||
03 Instrumenten, schakelaars en bediening
03
98
wordt het mistachterlicht automatisch uitge-
schakeld.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
•
Bedieningspaneel verlichting (p. 91)
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden
wanneer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden
wanneer een van de rij-assistentiesystemen,
Adaptieve cruisecontrol (p. 208), City Safety
(p. 226) of Collision Warning (p. 233) de auto
afremmen.
Gerelateerde informatie
•
Bedrijfsrem - noodremlichten en automa-
tische alarmlichten (p. 299)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medewegge-
bruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijk-
tijdig knipperen, wanneer deze functie actief
is.
Wanneer de alarmlichten geactiveerd zijn,
knipperen beide richtingaanwijzersymbolen
op het instrumentenpaneel.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te acti-
veren. Beide richtingaanwijzersymbolen op
het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik
van de alarmlichten.
Wanneer de auto dermate hard is afgeremd
dat de noodremlichten in werking zijn getre-
den, worden, zodra de rijsnelheid tot onder
de 10 km/h is gedaald, automatisch de alarm-
lichten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot
stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten
knipperen. Wanneer u weer wegrijdt, worden