RIJ-INSTRUCTIES
•INSTAPPEN
Wanneer u de Scooter voor het eerst gebruikt, moet u ervoor zorgen dat u op een vlakke ondergrond
staat. Alle wielen moeten de grond raken.
Steek de contactsleutel in en draai deze een kwartslag naar rechts (bij sommige modellen kan er ook
een AAN/UIT-schakelaar zijn – controleer dit in de betreffende handboeken). Controleer of de
motorkoppeling is ingeschakeld. Controleer of de zitstoel op de juiste hoogte is ingesteld. Ga zitten en
controleer of beide armsteunen voor de onderarmen zijn vergrendeld of omlaaggeklapt en dat de stoel
vergrendeld is in de rijpositie.
Draai nu de snelheidsregelaar in de laagste stand (linksom) of zet de AAN/UIT-schakelaar op AAN.
Uw Scooter is nu klaar voor gebruik.
•UITSTAPPEN
Voor u uitstapt, moet u de Scooter zo parkeren dat alle wielen tegelijk de grond raken.
Zet de contactsleutel op “UIT” (lampje gaat uit) of drukt op de AAN/UIT-schakelaar tot het ingebouwde
lampje uitgaat.
•PARKEREN
Wanneer uw Scooter uitgeschakeld is, kunnen geen rij-opdrachten worden gegeven. De
elektromagnetische rem kan pas opnieuw worden uitgezet wanneer uw Scooter wordt ingeschakeld.
Parkeer uw Scooter altijd op bewaakte parkeerplaatsen of op een goed zichtbare plaats.
•EERSTE RIT
Nadat u plaatsgenomen hebt op de Scooter en deze hebt gestart zoals hierboven beschreven, neemt
u met beide handen het T-stuur vast aan de handgrepen. Plaats de duimen aan de gashendel (bij
deltasturen neemt u met beide handen het smalste deel van het stuur vast) en trekt u met de vingers
of met slechts een vinger de snelheidshendel in de gewenste richting:
RECHTER HAND = VOORWAARTS RIJDEN
LINKER HAND = ACHTERWAARTS RIJDEN
Om te remmen laat u de rijhendel los zodat deze in neutrale stand gaat. Uw Scooter remt zacht af en
komt tot stilstand. Oefen het rijden en remmen zodat u het rijgedrag gewoon bent en leert inschatten
hoe uw Scooter reageert.
Om een bocht te nemen draait u het stuur met beide handen in de gewenste richting. De voorwielen
draaien en bepalen de richting van uw Scooter. Let er bij bochten altijd op dat er voldoende plaats is
om de bocht te nemen. Smalle doorgangen moeten zo worden genomen: rij eerst in een zo groot
mogelijke bocht naar de doorgang zodat u de smalle doorgang vrijwel recht kunt nemen. Denk erom
dat uw Scooter achteraan meestal breder is dan vooraan.
Bij het rijden door bochten moet u uw snelheid duidelijk minderen.
Vermijd het schuin aanzetten van bochten. Door de bocht te “snijden” kunnen de achterwielen een
hindernis raken en zo de stabiliteit van de Scooter in het gedrang brengen.
Maak u vertrouwd met de rijeigenschappen van de Scooter.
Houd steeds voldoende zijdelingse afstand tot hoeken en hindernissen.
•ACHTERUITRIJDEN
Bij het achterwaarts rijden (LINKER HAND) moet u goed opletten. De snelheid bij het achterwaarts
rijden ligt weliswaar lager dan bij het voorwaarts rijden, toch adviseren wij u om bij het achterwaarts
rijden de snelheidsregelaar op minimum te zetten.
Denk erom dat bij het achterwaarts rijden de stuurbewegingen omgekeerd worden uitgevoerd en dat
uw Scooter meteen de in gewenste richting draait.
Maak u vertrouwd met de rijeigenschappen van de Scooter.