06.03 Voorbereidende maatregelen
en installatie van het apparaat
• Personen die de gebruiksaanwijzing
niet kennen, mogen het apparaat niet
gebruiken.
• Plaats de begrenzingsdraad zoals
aangegeven in de gebruiksaanwijzing.
( 14.02)
• Controleer het terrein waarop het
apparaat wordt gebruikt en verwijder
alle stenen, stokken, kabels, botten en
andere verontreinigingen die door het
apparaat omhoog kunnen worden
geslingerd.
• Kijk vóór gebruik altijd of het
snijgereedschap, de bevestigings -
bouten en de complete snijeenheid in
perfecte staat zijn.
• Gebruik de robotmaaier nooit met
beschadigde veiligheidsvoorzieningen
of zonder gemonteerde beveiligings -
inrichtingen, bijv. een defecte
stootsensor.
• De op het apparaat geïnstalleerde
schakelinrichtingen mogen niet
worden verwijderd of overbrugd, zoals
bijv. het overbruggen van de
stootsensor.
• Maak de robotmaaier, het station en
de accu AP 480 bij transport met
geschikte bevestigingsmaterialen
(gordels, kabels, enz.) vast aan het
laadoppervlak.
• Houd u bij het transport van het
apparaat aan de lokale wettelijke
voorschriften, met name wat betreft
de laadveiligheid en het transport van
voorwerpen op laadoppervlakken.
• Wanneer de robotmaaier wordt
verplaatst met behulp van de
als accessoire verkrijgbare
afstandsbediening, moet de
gebruiker steeds vastzittend schoeisel
en een lange broek dragen en achter
het apparaat blijven staan.
De veiligheidsafstand tussen de
voeten en het apparaat moet
minstens 0,5 m bedragen.
Voor uw veiligheid
0478 131 9919 A - NL
11
NL FRIT
DE
• Gevaar voor letsel!
Zorg ervoor dat de juiste datum en het
juiste uur op de robotmaaier zijn
ingesteld. Corrigeer zonodig de
instellingen. Verkeerde instellingen
kunnen tot gevolg hebben dat de
robotmaaier op een onverwacht
moment vertrekt.
• Neem de gemeentelijke richtlijnen met
betrekking tot het gebruik van
motoraangedreven tuinapparatuur in
acht.
• Controleer regelmatig of de geplaatste
begrenzingsdraad en de in de grond
geslagen bevestigingsnagels nog
steeds goed zijn geplaatst en
bevestigd.
• Controleer het te maaien oppervlak
regelmatig op oneffenheden en maak
ze effen.
• Let er bij het programmeren van het
weekprogramma op dat dagen en
tijden zo worden gekozen dat er
tijdens het maaien met de robot -
maaier geen kinderen, toeschouwers
of dieren op het te maaien oppervlak
rondlopen.
• Controleer of op een direct aanpalend
stuk grond reeds een robotmaaier
wordt gebruikt.
Indien dit het geval is, dan moet de
begrenzingsdraad op een afstand van
ten minste 2 m worden geplaatst.
Op deze manier worden mogelijke
storingen uitgesloten.