19
5.5 Hydraulisch schema van een installatie
Figuur 5.5 Hydraulisch schema
5.6 Rookgasafvoer-aansluiting, luchttoevoer
onafhankelijk (gesloten opstelling)
De verbrandingslucht die de ketel voedt, wordt recht-
streeks van buiten toegevoerd via een luchttoevoerkanaal.
De plaats waar de ketel geïnstalleerd is moet in elk geval
geventileerd worden conform de daarvoor geldende
normen.
De ketel mag slechts worden aangesloten met
gecontroleerde en gecertificeerde luchttoevoer- en
rookgasafvoerkanalen conform de daarvoor geldende
eisen.
5.7 Roogasafvoer-aansluiting, luchttoevoer
afhankelijk (open opstelling)
De verbrandingslucht wordt onttrokken uit de opstellings-
ruimte. De openingen voor het ventileren van de
opstellingsruimte dienen conform de daarvoor geldende
eisen te zijn (condensatieketel type B).
De plaatsing van het rookgasafvoerkanaal als ook de
uitmonding moet gebeuren conform de daarvoor
geldende eisen.
5.8 Aansluiten van het toestel op de
rookgasafvoer
Alle ketels zijn uitgerust met speciale koppelingen voor
rookgasafvoer-kanalen zodat er geen condenswater uit kan
lekken en ze extra weerstand bieden tegen overdruk.
Onder aan het rookgasafvoerkanaal in het toestel is een
meetopening om een rookgasanalyse uit te voeren.
Deze dient onder normale werking afgesloten te zijn met
de bijbehorende dop.
De rookgasafvoer-kanalen moeten gewaarborgd bestand
zijn tegen een temperatuur van minstens 120 °C.
Een beveiliging tegen oververhitting (aangepast aan de
warmteweerstand) kan aangebracht worden in het rook-
gasafvoerkanaal als de technische voorschriften die
opleggen. Deze beveiliging tegen oververhitting van de
afvoerkanalen moet dan in het veiligheidscircuit van de
ketel opgenomen zijn.
Opmerking! Het verdient aanbeveling om de
rookgasafvoer-aansluiting op het toestel
demontabel te maken. Er kan natuurlijke trek
in de rookgasafvoer onstaan welke van invloed
is op een rookgasanalyse tijdens afstelling van
het toestel. Het loskoppelen van de rookgas-
afvoer tijdens de meting voorkomt deze
invloed.