8. Steek de connector op de elektronicamodule.
9. De 3-aderige kabel (zwart, wit, rood) voor het vacuüm-servoapparaat via een geschikte
doorvoering naar de motorruimte doortrekken. Wanneer snelheidsvermindering via de
magneetsensor plaatsvindt, dan moet de afgeschermde 2-aderige zwarte kabel (met
binnenkabels blauw en zwart) ook worden doorgetrokken naar de motorruimte.
10. Verbind de groene kabel met de massa.
Waarschuwing!
Bij kabelaansluitingen aan 31 (massa):
de kabel met kabelschoen en getande borgring aan een voertuigeigen
massaschroef schroeven of met kabelschoen of plaatschroef aan de
carrosseriebeplating vastschroeven. Let op een goede
massaverbinding!
11. Verbind de oranje kabel (van het zekeringblok) met de + 12V-klem 15 (ontstekings-
stroom).Gebruik hiervoor de verdeelsteker B 14.
12. Aansluiting van de 2-aderige kabel “bruin en bruin/wit” Verbind de bruine kabel via een
verdeelsteker met de remlichtschakelaar (zie F 1). Verbind de bruin-witte kabel met een
originele, beschermde permanente pluskabel. Bij voertuigen met versnellingsbak moet
nog de koppelingsschakelaar worden geïnstalleerd en aangesloten (zie hoofdstuk 9).
13. Met behulp van de 4-polige steker wordt het bedieningsgedeelte met de elektronica-
module verbonden, met de draden van dezelfde kleuren aan elkaar (zie hoofdstuk 10).
14. Kan een origineel kilometerteller-signaal worden gebruikt, dan moet de blauwe kabel van
de 2-aderige kabel aan de corresponderende, originele kabel worden aangesloten. De
zwarte kabel van de 2-aderige kabel wordt niet gebruikt en geïsoleerd.
15. De 3-aderige kabel (zwart–wit–rood) voor de servomotor kleur-aankleur met behulp van
de voorgemonteerde steker met het vacuümservo- apparaat verbinden.
16. Trek te lange kabels uit de motorruimte terug de cabine in en zet alle losse kabels vast
met de kabelbinders (B 13).
17. Breng de bekleding pas weer aan, als alle werkzaamheden beëindigd zijn en de functie-
test resp. de proefrit succesvol zijn gebleken (hoofdstuk 13-16).