoor zorgt de beide typen batterijen niet tegelijkertijd uit het apparaat te halen en
voorkomt dat de batterijen volledig leeg raken, kunt u de beide typen batterijen
vervangen zonder enige in het geheugen opgeslagen informatie te verliezen.
Voorzorgsmaatregelen
VoorzorgsmaatregelenVoorzorgsmaatregelen
Voorzorgsmaatregelen bij het omgaan met batterijen
bij het omgaan met batterijen bij het omgaan met batterijen
bij het omgaan met batterijen
Neem bij het vervangen van de batterijen de volgende voorzorgsmaatregelen:
Laat de batterijen niet binnen bereik van kinderen.
Gebruik geen nieuwe en gebruikte batterijen samen. Gebruik geen
verschillende merken (of verschillende types van het zelfde merk) batterijen
samen.
Gebruik geen oplaadbare en niet oplaadbare batterijen samen.
Plaats de batterijen overeenkomstig de polariteitsschema's
(+ en - ) in het apparaat.
Doe geen niet oplaadbare batterijen in een batterij-oplader.
Gooi gebruikte batterijen onmiddellijk en volgens de voorschriften weg.
aanduiding BATT
1038
Verbrand of demonteer de batterijen niet.
De alkaline batterijen van de TI-89 Titanium vervangen
De alkaline batterijen van de TI-89 Titanium vervangenDe alkaline batterijen van de TI-89 Titanium vervangen
De alkaline batterijen van de TI-89 Titanium vervangen
1. Indien de calculator aan staat, dient u hem uit te schakelen (druk op 2 ®) om te
voorkomen dat er informatie, die in het geheugen is opgeslagen, verloren gaat.
2. Schuif het beschermende deksel over het toetsenbord en keer de machine om.
3. Druk het veerslot van het batterijdeksel naar beneden, en trek het omhoog om het
deksel te verwijderen.
4. Haal alle vier de AAA batterijen uit het apparaat.
5. Plaats vier nieuwe AAA alkalinebatterijen in het apparaat. De positie van de
batterijen moet zijn als is aangegeven op het polariteitsschema (+ en -) aan de
binnenkant van het batterijvak.
6. Plaats het deksel terug en laat hierbij de twee tandjes in de twee sleuven in de
onderkant van het batterijvak vallen. Druk het deksel vervolgens aan totdat het vast
klikt.
De lithium batterij van de TI-89 Titanium vervangen
De lithium batterij van de TI-89 Titanium vervangenDe lithium batterij van de TI-89 Titanium vervangen
De lithium batterij van de TI-89 Titanium vervangen
Om de lithium backup batterij te vervangen, dient u het deksel van het batterijvak te
verwijderen en het kleine schroefje dat het deksel van de BACK UP BATTERIJ op zijn
plaats houdt los te schroeven.
Plaats een nieuwe
SR44SW of 303 batterij, kijk voor de juiste positie naar het
polariteitsschema (+ en -) op het deksel. Zet het deksel terug en draai het schroefje weer
vast.
De alkaline batterijen van de
De alkaline batterijen van de De alkaline batterijen van de
De alkaline batterijen van de
Voyage™ 200
Voyage™ 200 Voyage™ 200
Voyage™ 200 vervangen
vervangenvervangen
vervangen
1. Indien de Voyage 200 aan staat, moet u hem uitzetten (druk op 2 ®) om verlies
van in het geheugen opgeslagen informatie te voorkomen.
2. Schuif het beschermende deksel over het toetsenbord en keer de machine om.
3. Druk op het getande batterijdeksel en schuif het weg van de machine.
4. Plaats vier nieuwe AAA batterijen in het apparaat, zoals getoond op het
polariteitsschema in het batterijvak.
Lithiumbatterij
AAA alkaline batterijen
1039
5. Zet de achterkant terug en duw het schuifje op de bovenkant van de Voyage 200 in
de geblokkeerde stand om de achterkant weer op zijn plaats te klemmen.
6. Schuif het batterijdeksel terug in de machine, de kant met de tandjes het eerst. Druk
voorzichtig op het deksel tot de tandjes op hun plaats klikken.
De lithiumbatterij van de
De lithiumbatterij van de De lithiumbatterij van de
De lithiumbatterij van de Voyage 200
Voyage 200 Voyage 200
Voyage 200 vervangen
vervangenvervangen
vervangen
Om de reserve-lithiumbatterij te vervangen verwijdert u eerst het deksel van het
batterijvak. Steek een bot voorwerp in de ronde inkeping naast de batterij. Plaats uw
vinger voorzichtig op de lithiumbatterij en wrik de batterij eruit.
Schuif een nieuwe CR1616- of CR1620-batterij in het vak, met de positieve (+) kant
omhoog. Druk stevig om de nieuwe lithiumbatterij op zijn plaats te klikken.
Bij problemen
Bij problemenBij problemen
Bij problemen
Als er zich tijdens het werken met de TI-89 Titanium / Voyage™ 200 problemen
voordoen, kunnen de volgende suggesties u helpen deze op te lossen.
Suggesties
SuggestiesSuggesties
Suggesties
Probleem:
Suggestie
U ziet niets op het display. Druk op 8 « om het displaycontrast te
verminderen (donkerder) of op 8 | om
het displaycontrast te verhogen (lichter).
De aanduiding BATT
wordt weergegeven.
Vervang de batterijen. Indien BATT in
diapositief ( ) wordt weergegeven,
dient u de batterijen zo snel mogelijk te
vervangen.
De aanduiding BUSY
wordt weergegeven.
Het apparaat is bezig met het uitvoeren
van een berekening. Indien u de
berekening wilt stoppen, drukt u op ´.
Lithiumbatterij
Vak voor AAA alkalinebatterij
1040
De aanduiding PAUSE
wordt weergegeven.
Een grafiek of programma is onderbroken
en de TI-89 Titanium / Voyage 200 wacht
op invoer; druk op ¸.
Er wordt een foutmelding
weergegeven.
Raadpleeg de lijst met foutmeldingen in
deze handleiding. Druk op N om de
melding te verwijderen.
De TI-89 Titanium /
Voyage™ 200 lijkt niet
correct te werken.
Druk meerdere malen op N om alle
menu’s en dialoogvensters te sluiten en
de cursor terug te zetten op de
invoerregel.
— of —
Verzeker u ervan dat de batterijen
correct geplaatst zijn en dat ze niet leeg
zijn.
De TI-89 Titanium lijkt
“geblokkeerd” te zijn en
reageert niet op invoer via
het toetsenbord.
Door de volgende handeling wordt het
RAM gewist. Hierdoor worden alle
gegevens, programma’s en door de
gebruiker gedefinieerde variabelen,
functies of mappen gewist.
Houd A, B en 2 tegelijkertijd
ingedrukt. Druk vervolgens op ´ en
laat weer los.
Door de volgende handeling worden het
RAM en het Flash-ROM gewist. Hierdoor
worden alle gegevens, programma’s,
door de gebruiker gedefinieerde
variabelen, functies, mappen, Flash-
toepassingen en het archief met
gebruikersgegevens gewist.
1.Verwijder één van de vier AAA batterijen.
2.Houd · en d ingedrukt terwijl u de
batterij terug plaatst.
3.Blijf · en d vijf seconden vasthouden
voordat u ze weer loslaat.
De Voyageé 200 lijkt
geblokkeerd
(“geblokkeerd”) te zijn en
reageert niet op invoer via
het toetsenbord.
Door de volgende handeling wordt het
RAM gewist. Hierdoor worden alle
gegevens, programma’s en door de
gebruiker gedefinieerde variabelen,
functies of mappen gewist.
Houd 2 en 1‚ tegelijkertijd Houd 2
en 1 ingedrukt. Druk vervolgens op ´
en laat weer los.
Door de volgende handeling worden het
RAM en het Flash-ROM gewist. Hierdoor
worden alle gegevens, programma’s,
door de gebruiker gedefinieerde
variabelen, functies, mappen, Flash-
toepassingen en het archief met
gebruikersgegevens gewist.
1.Verwijder één van de vier AAA
batterijen.
2.Houd · en d ingedrukt, terwijl u de
batterij terugplaatst.
3.Blijf · en d nog vijf seconden
ingedrukt houden en laat ze vervolgens
los.
Omerking: het corrigeren van een “blokkering” zal uw TI-89 Titanium /
Voyage 200 resetten en de geheugeninhoud wissen.
Probleem:
Suggestie
1041
Appendix C: Programmeerhandleiding 1043
Appendix C:
Programmeerhandleiding
De parameter/modus tekenreeksen die gebruikt worden in de mdusInst( ), haalMode( ), grafInst( )
en tablInst( ) functies worden niet in andere talen vertaald wanneer ze in een programma gebruikt
worden. Wanneer u bijvoorbeeld een programma schrijft in de modus Language Frans, en
vervolgens overschakelt naar de modus Language Italiaans, zal het programma een fout geven.
Om deze fout te voorkomen moet u de alpha tekens vervangen door cijfers. Deze cijfers werken in
alle talen. Deze bijlage bevat de cijfervervangingen voor deze tekenreeksen.
De volgende voorbeelden laten zien hoe u de tekens vervangt door cijfers vervangt in de
functie
mdusInst( ).
Voorbeeld 1: een programma dat alpha parameter/modus tekenreeksen gebruikt:
mdusInst("Grafiek","Reeks")
Voorbeeld 2: hetzelfde programma dat voor deze tekenreeksen cijfers gebruikt:
mdusInst("1","4")
Appendix C: Programmeerhandleiding 1044
mdusInst( ) en haalMode( )
mdusInst( ) en haalMode( )mdusInst( ) en haalMode( )
mdusInst( ) en haalMode( )
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
ALLE 0
Grafiek
1
FUNCTIE
1
PARAMETRISCH
2
POLAIR
3
REEKS
4
3D
5
DIFF-VERGELK
6
Cijfers weergeven 2
VAST 0
1
VAST 1
2
VAST 2
3
VAST 3
4
VAST 4
5
VAST 5
6
VAST 6
7
VAST 7
8
Appendix C: Programmeerhandleiding 1045
VAST 8
9
VAST 9
10
VAST 10
11
VAST 11
12
VAST 12
13
ZWEVEND
14
ZWEVEND 1
15
ZWEVEND 2
16
ZWEVEND 3
17
ZWEVEND 4
18
ZWEVEND 5
19
ZWEVEND 6
20
ZWEVEND 7
21
ZWEVEND 8
22
ZWEVEND 9
23
ZWEVEND 10
24
ZWEVEND 11
25
ZWEVEND 12
26
Hoek 3
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Appendix C: Programmeerhandleiding 1046
RADIAAL
2
GRAAD
1
Expon. opmaak
4
NORMAAL
1
WETENSCHAP
2
INGENIEUR
3
Complexe opmaak
5
REEEL
1
RECHTHOEKIG
2
POLAIR
3
Vector-opmaak
6
RECHTHOEKIG
1
CYLINDRISCH
2
BOL
3
Mooi afdrukken
7
UIT
1
AN
2
Gesplitst scherm
8
VOLLEDIG
1
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Appendix C: Programmeerhandleiding 1047
BOVEN-ONDER
2
LINKS-RECHTS
3
1 toep splitsen
9
(toepassingen zijn niet genummerd)
2 toep splitsen
10
(toepassingen zijn niet genummerd)
Aantal grafieken
11
1
1
2
2
Grafiek 2 12
FUNCTIE
1
PARAMETRISCH
2
POLAIR
3
REEKS
4
3D
5
DIFF-VERGELK
6
Verh gespl scherm 13
1:1
1
1:2
2
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Appendix C: Programmeerhandleiding 1048
2:1
3
Exact/Benad
14
AUTO
1
EXACT
2
BENADERING
3
Basis
15
DEC
1
HEX
2
BIN
3
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Appendix C: Programmeerhandleiding 1049
grafInst( )
grafInst( )grafInst( )
grafInst( )
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Coördinaten 1
RECHTH
1
POLAIR
2
UIT
3
Grafiekvlgrde 2
RIJ
1
SIMULTAAL
2
Rooster
3
UIT
1
AN
2
Assen
4
In 3D-modus:
UIT
1
ASSEN
2
KADER
3
Niet in 3D-modus:
UIT
1
AN
2
Appendix C: Programmeerhandleiding 1050
Begincursor
5
OFF
1
AN
2
Labels
6
UIT
1
AN
1
Seq Axes 7
TIJD
1
WEB
2
Custom
3
Oplossingsmeth 8
RK
1
EULER
2
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Velden 9
HELLVELD
1
RICHVELD
2
VELDUIT
3
DE Assen 10
TIJD
1
Appendix C: Programmeerhandleiding 1051
Y1-VS-Y2
2
T-VS-Y'
3
Y-VS-Y'
4
Y1-VS-Y2'
5
Y1'-VS-Y2'
6
XR Stijl 11
DRAADMODEL
1
VERBRGN OPPERVL
2
HOOGTELIJN NIV
3
DRAAD EN HOOGTE
4
IMPLICIETE PLOT
5
1052
tablInst( )
tablInst( )tablInst( )
tablInst( )
Parameter/modus instelling Tekenreeksen
Graf <-> Tabel 1
UIT
1
AN
2
Onafhankelijk 2
AUTOM
1
VRAGEN
2
Assen
4
Appendix D: Algemene informatie 1053
Appendix D:
Appendix D:Appendix D:
Appendix D:
Algemene informatie
Algemene informatieAlgemene informatie
Algemene informatie
Productinformatie, service en garantie TI
Productinformatie, service en garantie TIProductinformatie, service en garantie TI
Productinformatie, service en garantie TI
Voorzorgsmaatregelen voor batterijen
Voorzorgsmaatregelen voor batterijenVoorzorgsmaatregelen voor batterijen
Voorzorgsmaatregelen voor batterijen
Tref deze voorzorgsmaatregelen bij het vervangen van batterijen.
Zorg ervoor dat batterijen buiten het bereik van kinderen blijven.
Gebruik geen combinaties van nieuwe en gebruikte batterijen. Gebruik geen
combinatie van verschillende merken (of typen) batterijen.
Gebruik geen combinatie van oplaadbare en niet-oplaadbare batterijen.
Plaats batterijen volgens de polariteitsdiagrammen (+ en - ).
Product en
serviceinformatie TI
Voor meer informatie over producten van en
service door TI, kan per E-mail contact worden
opgenomen met TI. Ook is informatie te vinden op
de TI-pagina op het World Wide Web.
E-mailadres: ti-cares@ti.com
Internetadres: education.ti.com
Informatie service
over garantie
Raadpleeg voor informatie over de
garantievoorwaarden en -periode of over service,
de garantiebepalingen die bij dit product worden
geleverd of neem contact op met het verkooppunt
waar u dit TI-product heeft gekocht.
1054
Plaats niet-oplaadbare niet in een batterijoplader.
Voer gebruikte batterijen direct af volgens de juiste afvalverwerkingsmethode.
U dient batterijen nooit te verbranden of open te maken
Batterij niet
weggooien, maar
inleveren als KCA.
NL
1055
TI-89 Titanium Sneltoetsen
TI-89 Titanium SneltoetsenTI-89 Titanium Sneltoetsen
TI-89 Titanium Sneltoetsen
Algemeen
AlgemeenAlgemeen
Algemeen
Toetsenbordschema op het scherm(
Toetsenbordschema op het scherm( Toetsenbordschema op het scherm(
Toetsenbordschema op het scherm( ¥^)
))
)
Druk op N om het schema te verlaten.
Op het toetsenbordschema staan de sneltoetsen die niet
op het toetsenbord zelf zijn aangegeven. Druk, zoals
hieronder te zien is, op
¥ en vervolgens op de gewenste
toets.
Alpha-regels
Alpha-regels Alpha-regels
Alpha-regels
Voor 3D-grafieken
Voor 3D-grafieken Voor 3D-grafieken
Voor 3D-grafieken
Griekse letters
Griekse letters Griekse letters
Griekse letters
Wanneer u een combinatie van toetsen indrukt die geen
toegang geeft tot een Griekse letter, krijgt u de gewone letter
voor die toets
¥
O
Lijst van Flash-toepassingen
2a
Schakelt om tussen de twee laatst
gekozen toepassingen of gesplitste
schermen
¥
|, ¥ «
Contrast lichter of donkerder
¥ ¸
Bereken benaderde oplossing
¥
C, ¥D
Verplaats cursor naar boven of
beneden (in editors)
¤ C, ¤ D
Verschuif grote objecten in history
¤
A, ¤ B
Markeer links of rechts van cursor
2C, 2D
Pagina omhoog of omlaag
(in editors)
2A, 2B
Verplaats cursor helemaal naar
links of helemaal naar rechts
¥Á
ă
¥ c
Toegang tot Griekse letters
(zie volgende kolom)
¥ d
¦ (commentaar)
¥ b
Kopiëren van grafiekcoördinaten
naar sysdata
¥ e
! (faculteit)
¥Í
Weergave van het dialoogvenster
FORMATS
¥ 1 – ¥ 6
Uitvoering van programma’s
kbdprgm1( ) tot kbdprgm9( )
¥p
& (samenvoegen)
¥^
Toetsenbordschema op het
scherm
¥ §
@
¥ ´
Uitschakelen apparaat met
terugkeer tot de actuele toepassing
bij de volgende inschakeling
¥ µ (zero)
{
¥
|
¥ · Kopiëren van grafiekcoördinaten naar
history area van het basisscherm
j
Typ een kleine letter
¤
Typ een hoofdletter
2
Kleine letter alpha lock
¤
j
Hoofdletter alpha lock
j
Verlaten alpha lock
C, D, A, B
Grafiek bewegen (animatie)
«, |
Verandering van animatiesnelheid
X, Y, Z
Langs as kijken
µ
Terug naar oorspronkelijke
weergave
Í
Verandering grafische opmaakstijl
p
Uitgebreide/normale weergave
¥
c
Toegang tot Griekse tekenset.
¥
cj+lette
r
Toegang tot Griekse tekens, kleine
letters. Voorbeeld:
´cj [W] geeft ω.
¥
c ¤+letter
Toegang tot Griekse tekens,
hoofdletters. Voorbeeld:
´c¤[W] geeft
1056
Voyage
VoyageVoyage
Voyage
200 Sneltoetsen
200 Sneltoetsen200 Sneltoetsen
200 Sneltoetsen
Algemeen
Toetsenbordschema op het scherm
Toetsenbordschema op het schermToetsenbordschema op het scherm
Toetsenbordschema op het scherm (
( (
(
¥ [KEY])
))
)
Druk op N om het schema te verlaten.
Op het toetsenbordschema staan de sneltoetsen die niet op
het toetsenbord van de Voyage 200 zelf zijn aangegeven. Zie
de kolom hiernaast voor accenttekens en Griekse letters.
Editing
EditingEditing
Editing
3D Grafieken
3D Grafieken 3D Grafieken
3D Grafieken
Accenttekens
Accenttekens Accenttekens
Accenttekens
Griekse letters
Griekse letters Griekse letters
Griekse letters
Wanneer u een combinatie van toetsen indrukt die geen
toegang geeft tot een Griekse letter, krijgt u de gewone letter
voor die toets.
¥
O
Lijst van Flash-toepassingen(als het
bureaublad uitgeschakeld is)
2a
Schakelt om tussen de twee laatst
gekozen toepassingen of gesplitste
schermen
¥
D
Kopieer grafische coördinaten naar
sysdata
¥
F
Geef het dialoogvenster FORMATS
weer
¥ H
Kopieer grafische coördinaten naar het
basisscherm van het history area
¥
N
Creëer nieuwe variabele
¥
O
Open bestaande variabele
¥
S
Bewaar kopie als
¥
|, ¥ «Ç
Contrast lichter/donkerder
¥
¸
Bereken benaderde oplossing
¥
´
Schakel het apparaat uit zodat het
de volgende keer dat u het
inschakelt teruggaat naar de huidige
toepassing
¥ 1
¥ 6
Voer programma’s kbdprgm1() tot en
met kbdprgm6() uit
2 X
¦ (commentaar)
¥Á
ƒ(conversie operator)
¥
µ (zero)
_
{
¥¶
|
¥ C
Verplaats cursor helemaal naar
boven
¥
D
Verplaats cursor helemaal naar
beneden
2 A
Verplaats cursor helemaal naar
links
2 B
Verplaats cursor helemaal naar
rechts
C, D
Blader door grote objecten in history
2 C, 2 D
Pagina omhoog of omlaag
¥ X
Knippen
¥
C
Kopiëren
¥
V
Plakken
C, D, A, B
Animatie grafiek
«, | Verander animatie-snelheid
X, Y, Z Kijk langs de assen
µ
(zero)
Terug naar het originele kijkpunt
F
Verander de grafische opmaakstijl
Ù
Uitgebreide/normale weergave
2 A + letter
à, è, ì, ò, ù, À, È, Ì, Ò, Ù
2 C + letter
ç, Ç
2 E + letter
á, é, í, ó, ú, ý, Á, É, Í, Ó, Ú, Ý
2 N + letter
ã, ñ, õ, Ã, Ñ, Õ
2 O + letter
â, ê, î, ô, û, Â, Ê, Î, Ô, Û
2 U + letter
ä, ë, ï, ö, ü, ÿ, Ä, Ë, Ï, Ö, Ü
2 G Toegang tot Griekse tekenset
2 G + letter Toegang tot Griekse kleine
letters. Voorbeeld:
2 GW
geeft w
2 G ¤ + letter Toegang tot Griekse
hoofdletters. Voorbeeld:
2 G ¤ W geeft W
Verschillen in toetsaanslagen 1057
Verschillen in toetsaanslagen
Verschillen in toetsaanslagenVerschillen in toetsaanslagen
Verschillen in toetsaanslagen
Er zijn bepaalde verschillen in de toetsaanslagen voor de verschillende bewerkingen tussen de TI-89 Titanium / Voyage™ 200.
Onderstaande tabel toont de toetsaanslagen voor de belangrijkste opdrachten voor de twee rekenmachines.
FUNCTIE
@
TI-89 Titanium
H
Voyage 200
LETTERS
Eén kleine letter (a-s, u, v, w)
j A-S, U-W A-S, U-W
Eén kleine letter (t, x, y, z)
T, X, Y, Z T, X, Y, Z
Meerdere kleine letters
2
Eind meerdere kleine letters
j
Meerdere hoofdletters
¤
2 [CAPS]
Eind meerdere hoofdletters
j2 [CAPS].
FUNCTIETOETSEN
F6
2 ˆ
ˆ
F7
2
F8
2 Š
Š
VERPLAATSEN
Grote objecten naar beneden of boven verschuiven in history
¤
C, ¤ D C, D
De cursor helemaal naar links of rechts verplaatsen op de
invoerregel
2 A, 2 B2 A, 2 B
Diagonale verplaatsing
C and A
C and B
D and A
D and B
C and A
C and B
D and A
D and B
FUNCTIES
Basisscherm weergeven
" ¥ "
Knippen
¥
5 ¥ X
Kopiëren
¥
6 ¥ C
Plakken
¥
7 ¥ V
Catalogus
½
2 ½
Dialoogvenster Units weergeven
2 9 ¥ 9
Sin
2 W
W
Cos
2 X
X
Tan
2 Y
Y
LN
2 x
x
e
x
¥ s2 s
EE
^2 ^
SYMBOLEN
ú (Conversieteken)
2 ú2 ú
_ (Onderstrepingsteken)
¥
2 _
θ (Theta)
¥
Ï
Ï
| (“With”)
Í
2 Í
' (Accent)
2 È 2 È
Verschillen in toetsaanslagen 1058
° (Graad)
2 v2 v
(Hoek)
2 2
Σ (Sigma)
½ Σ ( 2 [Σ]
x (Reciproque)
½ ^-1 2 [x
-1
]
Spatie
j
Spatiebalk
VERBORGEN SNELTOETSEN
Gegevens in de variabele sysdata plaatsen
¥
b ¥ D
Griekse letters
¥
c j or ¥ c ¤¥ G or ¥ G ¤
Toetsenbordschema
¥
^ ¥ [KEY]
Gegevens in history van het basisscherm plaatsen
¥
·¥ H
Accent grave (à, è, ì, ò, ù)
2 ¿ 5 2 A a, e, i, o, u
Cedille (ç)
2 ¿ 5 6 2 C c
Accent aigu (á, é, í, ó, ú, ý)
2 ¿ 5 2 E a, e, i, o, u, y
Tilde (ã, ñ, õ)
2 ¿ 5 6 2 N a, n, o
Accent circonflex (â, ê, î, ô, û)
2 ¿ 5 2 O a, e, i, o, u
Trema (ä, ë, ï, ö, ü, ÿ)
2 ¿ 5 2 U a, e, i, o, u, y
? (Vraagteken)
2 ¿ 3 2 Q
βb (Beta)
2 ¿ 5 6 2 S
# (Indirectie)
2 ¿ 3 2 T
& (Samenvoegen)
¥
p (times) 2 H
@ (Arbitrair)
¥
§ 2 R
(Niet gelijk aan)
¥ Á 2 V
! (Faculteit)
¥
e2 W
Commentaar (Cirkel-C)
¥
d ¦ 2 X ¦
Nieuw
ƒ
3 ¥ N
Openen
ƒ
1 ¥ O
Kopie opslaan als
ƒ
2 ¥ S
Dialoogvenster Format
¥
Í¥ F
FUNCTIE
@
TI-89 Titanium
H
Voyage 200
1059
Index
IndexIndex
Index
Symbols
(!, faculteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84, 994
(!, opslaan
. . . . . . . . . . . . . . . . 657, 1000
(#, /=, niet
gelijk aan
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 666
(#, /=, niet gelijk aan
. . . . . . . . . . . . . . 992
(#, indirectie
. . . . . . . . . . . . . . . . 663, 996
($( ), vierkantswortel
. . . . . . . . . . . . . 995
(%, oneindigheid
. . . . . . . . . . . . . . . . . 313
(%, procent
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 992
(&, samenvoegen
. . . . . . . . . . . . 663, 994
(', minutennotatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 998
(', priem
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 998
(', secondennotatie
. . . . . . . . . . . . . . . 998
()(), som
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 300, 996
(*( ), integreren
. . 90, 271, 273, 274, 280,
300, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 302, 994
(*, vermenigvuldigen
. . . . . . . . . . . . . 989
(*f(x)dx (grafisch math werktuig)
370, 373
(+, optellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 988
(,- (functietoetsen)
categorieën selecteren
. . . . . . 34, 38
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
gebruik
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
menu’s selecteren
. . . . . . . . . . . . 56
wisselen tussen werkbalkmenu’s
. 63
(-, gradennotatie
. . . . . . . . 847, 997, 998
(,, hoek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 997
(.*, punt vermenigvuldiging
. . . . . . . . . 991
(.+, punt optelling
. . . . . . . . . . . . . . . . 990
(./, punt deling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 991
(.^, punt machtsverheffing
. . . . . . . . . 991
(.N, punt aftrekking
. . . . . . . . . . . . . . . 990
(/ delen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 989
(<, kleiner dan
. . . . . . . . . . . . . . . 666, 993
(<<...>>, onvoldoende geheugen voor
weergave
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
(=, gelijk aan
. . . . . . . . . . . . . . . . 666, 992
(>, groter dan
. . . . . . . . . . . . . . . 666, 993
(? (min-toets)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
(@, arbitrair geheel getal
. . . . . . . . . . 312
(@list( ), lijstverschil
. . . . . . . . . . . . . . . 920
(@tbl, aangroei tabel
. . . . . . . . . . . . . . 508
(@tmpCnv( ), conversie temperatuurbereik
322, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 976
(^, machtsverheffing
. . . . . . . . . . . . . . 996
(_, onderstrepingsteken
. . . . . . . . . . . 998
({, <=, kleiner dan of gelijk aan
. 666, 993
(| (aftrektoets)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
(|, >=, groter dan of gelijk aan
. . 666, 994
(|, commentaar
. . . . . . . . . . . . 640, 1001
(|, with
. . . . . 88, 95, 270, 281, 282, 1000
(0 / 8 . (verwijder teken)
. . . . . . . 22
(1 (hand-modificatietoets)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
1060
status . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
(2 (tweede-modificatietoets)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 17
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
(2 ; (MEMORY) (GEHEUGEN)
. . 22
(2 ^ (exponenttoets)
. . . . . . . . . . . . 19
(2 4 (metingsconversies)
. . . . . . . . 22
(2 5 (meeteenheden)
. . . . . . . . . . . 22
(2 6 (oproepen)
. . . . . . . . . . . . . . 22
(2 E (Catalogus)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 27
opdrachten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
verlaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
(2 F (Custom)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 63
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
voorbeeld
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
(2 G (Character)
speciale tekens invoeren
. . . . . . . 14
tekens selecteren
. . . . . . . . . . . . . 14
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
(2 K
de rekenmachine uitschakelen
. . . . 9
het gesplitste scherm verlaten
. . . 73
Home-scherm van de rekenmachine
30
opdrachten invoeren
. . . . . . . . . . 28
terugkeren naar het Apps-bureaublad
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 23
(4, converteren
. . . . . . . . . . . . . . 318, 999
(4Bin, weergeven als binair
. . . . . 753, 870
(4Cylind, weergeven als cilindrische vector
884
(4DD, weergeven als decimale hoek
. . 887
(4Dec, weergeven als decimaal geheel
getal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 753, 887
(4DMS, weergeven als graden/minuten/
seconden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 893
(4Hex, weergeven als hexadecimaal
753,
912
(4Polar, weergeven als vector met
poolcoördinaten
. . . . . . . . . . . . . 937
(4Rect, weergeven als rechthoekige vector
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 947
(7 (shift-modificatietoets)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
(8 (diamant-modificatietoets)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
(8 F (FORMATS/GRAPH FORMATS)
21
(8 N (nieuw bestand)
. . . . . . . . . . . . . 21
(8 O (bestand openen)
. . . . . . . . . . . . 21
(8 S (SAVE COPY AS) (KOPIE
OPSLAAN ALS)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
dialoogvenster
. . . . . . . . . . . . . . . . 21
1061
(9 (opslaan toets) . . . . . . . . . . . . . 22
(ABCD (cursortoetsen)
Apps openen
. . . . . . . . . . . . . . . . 35
extra functies
. . . . . . . . . . . . . . . . 19
functie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
gebruikt met de hand-toets
. . . . . 18
gegeven/antwoord-paren selecteren
32
het CHAR (KARAKTER)-menu
gebruiken
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
opdrachten invoeren
. . . . . . . . . . 28
(M, tekenomkering
. . . . . . . . . . . . 181, 991
(N, aftrekken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 988
(Π( ), product
. . . . . . . . . . . . . . . 300, 995
(qmax, venstervariabelen
. . . . . . . . . . 383
(qmin, venstervariabelen
. . . . . . . . . . 383
(qstep, venstervariabelen
. . . . . . . . . . 383
(R, radiaal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 997
(T, transponeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . 971
Numerics
009AppA, page = 540 . . . . . . . . . . . 1002
009AppB, page = 574
. . . . . . . . . . . 1036
0b, binaire indicator
. . . . . . . . . . . . 1001
0h, hexadecimale indicator
. . . . . . . 1001
10^( ), macht van tien
. . . . . . . . . . . . 999
1Symbolen
#, indirectie
. . . . . . . . . . . . . . . . 1031
^, machtsverheffing
. . . . . . . . . 1031
|, with
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1031
3D (driedimensionale) mode
. . . . . . . . 46
3D-grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 417
animatie
. . . . . . . . . . . . . . . 118, 435
CONTOUR LEVELS
. . . . . . . . . . 441
HIDDEN SURFACE
. . . . . . . . . . 441
WIRE AND CONTOUR
. . . . . . . . 441
WIRE FRAME
. . . . . . . . . . . . . . . 441
4Grad( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 911
4ln( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 920
4logbase( ), 4logbasis( )
. . . . . . . . . . . 922
4logbasis( ), 4logbase( )
. . . . . . . . . . . 922
4Rad( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 946
A
aan/uit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
aanduiding
BUSY
. . . . . . . . . . . . . . . . . 231, 632
PAUSE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
Aangepaste eenheid-mode
. . . . . . . . . 23
Aansluiten
computer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
rekenmachines
. . . . . . . . . . . . . . . 76
TI ViewScreen-overheadpaneel
. . 76
TI-Presenter-videoadapter
. . . . . . 76
Voyage 200 PLT
. . . . . . . . . . . . . . 76
Aanzetten
eerste keer opstarten
. . . . . . . . . . . 4
ABOUT (INFO)-scherm
. . . . . . . . . . . . 74
abs( ), absolute waarde
. . . . . . . . . . . 866
Absolute waarde, abs( )
. . . . . . . . . . 850
absolute waarde, abs( )
. . . . . . . . . . . 866
1062
Accenttekens
CHAR (KARAKTER)-menu
. . . . . 22
Activiteit
met gebroken functies
. . . . . . . . 836
met standaardannuïteit
. . . . . . . 852
met steekproef
. . . . . . . . . . . . . . 859
met tijdswaarde van geld
. . . . . . 855
parallellepipedum
. . . . . . . . . . . . 831
Activiteiten. Zie voorbeelden,
kennismaking, activiteiten
Actuele mode
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
afbeelding veld, fldpic
. . . . . . . . . . . . 466
Afgeleiden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
afgeleiden
eerste afgeleide,
d() . .280, 300, 302,
886
numerieke afgeleide, nDeriv( )
. .300,
928
afronden, round( )
. . . . . . . . . . . . . . . 951
Afsluiten (2 K)
. . . . . . . . . . . . . . 23
aftrekken, N
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 988
Aftrektoets (|)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
algebra-bewerkingen
. . . . . . . . . . . . 862
Alles-categorie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
als, If
. . . . . 641, 667, 668, 669, 670, 913
analyse-bewerkingen
. . . . . . . . . . . . 862
and picture, AndPic
. . . . . . . . . 691, 867
and, Booleaans en
. . 282, 666, 757, 866
anders als, ElseIf
. . . . . . . 531, 670, 897
anders, Else
. . . . . . . . . . . . . . . 670, 913
AndPic, en plaatje
. . . . . . . . . . . . . . . 867
angle( ), hoek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 868
ans( ), laatste antwoord
. . . . . . . 249, 868
antwoord (laatste), ans( )
. . . . . . . . . 868
APD (Automatic Power Down)
. . . . . 168
in de OS downloadmode
. . . . . . . . 81
inschakelen na
. . . . . . . . . . . . . . . 10
tijdens berekening of programma
.10
APPLICATIONS menu
. . . . . . . . . . . 200
APPROX (BENADER)-modestatus
. . . 46
approx( ), benaderen
. . . . . . . . . 290, 868
Apps (handheld softwaretoepassingen)
openen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 35, 66
pictogram gemarkeerd, laatst
geopende
. . . . . . . . . . . . . . . . . 7
pictogrammen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 4
schakelen tussen
. . . . . . . . . . . . . 72
sneltoetsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Apps-bureaublad
Categorieën
. . . . . . . . . . . . . . 34, 39
datum en tijd
. . . . . . . . . . . . . . . . . 51
eerste keer opstarten
. . . . . . . . . . . 4
gedeeltes van
. . . . . . . . . . . . . . . . . 7
gesplitst scherm-status
. . . . . . . . . 44
Home-scherm van de rekenmachine
en
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
klok
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
mode
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 47
uitschakelen van de rekenmachine
.9
arbitrair geheel getal, @
. . . . . . . . . . 312
1063
Arc (grafisch math werktuig) . . .370, 376,
386
arceren, Shade
. . . . . . . . . . . . . 695, 958
Archive
variabelen archiveren
. . . . . . . . . 785
variabelen in het archief opslaan
869
Archive, variabelen archiveren
. . . . . 657
arcLen( ), booglengte
. . . . . . . . 300, 869
arcsinus, sin/()
. . . . . . . . . . . . . . . . 962
arctangens, tan/()
. . . . . . . . . . . . . . 973
assembleertaal
.706, 707, 708, 709, 898
uitvoeren, Exec
. . . . . . . . . 710, 898
assen (rij), CUSTOM
. . . . . . . . . . . . 405
Assen instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 431
asymptoten, valse, detecteren
. . . . . 105
augment( ), uitbreiden/samenvoegen
. . .
828
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 869
Automatic Power Down (APD)
in de OS downloadmode
. . . . . . . 81
inschakelen na
. . . . . . . . . . . . . . . 10
tijdens berekening of programma
. 10
Automatisch plakken
. . . . . . . . . . . . . 32
automatische
plakken
. . . . . . . . . . . . 242, 250, 251
tabellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 512
vereenvoudiging
. . . . . . . . . . . . . 275
AUTO-modestatus
. . . . . . . . . . . . . . . 46
avgRC( ), gemiddelde verandering van
functiewaarde
. . . . . . . . . . . . . . . 870
Axes instellingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 440
B
Backspace (0) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Basismode
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Basisscherm
. . . . . . . . . . . . . . . 233, 234
Basisscherm van de rekenmachine
opdrachten invoeren
. . . . . . . . . . . 28
Batterijen
bijna leeg
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
eerste keer opstarten
. . . . . . . . . . . 4
verlengen van de levensduur
. . . . 10
vervangen
. . . . . . . . . . . . . .3, 78, 79
vervangingsindicator
. . . . . . . . . . . 46
voorzorgsmaatregelen
. . . . 78, 1053
batterijen
. . . . . . . . . . . . .170, 231, 1038
indicator bijna leeg, BATT
1037, 1039
vervangen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 1037
beginwaarden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 469
benaderen, approx( )
. . . . . . . . . 290, 868
berekeningen (nieuwe), NewProb
. . . 216
Bestand
nieuw (8 N)
. . . . . . . . . . . . . . . . . 21
openen (8 O)
. . . . . . . . . . . . . . . 21
besturingssysteem
. . . . . . . . . . 814, 815
Besturingssysteem (OS)
downloaden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Besturingssysteem (OS)-versie
. . . . . 264
besturingssysteem, upgraden
. 811, 812,
813, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 814
bewerken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
binair
indicator, 0b
. . . . . . . . . . . . . . . 1001
1064
roteren, rotate( ) . . . . . . . . . . . . . 759
verschuiven, shift( )
. . . . . . . . . . 759
weergeven, 4Bin
. . . . . . . . . 753, 870
binnen tekenreeks, inString( )
. . 664, 915
bladeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 516
BldData, gegevensvariabele creëren
490,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 657, 871
Bodem, floor( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 830
bodem, floor( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 902
Bogacki-Shampine formule
. . . . . . 1036
booglengte, arcLen( )
. . . . . . . . 300, 869
Booleaans
en, and
. . . . . . . . 282, 666, 757, 866
exclusief of, xor
. . . . . 667, 757, 980
niet, not
. . . . . . . . . . . 667, 757, 931
of, or
. . . . . . . . . . . . . . 667, 757, 933
Boven-onder gesplitst scherm
initiële Apps instellen
. . . . . . . . . . 70
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Box Plot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614
Breuken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 836
breuken
. . . . . . . . . . . . . . . 290, 298, 940
Build Web, web tekenen
. . . . . . 405, 407
BUSY (BEZIG)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
BUSY, aanduiding
. . . . . . . . . . . . . . 355
Busy/Pause (Bezig/Pauze)-status
. . . 47
C
Calculator-Based Laboratory system
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Calculator-Based Laboratory. Zie CBL
Calculator-Based Ranger system
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Calculator-Based Ranger. Zie CBR
Catalogus (2 E)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
opdrachten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
verlaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Categorie
Alles
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Engels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Natuurwetenschappen
. . . . . . . . . 39
Organizr (Agenda)
. . . . . . . . . . . . 39
SocialSt (sociale wetenschappen)
38
Wiskunde
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Categorieën
aanpassen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
selecteren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
selecteren van lege
. . . . . . . . . . . . 39
voorbeeld van bewerken
. . . . . . . . 41
CBL
activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 843
get/return, Get
. . . . . . . . . . . . . . . 905
lijstvariabele zenden, Send
. . . . . 953
programma's
. . . . . . . . . . . . 695, 843
statistische gegevens
. . . . . 626, 628
CBL 2 system
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
CBR
1065
get/return, Get . . . . . . . . . . . . . . 905
lijstvariabele zenden, Send
. . . . 953
programma's
. . . . . . . . . . . 695, 843
statistische gegevens
. . . . . 626, 628
CBR system
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
ceiling( ), plafond
. . . . . . . . . . . 830, 871
certificaat
804, 811, 812, 813, 814, 815,
816, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 817
Certificaatrevisie (Cert. Rev.)
. . . . . . 265
cFactor( ), complexe factor
. . . . 291, 872
cFactor(†), complexe factor
. . . . . . 1025
CHAR (character) menu
. . . . . . . . . . 200
CHAR (KARAKTER)-menu (2 G)
speciale tekens invoeren
. . . . . . . 14
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
char( ), tekenreeks
. . . . . . . . . . 663, 872
char(†), tekenreeks
. . . . . . . . . . . . . 1015
chat zenden, SendChat
. . . . . . 697, 954
checkTmr( ), controleer timer
. . . . . . 873
Cijfers weergeven
. . . . . . . . . . . . . . . . 23
cilindrische vector weergeven, 4Cylind
. .
884
Circle, cirkel tekenen
. . . . . . . . 694, 873
cirkel, Circle
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 873
Cirkel, tekenen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 102
cirkel, tekenen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 549
CLOCK (KLOK)-dialoogvenster
. . . . . 49
ClockOff, klok uitzetten
. . . . . . . . . . . 873
ClockOn, klok aanzetten
. . . . . . . . . . 873
ClrDraw
plaatjes wissen
. . . . . . . . . . . . . . 545
tekening wissen
. . . . . . . . . 693, 873
ClrErr, foutmelding wissen
. . . . 700, 874
ClrGraph, grafiek wissen
. 528, 689, 749,
874
ClrHome
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
ClrHome, basisscherm wissen
. . . . . 874
ClrIO
I/O wissen
. . . . . . . . . . . . . . 634, 682
ClrIO, scherm I/O wissen
. . . . . . . . . 874
cobweb-plot. Zie web-plots
colDim( ), aantal kolommen matrix
. . 875
colNorm( ), matrix kolom norm
. . . . . 875
combinaties, nCr( )
. . . . . . . . . . . . . . 928
comDenom( ), gemeenschappelijke
noemer
. . . . . . . . . . . .290, 298, 875
commentaar, |
. . . . . . . . . . . . 640, 1001
Complexe
factor, cFactor( )
. . . . . . . . . . . . . 858
getallen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
notatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
complexe
factor, cFactor( )
. . . . . . . . . 291, 872
factor, cFactor(†)
. . . . . . . . . . . . 1025
geconjugeerde, conj( )
. . . . . . . . 876
modulusoppervlak
. . . . . . . . . . . . 448
modus, Complex Format
. . 213, 1010
nulpunten, cZeros( )
. .271, 291, 884
nulpunten, cZeros(†)
. . . . . . . . . 1025
oplossing, cSolve( )
. . . . . . . . . . . 271
oplossing, cSolve(†)
. . . . . . . . . 1025
1066
oplossingen, cSolve( ) . . . . . . . . 880
tabellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 516
conj( ), complex geconjugeerde
. . . . 876
Constant Memory
. . . . . . . . . . . . . . . 168
Constant Memory™
. . . . . . . . . . . . . . 23
constanten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 314
reeds gedefinieerde
. . . . . . . . . . 328
Contrast
bijstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
contrast, instellen
. . . . . . . . . . . . . . . 169
controleer timer, checkTmr( )
. . . . . . 873
conversie
temperatuurbereik, @tmpCnv( )
. 322
temperatuurwaarden, tmpCnv( )
321
conversie temperatuurbereik, @tmpCnv( )
976
conversie temperatuurwaarden,
tmpCnv( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 976
Converteren van metingen
. . . . . . . . . 22
converteren, 4
. . . . . . . . . . . . . . 318, 999
CopyVar, variabele kopiëren
. .657, 778,
876
cos( ), cosinus
. . . . . . . . . . . . . . . . . 876
cos/( ), arccosinus
. . . . . . . . . . . . . . 877
cosecans, csc( ),
. . . . . . . . . . . . . . . . 879
cosh( ), cosinus hyperbolicus
. . . . . . 877
cosh/( ), arccosinus hyperbolicus
. . 878
cosinus, cos( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 876
cot( ), cotangens
. . . . . . . . . . . . . . . . 878
cot/( ), inverse cotangens
. . . . . . . . 878
cotangens, cot( ),
. . . . . . . . . . . . . . . 878
coth( ), hyperbolische cotangens
. . . 878
coth/( ), inverse hyperbolische cotangens
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 878
creëren
gegevensvariabele, BldData
. . . 490,
657, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 871
tabel, Table
. . . . . . . . . . . . . . . . . 972
crossP( ), vectorieel product
. . . . . . . 879
csc( ), cosecans
. . . . . . . . . . . . . . . . 879
csc/( ), inverse cosecans
. . . . . . . . . 879
csch( ), hyperbolische cosecans
. . . . 879
csch/( ), inverse hyperbolische cosecans
880
cSolve( ), complex oplossen
. . . 271, 880
cSolve(†), complex oplossen
. . . . . 1025
cubic regression, CubicReg
. . . . . . . 882
CubicReg, derdemachts regressie
. 603,
882, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1033
cumSum( ), cumulatieve som
. .591, 882
cumulatieve som, cumSum( )
. . . . . . 882
Cursor
een gegeven/antwoord-paar wissen
.
34
Een opdracht selecteren
. . . . . . . . 28
functionaliteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . 19
in het geschiedenisgebied
. . . . . . 32
Ingevoerde gegevens bekijken
. . . 32
locatie na APD™
. . . . . . . . . . . . . . 10
tekens verwijderen
. . . . . . . . . . . . 22
verplaatsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
cursor
1067
3D-grafiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . 425
van de lijn af
. . . . . . . . . . . . . . . . 429
verborgen oppervlak
. . . . . . . . . 428
verplaatsen
. . . . . . . . . . . . . 173, 197
volg
. . . . . . . 358, 359, 360, 361, 362
vrij beweegbare
356, 357, 385, 393,
403, . . . . . . . . . . . . . . . 424, 467
Cursortoetsen (ABCD)
Apps openen
. . . . . . . . . . . . . . . . 35
extra functies
. . . . . . . . . . . . . . . . 19
functie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
gebruikt met de hand-toets
. . . . . 18
gegeven/antwoord-paren selecteren
32
het CHAR (KARAKTER)-menu
gebruiken
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
opdrachten invoeren
. . . . . . . . . . 28
CustmOff, gebruikerswerkbalk uit
. . .261,
883
CustmOn, gebruikerswerkbalk aan
.261,
883
CUSTOM
assen (rij)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 405
custom-plots
. . . . . . . . 399, 484, 486
menu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
CUSTOM (2 F)-menu
. . . . . . 64
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 63
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 22
Custom, werkbalk definiëren
. . 683, 883
Cycle, volgende iteratie
. . . . . . . . . . 883
CyclePic, cyclus plaatje
. . . . . . . 691, 884
cyclus plaatje, CyclePic
. . .558, 691, 884
cZeros( ), complexe nulpunten
271, 291,
884
cZeros(†), complexe nulpunten
. . . . 1025
D
d( ), eerste afgeleide .280, 300, 302, 886
dag van de week, dayOfWk( )
. . . . . . 887
Dan, Then
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 913
dan, Then
. . . . . . . . .667, 668, 669, 670
Data/Matrix Editor
. . . . . . . . . . . . . . . 522
Auto-calculate
. . . . . . . . . . . . . . . 588
bladeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 581
celbreedte
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 583
kolomkoptekst
. . . . . . .585, 587, 590
kolommen sorteren
. . . . . . . 592, 593
lijstvariabele
. . . . . . . .576, 578, 579
nieuw, NewData
. . . . . . . . . . . . . 658
opvullen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 582
statistische plots
. . . . .608, 609, 612
verschuiven, shift( )
. . . . . . . . . . . 959
waarden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 580
data4mat( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 886
Datum
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
datum instellen, setDate( )
. . . . . . . . 954
datumindeling instellen, setDtFmt( )
.954
datumindeling opvragen, getDtFmt( )
908
datumstring opvragen, getDtStr( )
. . . 908
dayOfWk( ), dag van de week
. . . . . . 887
1068
DE (differentiaalvergelijkings) mode . . 46
deblokkeren, Unlock
. . . . . . . . . . . . . 978
decimaal
hoekweergave, 4DD
. . . . . . . . . . 887
weergave geheel getal, 4Dec
. . . 887
decimaal, geheel getal weergeven, 4Dec
753
deel, part( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 934
Define, definiëren
. . 307, 345, 399, 460,
497, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 823, 888
definiëren, Define
. . 254, 390, 399, 420,
460, . . . . . . 526, 533, 651, 689, 888
DEG (graden)-mode
. . . . . . . . . . . . . . 46
Deksel
bewaren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
terugplaatsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 7
verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
deleting
variables of type
. . . . . . . . . . . . . 780
DelFold, map verwijderen
. 658, 780, 889
DelType
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 658, 889
DelType command
. . . . . . . . . . . . . . 780
DelVar, variabele verwijderen
. .269, 658,
662, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 780, 889
derdemachts regressie, CubicReg
. .603,
1033
Derivatives (grafisch math werktuig)
369,
373, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 394
deSolve( ), oplossing
. . . . 301, 497, 889
diag( ), matrix diagonaal
. . . . . . . . . . 891
Dialog, dialoogvenster definiëren
. . 683,
891
Dialoogvenster
8 S (SAVE COPY AS) (KOPIE
OPSLAAN ALS)
. . . . . . . . . . . 21
Categorieën bewerken
. . . . . . . . . 40
CLOCK (KLOK)
. . . . . . . . . . . . . . . 49
FORMATS
. . . . . . . . . . . . . 116, 123
FORMATS/GRAPH FORMATS
(NOTATIES/
GRAFIEKNOTATIES) (8 F)
.21
menu-indicatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 61
MODE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
om Apps te openen
. . . . . . . . . . . . 35
dialoogvenster
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
definiëren, Dialog
. . . . . . . . . . . . 683
FORMATS
352, 438, 441, 443, 452,
726
dialoogvenster, definiëren, Dialog
. . . 891
Diamant-modificatietoets (8)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
differentiaalvergelijkingen
beginwaarden
. . . . . . . . . . . . . . . 469
derde orde
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 481
DIRFLD, richtingsveld
.462, 472, 502
eerste orde
. . . . . . . . . . . . . 474, 497
FLDOFF, veld uit
. . . . .462, 473, 504
grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 457
oplosmethodes
. . . . . . . . . . 462, 490
problemen oplossen
. . . . . . . . . . 499
1069
SLPFLD, lijnelementenveld 462, 500,
501
tweede orde
. . . . . . . . . . . . 476, 497
dim( ), dimensie
. . . . . . . . . . . . 663, 891
dimensie, dim( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 891
DIRFLD, richtingsveld
. . . . 462, 472, 502
discontinuïteiten
detecteren
. . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Disp, scherm I/O weergeven
. .150, 642,
682, . . . . . . . . . . . . . 699, 892, 1015
DispG
grafiek weergeven
. . . . . . . . . . . 690
scherm grafiek weergeven
. . . . . 682
DispG, grafiek weergeven
. . . . . . . . 892
DispHome, basisscherm weergeven
682,
892
DispTbl, tabel weergeven
. . . . . 682, 893
Distance (grafisch math werktuig)
. .370,
374, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 386, 394
domeingrenzen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 286
donkerder/lichter
. . . . . . . . . . . . . . . . 169
door de gebruiker gedefinieerde
eenheden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 325
functies
222, 253, 307, 420, 528, 531,
. . . . . . . . . . . . . . . 645, 646, 648
door de gebruiker gedefinieerde functies
888
dotP( ), inproduct
. . . . . . . . . . . . . . . 893
draad-en-hoogtelijn grafieken
. . . . . . 441
draadframe grafieken
. . . . . . . . . . . . 441
DrawFunc
functie plotten
. . . . . . . . . . . . . . . 542
functie tekenen
. . . . . . . . . . . . . . 694
DrawFunc, functie tekenen
. . . . . . . . 893
DrawInv
inverse plotten
. . . . . . . . . . . . . . . 543
inverse tekenen
. . . . . . . . . . . . . . 695
DrawInv, inverse tekenen
. . . . . . . . . 894
DrawParm
grafiek van parametervoorstelling
tekenen
. . . . . . . . . . . . . 542, 695
DrawParm, parameterkromme tekenen
.
894
DrawPol
grafiek van uitdrukking in
poolcoördinaten tekenen
. . . 695
grafiek van vergelijking in
poolcoördinaten tekenen
. . . 542
DrawPol, grafiek in poolcoördinaten
tekenen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 894
DrawSlp
coëfficiënt tekenen
. . . . . . . . . . . 694
richtingscoëfficiënt tekenen
. . . . . 552
DrawSlp, richtingscoëfficiënt tekenen
894
Driedimensionale grafieken
animatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
driedimensionale grafieken
animatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 435
CONTOUR LEVELS
. . . . . . . . . . 441
HIDDEN SURFACE
. . . . . . . . . . 441
WIRE AND CONTOUR
. . . . . . . . 441
WIRE FRAME
. . . . . . . . . . . . . . . 441
1070
DropDown, vervolgmenu . . . . . 683, 895
DrwCtour, hoogtelijn tekenen
. .446, 695,
895
E
E (exponentsymbool) . . . . . . . . . . . . . . 19
e tot een macht, e^( ) . . . . . . . . . . . . . 896
e, grondgetal van natuurlijke logaritmen .
313
e^( ), e tot een macht . . . . . . . . . . . . . 896
Echte breuk, propFrac
. . . . . . . . 86, 837
echte breuk, propFrac
. . . 290, 298, 940
een berekening onderbreken
. . . . . . 189
eenheden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 314
converteren
. . . . . . . . . . . . . . . . 318
door de gebruiker gedefinieerde
325
get/return, getUnits( )
. . . . . . . . . 911
instellen, setUnits( )
. . . . . . 679, 958
metingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 314
modi
. . . . . . . . . . . . . . . . . 214, 1014
standaard
. . . . . . . . . . . . . . 322, 328
weergeven
. . . . . . . . . . . . . . . . . 322
Eenheden, modi
. . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Eenhedensysteemmode
. . . . . . . . . . . 23
eenheidsmatrix, identity( )
. . . . . . . . 912
eenheidsvector, unitV( )
. . . . . . . . . . 978
Eerste keer opstarten
. . . . . . . . . . . . . . 4
eigenvector, eigVc( )
. . . . . . . . . . . . . 896
eigenwaarde, eigVl( )
. . . . . . . . . . . . 896
eigVc( ), eigenvector
. . . . . . . . . . . . . 896
einde
als, EndIf
. . .641, 667, 668, 669, 670
custom, EndCustm
. . . . . . . . . . . 883
dialoog, EndDlog
. . . . . . . . . 683, 891
functie, EndFunc
. . . . . . . . . 648, 905
gebruikerswerkbalk, EndCustm
.683
lus, EndIf
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 913
lus, EndLoop
. . . . . . . . . . . . 676, 923
proberen, EndTry
. . . . . . . . 699, 977
programma, EndPrgm
. . . . . 651, 939
terwijl, EndWhile
. . . . . . . . . 674, 980
voor, EndFor
. . . . . . . .641, 673, 903
werkbalk, EndTBar
. . . . . . . 683, 977
Einde programma, EndPrgm
. . . . . . . 147
Else, anders
. . . . . . . . . . . . . . . 670, 913
ElseIf, anders als
. . . . . . . .531, 670, 897
en (Booleaans), and
.282, 666, 757, 866
EndCustm, einde custom
. . . . . . . . . 883
EndCustm, einde gebruikerswerkbalk
683
EndDlog, einde dialoog
. . . . . . . 683, 891
EndFor, einde voor
. . . . . .641, 673, 903
EndFunc, einde functie
. . . . . . . 648, 905
EndIf, einde als
.641, 667, 668, 669, 670
EndIf, einde lus
. . . . . . . . . . . . . . . . . 913
EndLoop, einde lus
. . . . . . . . . . 676, 923
EndPrgm, einde programma
. . 147, 651,
939
EndTBar, einde werkbalk
. . . . . 683, 977
EndTry, einde proberen
. . . . . . . 699, 977
EndWhile, einde terwijl
. . . . . . . 674, 980
Engelse categorie
. . . . . . . . . . . . . . . . 38
entry( ), invoeren
. . . . . . . . . . . . 249, 897
1071
EOS (volgorde van bewerkingen) . . 1031
Equation Operating System (EOS -
volgorde van bewerkingen)
. . . 1031
Euler methode
. . . . . . . . . . . . . 462, 490
exact( ), exact
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 898
exact, exact( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 898
Exact/Benad-mode
. . . . . . . . . . . . . . . 23
EXACT-modestatus
. . . . . . . . . . . . . . 46
exclusief of (Booleaans), xor
. .667, 757,
980
exclusief of plaatje, XorPic
. . . . . . . . 981
exclusive or-plaatje, XorPic
. . . . . . . 691
Exec, assembleertaal uitvoeren
710, 898
Exit, verlaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 898
exp4list( ), uitdrukking naar lijst
. . . . . 898
expand( ), uitwerken
289, 293, 826, 849,
899
Exponentiële notatie
. . . . . . . . . . . . . . 23
exponentiële regressie, ExpReg
604, 900
exponentiÎle regressie, ExpReg
. . . 1033
Exponentsymbool (E)
. . . . . . . . . . . . . 19
Exponenttoets (2 ^)
. . . . . . . . . . . 19
expr( ), tekenreeks naar uitdrukking
.663,
664, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 682, 900
ExpReg, exponentiële regressie
604, 900
ExpReg, exponentiÎle regressie
. . . 1033
Extra poort
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
eyeφ z-as venstervariabele
421, 431, 433
eyeθ x-as venstervariabele
421, 431, 432
eyeψ rotatie venstervariabele
. .421, 431,
433
F
factor( ), factor 85, 87, 271, 289, 293, 900
Factor, factor( )
. . . . . . . . . . . . . 826, 858
factor, factor( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 900
Factoren, activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . 857
Faculteit, !
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
faculteit, !
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 994
familie krommen
. . . . . . . . . . . . . . . . 533
Fill, matrix invullen
. . . . . . . . . . . . . . . 901
Flash
toepassingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 764
FLASH APPLICATIONS
(TOEPASSINGEN) (8 O)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
indien niet geïnstalleerd
. . . . . . . . 27
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 21
Flash, upgraden van het
besturingssysteem
. . .811, 812, 813
Flash-toepassingen
. . . . . .206, 221, 310
wissen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 804
FLDOFF, veld uit
. . . . . . . . . . . . 462, 504
fldpic, afbeelding veld
. . . . . . . . . . . . 466
floor( ), bodem
. . . . . . . . . . . . . . 830, 902
fMax( ), functiemaximum
. .271, 300, 902
fMin( ), functieminimum
. . .271, 300, 902
FnOff, functie uit
. . . . . . . .347, 690, 903
FnOn, functie aan
. . . . . . . . . . . 347, 690
FnOn, functien aan
. . . . . . . . . . . . . . 903
for, For
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 903
For, voor
. . . . . . . . . . . . . .641, 673, 903
format( ), formaat tekenreeks
. .664, 682
1072
format( ), notatie tekenreeks . . . . . . . 904
FORMATS (NOTATIES) (8 F)
dialoogvenster
. . . . . . . . . . . . . . . 21
toetsopdracht
. . . . . . . . . . . . . . . . 21
Foutcondities na APD
. . . . . . . . . . . . . 10
fouten en het oplossen van problemen
overzending
. . . . . . . . . . . . . . . . 816
fouten en probleemoplossing
overzenden
. . . . . . . . . . . . . . . . 804
fouten opsporen, Out-of-memory
. . . 309
foutmelding
Circular definition
. . . . . . . . . . . . 656
doorgeven, PassErr
. . . . . . . . . . 700
Out-of-memory
. . . . . . . . . . . . . . 309
foutmelding doorsturen, PassErr
. . . 936
Foutmeldingen en problemen oplossen
Memory error
. . . . . . . . . . . 790, 791
foutmeldingen en problemen oplossen
Circular definition
. . . . . . . . . . . . 656
foutmelding doorsturen, PassErr
936
foutmelding wissen, ClrErr
. 700, 874
foutmelding, doorgeven, PassErr
700
programma's
. . . . . . . . . . . . . . . 698
fPart( ), deel functie
. . . . . . . . . . . . . 904
Frobenius norm, norm( )
. . . . . . . . . . 931
FUNC (functie)-mode
. . . . . . . . . . . . . 46
Func, functie programmeren
. . . . . . 905
Func, programmeerfunctie
. . . . . . . . 648
Functies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
met meervoudig voorschrift
. . . . 126
functies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
aan, FnOn
. . . . . . . . . .347, 690, 903
deel, fPart( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 904
door de gebruiker gedefinieerde
222,
253, . . 307, 420, 528, 531, 645,
646, . . . . . . . . . . . . . . . 648, 888
functie programmeren, Func
. . . . 905
grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . 338378
maximum, fMax( )
. . . .271, 300, 902
met meervoudig voorschrift
. 529, 531
minimum, fMin( )
. . . . .271, 300, 902
programmeerfunctie, Func
. . . . . 648
uit, FnOff
. . . . . . . . . . .347, 690, 903
uitgestelde vereenvoudiging
. . . . 279
Functietoetsen (,-)
bedieningen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 18
categorieën selecteren
. . . . . . 34, 38
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
menu’s selecteren
. . . . . . . . . . . . . 56
wisselen tussen werkbalkmenu’s
.63
G
ga naar, Goto . .653, 667, 671, 677, 911
Garbage collection melding
. . . 785, 786,
788, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 789
gcd( ), grootste gemene deler
. . . . . . 905
gebruikerswerkbalk Zie werkbalk
geef
configuratie, getConfg( )
. . . . . . . 678
eenheden, getUnits( )
. . . . . . . . . 678
mapnaam, getFold( )
. . . . . . . . . . 678
modus, getMode( )
. . . . . . . . . . . 678
1073
rekenmachine, GetCalc . . . . . . . 696
Return
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 531
toets, getKey(†)
. . . . . . . 1016, 1019
toetscode, getKey( )
. . . . . . . . . . 681
type, getType( )
. . . . . . . . . 268, 658
Gegeven/antwoord-paren
. . . . . . . . . . 34
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Gegevens filteren
. . . . . . . . . . . . . . . 839
Gegevensplots
. . . . . . . . . . . . . . . . . 135
gegevensvariabele (nieuw), NewData
. .
929
Geheel deel, iPart( )
. . . . . . . . . . . . . 113
geheel deel, iPart( )
. . . . . . . . . . . . . 915
geheel getal delen, intDiv( )
. . . . . . . 915
geheel getal, int( )
. . . . . . . . . . . . . . . 915
geheel, getal delen, intDiv( )
. . . . . . . 756
Geheugen
archiveren, Archive
. . . . . . . . . . 785
controleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . 762
fout
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 790, 791
resetten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 764
scherm VAR LINK
. . .765, 767, 768,
769, . . 770, 773, 774, 778, 779,
783, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 785
uit het archief halen, Unarchiv
. . 785
geheugen
(zoom)
. . . . . . . . . . . . . . . . 365, 368
in het archief opslaan, Archive
. . 869
onvoldoende geheugen voor
weergave, <<...>>
. . . . . . . . 260
uit het archief halen, Unarchiv
. 658,
978
gelijk aan, =
. . . . . . . . . . . . . . . . 666, 992
gemeenschappelijke noemer,
comDenom( )
. . . . . . .290, 298, 875
gemiddelde
mean( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 925
verandering van functiewaarde,
avgRC( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 870
Gereduceerde rij-echelon vorm, rref( )
. .
828
gereduceerde rij-echelon vorm, rref( )
. . .
296
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 952
gereserveerde namen
. . . . . . . . . . . 1029
Geschiedenisgebied
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Geschiedenisindicator
. . . . . . . . . . . . . 33
Gesplitst scherm
Aantal grafieken
. . . . . . . . . . . . . . 70
actieve App selecteren
. . . . . . . . . 72
actieve grafiek
. . . . . . . . . . . . . . . . 46
bekijken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
initiële Apps instellen
. . . . . . . . . . 70
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
specificeren van weergegeven Apps
70
Split 1 App
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Split 2 App
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
status en open Apps
. . . . . . . . . . . . 5
terugkeren vanuit een App
. . . . . . 37
1074
Verhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
verlaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
gesplitst scherm
536, 540, 563571, 734,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 748, 750
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . 563, 564
invoerregel
. . . . . . . . . . . . . 568, 570
omschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . 568
omschakelen, switch( )
. . . . 679, 971
pixel-coördinaten
. . . . . . . . . . . . 565
verlaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 567
Get
CBL/CBR waarde geven
. . . . . . 697
CBL/CBR waarde overbrengen
. 627
Get, CBL/CBR waarde geven
. . . . . . 905
get/return
CBL/CBR waarde, Get
. . . . . . . . 905
configuratie, getConfg( )
. . . . . . . 907
eenheden, getUnits( )
. . . . . . . . . 911
map, getFold( )
. . . . . . . . . . . . . . 908
modus, getMode( )
. . . . . . . . . . . 909
noemer, getDenom( )
. . . . . . . . . 907
rekenmachine, GetCalc
. . . . . . . 906
teller, getNum( )
. . . . . . . . . . . . . 909
toets, getKey( )
. . . . . . . . . . . . . . 908
type, getType( )
. . . . . . . . . . . . . 910
getallen
irrationaal
. . . . . . . . . . . . . . 271, 272
negatieve
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
rationaal
. . . . . . . . . . . 271, 272, 274
GetCalc, geef rekenmachine
. . . . . . 696
GetCalc, get/return rekenmachine
. . 906
GetCalc, ophalen/terugsturen
rekenmachine
. . . . . . . . . . . 807, 808
getConfg( ), geef configuratie
. . . . . . 678
getConfg( ), get/return configuratie
. . 907
getDate( ), huidige datum opvragen
.907
getDenom( ), get/return noemer
. . . . 907
getDtFmt( ),datumindeling opvragen
.908
getDtStr( ), datumstring opvragen
. . . 908
getFold( ), geef mapnaam
. . . . . 658, 678
getKey( ), geef toets
. . . . . . . . . . . . . 681
getKey( ), get/return toets
. . . . . . . . . 908
getKey(†)
geef toets
. . . . . . . . . . . . 1016, 1019
getMode( ), geef modus
. . . . . . . . . . 678
getMode( ), get/return modus
. . . . . . 909
getNum( ), get/return teller
. . . . . . . . 909
getTime( ), huidige tijd opvragen
. . . . 909
getTmFmt( ), tijdsindeling opvragen
.909
getTmStr( ), tijdstring opvragen
. . . . . 909
getTmZn( ), tijdzone opvragen
. . . . . 910
getType( ), geef type
. . . . . . . . . 268, 658
getType( ), get/return type
. . . . . . . . . 910
getUnits( ), geef eenheden
. . . . . . . . 678
getUnits( ), get/return eenheden
. . . . 911
geven
CBL/CBR waarde, Get
. . . . . . . . 697
mapnaam, getFold( )
. . . . . . . . . . 658
Return
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 649
globale variabelen
. . . . . . . . . . . . . . . 662
goniometrische
expansie, tExpand( )
. . . . . . . . . . 290
1075
reductie, tCollect( ) . . . . . . . . . . . 290
goniometrische expansie, tExpand( )
975
goniometrische verzameling, tCollect( )
.
974
Goto, ga naar
. . 653, 667, 671, 677, 911
graden/minuten/seconden weergave,
4DMS
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 893
Gradennotatie, -
. . . . . . . . . . . . . . . . 847
gradennotatie, -
. . . . . . . . . . . . 997, 998
gradian,
G
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 996
Grafiek
mode
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
nummermode
. . . . . . . . . . . . . . . . 46
grafiek, Graph
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 690
Grafieken
Aantal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70, 72
tekenen in
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
grafieken en grafieken maken
functies aan, FnOn
. . . . . . . . . . . 690
functies uit, FnOff
. . . . . . . . . . . . 690
grafiek, Graph
. . . . . . . . . . . . . . 690
grafiekbestand opslaan, StoGDB
691
grafiekbestand terughalen, RclGDB
.
691
instellen, setGraph( )
. . . . . . . . . 690
programma’s
. . . . . . . . . . . . . . . 689
stijl, Style
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 690
volgen, Trace
. . . . . . . . . . . . . . . 690
wissen, ClrGraph
. . . . . . . . . . . . 689
zoomen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 690
Grafieken en grafieken plotten
coördinaten
. . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Minimum
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
volgen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
volgen, Trace
. . . . . . .832, 843, 846
grafieken en grafieken plotten
*f(x)dx
. . . . . . . . . . . . . . . . . 370, 373
3D
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 417
animatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 558
Arc
. . . . . . . . . . . . . . . .370, 376, 386
arceren, Shade
. . . . . . . . . . . . . . 958
basisscherm
. . . . . . . . . . . . 524, 526
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 862
coördinaten
. . . . . . . . . . . . . 356, 357
custom-assen
. . . . . . . . . . . . . . . 405
custom-plots
. . . . . . . .399, 484, 486
Derivatives
. . . . .369, 373, 386, 394
differentiaalvergelijkingen
. . . . . . 457
Distance
. . . . . . .370, 374, 386, 394
familie krommen
. . . . . . . . . . . . . 533
functies
. . . . . . . . . . . . . . . . 338378
functies aan, FnOn
. . . . . . . . . . . 903
functies uit, FnOff
. . . . . . . . . . . . 903
functies, met meervoudig voorschrift
529
functies, selecteren
. . 346, 391, 399,
461
geneste functies
. . . . . . . . . . . . . 530
gesplitst scherm
.536, 540, 563, 564
grafiekbestand opslaan, StoGDB
969
grafiekbestand opvragen, RclGDB
. .
947
1076
grafiekbestanden . . . . . . . . . . . . 560
grafieken in poolcoördinaten
. . . 379
hoogtelijnenplots
. . . . 443, 446, 447
impliciete plots
. . . . . . . . . . 451, 454
Inflection
. . . . . . . . . . . . . . . 370, 374
instellen, setGraph( )
. . . . . 678, 955
Intersection
. . . . . . . . . . . . . 369, 372
inverse functies
. . . . . . . . . . . . . 543
lijnstijlen
347, 382, 391, 400, 420, 461
math functies
. . . . . . . . . . . . . . . 369
matrixgegevens
. . . . . . . . . . . . . 522
Maximum
. . . . . . . . . . . . . . 369, 371
Minimum
. . . . . . . . . . . . . . . 369, 371
modi
. 212, 231, 340, 381, 389, 397,
419, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1009
onafhankelijke variabele
. . . . . . . 524
onderbreken
. . . . . . . . . . . . . . . . 355
oorspronkelijke onafhankelijke
variabele
. . . . . . . . . . . . . . . 524
opmaak
. . . . . . . . . . . 352, 384, 461
overzicht
. . 338, 379, 387, 395, 417,
457
panning
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 361
parameterkrommen
. . . . . . . . . . 387
plaatjes
. . . . . . . . . . . . . . . . 553, 556
plotten, Graph
. . . . . . . . . . 526, 911
QuickCenter
. . . . . . . . . . . . . . . . 362
rijen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 395
Shade
. . . . . . . . . . . . . 370, 376, 377
stijl, Style
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 970
Tangent
. . . . . . . 370, 375, 386, 394
tegelijk grafieken tekenen
. . . . . . 535
tekenen
. . . 544, 545, 547, 548, 549,
550, . . . . . . .551, 552, 553, 692
tekst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 552
time-plots
. . . . . .398, 405, 484, 486
twee-grafieken modus
536, 539, 563,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 564
Value
.369, 370, 386, 394, 404, 425,
468
venstervariabelen
350, 383, 392, 400,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
volgen
. . . . .385, 394, 404, 425, 468
volgen, Trace
. . 358, 359, 360, 361,
362, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 977
web-plots
. . . . . . . . . . .399, 405, 406
weergavevenster
350, 383, 392, 400,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
wissen, ClrGraph
. . . .528, 749, 874
Y= editor
. . 342, 382, 389, 398, 420,
460, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 524
Zero
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 369, 371
zoom
. . . . . .363, 385, 393, 403, 424
zoom Memory
. . . . . . . . . . . 365, 368
zoom-factoren
. . . . . . . . . . . 365, 367
Grafieken en grafieken tekenen
Y= editor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
grafieken en grafieken tekenen
geneste functies
. . . . . . . . . . . . . 529
opmaak
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 461
grafieken van rijen
. . . . . . . . . . . . . . . 395
Grafiekencategorie
. . . . . . . . . . . . . . . 39
1077
Grafiekmode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Grafiekmodestatus
. . . . . . . . . . . . . . . 46
grafische
gebruikersinterface, GUI
. . . . . . 683
opmaak, Axes
. . 353, 463, 484, 486
opmaak, Coordinates
. . . . . 353, 384
opmaak, Field
. . . . . . . . . . . . . . . 462
opmaak, Graph Order
. . . . 353, 462
opmaak, Grid
. . . . . . . . . . . . . . . 353
opmaak, Labels
. . . . . . . . . . . . . 353
opmaak, Leading Cursor
. . . . . . 353
opmaak, Solution Method
. . . . . 462
GRAPH FORMATS
(GRAFIEKNOTATIES) (8 F)
. . . 21
dialoogvenster
. . . . . . . . . . . . . . . 21
Graph modi
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 381
Graph number (Grafieknummer)
modestatus
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Graph, plotten
. . 126, 345, 526, 534, 911
Graph<->Table, tabel-plot
. . . . . . . . 509
Griekse tekens
. . . . . . . . . 726, 729, 730
grondgetal van natuurlijke logaritmen,
e .
313
grootste gemene deler, gcd( )
. . . . . 905
groter dan of gelijk aan, |, >=
. . 666, 994
groter dan, >
. . . . . . . . . . . . . . . 666, 993
GUI, grafische gebruikersinterface
. . 683
H
haakjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Handheld softwaretoepassingen (Apps)
7
pictogrammen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Hand-modificatietoets (1)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Hardwareversie
. . . . . . . . . . . . . . . . . 264
help
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1039
Het
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
het oplossen van problemen Zie
foutmeldingen en het oplossen van
problemen
hexadecimaal
indicator, 0h
. . . . . . . . . . . . . . . 1001
weergeven, 4Hex
. . . . . . . . . . . . . 912
hexadecimaal weergeven, 4Hex
. . . . 753
Histogram
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 615
history area
. . . .235, 236, 237, 238, 734
hoek
,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 997
angle( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 868
Hoekmode
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Home-pictogram
. . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Home-scherm van de rekenmachine
2 K
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
aangepast menu
. . . . . . . . . . . . . . 63
de rekenmachine uitschakelen
. . . . 9
functietoetsen
. . . . . . . . . . . . . . . . 18
gegeven/antwoord-paren veranderen
34
terugkeren naar het Apps-bureaublad
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
1078
toetsopdracht . . . . . . . . . . . . . . . . 23
werkbalkmenu's
. . . . . . . . . . . . . . 56
Home-scherm. Zie Home-scherm van de
rekenmachine
Hoofdletters
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
hoogtelijnen tekenen
. . . . . . . . . . . 1035
hoogtelijnenplots
. . . . . . . . 443, 446, 447
hoogtelijngrafieken
. . . . . . . . . . . . . . 441
huidige datum opvragen, getDate( )
. 907
huidige tijd opvragen, getTime( )
. . . 909
hyperbolicus
arcsinus, sinh/()
. . . . . . . . . . . . 963
arctangens tanh/()
. . . . . . . . . . 974
cosinus, cosh( )
. . . . . . . . . . . . . 877
sinus, sinh( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 963
tangens, tanh( )
. . . . . . . . . . . . . 973
hyperbolische cosecans, csch( )
. . . 879
hyperbolische cotangens, coth( )
. . . 878
hyperbolische secans, sech( )
. . . . . 953
I
I/O-poort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
identity( ), eenheidsmatrix
. . . . . . . . 912
ID-lijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 817, 819
ID-nummer
263, 811, 812, 813, 817, 819
If, als
. . . . . 641, 667, 668, 669, 670, 913
imag( ), imaginaire deel
. . . . . . . . . . 913
imaginaire deel, imag( )
. . . . . . . . . . 913
ImpDif
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 914
impliciete
plots
. . . . . . . . . . . . . 451, 454, 1035
vermenigvuldiging
. . . . . . . . 184, 390
in
factoren ontbinden
. . . . . . . . . . . 293
poolcoördinaten grafieken
. . . . . . 379
product, dotP( )
. . . . . . . . . . . . . . 893
in het archief opslaan, archiveren, Archive
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 657
Independent AUTO/ASK, onafhankelijk
auto/ask
. . . . . . . . . . .509, 512, 517
indirectie, #
. . . . . . . . . . .663, 996, 1031
Inflection (grafisch math werktuig)
. . 370,
374
Input, invoeren
. . . . . . . . . . . . . . 681, 914
InputSt, invoerstring
. . . . . . . . . . . . . 808
InputSt, tekenreeks invoeren
. . 663, 681,
914
Instellen
map, setFold( )
. . . . . . . . . . . . . . 773
instellen
eenheden, setUnits( )
. . . . . 679, 958
grafiek, setGraph( )
. . . . . . . 690, 955
grafische opmaak, setGraph( )
. . 678
map, setFold( )
. . . . . . . . . . 678, 955
modus, setMode( )
. . .679, 690, 956
tabel, setTable( )
. . . . . . . . . 679, 957
inString( ), binnen tekenreeks
. . 664, 915
Instructies
Catalogus
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Home-scherm van de rekenmachine
30
instructies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
1079
int( ), geheel getal . . . . . . . . . . . . . . . 915
intDiv( ), deling geheel getal
. . . . . . . 756
intDiv( ), geheel getal delen
. . . . . . . 915
Integreren, *()
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
integreren, *()
. 271, 273, 274, 280, 300,
302, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 994
Internationale/geaccentueerde tekens
14
Intersection (grafisch math werktuig)
369,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 372
inverse, x/
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 999
Invoegmode (2 /)
. . . . . . . . . . . . 22
invoer, Input
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 690
invoeren
entry( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 249, 897
Input
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 681, 914
Invoerregel
cursor staat op
. . . . . . . . . . . . . . . 32
opdrachten invoegen
. . . . . . . . . . 28
oproepen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
invoerstring, InputSt
. . . . . . . . . . . . . 808
inzoomen, ZoomIn
. . . . . . . . . . 364, 366
iPart( ), geheel deel
. . . . . . . . . 113, 915
isArchf( ), isArchiv( )
. . . . . . . . . 768, 915
isArchiv( ), isArchf( )
. . . . . . . . . 768, 915
isArchiv()
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 658
isClkOn( ), klok is aan
. . . . . . . . . . . . 916
isLocked( ), isVergr( )
. . . . . . . . 768, 916
isLocked()
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 658
isPrime( ), priemtest
. . . . . . . . . . . . . 916
isVar( ), isVar( )
. . . . . . . . . . . . 768, 916
isVar()
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 658
isVergr( ), isLocked( )
. . . . . . . . 768, 916
Item, menu-optie
. . . . . . . .684, 686, 916
K
Kabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74, 76
installeren van Apps
. . . . . . . . . . . 74
kabels
. . . . . . . . . . . . . . . .793, 813, 817
karakters, menu
. . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Kennismaking. Zie voorbeelden,
kennismaking, activiteiten
kijk-baan
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 436
kijkhoek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 431
kleiner
dan of gelijk aan, {, <=
. . . . . . . . 666
dan, <
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 666
kleiner dan, <
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 993
kleiner dan, of gelijk aan, {, <=
. . . . . 993
kleinste gemene veelvoud, lcm
. . . . . 917
klembord
. . . . . . . . . . . . . .241, 243, 720
Klok
bedienen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
inschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 54
klok aanzetten, ClockOn
. . . . . . . . . . 873
klok is aan, isClkOn( )
. . . . . . . . . . . . 916
klok uitzetten, ClockOff
. . . . . . . . . . . 873
knippen
. . . . . . . . . . .241, 242, 243, 720
kopiëren
. . . . . . .241, 242, 243, 244, 720
variabele, CopyVar
. . . . . . . . . . . 657
Kopiëren, CopyVar
. . . . . . . . . . . . . . 778
koppelen
1080
en zenden, CBL/CBR waarde geven,
Get
. . . . . . . . . . . . . . . . 627, 697
en zenden, chat zenden, SendChat
.
697
en zenden, lijstvariabele zenden,
Send
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 697
en zenden, naar rekenmachine
zenden, SendCalc
. . . . . . . . 696
en zenden, programma
. . . . . . . 695
en zenden, rekenmachine naar
rekenmachine
. . . . . . . . . . . 695
koppelen en overzenden
annuleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 803
Flash-toepassingen
. .796, 797, 800,
806, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 807
fouten
. . . . . . . . . . . . . 804, 815, 816
mappen
. . . . . . . 796, 797, 802, 804
programma
. . . . . . . . . . . . . 807, 808
rekenmachine naar rekenmachine
. .
793
, 796, 800, 807, 808, 810, 811
variabelen
. . . . . . 796, 797, 800, 802
verzenden naar rekenmachine,
SendCalc
. . . . . . . . . . . 807, 808
verzenden van chat, SendChat
.807,
808
koppelen en zenden
. . . . . . . . . 953, 954
CBL/CBR waarde geven, Get
. . 905
lijstvariabele zenden, Send
. . . . 953
kwadratische regressie, QuadReg
. . 605,
944, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1033
L
laatste antwoord . . . .177, 188, 246, 249
laatste invoer
. . . . . . . . . . .177, 246, 248
label, Lbl
. . . . . . . . . .667, 671, 677, 916
Lbl, label
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 916
lcm, kleinste gemene veelvoud
. . . . . 917
left( ), links
. . . . . . . . . . . . .291, 664, 917
lichter/donkerder
. . . . . . . . . . . . . . . . 169
lijnelementenveld, SLPFLD
. . . 462, 472,
500, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 501
lijst naar matrix, list4mat( )
. . . . . . . . . 920
lijsten
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 862
cumulatieve som, cumSum( )
. . . 882
inproduct, dotP( )
. . . . . . . . . . . . 893
lijst naar matrix, list4mat( )
. . . . . . 920
matrix naar lijst, mat4list( )
. . . . . . 924
maximum, max( )
. . . . . . . . . . . . 925
midden-tekenreeks, mid( )
. . . . . 926
minimum, min( )
. . . . . . . . . . . . . 927
nieuw, newList( )
. . . . . . . . . . . . . 929
nieuwe gegevensvariabele, NewData
658, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 929
optelling, sum( )
. . . . . . . . . 950, 970
product, product( )
. . . . . . . . . . . . 939
sorteren in aflopende volgorde, SortD
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 967
sorteren in oplopende volgorde, SortA
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 967
tabelvariabelen
. . . . . . . . . . . . . . 519
1081
uitbreiden/samenvoegen, augment( )
869
uitdrukking naar lijst, exp4list( )
. 898
vectorieel product, crossP( )
. . . 879
verschil, @list( )
. . . . . . . . . . . . . . 920
lijstvariabele zenden, Send
. . . . 697, 953
lijstverschil, @list( )
. . . . . . . . . . . . . . 920
limiet, limit( )
. . . . . . . . . . . . . . . 303, 917
limit( ), limiet
. . . . . . . 280, 300, 303, 917
Line, lijn tekenen
. . . . . . . . . . . . 694, 918
lineaire
regressie, LinReg
. . . . . . . 604, 1033
vergelijkingen oplossen
. . . . . . . 294
lineaire regressie, LinReg
. . . . . . . . . 919
Lineaire vergelijkingen oplossen
. 87, 88
LineHorz, horizontal lijn tekenen
694, 918
LineTan, raaklijn tekenen
. . . . . 694, 919
LineVert, vertical lijn tekenen
. . . . . . 919
LineVert, verticale lijn tekenen
. . . . . 694
links, left( )
. . . . . . . . . . . . 291, 664, 917
Links-rechts gesplitst scherm
initiële Apps instellen
. . . . . . . . . . 70
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
LinReg, lineaire regressie
604, 919, 1033
list4mat( ), lijst naar matrix
. . . . 588, 920
ln( ), natuurlijk logaritme
. . . . . . . . . . 920
LnReg, logaritmische regressie
604, 921,
1033
Local, lokale variabele
. . .649, 656, 658,
659, . . . . . . . . . . . . . . 660, 661, 921
Lock, variabele blokkeren
. . . . . 658, 921
Locked/Archived (Beveiligd/gearchiveerd)
variabele-status
. . . . . . . . . . . . . . . 47
log( ), logaritme
. . . . . . . . . . . . . . . . . 922
logaritme, log( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 922
logaritmes
. . . . . . . . . . . . . . . . . 920, 922
logaritmische regressie, LnReg
604, 921,
1033
Logistic, logistische regressie
. 604, 923,
1033
logistische regressie, Logistic
. . . . . . 923
lokale variabele, Local
. . . 649, 656, 658,
659, . . . . . . . . . . . . . . .660, 661, 921
Loop, lus
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 676, 923
LU, matrix onder-boven decompositie
. . .
924
lus, Loop
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 676, 923
M
macht van tien, 10^( ) . . . . . . . . . . . . 999
machtsregressie, PowerReg
. . 605, 939,
1033
machtsverheffing, ^
. . . . . . . . . 996, 1031
Mappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 770
blokkeren/deblokkeren
. . . . . . . . 778
hernoemen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 774
instellen, setFold( )
. . . . . . . . . . . 773
naam plakken
. . . . . . . . . . . 780, 781
nieuw, NewFold
. . . . . . . . . . . . . 773
VAR LINK
.770, 773, 774, 775, 778,
779
1082
VAR LINK hernoemen . . . . . . . . 769
verwijderen, DelFold
. . . . . . . . . 780
wissen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 779
mappen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
instellen, setFold( )
. . . . . . . 678, 955
nieuw, NewFold
. . . . . . . . . 658, 929
overzenden
. . . . 796, 797, 800, 802
verwijderen, DelFold
. . . . . 658, 889
Markeren
tekens tijdens bewerken
. . . . . . . . 17
volledige naam van de App bekijken
5
mat4data( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 924
mat4list( ), matrix naar lijst
. . . . . . . . 924
MATH menu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Matrices
gereduceerde rij-echelon vorm, rref( )
828
uitbreiden/samenvoegen, augment( )
828
willekeurig, randMat( )
. . . . . . . . 828
matrices
aantal kolommen, colDim( )
. . . . 875
aantal rijen, rowDim( )
. . . . . . . . 951
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 863
blokkeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 586
cumulatieve som, cumSum( )
. . . 882
diagonaal, diag( )
. . . . . . . . . . . . 891
dimensie, dim( )
. . . . . . . . . . . . . 891
eenheids-, identity( )
. . . . . . . . . . 912
eigenvector, eigVc( )
. . . . . . . . . 896
eigenwaarde, eigVl( )
. . . . . . . . . 896
gegevens van een grafiek
. . . . . . 522
gereduceerde rij-echelon vorm, rref( )
296, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 952
invullen, Fill
. . . . . . . . . . . . . . . . . 901
kolom norm, colNorm( )
. . . . . . . 875
kopiëren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 594
lijst naar matrix, list4mat( )
. . . . . . 920
matrix naar lijst, mat4list( )
. . . . . . 924
maximum, max( )
. . . . . . . . . . . . 925
minimum, min( )
. . . . . . . . . . . . . 927
nieuw, newMat( )
. . . . . . . . . . . . . 929
nieuwe gegevensvariabele, NewData
658, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 929
onder-boven decompositie, LU
. . 924
optelling, sum( )
. . . . . . . . . 950, 970
pretty print
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 575
product, product( )
. . . . . . . . . . . . 939
punt aftrekking, .N
. . . . . . . . . . . . 990
punt deling, ./
. . . . . . . . . . . . . . . 991
punt machtsverheffing, .^
. . . . . . 991
punt optelling, .+
. . . . . . . . . . . . . 990
punt vermenigvuldiging, .*
. . . . . . 991
QR ontbinding, QR
. . . . . . . . . . . 943
rij norm, rowNorm( )
. . . . . . . . . . 951
rij toevoegen, rowAdd( )
. . . . . . . 951
rij vermenigvuldiging en optelling,
mRowAdd( )
. . . . . . . . . . . . . 928
rij verwisselen, rowSwap( )
. . . . . 951
rijbewerking, mRow( )
. . . . . . . . . 927
rij-echelon vorm, ref( )
. . . . . . . . . 948
1083
submatrix, subMat( ) . . . . . . . . . 970
transponeren, T
. . . . . . . . . . . . . 971
uitbreiden/samenvoegen, augment( )
869
willekeurig, randMat( )
. . . . . . . . 946
matrix naar lijst, mat4list( )
. . . . . . . . 924
max( ), maximum
. . . . . . . . . . . . . . . 925
Maximum (grafisch math werktuig)
. .369,
371
maximum, max( )
. . . . . . . . . . . . . . . 925
mean( ), gemiddelde
. . . . . . . . . . . . . 925
mediaan, median( )
. . . . . . . . . . . . . . 925
mediaan-mediaan lijn regressie, MedMed
926
median( ), mediaan
. . . . . . . . . . . . . . 925
MedMed, mediaan-mediaan lijn regressie
604, . . . . . . . . . . . . . . . . . 926, 1033
Meeteenheden (2 )
. . . . . . . . . . . . . 22
Meldingen
Garbage collection
. . .785, 786, 788,
789
meldingen
BATT
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
false
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311
true
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 311
undef (niet-gedefinieerd)
. . . . . . 313
MEMORY (GEHEUGEN)(2 ;)
. . 22
menu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Algebra
. . . . . . . . . . . . 288, 289, 292
APPLICATIONS
. . . . . . . . . 200, 206
Calc
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
CATALOG
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 217
CHAR (character)
. . . . . . . . . . . . 200
Clean Up
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Complex
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 291
CUSTOM
. . . . . . . . . . . . . . 201, 261
custom
. . . . . . . . . . . . . . . . 685, 688
gebruiken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
item, Item
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 684
MATH
. . . . . . . . . . . . . . . . . 200, 369
toolbar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
Trig
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290
werkbalk
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Zoom
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 363
Menu’s
annuleren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
APPLICATIONS (TOEPASSINGEN)
(O)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
CHAR (KARAKTER)
. . . . . . . . 14, 22
CUSTOM (2 F)
. .22, 63, 64
FLASH APPLICATIONS
(TOEPASSINGEN) (8 O)
. .
21
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
opties
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
opties selecteren
. . . . . . . . . . . . . . 58
submenuopties
. . . . . . . . . . . . . . . 59
menu-optie, Item
. . . . . . . .684, 686, 916
met poolcoördinaten
weergave vector, 4Polar
. . . . . . . 937
Meting
conversies (2 4)
. . . . . . . . . . . . 22
mid( ), midden-tekenreeks
. . . . . 664, 926
1084
midden-tekenreeks, mid( ) . . . . . . . . 926
min( ), minimum
. . . . . . . . . . . . . . . . 927
Minimum (grafisch math werktuig)
. .100,
369, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 371
minimum, min( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 927
Min-toets (?)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
minutennotatie, '
. . . . . . . . . . . . . . . . 998
mod( ), modulo
. . . . . . . . . . . . . . . . . 927
Modi
3D (driedimensionaal)
. . . . . . . . . 46
Actuele
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
APPROX (BENADER)
. . . . . . . . . 46
Apps-bureaublad
. . . . . . . . . . 23, 47
AUTO
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Basis
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Cijfers weergeven
. . . . . . . . . . . . 23
Complexe notatie
. . . . . . . . . . . . . 23
DE (differentiaalvergelijking)
. . . . 46
DEG (graden)
. . . . . . . . . . . . . . . . 46
Eenhedensysteem
. . . . . . . . . . . . 23
EXACT
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Exact/Benad
. . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Exponentiële notatie
. . . . . . . . . . . 23
FUNC (functie)
. . . . . . . . . . . . . . . 46
Gesplitst scherm
. 5, 23, 37, 43, 46,
67, . . . . . . . . . . . . . . . 70, 72, 73
Grafiek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Grafieknummer
. . . . . . . . . . . . . . 46
Grafiektype
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
grijs weergegeven
. . . . . . . . . . . . 23
Hoek
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 46
instellingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
invoeg- (2 /)
. . . . . . . . . . . . . 22
overschrijf- (2 /)
. . . . . . . . . . 22
PAR (parametrische)
. . . . . . . . . . 46
POL (polaire)
. . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Pretty Print
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
RAD (radiaal)
. . . . . . . . . . . . . . . . 46
SEQ (reeks)
. . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Taal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 25
Unit System
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Vectornotatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Volledig scherm
23, 37, 44, 70, 72, 73
modi
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Aantal grafieken
. . 213, 1011, 1012,
1013
Angle
. . . . . . . . . . . . .212, 341, 1010
Approximate
. . 191, 213, 230, 1011,
1012, . . . . . . . . . . . . . . . . . 1013
Auto
191, 213, 230, 274, 1011, 1012,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1013
Base
. . . . . . . . . . . . . . . . . 214, 1014
Complex Format
. . . . . . . . 213, 1010
Current folder
. . . . . . . . . . 212, 1009
Custom Units
. . . . . . . . . . 214, 1014
Display Digits
. . . . . .194, 212, 1009
Exact/Approx
. . . 191, 213, 230, 271,
272, . . . .274, 1011, 1012, 1013
Exponential Format
. .195, 212, 1010
geef, getMode( )
. . . . . . . . . . . . . 678
Graph
212, 231, 340, 381, 389, 397,
419, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1009
1085
Graph 2 . . . . 213, 1011, 1012, 1013
instellen, in programma's
. . . . . . 678
instellen, setMode( )
. . . . . . 679, 690
Pretty Print
. . . . . . . . 190, 213, 1011
Split, App
. . . 213, 1011, 1012, 1013
Split, Screen
. . . . . . . . . . . 213, 1011
Taal
. . . . . . . . . . . . . . . . . 214, 1014
Unit System
. . . . . . . . . . . 214, 1014
Vector Format
. . . . . . . . . 213, 1011
modi get/return, getMode( )
. . . . . . . 909
modi instellen, setMode( )
. . . . . . . . 956
Modificatietoetsen (2 8 7 1)
. . . 17
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
modulo, mod( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 927
MoveVar, variabele verplaatsen
658, 927
mRow( ), matrix rijbewerking
. . . . . . 927
mRowAdd( ), matrix rij
vermenigvuldiging en optelling
. . 928
N
naam wijzigen, Rename . . . . . . 658, 949
naar rekenmachine zenden, SendCalc
.
696
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 953
natuurlijk logaritme, ln( )
. . . . . . . . . . 920
Natuurwetenschappencategorie
. . . . . 39
nCr( ), combinaties
. . . . . . . . . . . . . . 928
nDeriv( ), numerieke afgeleide
. 300, 928
Negatieve getallen
. . . . . . . . . . . . . . . 19
NewData, nieuwe gegevensvariabele
. .
574
, . . . . . . . . . . 588, 628, 658, 929
NewFold, nieuwe map
. . . .658, 773, 929
newList( ), nieuwe lijst
. . . . . . . . . . . . 929
newMat( ), nieuwe matrix
. . . . . . . . . 929
NewPic, nieuw plaatje
. . . .658, 691, 929
NewPlot, nieuw plot
. . . . . .614, 690, 930
NewProb, nieuw probleem
. . . .216, 930
niet
(Booleaans), not
. . . . . . . . . 667, 757
gelijk aan, #, /=
. . . . . . . . . . . . . . 666
niet (Booleaans), not
. . . . . . . . . . . . . 931
niet gelijk aan, #, /=
. . . . . . . . . . . . . . 992
nieu probleem, NewProb
. . . . . . . . . . 930
Nieuw bestand (8 N)
. . . . . . . . . . . . . 21
nieuw plaatje, NewPic
. . . . . . . . . . . . 929
nieuw plot, NewPlot
. . . . . . . . . . . . . . 930
nieuwe
berekening, NewProb
. . . . . . . . . 216
gegevensvariabele, NewData
. . 628,
658
map, NewFold
. . . . . . . . . . . . . . . 658
plaatje, NewPic
. . . . . . . . . . 658, 691
plot, NewPlot
. . . . . . . . . . . . 614, 690
nieuwe gegevensvariabele, NewData
929
nieuwe lijst, newList( )
. . . . . . . . . . . . 929
Nieuwe map, NewFold
. . . . . . . . . . . 773
nieuwe map, NewFold
. . . . . . . . . . . . 929
nieuwe matrix, newMat( )
. . . . . . . . . 929
nInt( ), numerieke integraal
. . . . 301, 930
noemer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 875
norm( ), Frobenius norm
. . . . . . . . . . 931
not, Booleaans niet
. . . . . .667, 757, 931
1086
notatie tekenreeks, format( ) . . . . . . . 904
nPr( ), permutaties
. . . . . . . . . . . . . . 932
nSolve( ), numerieke oplossing
290, 932
Nulpunten
activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 849
zeros( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 824
nulpunten
zeros( )
. . . . . . . . . . . . 271, 289, 297
nulpunten, zeros( )
. . . . . . . . . . . . . . 982
numeric solver
. . . . . . . . . . . . . . . . . 736
gesplitste schermen
. . . . . . 748, 750
plotten
. . . . . . . . . . . . 747, 748, 749
variabelen
. . . . . . . . . . . . . . 738, 739
vergelijkingen
. . . . . . . 736, 738, 739
Numeriek toetsenblok
. . . . . . . . . . . . . 19
fysieke locatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14
numerieke
afgeleide, nDeriv( )
. . . . . . . 300, 928
integraal, nInt( )
. . . . . . . . . 301, 930
oplossing, nSolve( )
. . . . . . 290, 932
O
of (Booleaans), or . . . . . . . 667, 757, 933
omschakelen, switch( )
. . . . . . . 679, 971
onafhankelijk auto/ask, Independent
AUTO/ASK
. . . . . . . . . 509, 512, 517
onderstrepingsteken, _
. . . . . . . . . . . 998
oneindigheid, %
. . . . . . . . . . . . . . . . . 313
OneVar, statistieken met één variabele
.
603
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 933
ontgrendelen, Unlock
. . . . . . . . . . . . 659
onvoldoende geheugen voor weergave,
<<...>>
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
Opdrachten
Flash Apps
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Toets
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Toets-
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
opdrachtmarkering
. . . . . . . . . . . . . . 731
Opdrachtscripts
activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 834
opdrachtscripts
239, 731, 732, 733, 734,
735
Openen van bestand (8 O)
. . . . . . . . 21
operatoren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
ophalen/terugsturen
rekenmachine, GetCalc
. . . 807, 808
Oplossen, solve( )
. . . . . . . . . . . . . 87, 94
oplossen, solve( )
. . 271, 273, 274, 280,
286, . . . . . . .289, 294, 295, 497, 964
oplossing, deSolve( )
. . . . .301, 497, 889
Oproepen (2 6)
. . . . . . . . . . . . . . 22
opslaan
grafiekbestand, StoGDB
. . 562, 691,
969
plaatje, StoPic
. . . . . . . . . . . 691, 969
symbool, !
. . . . . . . . . . . . 657, 1000
Opslaan (9)-toets
. . . . . . . . . . . . . 22
optellen, +
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 988
optelling, sum( )
. . . . . . . . . . . . . 950, 970
opvragen
grafiekbestand, RclGDB
. . . . . . . 947
plaatje, RclPic
. . . . . . . . . . . . . . . 947
1087
or, Booleaans of . . . . . . . . 667, 757, 933
ord( ), numerieke tekencode
. . . 664, 934
ord(†), numerieke tekencode
. . . . . 1015
Organizr (Agenda)-categorie
. . . . . . . 39
OS
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 811, 812, 813
OS (Besturingssysteem)-versie
. . . . 264
Output, uitvoer
. . . . . . . . . . . . . 682, 934
overbrengen
CBL/CBR waarde, Get
. . . . . . . . 627
Overschrijfmode (2 /)
. . . . . . . . . 22
P
P4Rx( ), rechthoekige x-coördinaat . . 934
P4Ry( ), rechthoekige y-coördinaat
. . 934
panning
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 361
PAR (parametrische) mode
. . . . . . . . 46
parameterkrommen
. . . . . . . . . . . . . 387
part( ), deel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 934
PassErr, foutmelding doorgeven
. . . 700
PassErr, foutmelding doorsturen
. . . 936
PAUSE (PAUZE)
. . . . . . . . . . . . . . . . 47
Pause, pauze
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 937
pauze, Pause
. . . . . . . . . . . . . . 699, 937
permutaties, nPr( )
. . . . . . . . . . . . . . 932
pixel
aan, PxlOn
. . . . . . . . . 553, 693, 942
cirkel, PxlCrcl
. . . . . . . . . . . 694, 941
horizontale lijn, PxlHorz
. . . 694, 941
inverteren, PxlChg
. . . . . . . . . . . 693
lijn, PxlLine
. . . . . . . . . 553, 694, 942
tekst, PxlText
. . . . . . . . . . . 694, 943
testen, pxlTest( )
. . . . . . . . . 693, 942
uit, PxlOff
. . . . . . . . . . . . . . 693, 942
veranderen, PxlChg
. . . . . . . . . . 941
verticale lijn, PxlVert
. . . . . . 694, 943
plaatje vervangen, RplcPic
. . . . . . . . 691
plaatjes
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 553, 556
and, AndPic
. . . . . . . . . . . . . 691, 867
cyclus, CyclePic
. . . . . . . . . 691, 884
exclusief of, XorPic
. . . . . . . . . . . 981
exclusive or, XorPic
. . . . . . . . . . 691
nieuw, NewPic
. . . . . .658, 691, 929
opslaan, StoPic
. . . . . . . . . . 691, 969
opvragen, RclPic
. . . . . . . . . . . . . 947
terughalen, RclPic
. . . . . . . . . . . . 691
vervangen, RplcPic
. . . . . . . 691, 952
verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 557
Plafond, ceiling( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 830
plafond, ceiling( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 871
plakken
. . . . . . .241, 242, 243, 244, 720
plots
aan, PlotsOn
. . . . . . . .347, 690, 937
nieuw, NewPlot
. . . . . .614, 690, 930
selecteren
. . . . . . . . . . . . . . 612, 618
uit, PlotsOff
. . . . . . . . .347, 690, 937
volgen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 621
weergavevenster
. . . . . . . . . . . . . 619
wissen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 612
Y= Editor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 617
PlotsOff, plots uit
. . . . . . . . . . . . 347, 937
PlotsOn, plots aan
. . . . . . . . . . . 347, 937
Plotten
1088
gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Graph
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
plotten, Graph
. . . . . . 345, 526, 534, 911
POL (polaire) mode
. . . . . . . . . . . . . . 46
polyEval( ), veelterm uitwerken
. . . . 938
poolcoördinaat, R4Pq()
. . . . . . . . . . 945
poolcoördinaat, R4Pr( )
. . . . . . . . . . . 945
Poort
extra
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
pop-up menu, PopUp
. . . . . . . . . . . . 938
PopUp, pop-up menu
. . . . . . . . 681, 938
PowerReg, machtsregressie
. .605, 939,
1033
Pretty print
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
pretty print
. . . . . . . . . . . . . . . . . 190, 235
Pretty Print-mode
. . . . . . . . . . . . . . . . 23
Prgm, programma uitvoeren
. . .147, 651,
939
priem, '
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 998
Priemgetallen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
priemgetaltest, isPrime( )
. . . . . . . . . 916
proberen, Try
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 977
problemen
(nieuw), NewProb
. . . . . . . . . . . . 930
bij het gebruik Zie foutmeldingen en
het oplossen van problemen
problemen oplossen
. . . . . . . . . . . . 1039
procent, %
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 992
product( ), product
. . . . . . . . . . . . . . 939
product, Π()
. . . . . . . . . . . . . . . 300, 995
product, product( )
. . . . . . . . . . . . . . 939
product-ID
. . . . . . . . . . . . . . . . . 263, 264
Product-ID (identifier)
. . . . . . . . . . . . 264
Program Editor (Programmabewerker)
36
Programma uitvoeren, Prgm
. . . . . . . 147
programma uitvoeren, Prgm
. . . 651, 939
Programma's
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
programma's en programmeren
631710
als, If
.531, 641, 667, 668, 669, 670,
913
anders als, ElseIf
. . . . . . . . . . . . 897
anders Else
. . . . . . . . . . . . . . . . . 913
anders, als, ElseIf
. . . . . . . . 531, 670
anders, Else
. . . . . . . . . . . . . . . . 670
argumenten
. . . . . . . . . . . . . . . . . 644
assembleertaal
. 705, 706, 707, 708,
709
assembleertaal uitvoeren, Exec
710,
898
basisscherm weergeven, DispHome
682, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 892
basisscherm wissen, ClrHome
. . 874
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 864
CBL
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 695
CBR
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 695
commentaar, |
. . . . . . . . . 640, 1001
dan, Then
. .667, 668, 669, 670, 913
definiëren, Define
. . . . . . . . 689, 888
dialoogvenster definiëren Dialog
.683
dialoogvenster definiëren, Dialog
891
een ander programma aanroepen
. .
650
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 651
1089
einde custom, EndCustm . . . . . . 883
einde dialoog, EndDlog
. . . . . . . 891
einde functie, EndFunc
. . . . . . . 905
einde lus, EndIf
. . . . . . . . . . . . . 913
einde lus, EndLoop
. . . . . . . . . . 923
einde proberen, EndTry
. . . . . . . 977
einde programma, EndPrgm
. . . 939
einde terwijl, EndWhile
. . . . . . . . 980
einde voor, EndFor
. . . . . . . . . . . 903
einde werkbalk, EndTBar
. . . . . . 977
einde, als, EndIf
641, 667, 668, 669,
670
einde, dialoog, EndDlog
. . . . . . . 683
einde, functie, EndFunc
. . . . . . . 648
einde, gebruikerswerkbalk, EndCustm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 683
einde, lus, EndLoop
. . . . . . . . . . 676
einde, proberen, EndTry
. . . . . . 699
einde, programma, EndPrgm
. . . 651
einde, terwijl, EndWhile
. . . . . . . 674
einde, voor, EndFor
. . . . . . 641, 673
einde, werkbalk, EndTBar
. . . . . 683
formaat tekenreeks, format( )
. . . 682
fouten opsporen
. . . . . . . . . . . . . 699
foutmelding doorsturen, PassErr
936
foutmelding wissen, ClrErr
. . . . . 874
foutmelding, doorsturen, PassErr
700
foutmelding, wissen
. . . . . . . . . . 700
functie, Func
. . . . . . . . . . . . 648, 905
functies
. . . . . . . . 635, 645, 646, 648
ga naar, Goto
. . 653, 667, 671, 677,
911
gebruikerswerkbalk aan, CustmOn
. .
883
gebruikerswerkbalk uit, CustmOff
883
gebruikerswerkbalk, aan, CustmOn
.
261
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 683
gebruikerswerkbalk, uit, CustmOff
. .
261
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 683
geef, configuratie, getConfg( )
. . 678
geef, eenheden, getUnits( )
. . . . 678
geef, mapnaam, getFold( )
. . . . . 678
geef, modus, getMode( )
. . . . . . . 678
geef, toetscode, getKey( )
. . . . . . 681
geef, toetscode, getKey(†)
. . . 1016,
1019
geef, van rekenmachine, GetCalc
. . .
696
get/return configuratie, getConfg( )
. .
907
get/return eenheden, getUnits( )
.911
get/return map, getFold( )
. . . . . . 908
get/return modus, getMode( )
. . . 909
get/return toets, getKey( )
. . . . . . 908
get/return van rekenmachine, GetCalc
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 906
geven, Return
. . . . . . . . . . . . . . . 649
grafiek weergeven, DispG
. . 690, 892
grafiek wissen, ClrGraph
. . . 689, 874
grafiek, wissen, ClrGraph
. . . . . . 528
grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 689
1090
grafische gebruikersinterface, GUI . .
683
I/O wissen, ClrIO
. . . . . . . . 634, 682
invoer
. . . . . . . . . . . . . . . . . 633, 681
invoer, Input
. . . . . . . . . . . . . . . . 690
invoeren
. . 635, 639, 640, 641, 642,
643
invoeren, Input
. . . . . . . . . . 681, 914
kopiëren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 638
label, Lbl
. . . . . . . . . . . 653, 677, 916
lokaal, Local
649, 656, 658, 659, 660,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 661, 921
lus, Loop
. . . . . . . . . . . . . . . 676, 923
lussen
. . . . . . . . . 641, 672, 673, 674
menu's
. . . . . . . . . . . . . . . . 684, 688
menu-optie, Item
. . . . 684, 686, 916
notatie tekenreeks, format( )
. . . 904
onderbreken
. . . . . . . . . . . . . . . . 632
opdrachtregels bestaande uit
meerdere opdrachten
. . . . . 640
pauze, Pause
. . . . . . . . . . . 682, 937
pop-up menu, PopUp
. . . . . . . . . 938
popup menu, PopUp
. . . . . . . . . 681
proberen, Try
. . . . . . . . . . . 699, 977
programma uitvoeren, Prgm
651, 939
prompt, Prompt( )
. . . . . . . . 681, 939
rekenmachines aan elkaar koppelen
695
resultaat geven, Return
. . . 652, 949
scherm grafiek weergeven, DispG
. .
682
scherm I/O weergeven, Disp
. . . . 892
scherm I/O wissen, ClrIO
. . . . . . 874
scherm I/O, weergeven, Disp
. . 642,
682, . . . . . . . . . . . . . . 699, 1015
springen
. . . . . . . . . . .641, 667, 671
stoppen, Stop
. . . . . . . . . . . . . . . 969
string opmaken, format( )
. . . . . . 689
subroutines
. . . . . . . . . . . . . 650, 651
tabel weergeven, DispTbl
. . 689, 893
tabel wissen, ClrTable
. . . . . . . . . 874
tabel, weergeven, DispTbl
. . . . . 682
tabellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 689
tekst, Text
. . . . . . . . . .682, 684, 975
terwijl, While
. . . . . . . . . . . . 674, 980
titel, Title
. . . . . . . . . . . . . . . 684, 976
uitvoer
. . . . . . . . .633, 642, 682, 683
uitvoer, Output
. . . . . .682, 689, 934
uitvoeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 631
variabelen
. . . . . . . . . . . . . . 653, 654
verlaten, Exit
. . . . . . . . . . . . . . . . 898
vervolgmenu, DropDown
. . 683, 895
verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 638
voor, For
. . . . . . . . . . .641, 673, 903
voorwaardelijke tests
. . . . . . . . . 665
vraag, Request
. . . . . . . . . . 681, 684
vragen, Request
. . . . . . . . . . . . . 949
waarden doorgeven
. . . . . . . . . . 644
werkbalk definiëren, Custom
. . . . 883
werkbalk definiëren, Toolbar
683, 977
Programma’s en programmeren
CBL
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 843
1091
CBR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 843
definiëren, Define
. . . . . . . . . . . . 823
einde, programma, EndPrgm
. . . 147
programma uitvoeren, Prgm
. . . 147
scherm I/O, weergeven, Disp
. . . 150
programma’s en programmeren
ophalen/terugsturen van
rekenmachine, GetCalc
807, 808
Prompt( ), prompt
. . . . . . . . . . . 681, 939
prompt, Prompt( )
. . . . . . . . . . . . . . . 939
propFrac, echte breuk
86, 290, 298, 837,
940
PtChg
punt veranderen
. . . . . . . . . . . . . 940
PtChg, punt inverteren
. . . . . . . . . . . 693
PtOff, punt uit
. . . . . . . . . . . . . . 693, 940
PtOn, punt aan
. . . . . . . . . . . . . 693, 940
ptTest( ), punt testen
. . . . . . . . 693, 941
PtText, punt tekst
. . . . . . . . . . . 694, 941
punt
aan, PtOn
. . . . . . . . . . . . . . 693, 940
aftrekking, .N
. . . . . . . . . . . . . . . 990
deling, ./
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 991
inverteren, PtChg
. . . . . . . . . . . . 693
machtsverheffing, .^
. . . . . . . . . . 991
optelling, .+
. . . . . . . . . . . . . . . . . 990
tekst, PtText
. . . . . . . . . . . . 694, 941
testen, ptTest( )
. . . . . . . . . 693, 941
uit, PtOff
. . . . . . . . . . . . . . . 693, 940
veranderen, PtChg
. . . . . . . . . . . 940
vermenigvuldiging, .*
. . . . . . . . . 991
PxlChg, pixel inverteren
. . . . . . . . . . 693
PxlChg, pixel veranderen
. . . . . . . . . 941
PxlCrcl, pixel cirkel
. . . . . . . . . . 694, 941
PxlHorz, pixel horizontale lijn
. . 694, 941
PxlLine
pixel lijn
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 694
pixellijn
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 553
PxlLine, pixel lijn
. . . . . . . . . . . . . . . . 942
PxlOff, pixel uit
. . . . . . . . . . . . . 693, 942
PxlOn, pixel aan
. . . . . . . . 553, 693, 942
pxlTest( ), pixel testen
. . . . . . . . 693, 942
PxlText, pixel tekst
. . . . . . . . . . 694, 943
PxlVert, pixel verticale lijn
. . . . . 694, 943
Q
QR ontbinding, QR . . . . . . . . . . . . . . 943
QR, QR ontbinding
. . . . . . . . . . . . . . 943
QuadReg, kwadratische regressie
. 605,
944, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1033
QuartReg, vierdemachts regressie
. 605,
944, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1034
QuickCenter
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 362
QWERTY-toetsenbord
. . . . . . . . . . . . 14
R
R4Pq( ), poolcoördinaat . . . . . . . . . . . 945
R4Pr( ), poolcoördinaat
. . . . . . . . . . . 945
RAD (radiale) mode
. . . . . . . . . . . . . . . 46
radiaal, R
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 997
rand( ), willekeurig getal
. . . . . . . . . . 946
randMat( ), willekeurige matrix
.828, 946
1092
randNorm( ), willekeurige norm . . . . 946
randPoly( ), willekeurige veelterm
. . 946
RandSeed, generator van willekeurige
getallen
. . . . . . . . . . . . . . . . 828, 946
RclGDB, grafiekbestand opvragen
. . 947
RclGDB, grafiekbestand terughalen
.562,
691
RclPic, plaatje opvragen
. . . . . . . . . . 947
RclPic, plaatje terughalen
. . . . . . . . . 691
real( ), reëel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 947
rechthoekige
x-coördinaat, P4Rx( )
. . . . . . . . . 934
y-coördinaat, P4Ry( )
. . . . . . . . . 934
rechthoekig-weergave vector, 4Rect
. 947
rechts, right( )
. . . . . . . . . . 291, 664, 949
reciproque, x/
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 999
reëel, real( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 947
ref( ), rij-echelon vorm
. . . . . . . . . . . 948
Regressies
activiteit met ABC-formule
. . . . . 824
regressies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 919
cubic, CubicReg
. . . . . . . . . . . . . 882
derdemachts, CubicReg
. . 603, 1033
exponentieel, ExpReg
. . . 900, 1033
exponentiële, ExpReg
. . . . . . . . 604
formules
. . . . . . . . . . . . . 1032, 1034
kwadratische regressie, QuadReg
. .
605
, . . . . . . . . . . . . . . 944, 1033
lineaire regressie, LinReg
.604, 919,
1033
logaritmische regressie, LnReg
604,
921, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1033
logistisch, Logistic
. . .604, 923, 1033
machtsregressie, PowerReg
. . . 605,
939, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1033
mediaan-mediaan lijn regressie,
MedMed
. . . . . . .604, 926, 1033
selecteren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 603
sinusoïde regressie, SinReg
605, 964
sinusoÔde regressie, SinReg
. . 1034
vierdemachts regressie, QuartReg
. .
605
, . . . . . . . . . . . . . . 944, 1034
Rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
82
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
remain( ), rest
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 948
Rename, naam wijzigen
. . . . . . 658, 949
Request, vraag
. . . . . . . . . . . . . 681, 684
Request, vragen
. . . . . . . . . . . . . . . . 949
rest, remain( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 948
resultaat geven, Return
. . . . . . . . . . . 949
resultaten met twee variabelen, TwoVar
.
603
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 978
Return
geef
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 531
geven
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 649
return
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 652
return Zie get/return
Return, resultaat geven
. . . . . . . . . . . 949
richtingsveld, DIRFLD
. . . .462, 472, 502
right( ), rechts
. . . . . . . . . .291, 664, 949
1093
rij van Fibonacci . . . . . . . . . . . . . . . . 415
rij-echelon vorm, ref( )
. . . . . . . . . . . 948
ronde haken, rechte haken, accolades
. .
1031
root( ), wortel( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 950
rotate( ), roteren
. . . . . . . . 664, 759, 950
roteren, rotate( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 950
round( ), afronden
. . . . . . . . . . . . . . . 951
rowAdd( ), matrix rij toevoegen
. . . . . 951
rowDim( ), matrix aantal rijen
. . . . . . 951
rowNorm( ), matrix rij norm
. . . . . . . . 951
rowSwap( ), matrix rij verwisselen
. . 951
RplcPic, plaatje vervangen
. . . . 691, 952
rref( ), gereduceerde rij-echelon vorm
. .
296
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . 828, 952
Runge-Kutta methode
. . .462, 486, 490,
1036
S
samenvoegen, & . . . . . . . . . . . . 663, 994
SAVE COPY AS (KOPIE OPSLAAN ALS)
(8 S)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 21
dialoogvenster
. . . . . . . . . . . . . . . 21
voorbeeld
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Scatter plots
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 613
Schuiven
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Scripts
activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 834
zelfstudie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 834
scripts
. . . . 239, 731, 732, 733, 734, 735
sec( ), secans
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 952
sec/( ), inverse secans
. . . . . . . . . . . 952
secans, sec( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 952
sech( ), hyperbolische secans
. . . . . . 953
sech/( ), inverse hyperbolische secans
.
953
secondennotatie,
. . . . . . . . . . . . . . . . 998
Selecteren categorieën
. . . . . . . . . . . . 38
Send, lijstvariabele zenden
. . . . 697, 953
SendCalc, naar rekenmachine zenden
. .
696
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 953
SendCalc, verzenden naar rekenmachine
807, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 808
SendChat, chat verzenden
. . . . . . . . 808
SendChat, chat zenden
. . . . . . . 697, 954
SendChat, verzenden van chat
. . . . . 807
SEQ (reeks)-mode
. . . . . . . . . . . . . . . 46
seq( ), sequentie
. . . . . . . . . . . . . . . . 954
sequentie, seq( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 954
serienummer
. . . . . . . . . . . . . . . 263, 264
Set factors (zoom)
. . . . . . . . . . . 365, 367
setDate( ), datum instellen
. . . . . . . . 954
setDtFmt( ), datumindeling instellen
.954
setFold( ), map instellen
. .678, 773, 955
setGraph( )
grafiek instellen
. . . . . . . . . . 690, 955
grafische opmaak instellen
. . . . . 678
setMode( ), modus instellen
. . 679, 690,
956
setTable( ), tabel instellen
.511, 679, 957
setTime( ), tijd instellen
. . . . . . . . . . . 957
1094
setTmFmt( ), tijdsindeling instellen . . 957
setTmZn( ), tijdzone instellen
. . . . . . 958
setUnits( ), eenheden instellen
. 679, 958
Shade (grafisch math werktuig)
370, 376,
377
Shade, arceren
. . . . . . . . . . . . . 695, 958
shift( ), verschuiven
. 590, 664, 759, 959
Shift-modificatietoets (7)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 17
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
ShowStat, statistische resultaten tonen
.
606
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 960
sign( ), teken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 961
simult( ), simultane vergelijkingen
. . 296,
961
simultane vergelijkingen, simult( )
. . 296,
961
sin( ), sinus
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 962
sin/( ), arcsinus
. . . . . . . . . . . . . . . . 962
sinh( ), sinus hyperbolicus
. . . . . . . . 963
sinh/( ), arcsinus hyperbolicus
. . . . . 963
SinReg, sinusoïde regressie
. . . 605, 964
SinReg, sinusoÔde regressie
. . . . . 1034
sinus, sin( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 962
sinusoïde regressie, SinReg
. . . . . . . 964
SLPFLD, lijnelementenveld
. . .462, 472,
500, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 501
Smart Graph
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 356
Sneltoetsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
SocialSt (sociale wetenschappen)-
categorie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
softwareversie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 264
solve( ), oplossen
87, 94, 271, 273, 274,
280, . . 286, 289, 294, 295, 497, 964
som, )()
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 300, 996
SortA, sorteren in oplopende volgorde
. .
967
SortD, sorteren in aflopende volgorde
. . .
967
sorteren in aflopende volgorde, SortD
. . .
967
sorteren in oplopende volgorde, SortA
. .
967
speciale tekens
180, 723, 724, 727, 728,
729, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 731
standaard afwijking, stdDev( )
. . . . . . 968
startTmr( ), timer starten
. . . . . . . . . . 967
Statistieken
faculteit, !
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
generator van willekeurige getallen,
RandSeed
. . . . . . . . . . . . . . 828
statistieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 597
Zie ook regressies
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . 865
Box Plot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614
Calculation Type
. . . . .599, 600, 603
categorieën
. . . . . . . . . . . . . . . . . 623
Category
. . . . . . . . . . . . . . . 599, 600
combinaties, nCr( )
. . . . . . . . . . . 928
faculteit, !
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 994
Freq
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 599, 600
frequentie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 622
1095
gemiddelde, mean( ) . . . . . . . . . 925
generator van willekeurige getallen,
RandSeed
. . . . . . . . . . . . . . 946
Histogram plots
. . . . . . . . . . . . . 615
mediaan, median( )
. . . . . . . . . . 925
met één variabele, OneVar
603, 933
nieuw plot, NewPlot
. . . . . . 614, 930
overzicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 597
permutaties, nPr( )
. . . . . . . . . . . 932
plots
. 608, 609, 612, 613, 614, 615,
616, . . . 617, 618, 619, 620, 621
plots aan, PlotsOn
. . . 347, 690, 937
plots uit, PlotsOff
. . . . 347, 690, 937
resultaten met twee variabelen,
TwoVar
. . . . . . . . . . . . 603, 978
resultaten tonen, ShowStat
606, 960
Scatter plots
. . . . . . . . . . . . . . . . 613
standaard afwijking, stdDev( )
. . 968
statistieken met één variabele,
OneVar
. . . . . . . . . . . . 603, 933
variabelen
. . . . . . . . . . . . . . 602, 606
variantie, variance( )
. . . . . . . . . . 979
willekeurig getal, rand( )
. . . . . . . 946
willekeurige norm, randNorm( )
. 946
xyline plots
. . . . . . . . . . . . . . . . . 614
statistische resultaten tonen, ShowStat
.
960
Status
actuele map
. . . . . . . . . . . . . . . . . 46
batterij bijna leeg
. . . . . . . . . . . . . 80
gesplitst scherm
. . . . . . . . . . . . . . 43
op Apps-bureaublad
. . . . . . . . . 5, 23
Statusregel
geschiedenisinformatie
. . . . . . . . . 33
statusregel
. . . . . . . . . . . . .228, 229, 341
stdDev( ), standaard afwijking
. . . . . . 968
stdDevPop
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 968
stijl, Style
. . . . . . . . . . . . . .349, 690, 970
StoGDB, grafiekbestand opslaan
. . 562,
691, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
Stop
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
StoPic, plaatje opslaan
. . . . . . . 691, 969
stoppen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
stoppen, Stop
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
string opmaken, format( )
. . . . . . . . . 689
string( ), uitdrukking naar tekenreeks
665,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
strings
invoeren, InputSt
. . . . . . . . . . . . . 808
Style, stijl
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 970
subMat( ), submatrix
. . . . . . . . . . . . . 970
submatrix, subMat( )
. . . . . . . . . . . . . 970
submenu's
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202
substituties
. . . .281, 282, 283, 285, 287
sum( ), optelling
. . . . . . . . . . . . . 950, 970
switch( ), omschakelen
. . . . . . . 679, 971
systeemvariabele, sysData
. . . . 522, 523
systeemvariabelen
. . . . . . . . 1029, 1031
T
T, transponeren . . . . . . . . . . . . . . . . . 971
Taalmode
1096
bekijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
tabel instellen, setTable( )
. . . . . . . . 511
Tabel koppeling en overzending
. . . . 821
tabellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 506
@tbl
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 508
aangroei, @tbl
. . . . . . . . . . . . . . . 508
automatische
. . . . . . . . . . . . . . . 512
celbreedte
. . . . . . . . . . . . . 514, 521
complexe getallen
. . . . . . . . . . . 516
creëren, Table
. . . . . . . . . . . . . . 972
differentiaalvergelijkingen
. . . . . . 505
functies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 516
genereren met een rij
. . . . . . . . . 415
handmatig
. . . . . . . . . . . . . . . . . 517
Independent AUTO/ASK
. .509, 512,
517
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 511
instellen, setTable( )
. . . . . . 679, 957
instellen, TABLE SETUP
. . . . . . 508
overzicht
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 506
plotten, Graph<->Table
. . . . . . . 509
programma’s
. . . . . . . . . . . . . . . 689
setTable( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . 511
starten, tblStart
. . . . . . . . . . . . . . 508
tblStart
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 508
weergeven, DispTbl
. . 682, 689, 893
wissen, ClrTable
. . . . . . . . . . . . . 874
tabel-plot, Graph<->Table
. . . . . . . . 509
TABLE SETUP, tabel instellen
. . . . . 508
Table, tabel creëren
. . . . . . . . . . . . . 972
talstelsels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 752
Booleaans bewerkingen
. . . . . . . 757
conversies
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 753
wiskundige bewerkingen
. . 754, 755,
756
tan( ), tangens
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 972
tan/( ), arctangens
. . . . . . . . . . . . . . 973
tangens, tan( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 972
Tangent (grafisch math werktuig)
. . 370,
375, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 386, 394
tanh( ), tangens hyperbolicus
. . . . . . 973
tanh/( ), arctangens hyperbolicus
. . . 974
Tastatur
unterschiedliche Tasten und
Tastenkombinationen
. . . . . 1057
Taylor veelterm, taylor( )
. . . . . . 304, 974
taylor( ), Taylor veelterm
. .300, 304, 974
tblStart, start tabel
. . . . . . . . . . . . . . . 508
tCollect( ), goniometrische verzameling
.
290
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 974
teken, sign( )
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 961
tekenen web, Build Web
. . . . . . . . . . 405
tekeningen en tekenen
cirkel, Circle
. . . . . . . . . . . . 694, 873
cirkels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 549
coëfficiënt, DrawSlp
. . . . . . . . . . 694
DrawParm
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 542
functie, DrawFunc
. . . .542, 694, 893
grafiek in poolcoördinaten, DrawPol
.
695
, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 894
hoogtelijn, DrwCtour
. . . . . . 695, 895
horizontale lijn, LineHorz
. . . 694, 918
1097
inverse, DrawInv . . . . 543, 695, 894
lijn, Line
. . . . . . . . . . . . . . . 694, 918
lijnen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 550
op een grafiek
. . . . . . . . . . . . . . 692
parameterkromme, DrawParm
. .695,
894
Pencil
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 545
raaklijn, LineTan
. . . . . . . . . 694, 919
richtingscoëfficiënt, DrawSlp
552, 894
uit de vrije hand
. . . . . . . . . . . . . 545
vergelijking in poolcoördinaten,
DrawPol
. . . . . . . . . . . . . . . . 542
verticale lijn, LineVert
. . . . . 694, 919
wissen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 547
wissen, ClrDraw
. . . . . . . . . 693, 873
tekenomkering, M
. . . . . . . . . . . . 181, 991
tekenreeks invoeren, InputSt
. .663, 681,
914
tekenreeks, char( )
. . . . . . . . . . 663, 872
tekenreeks, char(†)
. . . . . . . . . . . . . 1015
tekenreeksen
bewerkingen
. . . . . . . . . . . . 662, 663
binnen tekenreeks, InString
664, 915
dimensie, dim( )
. . . . . . . . . 663, 891
formaat, format( )
. . . . . . . . 664, 682
indirectie, #
. . . . . . . . 663, 996, 1031
invoeren, InputSt
. . . . . . . . 663, 681
links, left( )
. . . . . . . . . 291, 664, 917
midden-tekenreeks, mid( )
. 664, 926
notatie, format( )
. . . . . . . . . . . . . 904
rechts, right( )
. . . . . . . 291, 664, 949
roteren, rotate( )
. . . . . . . . . 664, 950
samenvoegen, &
. . . . . . . . . 663, 994
tekencode, ord( )
. . . . . . . . . 664, 934
tekencode, ord(†)
. . . . . . . . . . . 1015
tekenreeks naar uitdrukking, expr( )
.
663
, . . . . . . . . . . .664, 682, 900
tekenreeks, char( )
. . . . . . . 663, 872
tekenreeks, char(†)
. . . . . . . . . . 1015
uitdrukking naar tekenreeks, string( )
665, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 969
verschuiven, shift( )
. . . . . . . 664, 959
Tekens
Griekse
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 22
hoofdletters
. . . . . . . . . . . . . . . 14, 17
international/accented (internationale/
met accenten)
. . . . . . . . . . 14, 22
speciale
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 22
verwijderen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
wiskundige
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
tekens
codes
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1015
Griekse
. . . . . . . . . . . .726, 729, 730
hoofdletters/kleine letters
. . 178, 716
met accenten
. . . . . . .723, 726, 728
numerieke code, ord( )
. . . . . . . . 664
numerieke code, ord(†)
. . . . . . . 1015
speciaal
. . . .723, 724, 728, 729, 731
speciale
. . . . . . . . . . . . . . . . 180, 727
symbolen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 727
tekenreeks, char( )
. . . . . . . . . . . 663
tekenreeks, char(†)
. . . . . . . . . . 1015
1098
tekens met accenten . . . . 723, 726, 728
tekens numerieke code, ord( )
. . . . . 934
tekst bewerken
. . . . . . . . . . . . . . . . . 711
knippen, kopiëren, plakken
241, 242,
243, . . . . . . . . . . . . . . . 244, 720
markeren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 719
zoeken
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 721
tekst markeren
. . . . . . . . . . . . . 196, 719
tekst, Text
. . . . . . . . . . . . . 682, 684, 975
terughalen
grafiekbestand, RclGDB
. . . 562, 691
plaatje, RclPic
. . . . . . . . . . . . . . 691
terwijl, While
. . . . . . . . . . . . . . . 674, 980
tExpand( ), goniometrische expansie
290,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 975
Text, tekst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 975
Then, Dan
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 913
Then, dan
. . . . . . . . . 667, 668, 669, 670
TI Connectivity Cable
. 74, 793, 813, 817
TI Connect-software
. . . . . . . . . . . . . . 74
TI ViewScreen-overheadpaneel
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
TI Connect-software
. . . . . . . . . . . . . 813
Tijd
instellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Opnieuw instellen
. . . . . . . . . . . . . 56
tijd converteren, timeCnv( )
. . . . . . . 975
tijd instellen, setTime( )
. . . . . . . . . . . 957
tijdsindeling instellen, setTmFmt( )
. . 957
tijdsindeling opvragen, getTmFmt( )
. 909
tijdstring opvragen, getTmStr( )
. . . . 909
tijdzone instellen, setTmZn( )
. . . . . . 958
tijdzone opvragen, getTmZn( )
. . . . . 910
TIME, time-plots
. . . .398, 405, 484, 486
timeCnv( ), tijd converteren
. . . . . . . . 975
timer starten, startTmr( )
. . . . . . . . . . 967
TI-Presenter-videoadapter
aansluiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
titel, Title
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 976
Title, titel
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 976
tmax, venstervariabelen
. . . . . . . . . . 392
tmin, venstervariabelen
. . . . . . . . . . . 392
tmpCnv( ), conversie
temperatuurwaarden
. . . . . . 321, 976
Toetsen
cursor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 19
functie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
modificatie
. . . . . . . . . . . . . . . . 14, 17
overige
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
sneltoetsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Toetsenbord
kaart
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 15
QWERTY
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
toetsenbord
. . . . . . . . . . . . . . . . 170, 172
1 (hand)-toets
. . . . . . . . . . . . . . 174
2 (tweede)-toets
. . . . . . . . . . . 173
7 (shift)-toets
. . . . . . . . . . . . . . 174
8 (diamant)-toets
. . . . . . . . . . . 173
j (alpha)-toets
. . . . . . . . . . . . 174
schema
. . . . . . . . . . . . . . . . 724, 727
sneltoetsen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 726
toetscodes
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 681
1099
Toetsopdrachten
speciale tekens
. . . . . . . . . . . . . . 14
toetsenbordkaart
. . . . . . . . . . . . . 15
Toolbar, werkbalk
. . . . . . . . . . . 683, 977
toon statistische resultaten, ShowStat
. .
606
Trace, volgen
. 358, 359, 360, 361, 362,
832, . . . . . . . . . . 843, 846, 849, 977
transponeren, T
. . . . . . . . . . . . . . . . . 971
Trig menu
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290
Try, proberen
. . . . . . . . . . . . . . 699, 977
tstep, venstervariabelen
. . . . . . . . . . 392
Tweede-modificatietoets (2)
beschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . 17
status
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
TwoVar, resultaten met twee variabelen
978
Typen
bestandsnaam
. . . . . . . . . . . . . . . 35
door de Catalogus bladeren
. . . . . 27
hoofdletters
. . . . . . . . . . . . . . . . . 14
U
Uitbreiden/samenvoegen, augment( ) 828
uitbreiden/samenvoegen, augment( )
869
Uitdrukkingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
vereenvoudigen
. . . . . . . . . . . . . . 86
uitdrukkingen
. . . . . . . . . . 183, 185, 196
tekenreeks naar uitdrukking, expr( )
.
663
, . . . . . . . . . . . 664, 682, 900
uitdrukking naar lijst, exp4list( )
. 898
Uitkomsten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
na APD
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
na inactiviteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . 10
uitvoer, Output
. . . . . . . . . .682, 689, 934
Uitwerken, expand( )
. . . . . . . . . 826, 849
uitwerken, expand( )
. . . . .289, 293, 899
uitzoomen, ZoomOut
. . . . . . . . . 364, 366
Unarchiv, variabelen uit het archief halen
658, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 785, 978
Unit-ID (identifier)
. . . . . . . . . . . . . . . 265
unitV( ), eenheidsvector
. . . . . . . . . . 978
Unlock, deblokkeren
. . . . . . . . . . . . . 978
Unlock, ontgrendelen
. . . . . . . . . . . . 659
upgraden van het besturingssysteem (OS)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 812, 813
V
Value (grafisch math werktuig) 369, 370,
386, . . . . . . . . . . . . . . .394, 425, 468
Variabelen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 47, 770
archiveren en uit het archief halen
. .
782
archiveren, Archive
. . . . . . . . . . . 785
blokkeren/deblokkeren
. . . . . . . . 778
gearchiveerde
. . . . . . . . . . . . . . . . 47
gereserveerde namen
. . . . . 780, 781
hernoemen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 774
in toepassingen
. . . . . . . . . . 780, 781
kopiëren
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 778
kopiëren, CopyVar
. . . . . . . . . . . 778
1100
oproepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
opslaan
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
uit het archief halen, Unarchiv
. . 785
uitarchief, Unarchiv
. . . . . . . . . . 785
VAR LINK
. 765, 767, 768, 769, 770,
773, 774, 775, 778, 779, 783, 785
verwijderen, DelVar
. . . . . . . . . . 780
verwijzen naar App-bestanden
. . . 35
variabelen
. . . . . . . . . 224, 226, 227, 228
archiveren, Archive
. . . . . . . . . . 657
blokkeren, Lock
. . . . . . . . . 658, 921
deblokkeren, Unlock
. . . . . . . . . . 659
gedefinieerde
. . . 266, 740, 741, 742
gegevens
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 573
gereserveerde namen
. . 1029, 1031
in het archief opslaan, Archive
. . 869
kopiëren, CopyVar
. . . . . . . 657, 876
lijst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 572
lokaal, Local
. . . . . . . . . . . . . . . . 921
lokale, Local
649, 656, 658, 659, 660,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 661
matrix
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 575
niet-gedefinieerde
. . . 266, 267, 742
onbekende, oplossen naar
. 745, 746
overschrijven
. . . . . . . . . . . . . . . 270
overzenden
. . . . . . . . 793, 796, 802
statistisch
. . . . . . . . . . . . . . 602, 606
systeem
. . . . . . . . . . . . . 1029, 1031
tekst
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239
uit archief, Unarchiv
. . . . . . . . . . 658
uit het archief halen, Unarchiv
. . 978
uitgestelde vereenvoudiging
. . . . 279
verplaatsen, MoveVar
. . . . . 658, 927
verwijderen, DelVar
. . 269, 306, 658,
662, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 889
wissen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 751, 804
variables
deleting
DelType 780
variance( ), variantie
. . . . . . . . . . . . . 979
variantie, variance( )
. . . . . . . . . . . . . 979
vectoren
cilindrische vector weergeven, 4Cylind
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 884
eenheids-, unitV( )
. . . . . . . . . . . . 978
inproduct, dotP( )
. . . . . . . . . . . . 893
modus Vector Format
. . . . . . . . 1011
vectorieel product, crossP( )
. . . . 879
vectoren, modus Vector Format
. . . . 213
vectorieel product, crossP( )
. . . . . . . 879
Vectornotatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
veelterm uitwerken, polyEval( )
. . . . . 938
Veeltermen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
activiteit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 849
in factoren ontbinden
. . . . . . . . . . 87
veeltermen
. . . . . . . . . . . . . . . . . 293, 304
veeltermen willekeurige, randPoly( )
.946
veld uit, FLDOFF
. . . . . . . .462, 473, 504
venstervariabelen
(@x
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 364
(@y
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 364
diftol
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 465
1101
dtime . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466
Estep
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466
eyeφ (z-as)
. . . . . . . . . 421, 431, 433
eyeθ (-as)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
eyeθ (x-as)
. . . . . . . . . . . . . 431, 432
eyeψ (rotatie)
. . . . . . . 421, 431, 433
fldres
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466
ncontour
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422
ncurves
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 465
nmax
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 400
nmin
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 400
plotStep
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 401
plotStrt
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 401
qmax
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383
qmin
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383
qstep
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 383
t0
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 464
tmax
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 392, 464
tmin
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 392
tplot
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 464
tstep
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 392, 464
xgrid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422
xmax
. . 350, 383, 392, 401, 421, 465
xmin
. . 350, 383, 392, 401, 421, 465
xres
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 351
xscl
. . . . . . . 350, 383, 392, 401, 465
ygrid
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422
ymax
. . 350, 383, 392, 401, 421, 465
ymin
. . 350, 383, 392, 401, 421, 465
yscl
. . . . . . . 350, 383, 392, 401, 465
zmax
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
zmin
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 421
verborgen oppervlak
. . . . . . . . . 428, 441
vereenvoudiging
onderbreken
. . . . . . . . . . . . . . . . 279
regels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
uitgestelde
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 279
vergelijkingen, oplossen
. . . . . . . . . . 736
verlaten, Exit
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 898
vermenigvuldigen, *
. . . . . . . . . . . . . . 989
verschuiven, shift( )
. . . . . .664, 759, 959
vervolgmenu, DropDown
. . . . . .683, 895
Verwijder teken (0 / 8 .)
. . . . . . . 22
Verwijderen
map, DelFold
. . . . . . . . . . . . . . . . 780
variabele, DelVar
. . . . . . . . . . . . 780
verwijderen
map, DelFold
. . . . . . . . . . . . 658, 889
variabele, DelVar
269, 306, 658, 662,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 889
verzenden naar rekenmachine, SendCalc
807, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 808
verzenden van chat, SendChat
.807, 808
vierdemachts regressie, QuartReg
. 605,
944, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1034
vierkantswortel, $()
. . . . . . . . . . . . . . 995
Volgen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Trace
. . . . . . . . . .832, 843, 846, 849
volgen
. . . . . . . .385, 394, 404, 425, 468
Trace
. 358, 359, 360, 361, 362, 977
volgen, Trace
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 690
volgende iteratie, Cycle
. . . . . . . . . . . 883
1102
Volledig scherm
2 K
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Apps weergeven in
. . . . . . . . . . . . 72
Apps-bureaublad
. . . . . . . . . . . . . 44
terugkeren naar het Apps-bureaublad
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
veranderen vanuit gesplitst scherm
.
73
voor, For
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 641, 673
Voorbeeld
Categorieën bewerken
. . . . . . . . . 41
de Catalogus gebruiken
. . . . . . . . 28
de klok uitschakelen
. . . . . . . . . . . 55
de toetsenbordkaart gebruiken
. . 16
dialoogvensters gebruiken
. . . . . . 61
een nieuw programma creëren
. . 36
het aangepaste menu in- en
uitschakelen
. . . . . . . . . . . . . . 64
het CHAR (KARAKTER)-menu
gebruiken
. . . . . . . . . . . . . . . . 15
het standaard aangepaste menu
herstellen
. . . . . . . . . . . . . . . . 64
menuopties selecteren
. . . . . . . . . 58
mode-instellingen veranderen
. . . 25
Voorbeelden, kennismaking, activiteiten
3D plotten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 831
3D-grafieken
. . . . . . . . . . . . . . . . 115
ABC-formule
. . . . . . . . . . . . . . . . 824
afgeleiden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
baan van een bal
. . . . . . . . . . . . 107
bevolkingsomvang
. . . . . . . . . . . 135
CBL programma
. . . . . . . . . . . . . 843
complexe, factoren
. . . . . . . . . . . 857
complexe, getallen
. . . . . . . . . . . . 84
complexe, nulpunten
. . . . . . . . . . 849
constanten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
cos(x)=sin(x) activiteit
. . . . . . . . . 829
data/matrix editor
. . . . . . . . . . . . 133
derdegraadsveelterm
. . . . . . . . . 849
Detect Discontinuities
. . . . . . . . . 105
differentiaalvergelijkingen
. . . . . . 121
een gebroken functie splitsen
. . . 836
faculteiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
functies met meervoudig voorschrift
.
126
gegevens filteren
. . . . . . . . . . . . . 839
geheugenbeheer
. . . . . . . . . . . . . 160
gesplitst scherm
. . . . . . . . . 131, 846
grafieken van, functies
. . . . . 99, 102
Hoekmaten converteren
. . . . . . . . 92
honkbal
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 846
Impliciete afgeleiden zoeken
. . . . . 89
integralen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
lineaire vergelijkingen oplossen
. 87,
88
Logaritme met een willekeurig
grondtal
. . . . . . . . . . . . . . . . . 91
meeteenheden
. . . . . . . . . . . . . . . 96
numeric solver
. . . . . . . . . . . . . . . 154
Ongelijkheden oplossen
. . . . . . . . 88
paal-hoek-probleem
. . . . . . . . . . 822
parameterkrommen
. . . . . . . 107, 846
1103
priemfactoren . . . . . . . . . . . . . . . . 85
programmering
. . . . . . . . . . . . . . 146
rationale factoren
. . . . . . . . . . . . 857
reële factoren
. . . . . . . . . . . . . . . 857
roos in poolcoördinaten
. . . . . . . 110
standaardannuïteit
. . . . . . . . . . . 852
statistieken
. . . . . . . . . . . . . . . . . 135
steekproef
. . . . . . . . . . . . . . . . . 859
stelling van Pythagoras
. . . . . . . 822
tabellen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
talstelsels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
tekstbewerkingen
. . . . . . . . . . . . 151
tijdswaarde van geld
. . . . . . . . . 855
Uitdrukkingen uitwerken
. . . . . . . . 86
uitdrukkingen, vereenvoudigen
. . 86
variabelenbeheer
. . . . . . . . . . . . 160
veeltermen in factoren ontbinden
. 87
Vraagstukken met vectoren oplossen
90
werken met symbolen
. . . . . . . . . 93
Wortels zoeken
. . . . . . . . . . . . . . 85
zelfstudiescript met de text editor
834
voorbeelden, kennismaking, activiteiten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 481
complex modulusoppervlak
. . . . 448
convergerende web-plots
. . . . . . 408
differentiaalvergelijking van de tweede
orde
. . . . . . . . . . . . . . . 476, 497
discontinuïteiten detecteren
. . . . 105
divergerende web-plots
. . . . . . . 410
impliciete plots
. . . . . . . . . . . . . . 454
lineaire vergelijkingen oplossen
.294
oscillerende web-plots
. . . . . . . . 411
programmering
. 700, 701, 702, 703,
704
prooi-roofdier model
. . . . . . 413, 486
rij van Fibonacci
. . . . . . . . . . . . . 415
veeltermen in factoren ontbinden
293
vraag, Request
. . . . . . . . . . . . . 681, 684
vragen, Request
. . . . . . . . . . . . . . . . 949
vrij beweegbare cursor
. . 356, 357, 385,
393, . . . . . . . . . . . . . . .403, 424, 467
W
Wanneer, when( ) . . . . . . . . . . . . . . . 126
wanneer, when( )
. . . . . . . . . . . . 529, 979
web tekenen, Build Web
. . . . . . . . . . 407
WEB, web-plots
. . . . . . . . .399, 405, 406
web-plots
convergentie
. . . . . . . . . . . . . . . . 408
divergentie
. . . . . . . . . . . . . . . . . 410
oscillatie
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 411
WEB
. . . . . . . . . . . . . . 399, 405, 406
weerget/return
basisscherm, DispHome
. . . . . . . 892
grafiek, DispG
. . . . . . . . . . . . . . . 892
scherm I/O, Disp
. . . . . . . . . . . . . 892
tabel, DispTbl
. . . . . . . . . . . . . . . 893
Weergeven
scherm I/O, Disp
. . . . . . . . . . . . . 150
weergeven
basisscherm, DispHome
. . . . . . . 682
1104
grafiek, DispG . . . . . . . . . . . . . . 690
scherm grafiek, DispG
. . . . . . . . 682
scherm I/O, Disp
642, 682, 699, 1015
tabel, DispTbl
. . . . . . . . . . . 682, 689
weergeven als
binair, 4Bin
. . . . . . . . . . . . . 753, 870
cilindrische vector, 4Cylind
. . . . . 884
decimaal geheel getal, 4Dec
753, 887
decimale hoek, 4DD
. . . . . . . . . . 887
graden/minuten/seconden, 4DMS
893
hexadecimaal, 4Hex
. . . . . . 753, 912
rechthoekige vector, 4Rect
. . . . . 947
vector met poolcoördinaten, 4Polar
.
937
werkbalk
aan, CustmOn
. . . . . . . . . . 261, 883
definiëren, Custom
. . . . . . . 683, 883
definiëren, Toolbar
. . . . . . . 683, 977
uit, CustmOff
. . . . . . . . . . . 261, 883
Werkbalkmenu's
Home-scherm van de rekenmachine
56
vervangen door aangepast menu
63
wiskundebewerkingen selecteren
18,
30
wisselen tussen
. . . . . . . . . . . . . . 63
werken met symbolen
. . . . . . . . . . . . 266
Wetenschappelijke notatie
. . . . . . . . . 19
wetenschappelijke notatie
. . . . . . . . 182
when( ), wanneer
. . . . . . . . . . . 126, 979
While, terwijl
. . . . . . . . . . . . . . . 674, 980
Willekeurig
getallen, generator van, RandSeed
.
828
matrix, randMat( )
. . . . . . . . . . . . 828
willekeurig
generator van willekeurige getallen,
RandSeed
. . . . . . . . . . . . . . 946
getal, rand( )
. . . . . . . . . . . . . . . . 946
willekeurige
matrix, randMat( )
. . . . . . . . . . . . 946
norm, randNorm( )
. . . . . . . . . . . 946
veelterm, randPoly( )
. . . . . . . . . . 946
Window Editor (Vensterbewerker)
. . . . 66
Wiskundecategorie
. . . . . . . . . . . . . . . 38
wiskundige bewerkingen
. . . . . . . . . . 863
Wiskundige tekens
. . . . . . . . . . . . . . . 14
wissen
basisscherm, ClrHome
. . . . . . . . 874
foutmelding, ClrErr
. . . . . . . 700, 874
grafiek, ClrGraph
.528, 689, 749, 874
I/O, ClrIO
. . . . . . . . . . . . . . . 634, 682
scherm I/O, ClrIO
. . . . . . . . . . . . 874
tekening, ClrDraw
. . . .545, 693, 873
with, |
88, 95, 270, 281, 282, 1000, 1031
wortel(), root()
. . . . . . . . . . . . . . . . . 950
X
x/, reciproquel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 999
xmax, venstervariabelen
. .350, 383, 392
xmin, venstervariabelen
. .350, 383, 392
xor, Booleaans exclusief of
667, 757, 980
1105
XorPic, exclusief of plaatje . . . . . . . . 981
XorPic, exclusive or-plaatje
. . . . . . . 691
xscl venstervariabele
. . . . . . . . . . . . 465
xscl, venstervariabelen
. . . 350, 383, 392
xyline plots
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 614
Y
Y= editor . 103, 342, 382, 389, 398, 420,
460, . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 524
ymax, venstervariabelen
. . 350, 383, 392
ymin, venstervariabelen
. . 350, 383, 392
yscl, venstervariabelen
. . . 350, 383, 392
Z
zenden. Zie koppelen en zenden
Zero (grafisch math werktuig)
. . 369, 371
zeros( ), nulpunten
. 271, 289, 297, 824,
982
zoom
aanpassen, ZoomFit
. . . . . 364, 985
box, ZoomBox
. . . . . . 363, 365, 983
decimaal, ZoomDec
. . . . . . 364, 984
factoren
. . . . . . . . . . . . . . . 365, 367
gegevens, ZoomData
. . . . . 364, 984
geheel getal, ZoomInt
. . . . 364, 985
gonio, ZoomTrig
. . . . . . . . . . . . . 364
Memory
. . . . . . . . . . . . . . . 365, 368
opslaan, ZoomSto
. . . . . . . 368, 987
opvragen, ZoomRcl
. . . . . . 368, 986
standaard, ZoomStd
. . . . . . 364, 987
trig, ZoomTrig
. . . . . . . . . . . . . . . 987
vierkant, ZoomSqr
. . . . . . . . 364, 986
vorige, ZoomPrev
. . . . . . . . 368, 986
ZoomBox, zoom box
. . . . . . . . . . . . . 983
ZoomData, zoom gegevens
. . . . . . . 984
ZoomDec, zoom decimaal
. . . . . . . . . 984
zoomen in, ZoomIn
. . . . . . . . . . . . . . 985
zoomen uit, ZoomOut
. . . . . . . . . . . . 986
ZoomFit, zoom aanpassen
. . . . . . . . 985
ZoomIn, inzoomen
. . . . . . . . . . . . . . . 985
ZoomInt, zoom geheel getal
. . . . . . . 985
ZoomOut, uitzoomen
. . . . . . . . . . . . . 986
ZoomPrev, vorige zoom
. . . . . . . . . . 986
ZoomRcl, zoom opvragen
. . . . . . . . . 986
ZoomSqr, zoom vierkant
. . . . . . . . . . 986
ZoomStd, zoom standaard
. . . . . . . . 987
ZoomSto, zoom opslaan
. . . . . . . . . . 987
ZoomTrig, zoom trig
. . . . . . . . . . . . . 987
28

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln
1

Forum

texas-instruments-voyage-200
  • WAs bedeutet ein "Klammeraffe" bzw. das "at"-Zeichen in einigen Ergebnisanzeigen? z.B. 1@ Eingereicht am 29-11-2023 15:47

    Antworten Frage melden
  • Was bedeutet ein "Klammeraffe" in manchen Ergebnissanzeigen? z.B.1@ Eingereicht am 29-11-2023 15:45

    Antworten Frage melden
  • Wie kann ich quadratische Funktion eingeben und in den Graphen einzeichnen? Eingereicht am 1-5-2023 15:31

    Antworten Frage melden
  • ??Keine Herstellung mehr zur Verbindung " R00t und LOG " mit den Tasten 7 und 9.
    Fehlt bei der Berschnung von Bruchgleichungen !!!!!
    Bisher ging es !!!!! Eingereicht am 4-9-2020 15:07

    Antworten Frage melden
  • Wie stelle ich eine Bruchzahl in Dezimalzahl um
    Eingereicht am 30-9-2016 12:04

    Antworten Frage melden

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Texas Instruments voyage 200 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Texas Instruments voyage 200

Texas Instruments voyage 200 Bedienungsanleitung - Deutsch - 1130 seiten

Texas Instruments voyage 200 Bedienungsanleitung - Englisch - 1008 seiten

Texas Instruments voyage 200 Bedienungsanleitung - Französisch - 1094 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info