484417
221
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/234
Nächste Seite
BESTE VOLVO-BEZITTER,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij
het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw mede-
passagiers voorop gestaan. Een Volvo is een van de veiligste
auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle gel-
dende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de on-
derhoudsinformatie in dit instructieboekje.
Inhoud
2
00 01 02
00 Inleiding
Belangrijke informatie .................................. 6
Milieu ............................................................ 8
01 Veiligheid
Inzittendenbeveiliging ................................ 12
Safety mode ............................................... 25
Kinderen en veiligheid ................................ 26
02 Sloten en alarm
Transpondersleutel/sleutel ......................... 34
Keyless drive .............................................. 40
Sloten ......................................................... 42
Alarm* ........................................................ 45
04 0503
Inhoud
3
03 Bestuurdersmilieu
Instrumenten, schakelaars en bediening ....50
Contactslotstanden ....................................59
Stoelen en achterbank ...............................60
Stuurwiel .....................................................63
Verlichting ...................................................64
Wissers en -sproeiers .................................73
Ruiten en spiegels ......................................75
Elektrisch bedienbaar schuifdak* ...............79
Motor starten ..............................................81
Versnellingsbakken .....................................84
Bedrijfsrem .................................................87
Parkeerrem .................................................89
04 Comfort en rijplezier
Menu- en meldingsfuncties ........................94
Klimaatregeling ...........................................99
Audiosysteem ...........................................109
Boordcomputer ........................................ 118
Kompas* ................................................... 119
Stabiliteits- en tractieregelsysteem ..........120
Rijeigenschappen aanpassen ..................121
Cruisecontrol* ...........................................122
Adaptieve cruisecontrol* ..........................123
Anti-botsingsysteem met remassistentie*
(CWS-systeem) .........................................127
Parkeerhulp* .............................................130
BLIS*, Blind Spot Information System .....132
Interieurcomfort ........................................135
Bluetooth handsfree* ................................ 140
Geïntegreerde telefoon* ............................145
05 Ti jdens het rijden
Rijadviezen ...............................................152
Tanken ......................................................155
Brandstof .................................................. 156
Lading vervoeren ......................................158
Rijden met een aanhanger .......................162
Slepen ......................................................168
Inhoud
4
06 07
06 Onderhoud en specificaties
Motorruimte ............................................. 172
Gloeilampen ............................................. 177
Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof .. 184
Accu ......................................................... 186
Zekeringen ............................................... 189
Wielen en banden .................................... 194
Verzorging ................................................ 210
Type-aanduidingen ................................... 214
Specificaties ............................................. 215
07 Alfabetisch register
5
Inleid ing
6
Belangrijke informatie
Instructieboekje lezen
Inleiding
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips hoe u het beste in verschillende situaties
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u op-
timaal gebruik kunt maken van alle mogelijk-
heden die uw auto biedt. Besteed ook aan-
dacht aan de veiligheidsinstructies in het
boekje.
De in het instructieboekje beschreven uitrus-
ting is niet op alle modellen aanwezig. Als aan-
vulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (af-fabriek ge-
monteerde uitrusting) en bepaalde accessoi-
res (optie) beschreven.
De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt af
van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet-
en regelgeving.
De specificaties, constructiegegevens en af-
beeldingen in dit instructieboekje zijn niet bin-
dend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
Optie
Bepaalde functies en accessoires zijn als op-
tie te bestellen bij een nieuwe auto. Het aan-
bod aan opties kan voor alle auto’s gelden,
maar soms alleen voor bepaalde uitvoeringen
en/of bepaalde markten. Alle soorten opties
staan aangegeven met een sterretje
* in het in-
structieboekje.
Neem voor meer informatie contact op met uw
Volvo-dealer.
Speciale teksten
Voetnoot
In het instructieboeken komt informatie voor in
de vorm van een voetnoot onder aan de pagi-
na of meteen onder een tabel. Deze informatie
vormt een aanvulling op de tekst waar het
nummer van de voetnoot naar verwijst.
Displaymelding en
In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-
dingen kunnen worden weergegeven. Deze
displaymeldingen worden in het instructie-
boekje in iets groter formaat en in het grijs
weergegeven. Voorbeeld DIM-melding.
Procedurelij sten
Procedures met handelingen die in een be-
paalde volgorde moeten worden uitgevoerd,
staan genummerd in het instructieboekje.
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de
verschillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbe-
horende afbeeldingen.
Er komen genummerde en ongenummer-
de pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven of uw
aandacht te vestigen op een bepaalde
detail.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de
WAARSCHUWING
Teksten met het kopje WAARSCHUWING
geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat.
BELANGRIJK
Teksten met het kopje BELANGRIJK geven
aan dat er gevaar voor materiële schade be-
staat.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
mogelijkheden en functies vergemakkelij-
ken.
Inleid ing
7
Belangrijke informatie
verschillende stappen op de standaardmanier
genummerd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde
cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij
de afbeelding, met een beschrijving van
de weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in het instructieboekje wordt
gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Vastlegging van gegevens
Er kunnen een of meer computers op uw Vol-
vo zitten die gedetailleerde informatie kunnen
vastleggen. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in bepaalde
autosystemen. De informatie kan gegevens
bevatten over zaken als het gebruik van de
veiligheidsgordel door de bestuurder en de
passagier(s), gegevens over de werking van
verschillende autosystemen en -modulen en
informatie over de status van de motor, gas-
klep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten
over de rijstijl van de bestuurder, met inbegrip
van (maar niet beperkt tot) de rijsnelheid, het
gebruik van het rem- of gaspedaal en de
stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie
kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden,
tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk
worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal
de vastgelegde informatie niet zonder uw toe-
stemming vrijgeven. Volvo Car Corporation
kan echter op last van de nationale wetgeving
gedwongen worden om bepaalde informatie
te verstrekken. Voor het overige geldt dat al-
leen Volvo Car Corporation en de erkende
Volvo-werkplaatsen de informatie kunnen
uitlezen en gebruiken.
Accessoires en opties
Een verkeerde aansluiting en montage van ac-
cessoires kan een nadelige invloed hebben op
de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken al-
leen, wanneer de bijbehorende software in de
computersystemen van de auto wordt gela-
den. Neem daarom altijd contact op met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces-
soires monteert die in verbinding staan met of
van invloed zijn op het elektrische systeem.
Inleid ing
8
Milieu
Milieubeleid van Volvo Car
Corporation
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van Volvo Car Corpora-
tion die van invloed zijn op alle activiteiten. We
zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze
zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. De meeste eenheden
binnen de Volvo Car Corporation zijn gecertifi-
ceerd voor de milieunorm ISO 14001. Deze
norm leidt tot verbeteringen op milieugebied.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangege-
ven die de auto gedurende zijn hele levenscy-
clus op het milieu heeft.
Lees meer op: www.volvocars.com/EPI.
Brandst of verbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
kopje Spaar het milieu elders op deze pagina.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
“Schoon aan binnen- en buitenkant” een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënt uitlaat-
gasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen
uitlaatgasemissies ver onder de geldende nor-
men.
Scho ne lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
giersruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt er-
voor dat de lucht die de passagiersruimte bin-
nenkomt schoner is dan de lucht buiten in het
verkeer.
Het systeem bestaat uit een elektronische
sensor en een koolstoffilter. De binnenkomen-
de lucht wordt continu gecontroleerd en als
het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen
zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt
de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich
voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of
tunnels.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi-
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
niet binnendringen.
Textiel norm
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gezellig en comfortabel
is ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Er is extra veel aandacht besteed aan
de selectie van milieuvriendelijke materialen.
Ze voldoen dan ook aan de eisen van de norm
Öko-Tex 100
1
een enorme stap op weg naar
een gezonder milieu in de passagiersruimte.
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
en de gebruikte garens en stoffen. De leren
bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid
met plantaardige stoffen en voldoen aan de
gestelde certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voor-
waarden scheppen voor een laag brandstof-
verbruik en op die manier bijdragen aan een
schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwd aan
de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van ons systeem. We stellen duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van onze
1
Op www.oekotex.com vindt u meer informatie.
Inleid ing
9
Milie u
werkplaatsen om te voorkomen dat er scha-
delijke stoffen vrijkomen in het milieu. Het per-
soneel in de werkplaatsen van Volvo beschikt
over de kennis en het gereedschap om opti-
male zorg voor het milieu te kunnen garande-
ren.
Spaar het milie u
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te be-
schermen door zuinig te rijden, milieuvriende-
lijke autoverzorgingsproducten te kopen en de
auto te onderhouden of te laten onderhouden
aan de hand van de aanwijzingen in het in-
structieboekje.
Hier volgen enkele tips voor hoe u het milieu
kunt ontzien:
Verlaag het brandstofverbruik door de zo-
geheten ECO-bandenspanning aan te hou-
den (zie pagina 207).
Lading op het dak en een skibox resulteren
in een grotere luchtweerstand waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Verwijder ze
daarom meteen na het gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belasting van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de motorverwarming voor
een koude start, als de auto hiermee is
uitgerust. Hierdoor nemen het brandstof-
verbruik en de uitstoot af.
Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
Rijd in de hoogst mogelijke versnelling. Een
lager toerental zorgt voor een lager ver-
bruik.
Rem op de motor af om vaart te minderen.
Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die schadelijk zijn voor
het milieu, zoals accu’s en olie, op een
milieuvriendelijke manier. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats, als u
niet zeker weet hoe u dergelijk afval moet
verwerken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Bij hoge snelheden neemt het verbruik aan-
zienlijk toe vanwege de grotere luchtweer-
stand. Bij een verdubbeling van de snelheid
neemt de luchtweerstand met een factor
vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of op het rijplezier. U
spaart uw auto, bespaart geld en gebruikt
minder van de hulpbronnen op aarde.
10
Inzittendenbeveiliging ............................................................................... 12
Safety mode .............................................................................................25
Kinderen en veiligheid ..............................................................................26
01
VEILIGHEID
01 Veiligheid
12
Inzi ttendenbeveiliging
01
Draag altijd een veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben.
Voor optimale bescherming van de veilig-
heidsgordel is het van belang dat de gordel
goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleu-
ning niet te ver achteroverhellen. De veilig-
heidsgordel biedt de beste bescherming bij
een normale rijhouding.
Veiligheidsgo rdel omd oen
Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de sluiting
te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat
de veiligheidsgordel vastzit.
Op de achterbank passen de borglippen van
de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende
sluitingen
1
.
Veiligheidsgo rdel losmaken
Druk op de rode knop van de sluiting en laat
het oprolmechanisme de veiligheidsgordel
naar binnen trekken. Als de veiligheidsgordel
niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel
handmatig zo ver terugrollen dat deze niet lan-
ger slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan
niet verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt
Let erop dat:
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel laag moet zitten (niet over
de buik)
u de heupgordel over de heupen spant
door aan de diagonale schoudergordel te
trekken zoals afgebeeld
8803512j
1
Bepaalde markten
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of on-
juist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een erken-
de Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krach-
ten heeft blootgestaan zoals tijdens een
aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in
zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel
kan een deel van zijn beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als de vei-
ligheidsgordel ogenschijnlijk niet
beschadigd is. Vervang de veiligheidsgor-
del ook als deze versleten of beschadigd is.
De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn
goedgekeurd en bedoeld voor montage op
dezelfde positie als de vervangen veilig-
heidsgordel.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bestemd ter be-
scherming van slechts één persoon.
01 Veiligheid
13
Inzitten denbeveiliging
01
Veiligheidsgordel en zwangerschap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de veiligheidsgordel altijd op de juiste ma-
nier draagt. De veiligheidsgordel moet strak
langs de schouder lopen, waarbij het diagona-
le deel van de veiligheidsgordel tussen de bor-
sten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen
liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen.
Het mag nooit over de buik omhoog kunnen
glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak
mogelijk over het lichaam lopen zonder onno-
dige speling. Controleer ook of de veiligheids-
gordel nergens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze
met gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tus-
sen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
Gordelwaarschuwing
1
Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
worden geluidssignalen afgegeven wanneer
iemand de veiligheidsgordel niet draagt. Of er
geluidssignalen klinken, hangt af van de snel-
heid. De waarschuwingslampjes zitten in de
plafondconsole en op het instrumentenpa-
neel. Op lage snelheden klinkt er 6 seconden
lang een geluidssignaal.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
voor kinderzitjes.
Achterban k
De functie van de gordelwaarschuwing voor
de achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. Dit gebeurt
8704370s
1
Bepaalde markten
3
905547s
01 Veiligheid
16
Inzi ttendenbeveiliging
01
Positie auto met stuur links
Positie auto met stuur rechts
SRS-systeem
Auto met stuur links
Auto met stuur rechts
Het systeem bestaat uit airbags en sensoren.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, waarna de airbag wordt op-
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de passa-
giersairbag is aangebracht.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passagiers-
stoel als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m
mogen nooit op de passagiersstoel plaats-
nemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
ties opleveren voor het kind.
8803560s
8803561s
8803417d
8803418d
01 Veiligheid
17
Inzitten denbeveiliging
01
geblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om
de klap op te vangen loopt de airbag leeg
wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is vol-
komen normaal. Het totale verloop, van het
opblazen tot het leeglopen van de airbag,
neemt enkele tienden van een seconde in
beslag.
Airbag (SRS)* activeren/deactiveren
Aandui ding op plafondconsole
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin
kan gedeactiveerd worden. Dit is bijvoorbeeld
noodzakelijk als daar een kind in een kinder-
zitje moet zitten.
Een tekstmelding op het plafondpaneel geeft
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszij-
de is gedeactiveerd.
Activeren/deactiveren
De schakelaar zit aan de passagierszijde aan
de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen. Con-
troleer of de schakelaar in de gewenste stand
staat. Volvo adviseert u het sleutelblad te ge-
bruiken om de stand te wijzigen. Zie pagina 37
voor informatie over het sleutelblad. (U kunt
ook andere voorwerpen gebruiken die qua
vorm op een sleutel lijken.) Het niet opvolgen
van de bovenstaande aanbevelingen kan le-
vensgevaarlijke situaties opleveren.
BELANGRIJK
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. In-
grepen in het SRS-systeem kunnen storin-
gen in de werking veroorzaken en leiden tot
ernstig letsel.
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet. Het is dan ook mogelijk dat er bij
ongelukken slechts één (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering
van een of meerdere airbags daarop af. Ook
de capaciteit van de airbags wordt afge-
stemd op de botskracht waaraan de auto
blootstaat.
3905550s
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag
(SRS) aan de passagierszijde maar geen
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch)
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Geacti veerde airbag (passagierszijde):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passa-
giersstoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagierszijde):
Personen groter dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen, als de
airbag gedeactiveerd is.
01 Veiligheid
18
Inzi ttendenbeveiliging
01
Stand van de schakelaar
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch)
De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passa-
giers groter dan 1,40 m aan de passa-
gierszijde op de voorstoel zitten, maar
kinderen in een kinderzitje of op een kus-
sen beslist niet.
De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen
in een kinderzitje of op een kussen aan de
passagierszijde op de voorstoel zitten,
maar passagiers groter dan 1,40 m beslist
niet.
SIPS-airbags (zijairbags)
Een groot deel van de botskracht wordt door
het SIPS-systeem (Side Impact Protection
System) over balken, stijlen, vloer, dak en an-
dere delen van de carrosserie verspreid. De
SIPS-airbags aan de bestuurders- en de pas-
sagierszijde beschermen de borstkas en de
heupen en vormen een belangrijk onderdeel
van het SIPS-systeem. Het SIPS-systeem be-
staat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-
airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn
aangebracht in de rugleuningframes van de
voorstoelen.
8803407j
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de melding op het
plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek zo spoedig
mogelijk een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd de veilig-
heidsgordel.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
01 Veiligheid
19
Inzitten denbeveiliging
01
Kinderzitjes en SIPS- airbags
Een SIPS-airbag heeft geen nadelige invloed
op de beschermende werking van kinderzitjes
of verhogingskussens in de auto.
Het is mogelijk een kinderzitje/verhogingskus-
sen op de voorstoel te plaatsen, als de auto
aan de passagierszijde niet is uitgerust met
een geactiveerde airbag.
SIPS-systeem
Bestuu rdersplaats, auto met stuur links
Passagiersplaats, auto met stuur links
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, die op hun beurt
de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen tussen de in-
zittende en het portierpaneel. Daarmee wordt
de klap van de aanrijding opgevangen, waar-
na de airbags weer leeglopen. De SIPS-
airbags worden normaal gesproken alleen op-
geblazen aan de kant van de aanrijding.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde
stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen
de SIPS-airbags in hun werking hinderen.
8803566s
8803567s
01 Veiligheid
20
Inzi ttendenbeveiliging
01
Opblaasgordijnen (IC)
Het opblaasgordijn van het IC-systeem (Infla-
table Curtain) vormt een aanvulling op het
SRS- en SIPS-systeem. Het zit verborgen
achter de plafondbekleding langs beide zij-
den van de auto en beschermt inzittenden zo-
wel voor- als achterin. Bij een voldoende
krachtige aanrijding reageren de sensoren,
waarna de opblaasgordijnen worden geacti-
veerd. Het systeem helpt voorkomen dat de
bestuurder en eventuele passagiers bij een
botsing met hun hoofd tegen de binnenkant
van de auto slaan.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
8803556s
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
aan de handgrepen aan het plafond. De
haak is alleen bedoeld voor niet al te zware
kledingstukken (en niet voor harde voorwer-
pen zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen, be-
stemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
01 Veiligheid
21
Inzitten denbeveiliging
01
Bescherming tegen whiplash-letsel,
WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende rug-
leuningen en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij
een aanrijding van achteren, afhankelijk van
de hoek waaronder en de snelheid waarmee
het achteropkomende voertuig de auto raakt
en de materiaaleigenschappen van dat voer-
tuig.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de be-
stuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten
whiplash-letsel beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
verhogingsku ssens
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige in-
vloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes.
Juiste zithoud ing
Voor optimale bescherming moeten de be-
stuurder en de voorpassagier zo veel mogelijk
in het midden van de stoel plaatsnemen en de
afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
8803529j
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze
nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van achte-
ren, moet u het WHIPS-systeem laten con-
troleren bij een erkende Volvo-werkplaats.
Er kunnen eigenschappen van het WHIPS-
systeem verloren zijn gegaan, ook al ziet de
stoel er onbeschadigd uit. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats om het
systeem te laten controleren, ook na een
lichte aanrijding van achteren.
01 Veiligheid
23
Inzitten denbeveiliging
01
Activering van de veiligheidssystemen
Wanneer de airbags werden opgeblazen, ad-
viseert Volvo u het volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats.Rijd niet met opgeblazen air-
bags.
Laat het vervangen van de onderdelen van
de veiligheidssystemen in de auto over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing, een aanrijding in de zij of een aanrijding van achteren.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing
1
.
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij
1
.
Opblaasgordijnen (IC)
Bij een aanrijding in de zij en een bepaald type frontale botsing
1
.
WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren.
1
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het
gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van
activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de accukabels
loskoppelen. Probeer de auto niet te starten,
omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen
worden. Sleep de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling aan
de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen bij het
opblazen van de airbags kan oog- en huidirri-
tatie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud
water. De snelheid waarmee de airbags/gor-
dijnen worden opgeblazen kan in combinatie
met de toegepaste materialen resulteren in
schaaf- en brandwonden aan de huid.
N.B.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-
spanners worden bij een botsing slechts een-
maal geactiveerd.
01 Veiligheid
24
Inzi ttendenbeveiliging
01
Airbagstickers
Airb agsticker SIPS-systeem
Airbagsticker SIPS-systeem op de portierstijl
Waarschuwingssticker voor airbags
SRS-systeem
Waarschuwingssticker airbags SRS-
systeem (Australië)
De waarschuwingssticker voor de airbags van
het SRS-systeem zitten aan de passagierszij-
de op de zijwand van het dashboard.
BAG
THIS CAR USE EQUIPPED WITH SIPSBAG IN EACH FRONT SEAT
DO NOT INSTALL ANYACCESSORIES ON THE SIDE OR NEAR THE SIPSBAG
DO NOT USE EXCESSIVE FORCE ON THE SIDE OF THE SEAT
DO NOT USE ASSESSOY SEAT COVERS UNLESS THEY MEET VOLVO´S SPECIFICATION
USE OF OTHER SEAT COVERS COULD REDUCE THE EFFECT OF THE SYSTEM
FOR FURTHER INFORMATION SEE OWNER´S MANUAL
8803559s
8803558s
8803557s
01 Veiligheid
25
S afety mode
01
Safety mode
Als de auto betrokken is geweest bij een aan-
rijding, kan de melding Safety mode Zie in-
structieb. op het informatiedisplay verschij-
nen. Dit betekent dat de functionaliteit van de
auto is verminderd. Safety mode is een veilig-
heidsfunctie die in werking treedt wanneer de
aanrijding een belangrijke onderdeel van de
auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren
voor een van de veiligheidssystemen of het
remsysteem, kan hebben beschadigd.
Auto proberen te starten
Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld
dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
motor te starten.
Haal de transpondersleutel uit het contact en
steek hem er opnieuw in. De elektronica van
de auto probeert te resetten naar de normale
stand. Probeer vervolgens de auto te starten.
Als Safety mode nog op het display staat,
mag u niet met de auto rijden en hem niet ver-
slepen. Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
Auto verzetten
Als de melding Normal mode wordt weerge-
geven nadat de Safety mode is gereset, mag
de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke
positie worden verreden. Verrijd de auto niet
verder dan nodig.
3801152s
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety mode heeft gestaan.
Dit kan aanleiding geven tot letsel of een
slechte functie van de auto. Laat de auto al-
tijd in een erkende Volvo-werkplaats con-
troleren en naar de normale status (Normal
mode) resetten nadat de
Safety mo de is
verschenen.
WAARSCHUWING
Probeer onder geen beding de auto op-
nieuw te starten, als u brandstof ruikt terwijl
de melding
Safety mode wordt weergege-
ven. Verlaat de auto onmiddellijk.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zo-
lang deze in de Safety mode staat. De auto
moet van zijn huidige plaats worden ver-
voerd naar een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid
26
Kinderen en veiligheid
01
Algemene informatie
De plaats van het kind in de auto en de vereis-
te uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en
de lengte van het kind (zie pagina 27 voor
meer informatie).
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Vol-
vo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvo-
onderdelen bent u er zeker van dat de bevesti-
gingspunten en bevestigingsonderdelen op de
juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg
zijn.
Kinderzitjes
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinde-
ren die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig
door Volvo getest is.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijgba-
re kinderveiligheidsproducten is het van be-
lang dat u de bijgeleverde montage-instructies
zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Door scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden be-
schadigd raken.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s
zonder airbag aan de passagierszijde of au-
to’s waarvan de passagiersairbag is gedeacti-
veerd.
Positie van kinderzitjes
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje/verhogingskussen op de
passagiersstoel, zolang de airbag aan de
passagierszijde gedeactiveerd is;
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Kinderzitjes en geactiveerde airbags gaan niet
samen.
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
in een kinderzitje aan de passagierszijde ern-
stig letsel oplopen.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveer-
de airbag aan de passagierszijde. Bij pro-
blemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten kunt u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere in-
structies.
WAARSCHUWING
Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen
op de voorstoel plaatsnemen, wanneer de
airbag aan de passagierszijde gedeacti-
veerd is.
01 Veiligheid
27
Kinderen en veiligheid
01
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht/
Leeftijd
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats van de
achterbank
<10 kg
(tot 9
maanden)
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
9–18 kg
(9–36
maanden)
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steun en
bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel,
steun en bevestigingsband.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
15–36 kg
(3–12 jaar)
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder
rugleuning.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder
rugleuning.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Mogelijkheden:
Geïntegreerd kinderzitje met of zon-
der rugleuning.
L
1
: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje.
B
2
: Typegoedkeuringsnr. E5 03140
1
Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor een
beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
2
Ingebouwd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie.
WAARSCHUWING
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel,
als de auto is uitgerust met een geactiveer-
de airbag aan de passagierszijde. Bij pro-
blemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten kunt u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere in-
structies.
01 Veiligheid
28
Kinderen en veiligheid
01
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes*
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achter-
bank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-
ten (zie bovenstaande afbeelding) geven de
positie van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
om bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje aan de
ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is uitgerust met bovenste bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes. Deze bevesti-
gingspunten zitten in de hoedenplank en zijn
afgedekt met kunststof dekplaatjes. Klap de
kunststof dekplaatjes opzij om bij de bevesti-
gingspunten te komen.
Bij auto’s met hoofdsteunen op de beide bui-
tenste zitplaatsen van de achterbank gaat
monteren makkelijker, als u de hoofdsteunen
omklapt.
Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het
kinderzitje voor gedetailleerde informatie over
de manier waarop u het zitje aan de bovenste
bevestigingspunten vastzet.
8704364s
8904139s
WAARSCHUWING
Haal de veiligheidsgordel van een kinder-
zitje altijd onder de hoofdsteun van de ach-
terbank door, voordat u de gordel in de
sluiting aanbrengt.
32
Transpondersleutel/sleutel .......................................................................34
Keyless drive ............................................................................................40
Sloten .......................................................................................................42
Alarm* .......................................................................................................45
02
SLOTEN EN ALARM
02 Sloten en alarm
34
Transpondersleutel/sleutel
02
Algemene informatie
Bij de auto worden twee transpondersleutels
of PCC’s (Personal Car Communicator) gele-
verd. U kunt er maximaal zes bestellen. U ge-
bruikt ze om de auto te starten en deze te ver-
grendelen of te ontgrendelen.
PCC’s kennen meer functies dan een trans-
pondersleutel in standaarduitvoering. In het
vervolg van dit hoofdstuk hebben we het over
een transpondersleutel bij de bespreking van
functies die voorkomen op zowel de PCC als
op de transpondersleutel.
Er zijn maximaal zes transpondersleutels voor
één en dezelfde auto te programmeren en te
gebruiken.
Afneembaar sleutelblad
Een transpondersleutel bevat een afneem-
baar sleutelblad van metaal waarmee de be-
stuurdersportier, het kofferdeksel en het dash-
boardkastje (Private locking) te vergrendelen/
ontgrendelen zijn.
Zie pagina 37 voor de functies van het sleutel-
blad. Zie pagina 38 voor Private locking.
De unieke code van de sleutels is bekend bij
de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutels kunnen worden gemaakt.
Zoekgeraakte transpondersleutel
Als een van de transpondersleutels zoek-
raakt, moet u de resterende transpondersleu-
tels samen met de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats brengen. Ter voorkoming
van diefstal moet de code van de zoekgeraak-
te transpondersleutel uit het systeem worden
gewist.
Het aantal sleutels dat geprogrammeerd is
voor de auto kunt u controleren onder Instel-
lingen van de auto
Autosleutelgeheugen Aantal sleutels.
Zie pagina 94 voor een beschrijving van het
menusysteem.
Sleutelgeheugen, buitenspi egels en
bestuurdersstoel*
De instellingen worden automatisch gekop-
peld aan de transpondersleutel die op dat mo-
ment in gebruik is (zie pagina 61 en 77).
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Instellingen van de auto
Autosleutelgeheugen Pos. stoelen en
spiege ls. Zie pagina 94 voor een beschrijving
van het menusysteem.
Zie pagina 41 voor auto’s met Keyless drive-
functie.
Knippersignalen bij vergrendelen/
ontgrendelen
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
met een transpondersleutel, lichten de richtin-
gaanwijzers een bepaalde aantal malen op om
aan te geven dat de auto op de juiste manier
vergrendeld/ontgrendeld is:
vergrendelen: eenmaal oplichten
ontgrendelen: tweemaal oplichten
Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle
portieren na het sluiten correct zijn vergren-
deld.
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Instellingen van de auto
Lichtinstellingen Auto is op slot, lampje
resp. Instellingen van de auto
Lichtinstellingen Auto is open, lampje.
Zie pagina 94 voor een beschrijving van het
menusysteem.
Elektronische startblokkering
Elke transpondersleutel heeft zijn eigen, unie-
ke code. U kunt de auto alleen starten, wan-
neer u een transpondersleutel met de juiste
code gebruikt.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u de
stroomtoevoer naar de sloten, elektrisch be-
dienbare zijruiten en het schuifdak verbreekt
door de transpondersleutel uit te nemen.
02 Sloten en a larm
35
Transponders leutel/sleutel
02
De onderstaande foutmeldingen op het infor-
matiedisplay (op het instrumentenpaneel) hou-
den verband met de elektronische startblok-
kering:
Zie pagina 81 voor het starten van de auto.
Uitgeputte batterij in transpondersleutel
Vervang de batterijen, als:
het informatiesymbool oplicht en de mel-
ding Autosle utel Batterij leeg op het dis-
play verschijnt en/of:
de sloten herhaalde malen achtereen niet
reageren op het signaal van een transpon-
dersleutel die zich binnen een straal van
20 m bevindt.
Zie pagina 39 voor het vervangen van de bat-
terij.
Functies, transpondersleutel/PCC
Transpondersleutel
PCC (Persona l Ca r Communicator)
Vergrendelen
Ontgrendelen
Approach-verlichting
Kofferdeksel
Paniekfunctie
Doorlu chtfunctie (Global opening)
Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden) van
de toets of worden alle zijruiten tegelijk
korte tijd geopend en weer gesloten (daarbij
wordt een openstaand schuifdak ook
gesloten).
U kunt de functie bijvoorbeeld gebruiken om
bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto
te zorgen.
Functietoetsen
Vergrendelen Vergrendelt de portieren en
het kofferdeksel en activeert het alarm.
Ontgrendele n Ontgrendelt de portieren en
het kofferdeksel en deactiveert het alarm.
De ontgrendelingsfunctie kan dusdanig gewij-
zigd worden dat bij eenmaal indrukken van de
toets niet meer alle portieren tegelijk worden
ontgrendeld, maar alleen het bestuurderspor-
Melding Betekenis
Sleu telfout
Probeer
opnieuw
Storing bij het uitlezen van
de transpondersleutel
tijdens het starten. Probeer
de auto opnieuw te
starten.
Auto sleutel
niet gevonden
Geldt alleen voor de functie
Keyless drive van de
PCC.
Fout bij het uitlezen
van de PCC tijdens de
start. Probeer de auto
opnieuw te starten.
Immobilizer
Zie
instructieb.
Functiestoring van de
transpondersleutel tijdens
het starten. Neem contact
op met een erkende Volvo-
werkplaats.
2
4
5
1
3
3905616s
3603821s
2
4
5
1
3
WAARSCHUWING
Controleer of niemand met de handen be-
kneld raakt wanneer u het schuifdak en de
zijruiten vanaf de transpondersleutel sluit.
02 Sloten en alarm
36
Transpondersleutel/sleutel
02
tier. Bij een tweede keer indrukken (binnen
10 seconden) worden de overige portieren
ontgrendeld. U wijzigt de functie onder Instel-
lingen van de auto Instellingen
vergr endelen Portieren ontgrendelen.
Zie pagina 94 voor een beschrijving van het
menusysteem.
Approach-verlichting Bestemd om de ver-
lichting van de auto op afstand in te schake-
len. Zie pagina 69 voor meer informatie.
Kofferdeksel Ontgrendelt alleen het kof-
ferdeksel (zonder het te openen). Zie
pagina 43 voor meer informatie.
Paniekfunctie Bestemd om in noodgevallen
de aandacht van anderen te trekken. Als u de
rode toets ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen
3 seconden indrukt, worden de richtingaanwij-
zers, de interieurverlichting en de claxon ge-
activeerd. U kunt deze functie met dezelfde
toets weer uitschakelen, als de functie mini-
maal 5 seconden actief geweest is. Als u niets
doet, wordt de functie na 2 minuten en
45 seconden automatisch uitgeschakeld.
Bereik tra ns pondersleutel
De transpondersleutel is te gebruiken binnen
een straal van 20 m rond de auto.
Specifieke functies, PCC
Informatietoets
Controlelampjes
Na een druk op de informatietoets kunt u
bepaalde informatie over de auto uitlezen aan
de hand van de controlelampjes .
Gebruik van de informatietoets
1. Druk op de informatietoets .
2. Ca. 7 seconden lang lichten de
controlelampjes op de PCC om de
beurt op om aan te geven dat de informa-
tie over de auto wordt uitgelezen. Als u
gedurende dit tijdsbestek op een van de
andere toetsen drukt, wordt de uitlezing
beëindigd.
De controlelampjes verstrekken informatie
zoals afgebeeld.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de functies
van de transpondersleutel door radiogolven
in de lucht, omringende gebouwen, topo-
grafische omstandigheden e.d. Het is altijd
mogelijk de auto te vergrendelen/ontgren-
delen met het sleutelblad (zie pagina 37).
3603840s
2
2
2
1
N.B.
Als bij herhaaldelijk gebruik van de informa-
tietoets op verschillende tijdstippen en
verschillende plaatsen blijkt dat geen van
de controlelampjes gaat branden (en dat
evenmin na 7 seconden alsook nadat de
controlelampjes op de PCC om de beurt
oplichtten), dient u contact op te nemen
met een erkende Volvo-werkplaats.
3603841s
1
4
2
3
02 Sloten en a larm
37
Transponders leutel/sleutel
02
Continu groen licht: de auto is vergren-
deld.
Continu oranje licht: de auto is ontgren-
deld.
Continu rood licht: het alarm is afgegaan.
Aangegeven twee controlelampjes lichten
beurtelings rood op: dit geeft met HSB
(Heart Beat Sensor) aan dat er mogelijk
iemand in de auto zit. De indicatie ver-
schijnt alleen, als het alarm is afgegaan.
Bereik tra ns pondersleutel
De ontgrendelingsfuncties van de PCC zijn
te gebruiken binnen een straal van 20 m rond
de auto.
De Approach-verlichting, de paniekfunctie en
de functies die gekoppeld zijn aan de informa-
tietoets, zijn tot op 100 m van de auto te
gebruiken.
Buiten bereik PCC
Als de PCC op dermate grote afstand van de
auto is dat er geen informatie over de auto kan
worden uitgelezen, wordt de laatst bekende
status van de auto weergegeven zonder dat
de lampjes op de PCC om de beurt oplich-
ten.
De PCC waarmee de auto de laatste keer ver-
grendeld/ontgrendeld werd, geeft de juiste
status aan.
Heart Beat Sensor
De functie werkt met behulp van een hart-
slagsensor (HBS, Heart Beat Sensor). HBS
vormt een aanvulling op het alarmsysteem van
de auto die op afstand afgeeft of er mogelijk
iemand in de auto zit. De indicatie verschijnt
alleen, als het alarm is afgegaan.
HBS registreert de hartslag die zich via de car-
rosserie van de auto voortplant. In gebieden
met veel lawaai en trillingen is het dan ook
mogelijk dat de HBS in zijn werking wordt ge-
stoord.
Keyless drive
Zie pagina 40.
Afneembaar sl eutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de
transpondersleutel gebruiken om de toegang
tot het dashboardkastje en de kofferbak te
blokkeren
1
.
Verwijder het sleutelblad, wanneer u de auto
bij een garage of hotel afgeeft (gebruik ma-
kend van de zogeheten Private locking, zie
pagina 38). Overhandig de transpondersleutel
aan het personeel, terwijl u zelf het afneemba-
re sleutelblad houdt.
Ontgrendelen met sleutelblad
U kunt gebruik maken van het sleutelblad, als
er storingen zijn opgetreden in de functies van
de transpondersleutel of als de batterijen in de
transpondersleutel leeg zijn.
Zie pagina 44 voor het ontgrendelen van het
kofferdeksel.
Het is mogelijk het bestuurdersportier te ver-
grendelen (zonder de centrale vergrendeling
te gebruiken) door het sleutelblad in het slot
van de portierhandgreep te steken. Het alarm-
systeem gaat dan wel af. Schakel het uit door
de transpondersleutel in het contactslot te
steken.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de functie
van de informatietoets door radiogolven in
de lucht, omringende gebouwen, topografi-
sche omstandigheden e.d.
N.B.
Als geen van de controlelampjes brandt bij
het indrukken van de informatietoets, is het
mogelijk dat er storingen optreden in de
communicatie tussen de PCC en de auto
door radiogolven in de lucht, omringende
gebouwen, topografische omstandigheden
e.d.
1
Geldt voor bepaalde markten
02 Sloten en alarm
38
Transpondersleutel/sleutel
02
Sleutelblad verwijderen
Haal de veerbelaste pal opzij en trek tege-
lijkertijd het sleutelblad recht naar achte-
ren.
Sleutelblad aanbrengen
Plaats het verwijderde sleutelblad voorzichtig
terug in de transpondersleutel om beschadi-
ging te voorkomen.
1. Houd de transpondersleutel met de gleuf
omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf
zakken.
2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U
hoort een klikgeluid wanneer het sleutel-
blad goed vastzit.
Private locking*
Vergrendelingspunten voor transpondersleutel
(Pr ivate locking niet geact iveerd).
Vergrendelingspunten voor transpondersleutel
(Pr ivate locking geactiveerd).
Private locking: draai het sleutelblad
180 graden rechtsom in het slot van het dash-
boardkastje. Daarna kan het kofferdeksel
evenmin worden geopend vanaf de transpon-
dersleutel (er verschijnt een melding op het in-
formatiedisplay).
Zie pagina 43 voor het vergrendelen van het
dashboardkastje.
3603822s
1
2
8302565s
8302564s
02 Sloten en a larm
39
Transponders leutel/sleutel
02
Batterij in transpondersleutel
vervangen
Batterijtype: CR2430, 3 V (één in transponder-
sleutel en twee in PCC).
Openen
Haal de veerbelaste pal opzij en trek
tegelijkertijd het sleutelblad recht naar
achteren.
Steek een schroevendraaier in de opening
achter de veerbelaste pal en werk de
transpondersleutel voorzichtig open.
Batter ij vervangen
Let erop hoe de batterij(en) aan de binnen-
zijde van de afdekking vastzit(ten). Let
daarop op de pluszijde
+ en de minzijde .
Transpondersleutel
Werk de batterij voorzichtig los. Plaats
een nieuwe met de pluszijde (
+) omlaag.
PCC
Werk de batterijen voorzichtig los. Plaats
eerst een nieuwe met de pluszijde (
+ )
omhoog. Leg het witte plasticvel op de
geplaatste nieuwe batterij en breng daar-
na nog een nieuwe batterij aan met de
pluszijde (
+) omlaag.
In elkaar zetten
1. Druk de afdekking weer op de transponder-
sleutel vast.
2. Houd de transpondersleutel met de gleuf
omhoog en laat het sleutelblad in de
gleuf zakken.
3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U
hoort een klikgeluid wanneer het sleutel-
blad goed vastzit.
1
3603816s
1
2
2
3603817s
3
N.B.
Houd de transpondersleutel met de toetsen
omhoog om te voorkomen dat de batterijen
bij het openen van de afdekking op de
grond vallen.
BELANGRIJK
Kom niet met uw vingers aan de polen van
de batterijen of de contactvlakken, omdat
ze daardoor slechter kunnen presteren.
G015518
BELANGRIJK
Zorg dat de oude batterij(en) op milieuvrien-
delijke wijze wordt/worden afgevoerd.
02 Sloten en alarm
40
Keyless drive
02
Keyless drive (alleen PCC)
Vergrendelings- en startsysteem
zonder sleutel
Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt
u zonder een sleutel te gebruiken de auto ont-
grendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de
PCC alleen bij u te dragen. Het systeem maakt
het eenvoudiger om de auto te openen wan-
neer u uw handen vol hebt.
De twee PCC’s van de auto ondersteunen de
Keyless drive-functie. U kunt meer PCC’s bij-
bestellen.
Bereik PCC
Om een portier of het kofferdeksel te kunnen
openen moet de PCC zich binnen een straal
van maximaal 1,5 m rond de portierhandgre-
pen of het kofferdeksel bevinden. Dit betekent
dat u de PCC bij u moet dragen om een portier
te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u
aan de ene kant van de auto staat, is het niet
mogelijk om met de PCC een portier aan de
andere kant te vergrendelen of ontgrendelen.
De rode cirkels op de afbeelding geven het
dekkingsgebied van de systeemantennes aan.
Als alle PCC’s uit de auto worden genomen,
verschijnt er een waarschuwingsmelding op
het informatiedisplay en klinkt er een geluids-
signaal. De melding verdwijnt, wanneer een
van de PCC’s weer in de auto wordt gelegd.
Wanneer de PCC weer in de auto is gelegd,
verdwijnen de waarschuwingsmelding en het
geluidssignaal nadat een van de volgende
handelingen is uitgevoerd:
er is een portier geopend of gesloten;
de transpondersleutel is in het contactslot
gestoken;
de toets
READ is ingedrukt.
Veilig gebruik van uw PCC
Als u een PCC met Keyless drive-functie in de
auto laat liggen, wordt de PCC bij het vergren-
delen van de auto tijdelijk gedeactiveerd. On-
bevoegden kunnen de portieren er dan niet
meer mee openen.
Als er echter ingebroken wordt en iemand de
PCC in de auto vindt, wordt de PCC weer ge-
activeerd. Pas daarom goed op al uw PCC’s.
Storingen in de func tie van een PCC
De Keyless drive-functie kan verstoord wor-
den door elektromagnetische velden en af-
schermingen. Leg de PCC daarom niet dicht
bij een mobiele telefoon of metalen voorwer-
pen.
Als er desondanks toch storingen optreden,
moet u de PCC en het sleutelblad op de nor-
male manier gebruiken (zie pagina 35).
Ontgrendelen
Open de portieren met de handgreep of open
het kofferdeksel met de handgreep.
Ontgrendelen met sleutelblad
Als de Keyless drive-functie van de PCC de-
fect is, kunt u het bestuurdersportier ontgren-
delen met het sleutelblad. In dat geval wordt
de centrale vergrendeling niet geactiveerd.
8302561s
BELANGRIJK
Laat een PCC nooit onbeheerd in de auto
liggen.
02 Sloten en a larm
41
Keyless drive
02
Sleutelgeheugen, bestuurdersst oel en
buitenspiegels*
Gehe ugenf unctie van PCC
Als meerdere personen met een PCC met
Keyless drive-functie naar de auto lopen, ne-
men de bestuurdersstoel en de buitenspiegels
de stand in die ligt opgeslagen in de PCC van
degene die het bestuurdersportier opent.
Wanneer het bestuurdersportier openstaat,
zijn de instellingen op de volgende twee ma-
nieren te wijzigen:
druk vanaf de bestuurdersstoel op de ont-
grendelingstoets van de PCC (zie
pagina 35);
druk op de knop voor de stoelinstelling (zie
pagina 61).
Vergrendelen
Vergrendel de portieren en het kofferdeksel
door op de vergrendelingsknop op een van de
portierhandgrepen aan de buitenkant te druk-
ken.
Alle portieren inclusief het kofferdeksel moe-
ten zijn gesloten, voordat u de auto kunt ver-
grendelen. De auto wordt anders niet vergren-
deld.
Vergrendelingsinstel lingen
Onder Instellingen van de auto Instellin-
gen vergrendelen Op afstand openen.
Zie pagina 94 voor een beschrijving van het
menusysteem.
N.B.
Bij ontgrendelen met het sleutelblad gaat
het alarm af. Zie pagina 46 voor het uitscha-
kelen.
02 Sloten en alarm
42
S loten
02
Vergrendelen en ontgrendelen
Van de buitenzijde
Met de transpondersleutel kunt u alle portie-
ren en het kofferdeksel gelijktijdig vergrende-
len/ontgrendelen. Bij vergrendeling zijn de
vergrendelingsknoppen op de portieren en de
portierhandgrepen aan de binnenzijde niet
meer te bedienen
1
.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat. De klep kan niet
worden geopend, als u de auto vergrendelt en
het alarm inschakelt.
Van de binn enzijde
Met de bedieningsknoppen op het portierpa-
neel kunt u alle portieren en het kofferdeksel
tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen.
Ontgrendelen
Druk op de ontgrendelingsknop voor de por-
tieren. Bij lang indrukken worden ook al de zij-
ruiten geopend.
Vergren delen
Druk nadat u de voorportieren hebt gesloten
op de vergrendelingsknop voor de portieren.
Bij lang indrukken worden ook de zijruiten en
een eventueel schuifdak gesloten.
Alle portieren zijn eenmaal gesloten handma-
tig te vergrendelen met de vergrendelings-
knoppen. Door eenmaal aan de handgreep te
trekken ontgrendelt u een portier. Door twee-
maal aan de handgreep te trekken opent u een
portier.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch het kof-
ferdeksel binnen twee minuten na ontgrende-
ling van de buitenzijde met de transponder-
sleutel opent, worden alle sloten automatisch
weer vergrendeld. Deze functie voorkomt dat
u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt la-
ten staan. Zie pagina 45 voor auto’s met
alarmsysteem.
Automatische vergrendeling
Bij het wegrijden kunnen de portieren en het
kofferdeksel automatisch worden vergren-
deld.
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Instellingen van de auto Instellingen
vergrendelen Portieren autom. op slot.
Zie pagina 94 voor een beschrijving van het
menusysteem.
1
Geldt voor bepaalde markten
N.B.
Ook als er nog een portier openstaat is het
mogelijk de auto te vergrendelen
1
. Wanneer
u het geopende portier vervolgens sluit
wordt ook dit vergrendeld, zodat het gevaar
bestaat dat u zich buitensluit met de trans-
pondersleutel nog in de auto.
1
Geldt alleen voor auto’s op bepaalde markten,
maar niet voor auto’s met Keyless drive.
WAARSCHUWING
Let erop dat inzittenden in de auto kunnen
worden opgesloten, als u die de buitenzijde
vergrendelt.
8302562s
02 Sloten en a larm
43
Slo ten
02
Dashboardkastje
Ontgrendel het dashboardkastje door de
sleutel een kwartslag (90 graden) linksom
te draaien. Het sleutelgat staat verticaal
wanneer het kastje ontgrendeld is.
Vergrendel het dashboardkastje door de
sleutel een kwartslag (90 graden) rechts-
om te draaien. Het sleutelgat staat hori-
zontaal wanneer het kastje vergrendeld is.
U kunt het dashboardkastje alleen vergrende-
len/ontgrendelen met het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel.
Zie pagina 38 voor Private locking.
Kofferdeksel ontgrendelen /
vergrendelen
Ontgrendelen met transpondersleutel
Druk op de toets van de transpondersleutel
waarmee u het kofferdeksel ontgrendelt.
De alarmindicatie op het dashboard dooft om
aan te geven dat niet alle onderdelen van de
auto beveiligd zijn. De niveausensoren en be-
wegingsmelders alsmede de sensoren in de
opening van het kofferdeksel worden automa-
tisch buiten werking gesteld. De portieren blij-
ven vergrendeld en beveiligd.
Vergren delen met transpondersleutel
Druk op de toets voor vergrendeling op de
transpondersleutel (zie pagina 35).
De alarmindicatie op het dashboard gaat knip-
peren om aan te geven dat het alarm is afge-
gaan.
Als alle portieren vergrendeld zijn bij het slui-
ten van het kofferdeksel, blijft het kofferdeksel
onvergrendeld staan totdat u de auto met de
afstandsbediening vergrendelt.
Van de binnenzij de ontgrend elen
Druk op de knop op het bedieningspaneel
voor de verlichting om het kofferdeksel te ont-
grendelen.
A B
8302560s
N.B.
Dit geldt echter niet voor het kofferdeksel.
3905612s
3
603845s
1
02 Sloten en alarm
44
S loten
02
Ontgrendelen met sleutelblad
Als de toets op de transpondersleutel waar-
mee u het kofferdeksel opent niet werkt, kunt
u het kofferdeksel ontgrendelen met het sleu-
telblad.
Werk de plug los die het sleutelgat afdekt.
Ontgrendel het kofferdeksel door het
sleutelblad een halve slag linksom te
draaien zoals afgebeeld.
Safelock-functie
1
Bij activering van de zogeheten Safelock-
functie zijn de portieren niet meer van de bin-
nenzijde te openen, als ze eenmaal vergren-
deld zijn. Met de transpondersleutel activeert
u de Safelock-functie die 10 seconden na ver-
grendeling van de portieren in werking treedt.
Bij Safelock is de auto alleen met de transpon-
dersleutel te ontgrendelen. Het bestuurder-
sportier is tevens van de buitenzijde te openen
met behulp van het sleutelblad.
Safelock-functie tijdelijk deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde toch wilt
vergrendelen terwijl er iemand in de auto ach-
terblijft, kunt u de Safelock-functie deactive-
ren.
1. Neem de transpondersleutel uit het con-
tactslot. Deactivering is alleen mogelijk,
wanneer het nog geen minuut geleden is
dat u de motor afzette.
2. Druk op de knop.
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegingsmelders en niveausensoren*
buiten werking (zie pagina 47).
Het lampje in de knop licht op en blijft bran-
den, totdat u de auto met de transpondersleu-
tel vergrendelt. Er verschijnt een melding op
het display die verdwijnt als u de auto vergren-
delt. Bij inactiviteit verdwijnt de melding auto-
matisch na 10 seconden. De volgende keer
dat u de auto start, worden de sensoren en de
Safelock-functie weer geactiveerd.
1
8302568s
2
8302569s
1
Geldt voor bepaalde markten
3905611s
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto achter zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren. Zo
voorkomt u dat iemand opgesloten raakt.
48
Instrumenten, schakelaars en bediening .................................................50
Contactslotstanden ..................................................................................59
Stoelen en achterbank .............................................................................60
Stuurwiel ..................................................................................................63
Verlichting .................................................................................................64
Wissers en -sproeiers ..............................................................................73
Ruiten en spiegels ....................................................................................75
Elektrisch bedienbaar schuifdak* .............................................................79
Motor starten ...........................................................................................81
Versnellingsbakken ...................................................................................84
Bedrijfsrem ...............................................................................................87
Parkeerrem ...............................................................................................89
03
BESTUURDERSMILIEU
03 Bestuurdersmili eu
50
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Instrumentenoverzicht
Auto met stuur links
8
505311s
1 2 3
18 17 16
15
4 5 6 7 8
10
9
10
11
12
13
14
19
9
20
03 Bestuurdersmilieu
51
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Functie Pagina Functie Pagina
Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot
licht/dimlicht, boordcomputer
97, 67, 65,
118
Menufuncties, klimaatregeling en audiosysteem 94, 102,
112
Cruisecontrol 122, 58 Klimaatregeling, ECC 102
Claxon, airbag 63, 15 Versnellingspook/keuzehendel 84
Instrumentenpaneel 54, 58 Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C) 121
Menu-, audio- en telefoonfuncties 94, 109,
140
Wissers en -sproeiers 73, 74
Contactslot 81 Stuurwielafstelling 63
Knop START/STOP 59 Parkeerrem 89, 89
Alarmlichten 67 Ontgrendeling motorkap 172
Openingshandgreep portier Stoelinstelling 60
Bedieningspaneel 75, 77, 31,
42
Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling
tankvulklep en kofferdeksel
64, 155,
158
03 Bestuurdersmili eu
52
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Auto met stuur rechts
8
505325s
1 2 3 4 5 6 7 8
11
12
10
15 14 13
16
10
11
9
20
19
18
17
03 Bestuurdersmilieu
53
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Functie Pagina Functie Pagina
Alarmlichten 67 Bedieningspaneel 75, 77, 31,
42
Contactslot 59 Stoelinstelling 60
Knop START/STOP 81 Ontgrendeling motorkap 172
Cruisecontrol 122, 123 Parkeerrem 89, 89
Instrumentenpaneel 54, 58 Stuurwielafstelling 63
Claxon, airbag 63, 15 Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot
licht/dimlicht, boordcomputer
97, 67, 65,
118
Menu-, audio- en telefoonfuncties 94, 109,
140
Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C) 121
Wissers en -sproeiers 73, 74 Versnellingspook/keuzehendel 84
Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling
tankvulklep en kofferdeksel
64, 155,
158
Klimaatregeling, ECC 102.
Openingshandgreep portier Menufuncties, klimaatregeling en audiosysteem 94, 102,
112
03 Bestuurdersmili eu
54
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Informatiedisplays
Informatiedisplays
Op de informatiedisplays verschijnt infor-
matie over bepaalde functies van de auto zo-
als de cruisecontrol, boordcomputer en mel-
dingen. De informatie verschijnt in tekstvorm
en met symbolen.
Gedetailleerder informatie vindt u onder de
functies die gebruik maken van de informatie-
displays.
Meters
Meters op het instrumentenpaneel
Snelheidsmeter
Brandstofmeter (zie ook Tanken op
pagina 155).
Toerenteller
De meter geeft het motortoerental in dui-
zenden omwentelingen per minuut aan.
Controle-, informatie- en
waarschuwingslampjes
Controle- en waarschuwingslampjes
Controle- en informatielampjes
Controle- en waarschuwingslampjes
1
Lampjes groot licht en richtingaanwijzers
Functietest
Alle controle- en waarschuwingslampjes gaan
branden, wanneer het contactslot in stand II
staat of wanneer u de motor start. Alle lampjes
moeten weer uitgaan als de motor is aange-
slagen, behalve het lampje voor de parkeer-
rem. Dit gaat pas uit, als de auto van de par-
keerrem wordt gehaald.
3603843s
0
1
1
3801154s
1 2 3
0
1
1
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor
een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt
in plaats daarvan een displaymelding (zie
pagina 173).
3
603801s
123456
12.3
12:34
P
_3 C
T2
o
211 2
3
0
1
03 Bestuurdersmilieu
55
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Als de motor niet aanslaat of als de functietest
wordt uitgevoerd met het contactslot in
stand
II, gaan na 5 seconden alle lampjes uit
behalve het lampje voor storingen in het uit-
laatgasreinigingssysteem en dat voor een lage
oliedruk.
Controle- en informatielampjes
Richtingaanwij zers aanhanger
Het lampje knippert wanneer u de rich-
tingaanwijzers gebruikt met een aanhanger
achter de auto. Als het lampje sneller dan nor-
maal knippert, is een van de lampjes op de
auto of op de aanhanger defect.
Storing in uit laatgasreinigings-
systeem
Rijd de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats om het systeem te laten controleren.
Storing in AB S
Als het lampje brandt, is het systeem
defect. Het normale remsysteem van de auto
werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-
regeling.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Als het lampje echter blijft branden, moet
u de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats rijden om het ABS-systeem te
laten controleren.
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het mist-
achterlicht hebt ingeschakeld.
Stab iliteitssysteem
Het knipperende lampje geeft aan dat
het stabiliteitssysteem werkt. Als het lampje
continu brandt is er sprake van een storing in
het systeem.
Vo orgloeifunctie motor (die sel)
Het lampje gaat branden wanneer de
motor wordt voorverwarmd. De voorverwar-
ming start als de temperatuur lager wordt dan
–2 °C. De auto kan worden gestart als het
lampje gedoofd is.
Laag peil in brandstoftank
Wanneer dit lampje gaat branden zit er
bij benzinemodellen nog ongeveer acht liter
en bij dieselmodellen nog zeven liter brandstof
in de tank.
Informatie, lees displaymel ding
Als er een afwijking is in een van de
systemen in de auto, gaat het informatielamp-
je branden en verschijnt er een melding op het
display. U verwijdert de melding met behulp
van de knop
READ (zie pagina 97). De mel-
ding verdwijnt automatisch na enige tijd (af-
hankelijk van de defecte functie). Het informa-
tielampje kan ook gaan branden in combinatie
met andere lampjes.
Lampje Betekenis
Richtingaanwijzers
aanhanger
Storing in uitlaatgasreini-
gingssysteem
Storing in ABS
Mistachterlicht
Stabiliteitssysteem
Voorgloeifunctie motor
(diesel)
Laag peil in brandstoftank
Informatie, lees display-
melding
Groot licht aan
Richtingaanwijzers links
Richtingaanwijzers rechts
N.B.
Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt
u het lampje doven en de melding verwijde-
ren met de knop READ. Ook als u niets
doet gebeurt dat enige tijd later automa-
tisch.
03 Bestuurdersmili eu
56
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Groot licht aan
Het lampje brandt, wanneer u het groot
licht voert of grootlichtsignalen geeft.
Richtingaanwij zers link s
Richtingaanwij zers rechts
Beide richtingaanwijzerlampjes knipperen bij
gebruik van de alarmlichten.
Controle- en waarschuwingslampjes
Lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden oplicht,
is de druk van de motorolie te laag. Zet de mo-
tor onmiddellijk af en controleer het motorolie-
peil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje op-
licht terwijl het oliepeil in orde is, moet u con-
tact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Pa rkeerre m aang ezet
Het lampje brandt continu, wanneer u
de parkeerrem hebt aangezet. Bij auto’s met
een elektrische parkeerrem knippert het lamp-
je tijdens het aanzetten en gaat daarna conti-
nu branden.
Een knipperend lampje houdt in dat er een
storing is opgetreden. Lees de melding op het
informatiedisplay.
Airb ags (SRS)
Als het lampje tijdens het rijden oplicht
of blijft branden, is er een storing geregis-
treerd in de gordelsluiting of in het SRS-,
SIPS- of IC-systeem. Rijd de auto zo spoedig
mogelijk naar een erkende Volvo-werkplaats
om het systeem te laten controleren.
Go rdelw aarschu wing
Het lampje brandt, als de bestuurder of
een van de passagiers voor- of achterin geen
veiligheidsgordel draagt.
Dynamo laadt niet bij
Het lampje gaat tijdens het rijden bran-
den, als er sprake is van een storing in het
elektrisch systeem. Bezoek een erkende
Volvo-werkplaats.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het remvloei-
stofpeil mogelijk te laag. Breng de auto op een
veilige plaats tot stilstand en controleer het peil
in het remvloeistofreservoir (zie pagina 176).
Als de waarschuwingslampjes voor het rem-
systeem en ABS tegelijkertijd branden, kan er
een storing in de remkrachtverdeling zijn op-
getreden.
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
Rijd verder als beide lampjes uitgaan.
Als de lampjes echter blijven branden, moet
u het peil in het remvloeistofreservoir con-
troleren (zie pagina 176). Als de lampjes
blijven branden ondanks dat het peil van de
remvloeistof in orde is, moet u de auto
uiterst voorzichtig naar een erkende Volvo-
werkplaats rijden om het remsysteem te
laten controleren.
Lampje Betekenis
Lage oliedruk
1
1
Bij bepaalde motortypes is het lampje
voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er
verschijnt in plaats daarvan een display-
melding (zie pagina 173 en 174).
Parkeerrem aangezet
Airbags (SRS)
Gordelwaarschuwing
Dynamo laadt niet bij
Storing in remsysteem
Waarschuwing
N.B.
Het lampje gaat ook branden als de mecha-
nische parkeerrem slechts een weinig is
aangezet.
03 Bestuurdersmilieu
57
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Waarschuwing
Het rode waarschuwingslampje gaat
branden, wanneer er een storing is geregis-
treerd die van invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de auto. Er ver-
schijnt tegelijkertijd een verklarende melding
op het informatiedisplay. Het waarschuwings-
lampje blijft branden totdat de storing is ver-
holpen, maar de melding kunt u verwijderen
met de toets
READ (zie pagina 97). Het waar-
schuwingslampje kan ook gaan branden in
combinatie met andere lampjes.
Actie:
1. Stop op een veilige plek. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedis-
play. Voer de handeling uit die de mel-
ding op het display u voorschrijft. Wis de
melding met de toets
READ.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren, de motorkap
1
of het
kofferdeksel niet goed afgesloten is, gaat het
informatie- of waarschuwingslampje branden
en verschijnt er een verklarende melding op
het instrumentenpaneel. Breng de auto op een
veilige plaats tot stilstand en sluit het portier,
het kofferdeksel of de motorkap dat/die
open is.
Als de auto met een snelheid van maxi-
maal 7 km/h rijdt, gaat het informatie-
lampje branden.
Als de auto met een snelheid van maxi-
maal 7 km/h rijdt, gaat het waarschu-
wingslampje branden.
WAARSCHUWING
Als het peil lager is dan het MIN-streepje
van het remvloeistofreservoir moet u de
auto naar een erkende Volvo-werkplaats
slepen om het remsysteem te laten contro-
leren.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
1
Alleen auto’s met alarm
03 Bestuurdersmili eu
58
Instrumenten, schakelaars en bediening
03
Dagteller
Dagtellers en bijbehorende knop
De dagtellers worden gebruikt om korte af-
standen te meten. Door kort op te druk-
ken, kunt u van dagteller T1 en T2 wisselen.
Als u de knop lang indrukt (meer dan
2 seconden), stelt u de geactiveerde dagteller
op nul. De afgelegde afstand staat op het
display .
Klok
Klok en instelknop
Draai de knop rechts- of linksom om de tijd
in te stellen. De ingestelde tijd verschijnt op
het informatiedisplay .
Bij de weergave van een melding kan de
tijdsaanduiding korte tijd worden vervangen
door een symbool (zie pagina 97).
Knop voor dagtellers en klok
Positie van de knop
3801156s
1
2
12.3
12:34
P
_3 C
T2
o
o
0
1
3801157s
123456
12.3
12:34
_3 C
T2
o
2 1
0
1
G
016141
03 Bestuurdersmili eu
68
Verlichting
03
Verlichting in interieur
Plafondverlichting voorin
Knoppen voor lee slampjes en plafondverlichting
voorin
Leeslampje linkerzijde, aan/uit
Leeslampje rechterzijde, aan/uit
Interieurverlichting
De leeslampjes voorin kunnen worden be-
diend met de knoppen en op de pla-
fondconsole.
Met de knop kunt u drie verlichtingsstan-
den selecteren voor algemene verlichting in
het interieur:
Uit rechterkant ingedrukt, automatische
interieurverlichting gedeactiveerd.
Neutrale stand automatische verlichting
geactiveerd.
Aan linkerkant ingedrukt, interieurverlich-
ting brandt.
Automatische interieurverl ichting
De interieurverlichting wordt automatisch in-
en uitgeschakeld wanneer de knop in de
neutrale stand staat.
De verlichting wordt ingeschakeld en blijft
30 seconden lang branden, als:
u de auto vanaf de buitenzijde met de
sleutel of afstandsbediening ontgrendelt;
u de motor hebt afgezet en het contactslot
in stand
0 staat.
De verlichting dooft, wanneer:
u de motor start;
u de auto van de buitenzijde vergrendelt.
De verlichting gaat aan en blijft twee minuten
lang branden, als een van de portieren open-
staat.
De interieurverlichting kan binnen 30 minuten
nadat u de auto hebt ontgrendeld handmatig
in- of uitgeschakeld worden.
Als u de verlichting handmatig inschakelt en
de auto daarna vergrendelt, zal de verlichting
één minuut later automatisch worden uitge-
schakeld.
Plafondverlichting achterin
Plafondverlichting achterin
U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een
druk op de bijbehorende knop.
Instapverlichting/Verlichting
voetruimte*
Bij het openen/sluiten van een van de voor-
portieren wordt de instapverlichting/verlich-
ting van de voetruimte aan dezelfde kant auto-
matisch ingeschakeld/uitgeschakeld.
Verlichtin g dashboardkastje
De verlichting van het dashboardkastje wordt
automatisch ingeschakeld/uitgeschakeld bij
het openen/sluiten van de klep.
3501882s
1
2
3
3501886s
03 Bestuurdersmilieu
69
Verlichting
03
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow-Me-Home-verlichting dienst te la-
ten doen na vergrendeling van de auto.
1. Neem de transpondersleutel uit het con-
tactslot.
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand
naar het stuurwiel toe en laat de hendel
los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het por-
tier.
De inschakelduur van de Follow-Me-Home-
verlichting is in te stellen onder Instellingen
van de auto Lichtinstellingen Duur
opritv e rlichting. Zie pagina 94 voor een be-
schrijving van het menusysteem.
Approach-verlichting
U activeert de Approach-verlichting met de
transpondersleutel (zie pagina 35) om de ver-
lichting van de auto op afstand in te schake-
len.
Wanneer de functie via de afstandsbediening
wordt geactiveerd, gaan de parkeerlichten, de
richtingaanwijzers, de verlichting van de bui-
tenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de
plafondlampjes in het interieur en de verlich-
ting van de voetruimte branden.
De inschakelduur van de Approach-verlichting
is in te stellen onder Instellingen van de
auto Lichtinstellingen Duur nade-
ringslicht. Zie pagina 94 voor een beschrij-
ving van het menusysteem.
Lichtbundel aanpassen
Lichtbundel linksrijden d verkeer
Lichtbundel rechtsrijdend verkeer
Om verblinding van tegenliggers te voorko-
men dient u de lichtbundel van de koplampen
aan te passen voor links- en rechtsrijdend ver-
3501890s
3501891s
03 Bestuurdersmili eu
70
Verlichting
03
keer. Bij de juiste lichtbundel wordt ook de
berm beter verlicht.
Bi-Xenon- en Active
Bi-Xenonkoplampen*
Hendel vo or aanpassing lichtbundel
Normale stand de juiste lichtbundel voor
het land waarin de auto werd afgeleverd.
Aangepaste stand stand voor de tegen-
overgestelde lichtbundel.
Het land waarin de auto werd afgeleverd be-
paalt of stand de juiste is voor links- of
rechtsrijdend verkeer.
Vo orbeeld 1:
Om met een in Zweden geleverde auto in En-
geland te kunnen rijden dient de lichtbundel
van de koplampen te worden ingesteld op de
aangepaste stand .
Vo orbeeld 2
Een in Engeland geleverde auto is bestemd
voor linksrijdend verkeer en daarom kunt u de
lichtbundel van de koplampen in de normale
stand laten staan.
Halogeenkopla mpen
Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel
aan door bepaalde delen van het koplampglas
af te plakken. De sterkte van de lichtbundel
neemt daardoor iets af.
Koplampen afplakken
1. Trek de mallen A en B over voor een auto
met het stuur links of de mallen C en D voor
een auto met het stuur rechts in een schaal
van 1:2 (zie pagina 72 voor de mallen).
Gebruik bijvoorbeeld een kopieerapparaat
met vergrotingsfunctie.
2. Breng de mallen over op een stuk zelfkle-
vend en watervast materiaal en knip ze
uit. Breng ook de rode stippen aan.
3. Breng de zelfklevende mallen dusdanig
aan dat de rode stippen op de mallen
overeenkomen met de stippen op de
koplampglazen die als referentiepunten
dienen (zie pagina 71).
WAARSCHUWING
Omdat de xenonkoplampen voorzien zijn
van een ontstekingsgedeelte dat een hoge
spanning opwekt, moet u er voorzichtig
mee omgaan.
3501895s
A
B
03 Bestuurdersmilieu
79
Elektrisch bed ie nbaar schuifdak*
03
Algemene informatie
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten aan het plafond. U kunt het schuifdak ver-
ticaal openkantelen en horizontaal openschui-
ven. Het schuifdak is alleen te openen in
contactslotstand
I of II staat.
Horizontaal openschuiven
Horizontaal open schuiven, acht eruit/vooruit
Openen, automatisch
Openen, handmatig
Sluiten, handmatig
Sluiten, automatisch
Openen
Trek de bedieningsknop naar achteren stand
in stand en laat de knop vervolgens los om
het schuifdak zo ver mogelijk open te
schuiven.
U kunt het schuifdak handmatig openen door
de bedieningsknop achteruit naar het
weerstandspunt te trekken. Het schuifdak
schuift steeds verder open zolang u de knop
in deze stand vasthoudt.
Sluiten
U kunt het schuifdak handmatig sluiten door
de bedieningsknop vooruit naar het
weerstandspunt te duwen. Het schuifdak
schuift steeds verder dicht zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
Het schuifdak gaat automatisch dicht, wan-
neer u de knop in stand duwt en vervol-
gens loslaat.
Wanneer u de transpondersleutel uit het con-
tactslot neemt, wordt de spanning van het
schuifdak verbroken.
8302558s
2
3
4
1
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten. Zorg dat nie-
mand met de handen bekneld raakt bij het
sluiten van het schuifdak.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar het schuifdak ver-
breekt door de transpondersleutel uit te
nemen.
03 Bestuurdersmili eu
80
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
03
Verticaal o penkantelen
Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkan-
telen
Openkantelen: kantel het schuifdak open
door de achterkant van de knop omhoog
te duwen.
Dichtkantelen: kantel het schuifdak dicht
door de achterkant van de knop omlaag te
trekken.
Sluiten met transpon dersleutel of k nop
voor centrale vergrendeling
Houd de vergrendelingsknop 2 seconden in-
gedrukt. Het schuifdak en de zijruiten sluiten.
De portieren worden vergrendeld. Druk nog-
maals op de vergrendelingsknop om het slui-
ten te onderbreken.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het ope-
nen van het schuifdak. Pak de handgreep vast
en schuif het scherm naar voren om het te
sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een obstakel wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
s95520
3
8
5
6
WAARSCHUWING
Controleer of niemand met de handen be-
kneld raakt wanneer u het schuifdak vanaf
de transpondersleutel sluit.
8302556s
06 Onderhoud en specificaties
220
Specificaties
06
Overige vloeistoffen en smeermiddelen
Vloeistof Systeem
Hoeveelheid
(liter)
Voorgeschreven kwaliteit
Versnellingsbakolie Handbak (M66) 2,0 Versnellingsbakolie MTF 97309
Automaat (TF–80SC) 7,0 Versnellingsbakolie JWS 3309
Koelvloeistof Benzinemotor 3,2 8,9 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aange-
lengd met water (zie verpakking).
Benzinemotor 2.5T 9,0
Benzinemotor V8 10,2
Dieselmotor 12,5
Airconditioning
1
1
Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.
- - Olie: PAG
Koudemiddel: R134a (HFC134a)
Remvloeistof 0,6 DOT 4+
Stuurbekrachtiging 1,2 Stuurbekrachtigingsvloeistof WSS M2C204-A2
of een soortgelijk product.
Ruitensproeiervloeistof 6,5
4,5
2
2
Auto’s zonder koplampsproeiers.
Bij vorst wordt geadviseerd een door Volvo
aanbevolen ruitensproeier-antivries aangelengd
met water te gebruiken.
N.B.
Onder normale rijomstandigheden hoeft u
de versnellingsbakolie nooit te verversen.
Bij ongunstige rijomstandigheden kan dat
echter wel nodig zijn (zie pagina 218.)
221

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Volvo S80 - 2007 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Volvo S80 - 2007

Volvo S80 - 2007 Bedienungsanleitung - Deutsch - 234 seiten

Volvo S80 - 2007 Bedienungsanleitung - Englisch - 234 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info