129
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
Signalering
Meetbereik in het midden .............. 120 cm
Meetbereik aan de zijkant ................ 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt
de kortste afstand weergeven.
STORINGSMELDINGEN
Als bij het inschakelen van de achteruit, storingen in de
parkeersensoren worden gevonden, dan klinkt er
gedurende 3 seconden een akoestisch signaal.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel
van de aanhanger wordt aangesloten op de
stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld
als u de kabelstekker losmaakt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met
schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt
gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij
de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (let vooral op
kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens
eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden,
ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.