34
Functiemenu Stilstaande beelden fotograferen
SCHERPSTELLEN (AFSTAND)
SCHERPSTELLEN
De afstand tussen onderwerp en camera wordt aangeduid met scherpstelbereik.
Van het beeld wordt gezegd dat het scherp is als op het juiste scherpstelbereik scherp wordt afgebeeld.
■ Drie scherpstelmethoden
Bij de FinePix S5000 kunt u kiezen uit drie scherpstelmethoden: Autofocus (S-AF), Continu AF (C-AF) en
Handinstelling (M-AF).
S-AF: Met dit mechanisme stelt de camera zich automatisch scherp op het onderwerp. De camera stelt zich
scherp op het moment dat u de ontspanknop half indrukt.
C-AF: De camera stelt zich voortdurend scherp op het hoofdonderwerp in het AF-kader. Deze functie
gebruikt u als u bewegende objecten wilt fotograferen. Zie blz. 51 voor details.
MF: Terwijl u de knop “
D
” ingedrukt houdt, stelt u scherp door de op de knop “T” of “W” te drukken. Zie
blz. 52 voor details.
■ Oorzaken van scherpstelfouten en oplossingen
Oorzaak Oplossing
Het onderwerp is niet geschikt voor AF. Gebruik het AF-geheugen (scherpstelfunctie AF (CENTER)) of MF*1.
Het onderwerp staat buiten het scherpstelbereik. Schakel de macrofunctie in of uit (*2).
Het onderwerp beweegt te snel. Gebruik de functie MF met vooringestelde scherpstelafstand voor een
opname (lock-pin techniek).
*1 Fotograferen met het AF-geheugen Stel scherp door de
ontspanknop half in te drukken.
Neem het onderwerp Kader de opname opnieuw
in de zoeker af en maak de opname
*2 Macrofunctie in of uit schakelen
◆ Objecten waarop het autofocusmechanisme zich moeilijk kan scherpstellen ◆
● Glanzende of sterk reflecterende objecten, zoals
een spiegel of een autocarrosserie.
● Objecten achter glas.
● Zwak reflecterende objecten, zoals haar en bont.
● Substantieloze onderwerpen, zoals vuur, rook,
enzovoort.
● Donkere objecten.
● Bij weinig contrast tussen onderwerp en achter-
grond, bijvoorbeeld witte wanden of personen
gekleed in dezelfde kleur als de achtergrond.
● Zeer snel bewegende onderwerpen.
● Als er dicht bij het autofocuskader een ander
object staat dan uw onderwerp en dat sterk
contrasterende lichte en donkere vlakken heeft
en dat dichter bij of verder van uw onderwerp
staat (bijvoorbeeld wanneer u iemand fotogra-
feert tegen een achtergrond met sterk contra-
sterende elementen).
Hoofdonderwerp