29
NL
3. Onderdelen (Afb. A/D/G/I)
4. Werking
De regensensor registreert de natuurlijke neerslag als volgt (Afb. B):
In droge toestand (Afb. B1) wordt een lichtstraal door de zenddiode
naar de ontvangstdiode gezonden. Het besproeiingsprogramma blijft
geactiveerd.
Bij neerslag (Afb. B 2) wordt de lichtstraal door waterdruppels op de
lensoppervlak afgebogen: de besproeiing wordt afgebroken resp.
niet in werking gezet.
De besproeiing wordt zolang buiten werking gezet, tot de waterdruppels
op het lensoppervlakte opgedroogd zijn. De tijdsduur van het opdrogen
hangt van de weersgesteldheid af (luchtvochtigheid, temperatuur, wind
etc.). De ventilatieopeningen Amoeten vrij gehouden worden, zodat
de regensensor sneller kan opdrogen.
De reactietijd van de regensensor hangt af van de hoeveelheid neer-
slag. Zonder trechter 0wordt de automatische besproeiing na een
neerslaghoeveelheid van ca. 1 l/m2afgebroken. Als de trechter wordt
gebruikt, is de reactietijd korter.
Als de regensensor weer opgedroogd is, wordt de besproeiing voor
de volgende geprogrammeerde besproeiings-starttijd vrijgegeven.
Ondanks de door de regensensor geregistreerde neerslag kan
via de functie On/Off op de betreffende besproeiingsbesturing een
„handmatige“ besproeiing gestart worden.
5. Voorbereidingen voor de ingebruikname
Voor de ingebruikname van de regensensor moet eerst
1. de batterij geplaatst worden,
2. de opstelplaats uitgekozen worden
3. de regensensor geplaatst worden.
1Spike
2Krans
3Kabel
4Moer
5Lenshouder
6Behuizing
7Lens
8Deksel batterijvak
9Veer
0Trechter
AVentilatie
openingen
BBeregeningsventiel
CRegensensor