1) Men moet bellen, als twee identieke vruchtenkaarten te zien zijn.
2) Men moet bellen, als een olifant en van de vruchten alleen bana-
nen, pruimen en/of limoenen, maar geen aardbeien te zien zijn.
21
maakt niets uit. Iedere speler schudt zijn kaarten en vormt een
stapel, die hij met de achterkant naar boven voor zich op tafel legt.
Het verdient aanbeveling om scherpe horloges of ringen af te doen,
opdat niemand zich bezeert in de hitte van de strijd.
Spelverloop
De jongste speler begint. Wie aan de
beurt is, draait de bovenste kaart van
zijn kaartenstapel om en legt deze open
voor zijn eigen stapel op tafel. Daarna
is de linkerbuurman aan de beurt. Elke
volgende kaart wordt zo op de eigen
open aflegstapel gelegd, dat de vorige
open kaart wordt bedekt en alleen de
bovenste kaart zichtbaar is. Op deze
wijze ontstaat voor iedere speler in de
loop van het spel een open aflegstapel
tussen de bel en zijn gedekte stapel.
Zo wordt omgedraaid
Om zichzelf niet te bevoordelen, moet
de speler de kaart (met de afbeelding
naar voren) van zich af omdraaien. Hoe
sneller de beweging, des te sneller ziet
hij ook zelf de open kaart.
Wanneer wordt gebeld?
Er zijn kaarten met vruchten en kaarten met dieren. Op de vruchten-
kaarten zijn bananen, pruimen, aardbeien en limoenen in verschillende
combinaties afgebeeld. Op een dierenkaart staat een olifant, een aap
of een zwijn.
Men moet bellen, zodra zich een van de volgende vier situaties op de
open aflegstapels van alle spelers voordoet.
20