voor licht aan/uit verzonden door het bedieningsstation wordt door
de decoder geïnterpreteerd als een tussenliggende snelheidsstap.
De locomotief rijdt normaal. Omdat de decoder een specifiek
commando verwacht voor het aan en uitschakelen van de verlichting
(welke niet verzonden werd door het bedieningsstation) blijven de
lichten van de locomotief uitgeschakeld.
9 Het bedieningsstation verzendt bestuur instructies met 28
snelheidsstappen; de decoder is ingesteld op 14 snelheidsstappen.
De decoder ontvangt de hele tijd instructies voor 28
snelheidsstappen. Het bedieningsstation verzendt afhankelijk van de
snelheid een rij instructie en een bijkomende instructie voor
tussenliggende snelheidsstappen aan/uit. De decoder interpreteert
dit als lichten aan/uit. Wanneer op het bedieningspaneel de
snelheidinstellingen veranderd worden, gaan de lichten aan en uit
schakelen.
Afhankelijk van de programmeermode is het configuratieregister
ofwel CV# 29 of register 5. Je stelt de decoder in 28 stappenmode
door bijvoorbeeld de waarde 2 of 6 in CV# 29 te programmeren
(respectievelijk R5).
Lichten kunnen niet aan en uitgeschakeld worden:
De werkingsmode van het bedieningsstation en deze van de decoder zijn niet
identiek. Zie bovenstaand onderwerp.
De locomotief rijdt schokkend tijdens het versnellen:
De stroom tijdens het versnellen is bijzonder hoog. Wanneer de stroom de
maximaal toegelaten stroom overschrijdt, schakelt de decoder de motor uit en
probeert deze nadien opnieuw te versnellen. Verlaag de spoorspanning
(verander de instellingen van het bedieningsstation of verlaag de secundaire
spanning van de transformator) of verlaag de versnellingsparameter in de
programmatie (CV# 3).
Oudere modellen met 4 lampen voor de koplichten, stoppen of
“stotteren” wanneer de verlichting wordt aangeschakeld:
De verlichtingsuitgangen van de decoder 5246 zijn ontworpen voor een
stroom van 150mA en hebben een kortsluitbescherming. Wanneer de twee
lampjes (koplichten voor één richting) worden aangeschakeld, gaat de
kortsluitbeveiliging geactiveerd worden en wordt de decoder uitgeschakeld
(inclusief de motoruitgang). Een korte periode probeert de decoder de
uitgangen opnieuw aan te schakelen, wat tot een onregelmatige bewegen van
de loc leidt.
Om de stroom van de lampjes te beperken, kan je de lichtuitgangen A & B
dimmen. Om dit te verwezenlijken, dien je CV# 49 en CV# 50 in te stellen
met de waarde 16, door middel van de “uitgebreide programmatie mode”
voor de “lokmause II” (voor gedetailleerde informatie van deze procedure,
dien je de gebruikershandleiding van de “lokmause II” te raadplegen).
20