• Indien nodig, verwijder de voetsteunen om zeker te zijn dat ze de grond niet raken.
• Neem stoepranden of obstakels steeds met de hulp van een
begeleider.
Stoepranden voorwaarts afgaan:
1. De begeleider kantelt de rolstoel lichtjes naar achter om het
zwaartepunt te verplaatsen naar de achterwielen..
2. Duw het achterwiel over de stoeprand.
Stoepranden achterwaarts afgaan:
1. De begeleider nadert de stoeprand achterwaarts.
2. Leun voorwaarts om uw zwaartepunt te verplaatsen.
3. Rij en til het achterwiel over de stoeprand.
4. Trek de voorwielen voorzichtig over de stoeprand.
Stoepen en obstakels oprijden
1. Kantel de rolstoel achterwaarts door uw voet op de trapdop
te zetten.
2. Beweeg de voorwielen op de stoep en zet ze op de grond.
3. Duw het achterwiel op de stoeprand.
3.8.3 Trappen nemen
• Gebruik uw rolstoel niet op roltrappen.
• Trappen mogen enkel genomen worden met behulp van (ten minste) twee begeleiders.
1. Verwijder de voetsteunen, zie sectie 3.4.
2. Laat één begeleider de rolstoel lichtjes naar achteren kantelen.
3. De tweede begeleider neemt het frame van de rolstoel aan bij de kanten aan de
voorzijde vast.
4. Rijd de achterwielen zachtjes van trede tot trede. Vermijd schokkerige bewegingen.
5. Na het nemen van de trap, plaats de voetsteunen terug, zie sectie 3.4.