Servohevels
Servo’s met fijn vertande hevels maken het mogelijk, de servo-neu-
traalpositie mechanisch in te stellen. Men kan deze instellen, door
eerst de bevestigingsschroef los te maken en de hevel los te nemen.
In de gewenste neutraalpositie wordt de hevel weer vastgedrukt en
met de schroef bevestigd. In de volgende afbeelding is een servo met
aangesloten stuurstang afgebeeld. Voor Robbe-servo’s zijn verschil-
lende servohevels leverbaar. Op de volgende afbeeldingen zijn ze te
zien. Bovendien is de verandering van hun positie per vertandings-
element zichtbaar gemaakt.
Inbouw van de stuurstangen
In principe moet de inbouw van de stuurstangen en de roeren zo
plaatsvinden, dat ze buitengewoon licht lopen. Anders wordt teveel
stroom verbruikt, waardoor de bedrijfstijd duidelijk afneemt. Boven-
dien wordt de precisie van de roeren beduidend slechter. Dit heeft
wederom een negatief effect op het vlieggedrag.
13. Aanwijzingen voor het gebruik
Alle Robbe-Futaba-ontvangers werken nog bij een spanning van 3V
met dezelfde reikwijdte. Dit heeft als voordeel, dat zelfs bij het uitval-
len van een accucel (kortsluiting) normaal gesproken geen uitval van
de ontvangstinstallatie plaatsvindt, omdat Robbe-Futaba-servo’s bij
3,6V nog werken, alleen wat langzamer en met minder kracht. Dit is
heel belangrijk in de winter bij lage buitentemperaturen, zodat een
kortstondige daling van de accuspanning geen nadelige gevolgen
heeft.
Dit heeft echter het nadeel dat het uitvallen van een accucel mis-
schien helemaal niet gesignaleerd wordt. Daarom moet de ontvange-
raccu regelmatig gecontroleerd worden. Bijzonder aanbevelenswaar-
dig is het gebruik van een Robbe-accucontroller (no. 8248) of van een
Robbe 10-LED-schakelaarkabel (b.v. no. F 1404).
Volgorde van inschakelen
Altijd eerst de zender inschakelen, dan de ontvanger.
Bij het uitschakelen de omgekeerde volgorde aanhouden.
Na het inschakelen van de ontvanger gaan de servo’s naar de neu-
trale positie. Het is raadzaam elke functie door het bedienen van de
stuurknuppels of andere stuurfuncties te controleren. Bovendien
moeten de roerfuncties op de juiste draairichting gecontroleerd wor-
den. Beweegt een roer in de foutieve richting, dan moet de draairich-
ting van de bijbehorende servo omgedraaid worden.
Knakimpulsen
Voor veilig gebruik moeten in ieder geval ‘knakimpulsen’ worden ver-
meden. Deze kunnen ontstaan wanneer metalen delen, zoals b.v. stu-
urstangen, door trillingen tegen elkaar schuren. Daarom moet de aan-
sturing van carburateurs altijd met een kunststof kwiklink
plaatsvinden, nooit een metalen aansturing direct, zonder isolatie aan
een metalen carburateurhevel verbinden.
Electromotoren
Electromotoren moeten abso-
luut ontstoord worden, anders
kunnen de vonken, die tussen
het anker en de koolborstels
ontstaan, de radiobesturing in
aanzienlijke mate beïnvloeden
en storen. Wij raden de Robbe-
ontstoorfilters no. 8306, 8307 of
een set ontstoorcondensatoren no. 4008 aan. Elke motor moet apart
ontstoord worden, zoals afgebeeld op de schets.
Electronische ontstekingen
Ook ontstekingen van verbrandingsmotoren veroorzaken storingen,
die de functie van de radioapparatuur negatief kunnen beïnvloeden.
Voedt u electronische ontstekingen altijd uit een aparte accu.
Gebruikt u alleen maar ontstoorde bougies, bougiedoppen en afge-
schermde ontstekingskabels. Houdt u voldoende afstand tussen de
ontvangstinstallatie en ontstekingsapparatuur.
Capaciteit en bedrijfstijd van de ontvangeraccu
Voor alle stroombronnen geldt: bij lage temperaturen neemt de capa-
citeit sterk af, daarom zijn de bedrijfstijden bij koude korter. De
bedrijfstijd is sterk afhankelijk van het aantal aangesloten servo’s, het
soepel lopen van de aansturing en het aantal stuurbewegingen. Een
standaardservo trekt bij lopende motor tussen de 150 en 600 mA en
bij stilstaande motor ca. 8 mA, superservo’s of krachtige digitale ser-
vo’s trekken bij maximale stelkracht wel tot 1300 mA piekstroom.
Kiest u een ontvangeraccu met voldoende capaciteit, die op het
stroomverbruik en het aantal servo’s is berekend.
Let u er op, dat de stuurstangen licht lopen en dat de servo in zijn
uitslag niet begrensd wordt. Een voortdurend tegen de mechanische
begrenzing werkende servo verbruikt veel stroom en raakt tenslotte
beschadigd.
Een leegrakende ontvanger-accu herkent u aan de merkbaar langza-
mer wordende servobewegingen. Stopt u onmiddellijk het gebruik en
laadt u de accu op. Wij adviseren u ter controle van de ontvangerac-
cuspanning tijdens het gebruik een accucontroller te benutten, die u
een indicatie over de laadtoestand van de accu geeft.
Bestelnummer
F4090 - F4091 - F4092
F4095 - F4096 - F4097
50
Bevestigingsschroef
Stuurstang