7.
Bij het indrukken van het gaspedaal moet de binnenkabel van de MS 50 door de
bevestigingsbout of het klemmenblok schuiven. De bout moet kunnen draaien, om te
zorgen dat dit "glijden" mogelijk is.
Mogelijkheid 1 (zie
✎✎
C2):
Montage aan de aanwezige of extra gemonteerde (B 6) gashendel. De bowdenkabel van de
MS 50 wordt hierbij via de draaibare bout bevestigd. Wordt het gaspedaal met de hand
bedien, dan glijdt de bowdenkabel van de MS 50 door de bout.
Mogelijkheid 2 (zie
✎
C 3):
Montage aan de aanwezige bowdenkabel. De bowdenkabel van de MS 50 wordt hierbij met
het klemmenblok bevestigd, dat vast met de gaskabel verbonden is. Wordt het gaspedaal met
de hand bediend, dan glijdt de bowdenkabel van de MS 50 door het klemmenblok.
BEVESTIGING VAN DE BOWDENKABEL
Zie
✎
D 1 t/m E 1.
MONTAGE BIJ VOERTUIGEN ZONDER GASKABEL
Zie
✎
E 2.
VACUÜM-SERVO-APPARAAT - VACUÜMAANSLUITING (ZIE
✎
E 3)
Vacuümleiding steeds tussen terugslagventiel en aanzuigbocht of
vacuümpomp (aan de zijde van de motor) onderbreken
1. Snijd de vacuümleiding door tussen terugslagventiel en aanzuigbocht of vacuümpomp
(aan de zijde van de motor).
2. Zet een geschikt T-stuk (B 44, B 45, B 48) tussen de delen van de doorgesneden
vacuümleiding en bevestig deze met slangklemmen.
3. Verbind het vacuüm-servo-apparaat en de aansluiting van het T-stuk met de vacuüm-
leiding (B 47).