VERKLARING V AN DE SYMBOLEN EN TEKENS
Overmaat; het meetbereik van de weerstand werd overschreden
Symbool voor de ingebouwde batterijgegevens
Symbool voor de ingebouwde stroomzekering
OFF schakelaarstand UIT
COM Meetingang referentiepotentiaal, - bij gelijkspanning (DC)
VmAΩ Meetingang van het te meten potentiaal, + bij gelijkspanning
AC Symbool voor wisselstroom
DC Symbool voor gelijkstroom
V V olt (eenheid van elektrische spanning)
mA Milliampère (eenheid van elektrische stroomsterkte, exponent-3)
Ω Ohm (eenheid van elektrische weerstand)
x10 V ermenigvuldig de afgelezen weerstandswaarde met 10
x1k V ermenigvuldig de afgelezen weerstandwaarde met 1000
dB
Decibel, demping in het 10 V wisselspanningmeetcircuit
(0 dB = 1 mW / 600 ohm = 0,775 V)
B AT Batterijtest
9 V/1.5 V Meetbereik voor batterijen met 9 V of 1,5 V netspanning
REPLACE V ervang de geteste batterij
? V ervang de geteste batterij zo spoedig mogelijk
GOOD De geteste batterij is te gebruiken
INGEBRUIKNAME
Plaats eerst de meegeleverde batterij om het meetapparaat binnen het weerstandsmeetbereik te
kunnen gebruiken. Plaats de batterij zoals beschreven in het hoofdstuk „Reiniging en onderhoud“.
Draaischakelaar (4)
• Stel de afzonderlijke meetfuncties en meetbereiken in met behulp van de draaischakelaar .
• Het meetapparaat is op stand „OFF“ uitgeschakeld.
• Schakel het meetapparaat altijd uit als u het niet gebruikt.
• De pomp zal niet automatisch uitschakelen binnen het weerstandsmeetbereik.
METEN
Zorg dat de max. toegestane ingangswaarden in geen geval worden overschreden. Raak
schakelingen en onderdelen daarvan niet aan als daarin hogere middelbare wisselspan-
ningen dan 33 V of hogere gelijkspanningen dan 70 V kunnen voorkomen! Levensgevaar!
Controleer voor elke meting het meetapparaat en de aangesloten meetsnoeren op
beschadigingen, zoals sneden, scheuren of pletten. Defecte meetsnoeren direct verwij-
deren en vervangen door nieuwe meetkabels. Defecte meetsnoeren mogen niet meer
worden gebruikt. ! Levensgevaar!
Neem - alvorens van meetbereik te wisselen - de meetpennen weg van het te meten
object.
Begin altijd elke meting op het hoogste meetbereik. Ga daarna stapsgewijs over naar
een lager bereik, om een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat te verkrijgen. De beste
nauwkeurigheid wordt bereikt in het middelste schaalbereik (schaalbereik ca. 70° tot
1 10°).
De meetbereiken op de draaischakelaar komen overeen met de eindwaarde van de schaal. V oor het
aezen gebruikt u steeds de overeenkomstige waarde (bijv . schaal 10 voor het meetbereik 10).
a) Nulinstelling
Stel voor elke meting de nulstand (schaalwaarde 0 V) in met behulp van de justeerschroef (2). Daarbij mag
geen meetsignaal op de meetsnoeren aanwezig zijn.
a) Meten van gelijk- of wisselspanning
Zorg dat de max. toegestane ingangswaarden in geen geval worden overschreden.
V oor het meten van gelijkspanningen (DC) gaat u als volgt te werk:
• Kies met behulp van de draaischakelaar de meetfunctie V .
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de V -bus (6).
• Denk om een correcte polariteit (rood = + / zwart = -) en verbind beide meetpennen parallel met het
meetobject (batterij, schakeling enz.).
• Bij een onjuiste aansluiting van de polen slaat de wijzer uit in negatieve richting. Hierdoor kan het mee-
tinstrument beschadigd raken. Onderbreek onmiddellijk de meting en herhaal de meting met de juiste
polariteit.
• Lees de meetwaarde af op de schaal „V“.
DC V meetbereik V-schaal voor aezing V ermenigvuldiger
2,5 0 - 250 0,01
10 0 - 10 1
50 0 - 50 1
250 0 - 250 1
300 0 - 300 1
• Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het meetcircuit en schakel de multime-
ter uit (draaischakelaar naar stand „OFF“).
V oor het meten van wisselspanningen (AC) gaat u als volgt te werk:
• Kies met behulp van de draaischakelaar de meetfunctie V .
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de V -bus (6).
• Maak nu met beide meetpennen contact parallel met het te meten object (generator , schakeling, enz.).
• Lees de meetwaarde af op de schaal „V“.
• Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het meetcircuit en schakel de multime-
ter uit (draaischakelaar naar stand „OFF“).
c) Meten van weerstand
Controleer of alle te meten onderdelen van de schakeling, schakelingen en componenten
evenals andere te meten objecten volledig spanningsloos en ontladen zijn.
V oor de weerstandsmeting gaat u als volgt te werk:
• Kies met de draaischakelaar de meetfunctie „Ω“.
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de meetbus „Ω“ (6).
• Houd beide meetpennen tegen elkaar en wacht, tot de wijzer zich stabiliseert. Er moet een waarde van
ongeveer 0 ohm worden aangegeven. Justeer - bij afwijking van de 0 ohm-waarde - de wijzer met behulp
van de 0 ohm-afregeling (3) op 0 ohm. Controleer dit steeds, als u van meetbereik verandert.
• Lees de meetwaarde af op de schaal „Ω“.
• V ermenigvuldig in het meetbereik „x1k“ de getoonde waarde met een factor 1000 om de meetwaarde te
verkrijgen, bijvoorbeeld 5 Ω (aezing) x1000 = 5 x 1000 = 5 kΩ (meetwaarde).
• V ermenigvuldig in het meetbereik „x10“ de getoonde waarde met een factor 10 om de meetwaarde te
verkrijgen, bijvoorbeeld 50 Ω (aezing) x10 = 50 x 10 = 500 Ω (meetwaarde).
• Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het meetcircuit en schakel de multime-
ter uit (draaischakelaar naar stand „OFF“).
d) Meten van gelijkstroom
Overschrijd in geen geval de maximaal toelaatbare ingangswaarden in de desbetreffende
meetbereiken.
Stroommetingen zijn alleen toegestaan in stroomcircuits tot max. 300 V .
V oor het meten van gelijkstromen tot 250 mA/DC gaat u als volgt te werk:
• Kies met de draaischakelaar het meetbereik „mA“.
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de meetbus „mA“ (6).
• Schakel het meetobject stroomloos.
• Let op de correcte polariteit (rood = + / zwart = -) en verbind beide meetpennen in serie met het meetob-
ject (batterij, schakeling enz.).
• Bij een onjuiste aansluiting van de polen slaat de wijzer uit in negatieve richting. Hierdoor kan het mee-
tinstrument beschadigd raken. Onderbreek onmiddellijk de meting en herhaal de meting met de juiste
polariteit.
• Lees de meetwaarde af op de schaal „mA“.
• Schakel het meetobject stroomloos en neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen van de
meetstroomloop weg. Schakel de multimeter uit (draaischakelaarstand „OFF“).
e) Meten van demping in dBm
De multimeter maakt een absolute „dB“-meting mogelijk in schakelingen met een impedantie van 600 ohm.
De meting gebeurt op het bereik „10 V~“. 0 dB = 1 mW (0,775 V).
V oor het meten gaat u als volgt te werk:
• Kies met behulp van de draaischakelaar het meetbereik „10 V~“.
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de meetbus „V“ (6).
• Maak nu met beide meetpennen contact parallel met het te meten object (generator , schakeling, enz.).
• Lees de meetwaarde van de demping af op de schaal „dB“. Het aezen van de spanning gebeurt met de
schaal „AC10V“.
• Neem - als signalen met een gelijkspanningscomponent moeten worden gemeten - een condensator van
>0,1 nF op in serie met de meetsnoeren (ontkoppeling).
• Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het meetcircuit en schakel de multime-
ter uit (draaischakelaar naar stand ‘OFF’).
f) Batterijtest
De multimeter test 1,5 V - en 9V -batterijen door middel van een kleine belasting. Dit voorkomt een foutieve
meting bij nullast en geeft een goede indicatie over de toestand van de batterij.
„REPLACE“ geeft aan dat de batterij moet worden vervangen.
„?“
geeft aan dat de batterij uitsluitend nog geschikt is voor verbruikers die weinig energie
vergen.
„GOOD“ geeft aan dat de batterij in orde is.
V oor een batterijtest gaat u als volgt te werk:
• Kies met behulp van de draaischakelaar de meetfunctie „BA T“ en het meetbereik 1,5 V of 9 V .
• Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-bus (5) en het rode meetsnoer op de meetbus „V“ (6).
• Let op de correcte polariteit (rood = + / zwart = -) en verbind beide meetpennen met de batterij.
• Bij een onjuiste aansluiting van de polen slaat de wijzer uit in negatieve richting. Hierdoor kan het mee-
tinstrument beschadigd raken. Onderbreek onmiddellijk de meting en herhaal de meting met de juiste
polariteit.
• Lees de toestand van de batterij af op de schaal „BA T“.
• Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het meetcircuit en schakel de multime-
ter uit (draaischakelaar naar stand „OFF“).
SCHOONMAKEN EN ONDERHOUD
Algemeen
Om de nauwkeurigheid van de multimeter over een langere periode te kunnen garanderen, moet het ap-
paraat jaarlijks worden gekalibreerd.
De wijze van het vervangen van batterij en zekering vindt u in het aanhangsel.
Controleer regelmatig de technische veiligheid van het apparaat en de meetdraden, bijv .
op beschadiging van de behuizing of afknellen van de draden.
Gebruik het meetapparaat in geen geval in geopende toestand. ! LEVENSGEV AAR!