7.0 Inbouw van het vacuüm-servo-apparaat
Het vacuüm-servo-apparaat (B 2) dient voor het reguleren van de gaskleppositie en voor het
controleren van de rijsnelheid. In het pakket bevindt zich een vacuüm-servo-apparaat met een
flexibele bowdenkabel. Montageplaatsen in de motorruimte die de voorkeur verdienen zijn het
schutbord en het binnenspatbord. Let erop, dat temperaturen niet boven de 100 °C komen,
om beschadigingen aan elektronica en mechanische onderdelen te vermijden.
Tekeningen
✎
C2 t/m E3 tonen een serie methoden voor het bevestigen van het koord aan de
carburateur.
✎
D2 toont in detail de plaats van de onderdelen voor het vacuüm-servo-
apparaat. De volgende punten beschrijven de bevestiging van het koord aan de carburateur.
Om correct functioneren van de cruise control te waarborgen, is het beslist noodzakelijk dat
de toestand van de gasstang goed is, (dus bijvoorbeeld geen speling, niet ingeklemd e.d.).
Heeft uw voertuig een inspuitmotor, dan heeft de inbouw betrekking op de gasklepstang en
niet op de carburateur, en bij dieselmotoren op de dieselinspuitpomp.
1.
Stel vast, welke methode voor het aanbrengen van de bowdenkabel aan de gasstang
mogelijk is (zie
✎
C2 en C3). Bij voertuigen zonder bowdenkabel kan bevestiging
direct aan het gaspedaal plaatsvinden (zie
✎
E3).
Waarschuwing
: De uitslag van de servo bedraagt ca. 40 mm. Kies een vastzetpunt
aan de gashendel of de gaskabel van het voertuig, dat een uitslag van 40 mm toelaat.
Bij veronachtzaming zou onnodige overbelasting van de servo of beperking van de
functionaliteit op kunnen treden. Het koord moet in een rechte lijn aan de gasstang
trekken. De zijdelingse trekrichting mag niet groter zijn dan 20°.
2.
Neem twee 6 x 19 mm plaatschroeven en bevestig het vacuüm-servo-apparaat aan
het binnenspatbord of aan het schutbord van het voertuig.
3.
Of u de afgebeelde componenten nodig hebt, is afhankelijk van de gekozen
montagemogelijkheid (zie
✎
D1 en D2).
4.
Bevestig de bowdenkabel met de extra houder of de bowdenkabelverbinder direct aan
de originele gaskabel (zie
✎
C2 t/m E3).
5.
Bevestig de bout of het klemmenblok aan de gasstang of de gaskabel, zoals op de
afbeeldingen getoond wordt (
✎
C2 t/m E3). Schuif de binnenkabel van de MS-50-
bowdenkabel door de bout of het klemmenblok. Steek de nippel op de bowdenkabel en
schuif de nippel op tot aan de bout of het klemmenblok. Vergewis u ervan dat de
carburateur of de inspuitpomp zich in onbelaste stand bevind (bij een warme motor).
Zet de nippel op het uiteinde van de bowdenkabel.
6.
Trap het gaspedaal helemaal in en vergewis u ervan dat de bowdenkabel nergens aan
kan blijven haken. Bedien de hendel van de gasklep of van de dieselpomp met de
hand, terwijl u met de andere hand controleert of de losse bowdenkabel niet ergens
blijft haken. Mocht dit het geval zijn, kies dan een ander verloop voor de bowdenkabel.