Eventueel is het noodzakelijk, voor het bedienen van het landingsgestel en de sproeiernaaldverstelling via het
menu …
“instellingen stuurelement” (bladzijde 56)
… aan een bepaalde ingang een bijbehorend bedieningselement toe te wijzen; bij voorbeeld voor het
landingsgestel een AAN/UIT-externe schakelaars aan ingang 8 en voor de sproeiernaaldverstelling een
proportioneel stuurelement, b.v. het stuurelement 9 aan de ingang 7.
Bij het bedienen van de schakelaar “2” wordt het landingsgestel in- resp. uitgedraaid. De stuuruitslag van de
bedieningselementen kan aangepast worden en kan via een negatieve instelling van de uitslag ook worden
omgedraaid.
F3A-modellen vliegen relatief snel en reageren daardoor “direct” op stuurbewegingen van de servo’s. Omdat
echter kleine stuurbewegingen en correcties niet optisch waargenomen mogen worden, wat bij wedstrijden in
ieder geval punten kost, is het raadzaam om een exponentiële stuurkarakteristiek van de stuurknuppels in te
stellen.
Wissel naar het menu …
“Dual Rate/Exponential” (bladzijde 62)
In de praktijk zijn waarden van ca. + 30% op rol-, hoogte- en richtingsroer heel effectief gebleken; u kunt ze met
het draaielement in de rechter kolom instellen. Daardoor kan het F3A-model soepel en zuiver worden bestuurd.
(Sommige experten gebruiken zelfs tot + 60% exponentiële waarde.)
Als u de radiobesturingsinstallatie in de PCM-20- of SPCM-20-modus heeft, is het raadzaam, om in het menu …
“FAIL-SAFE-instellingen”( bladzijde 88)
een bijbehorende Fail-Safe-positie op te slaan.
Hier bekijken we de PCM20-modus.
Omdat in de basisinstelling van de zender “halt=houden” is ingevoerd, is “zo laten” het slechtste, wat bij een
motormodel gedaan kan worden, omdat de ontvanger de laatst als correct bevonden stuurimpulsen continu aan
de servo’s doorgeeft, die dus “vasthoudt”. Het model zou b.v. onbestuurbaar kunnen worden en daardoor
ongecontroleerd over het veld “razen” en piloten en toeschouwers in gevaar kunnen brengen! Daarom moet u er
van tevoren over nadenken, of de ontvanger b.v. niet de motor naar stationair moet laten gaan of zelfs moet
uitzetten, alle roeren op neutraal laat zetten en het landingsgestel moet uitdraaien, om dit soort risico’s te
vermijden!? Deze instellingen moeten echter na het aftrimmen van het model nog een keer herhaald worden.
De “accu-Fail-Safe”, die bij het onderschrijden van een bepaalde vaste accuspanning aanspreekt, “zet” de
carburateur “vast” op naar keuze –75%, 0% of +75% stuuruitslag van de bijbehorende gasservo. Deze “fixatie”
kan door een beweging van de gasknuppel ten allen tijde weer opgeheven worden.
Omdat F3A-modellen in de regel twee rolroerservo’s hebben, is het erg praktisch om deze tijdens het landen
omhoog te zetten. Daardoor landt het model in de meeste gevallen iets langzamer en stabieler.
Daarvoor is het nodig, om in het menu …
“vrije mixers” (bladzijde 83 e.v.)
mixers te programmeren.
De rolroeren worden als landingshulp uitgedraaid, afhankelijk van de positie van de gasknuppel vanaf halfgas in
de richting stationair. Hoe verder de knuppel in de richting stationair wordt gebracht, des te verder slaan de
rolroeren naar boven uit. Omgekeerd worden bij “gasgeven” de rolroer-landingskleppen ingedraaid, om een
plotseling wegstijgen van het model te voorkomen.