verwijzen naar de aansluitdemping van de wandcontactdoos.
Waarom wordt er gebruik gemaakt van diverse waardes? De eerste
wandcontactdoos in de rijgstreng bevindt zich vaak bij of direct in de
buurt van de versterker. Een versterker verhoogt het signaal. Dit signaal
zal dan bij gebruik van een rijgdoos met een lage demping als eerste
in de streng te hoog kunnen worden. In dat geval wordt er dus gebruik
gemaakt van een rijgdoos GEDU 20 of een GEDU 15. De opvolgende
wandcontactdoos heeft meestal een lagere aansluitwaarde.
In de installatievoorbeelden treft u een situatie met rijgdozen aan. In
verband met de hoogfrequent dichtheid van een rijgstreng, dient de laatste
wand contactdoos afgesloten te worden met een weerstand R77. Het
gebruik van rijgdozen is niet onbeperkt. In de praktijk zal een streng met
vijf rijgdozen vaak het maximum zijn. Het gebruik van een EDB 01 als “eind-
doos” is vanwege onvoldoende ontkoppeling niet toegestaan. De rijgdozen
zijn voorzien van een standaard R/TV aansluiting (IEC).
Naast bovengenoemde wandcontactdozen levert Hirschmann Multimedia
ook een speciale “satelliet” wandcontactdoos, de FS 302 F. Deze wordt
alleen gebruikt in combinatie met een multiswitch (zie hoofdstuk satelliet)
of bij toepassing van een BWS 11 Satelliet/CAI samenkoppelfilter. Deze
wandcontactdoos heeft één kabelaansluiting voor de aanlevering van een
gecombineerd CAI/satelliet signaal. In de wandcontactdoos worden deze
signalen uitgekoppeld over een separate satellietaansluiting voor de
signaal-
leverantie aan een satelliettuner en een standaard R/TV aansluiting (IEC).
Indien een intern CAI-systeem retourgeschikt moet worden opgebouwd,
maak dan nooit gebruik van rijgdozen. Door het cascaderen en de hoge
aansluitdemping van deze rijgdozen zullen er zeker problemen ontstaan
met retourverkeer. Bij toepassing van retourverkeer dient altijd een ster-
vormige netstructuur aangelegd te worden.
Voor de opbouw van een CAI systeem dient men gebruik te maken van
speciale coax kabel 75 Ohm. Deze kabel is een belangrijk onderdeel van de
installatie, het vormt immers de verbinding tussen de verschillende compo-
nenten. De kabel heeft, net als andere passieve componenten, een demping.
Deze demping is echter niet vast, maar varieert met de lengte. Hoe langer
de kabel, hoe hoger de demping. U dient hier rekening mee te houden in
uw ontwerp. Om het systeemontwerp eenvoudiger te maken, treft u achter
in het handboek vele installatievoorbeelden aan met maximaal toegestane
kabellengtes. In gebouwgebonden systemen zijn de afstanden meestal niet
heel erg groot. Een kabel die in dergelijke situaties veel gebruikt wordt is de
Hirschmann KOKA 799 kabel. Zo is de demping van deze kabel laag en de
afscherming hoog. Verder is de kabel soepel en makkelijk te verwerken. Daar-
naast is de kabel voorzien van een meteraanduiding wat voor de installateur
een groot voordeel geeft. Mocht u een situatie aantreffen waarbij u niet uit
de voeten kan met de KOKA 799 kabel door grotere afstanden dan de maxi-
male, zoals in de overzichten weergegeven, kunt u gebruik maken van coax 6
kabel. Deze kabel is ongeveer
twee keer zo dik als de KOKA, maar heeft een
lagere demping. Deze kabel dient ook toegepast te worden in die situaties
waarbij in grotere CAI-systemen de multitaps niet bij de versterkers zelf zijn
geplaatst (decentrale multitaps).
Naast de coax 6 kabel bestaat er ook een coax 3 kabel. Deze kabel zal
binnen een gebouwgebonden installatie nagenoeg niet gebruikt worden.
Mocht het echter zo zijn dat er zeer grote afstanden overbrugd moeten
worden, kan gebruik gemaakt worden van de coax 3.
Een eenvoudige stelregel is: met coax 6 kan men ongeveer de dubbele
afstand van de maximale lengte met KOKA 799 overbruggen en met
coax 3 kabel ongeveer vier keer de maximale lengte van KOKA 799.
spéciale “satellite”: la FS 302 F. Celle-ci est uniquement utilisée en com-
binaison avec un multiswitch (voir le chapitre satellite) ou avec un filtre de
couplage BWS 11 Satellite/CATV. Cette prise murale a une entrée de
câble pour la livraison d’un signal combiné CATV/satellite. Dans la prise
murale, ces signaux sont répartis vers une sortie satellite qui propose le
signal à un récepteur satellite et une connexion standard R/TV (IEC).
Pour la construction d’un système CATV interne avec voie de retour,
ne jamais utiliser de prise en série. Du fait du montage en cascade et
de l’atténuation de connexion de ces prises en série, il est certain que
vous allez rencontrer des problèmes au niveau du retour. Pour un système
à débit de retour, il est impératif d’utiliser une configuration en forme
d’étoile.
Pour le montage d’un système CATV, il faut utiliser du câble coaxial
spécial 75 Ohm. Ce câble est un élément important dans l’installation,
car il doit assurer la liaison entre les différents composants. Tout
comme les autres composants passifs, le câble a une atténuation.
Celle-ci n’est toutefois pas constante, mais elle varie en fonction de
la longueur. Plus le câble est long, plus l’atténuation est élevée. Vous
devez en tenir compte dans votre projet. Pour vous faciliter la concep-
tion du système, nous avons ajouté à la fin de ce manuel toute une série
d’exemples d’installation avec les longueurs de câble maximales auto-
risées. Souvent, dans les systèmes bâtiment, les distances ne sont pas
très grandes. Un câble qui est fréquemment utilisé dans ces situations
est le câble Hirschmann KOKA 799. L’atténuation de ce câble est faible
et l’isolation est élevée. Souple et facile à manipuler, ce câble est en plus
pourvu d’un marquage métrique pour faciliter l’installation. Dans les cas
où le KOKA 799 ne convient pas parce que les distances dépassent les
longueurs maximales mentionnées dans les exemples, vous pouvez vous
servir d’un câble coaxial 6. Ce câble est environ deux fois plus épais que
le KOKA 799, mais a une atténuation plus faible. Ce câble doit également
être utilisé pour les systèmes CATV de taille importante, où les multitaps
ne sont pas montés à proximité des amplificateurs (multitap décentralisé).
A côté du câble coaxial 6, il existe encore le câble coaxial 3. Ce câble ne
s’utilise pratiquement jamais dans des installations bâtiment, sauf dans
le cas de distances très importantes. Pour surmonter des distances
importantes, on peut se servir du câble coaxial 3. En général, le câble
coaxial 6 permet de surmonter une distance environ deux fois plus longue
que la distance maximale du KOKA 799, et le câble coaxial 3 permet de
parcourir environ quatre fois la distance maximale qui soit possible avec
le KOKA 799.
Un autre maillon très important dans le système CATV est le connec-
teur, car il constitue la liaison entre le câblage et l’appareillage. Malheu-
reusement, le connecteur semble souvent le maillon le plus faible dans
le système CATV. Beaucoup de plaintes trouvent leur source dans des
connecteurs de qualité inférieure ou dans leur montage incorrect. Même
avec des composants de qualité supérieure, il suffit d’utiliser un connecteur
de mauvaise qualité ou de l’installer incorrectement, pour que la qualité
de l’image laisse à désirer. En particulier dans le cas du débit de retour,
des connecteurs mal adaptés ou mal montés causeront inévitablement
des dérangements. L’usage approprié et le montage correct des con-
necteurs sont donc essentiels pour le bon fonctionnement de l’installation.
Hirschmann Multimedia propose en un ensemble pratiquement tous les
connecteurs nécessaires pour la conception d’un système CATV, ainsi que
les outils indispensables pour le montage correct des connecteurs.
Dans ce manuel, vous trouverez quelques exemples du montage correct
et d’une dénudation appropriée des câbles. Dans un système CATV, vous