1
3
2
4
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
31
De snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld in de volgende
gevallen
- Intrappen van het rem- of koppe-
lingspedaal.
- Drukken op de toets 3.
- In werking treden van de
systemen ESP of ASR.
Let op: de snelheidsregelaar
werkt niet als de versnellingspook
of selectiehendel in neutraal
(stand N) staat.
In deze gevallen verschijnt
“OFF” in het gebied A op het
instrumentenpaneel.
De ingestelde snelheid blijft in het
geheugen en wordt nog steeds op
het display aangegeven.
Maak uitsluitend gebruik van de snelheidsregelaar
indien de rijomstandigheden een constante snelheid toelaten.
Gebruik deze voorziening niet op drukke wegen,
op een ongelijkmatig wegdek, op gladde wegen of onder andere
omstandigheden die het rijden bemoeilijken.
De bestuurder moet oplettend blijven en altijd de volledig
controle hebben over de auto.
Houd uw voeten in de buurt van de pedalen.
De snelheidsregelaar wordt
opnieuw ingeschakeld in de
volgende gevallen
- oproepen van de geprogram-
meerde snelheid:
Druk na uitschakelen van de snelheids-
regelaar op de toets 3. De laatst inge-
stelde snelheid wordt hervat en op het
display aangegeven in het gebied A.
- vastleggen van de snelheid
van het moment:
Druk bij het bereiken van de ge-
wenste snelheid op de toets 2 of 4.
Vervolgens verdwijnt de in zone A
weergegeven informatie “OFF”.
De functie wordt uitgeschakeld
in de volgende gevallen
- verplaatsen van de bediening
van de stand “REG” in de
stand 0.
- uitzetten van de motor.
De eerder gekozen snelheid wordt
uit het geheugen gewist.
In geval van een storing
verschijnt een melding terwijl er
een geluidssignaal klinkt en het
SERVICE-lampje brandt.
Raadpleeg een CITROËN erkend
bedrijf.
S N E L H E I D S R E G E L A A R