BEDIENING 37
NEDERLANDS
Bediening
Opnemen op cassette
Bij normaal gebruik worden de audio en video sig-
nalen die op de AVR voor kijken en luisteren zijn
gekozen door gestuurd naar de opname uitgangen.
Dat betekent dat elk programma waar u naar kijkt
of luistert simpelweg kan worden opgenomen door
recorders aan te sluiten op de uitgangen Tape
Outputs
3
of Video 1 Outputs
P7
.
Wordt een digitale audio recorder aangesloten op
één van de digital audio uitgangen
A
dan
kunt u de digitale signalen opnemen met CD-R,
MiniDisc of ander digitaal opnamesysteem. Denk
er aan dat alle digi tale signalen worden door -
gestuurd naar zo wel de coax als optisch digitale
uitgangen, onge acht het type digitale ingang dat
werd gekozen.
Opmerkingen:
• De digitale uitgangen zijn alleen actief wanneer
er een digitaal signaal aanwezig is en ze zetten
een analoog ingangssignaal niet naar een digitaal
uitgangssignaal om, noch veranderen zij het for-
maat van het digitale signaal (b.v. Dolby Digital
naar PCM of vice versa, maar coax digitale signa-
len worden naar optisch omgezet en omgekeerd).
Bovendien dient de digitale recorder compatibel te
zijn met het uitgangssignaal. Voorbeeld: het PCM
digitale uitgang van een CD-speler kan opgeno-
men worden op een CD-R of MiniDisc, maar Dolby
Digital of DTS-signalen niet.
• Het maken van een analoge opname van een
digitale bron is mogelijk, maar alleen van een
PCM bron (geen Dolby Digital of DTS) en alleen
correct wanneer 'Surround Off' is gekozen. Met
elke andere Surround functie worden alleen de
front L/R signalen naar de opname gestuurd.
Instelling Uitgangsniveau
Het normale weergaveniveau van de AVR wordt
ingesteld met behulp van het testsignaal, als
beschreven op pagina 27-28. In sommige geval-
len echter, is het wenselijk om de weergaveni-
veaus aan te passen aan de diverse programma’s
waar u bekend mee bent. Verder kunnen de
weergave niveaus voor de subwoofer en de
Stereo functies alleen maar via deze procedure
aangepast worden.
Om de weergaveniveaus aan programma’s aan te
kunnen passen, dient eerst de surroundfunctie
waarin u de luidsprekers wilt afstellen (zie opmer-
king hieronder) gekozen te worden. Start vervol-
gens het door u gekozen programma en stel, met
volume
d
het referentie niveau voor de front
luidsprekers links en rechts in.
Als het referentieniveau eenmaal is ingesteld,
drukt u op kanaalkeuze
C
Ù
waarop
FRONT L LEVEL verschijnt in de display
Ò
. Om het niveau te veranderen drukt u eerst
op instellen
F
@
en vervolgens gebruikt u de
insteltoetsen
7
of
⁄
/
¤
D
om het niveau
te verhogen of te verlagen.
Gebruik NIET de volumeregelaar, want dit zal de
referentie instelling wijzigen. Druk op de toets
instellen
F
@
, zodra de wijziging doorge-
voerd is en druk vervolgens op de insteltoetsen
7
of
⁄
/
¤
D
om de locatie van zonodig een
ander kanaal dat u wenst aan te passen, te kie-
zen. Om het niveau van de subwoofer aan te
passen, drukt u op de insteltoetsen
7
of
⁄
/
¤
D
tot de aanwijzing WOOFER LEVEL in de
display
Ò
of op de in-beeld display verschijnt
(alleen van toe passing indien de subwoofer geac-
tiveerd is).
Druk, zodra de naam van het gewenste kanaal in
de display
Ò
en in beeld verschijnt, op in -
stellen
F
@
en volg de instructies op.
Herhaal deze procedure zonodig om alle kanalen
in te stellen. Wanneer alle instellingen zijn
gemaakt en gedurende vijf seconden worden
geen correcties meer gemaakt keert de AVR terug
naar normaal gebruik.
De kanaaluitgang gekoppeld aan welke ingang
dan ook, kan ook aangepast worden m.b.v. het
menu systeem ‘volledig in-beeld display’. Stel
allereerst met volume
1
d
op een plezierig
geluidsniveau in. Druk vervolgens op in-beeld
display
L
om in het hoofdmenu MASTER
MENU (Afb.1) te komen. Druk daarna driemaal
op
¤
D
tot de in-beeld cursor fi op de regel
MANUAL ADJUST staat. Druk op OK
F
om het MANUAL ADJUST menu te activeren
en gebruik
⁄
/
¤
D
om naar de regel CHAN-
NEL ADJUST te gaan. Druk op OK
F
om
het
CHANNEL ADJUST submenu te gaan.
Afbeelding 11
Zodra het menu verschijnt wordt het testsignaal
uitgeschakeld. Op die manier kan ook een exter-
ne test-CD of ander bronmateriaal als testsignaal
worden gebruikt. Gebruik vervolgens
⁄
/
¤
D
om de kanalen te kiezen die u wilt corrigeren.
Gebruik bij elk kanaal de
‹
/
›
Ea
toetsen
om het uitgangsniveau te wijzigen.
Onthoud wanneer u een disc met een testsignaal
gebruikt (b.v. roze ruis) of een externe testgene-
rator, dat het er om gaat alle kanalen op de luis-
terpositie met gelijke sterkte te horen, ongeacht
welke surround functie is gekozen. Gebruikt u
een gewone disc met muziek als testsignaal dan
kunt u het niveau van elk kanaal naar eigen
inzicht instellen, en u kunt bijvoorbeeld het cen-
trum kanaal wat zachter zetten of de achter
kanalen wat luider omdat u deze in bepaalde
omstandigheden wat te zacht vindt.
Wanneer u alle niveaus terug wilt zetten in de
fabrieksinstelling en 0 dB offset, drukt u op
⁄
/
¤
D
tot de in-beeld cursor naast
CHANNEL RESET staat en u drukt op
‹
/
›
Ea
zodat ON (aan) oplicht. Nadat de
niveaus zijn teruggezet hervat u de procedure om
de gewenste niveau instellingen te maken.
Wanneer alle aanpassingen gerealiseerd zijn,
drukt u op
⁄
/
¤
D
om de cursor fi in beeld
naar de positie
BACK TO MASTER MENU
(terug naar menu) te verplaatsen, en druk om in
het hoofdmenu andere aanpassingen te maken
op instellen
F
. Indien u geen verdere aan -
passingen wenst te maken, dan drukt u op de
toets in-beeld display
L
om het menu -
systeem te verlaten.
Opmerking: de uitgangsniveaus kunnen voor
iedere digitale en analoge surroundfunctie afzon-
derlijk ingesteld worden. Indien u andere niveaus
voor een specifieke functie wenst, kies dan die
functie en volg stapsgewijs bovengenoemde
instructies.
Voor de stereofuncties is de boven omschreven
procedure de enige manier om het uitgangsni-
veau in te stellen en gelijk te maken aan de
andere functies.