[50]
Opnamemodus
De beeldkwaliteit selecteren
1. Zet de camera aan.
2. Selecteer de modus STILL IMAGE door aan de keuzeschijf
voor modusselectie te draaien.
3. Schakel het LCD-scherm niet uit.
4. Druk op de knop MENU om het menu weer te geven op het
LCD-scherm.
5. Druk op de knop OMHOOG ( ) of OMLAAG ( ) en
selecteer [QUALITY].
6. Druk op de knop RECHTS ( )om het submenu weer te
geven.
7. Druk op de knop OMHOOG ( ) of OMLAAG ( ) en
selecteer [SUPERFINE ], [FINE] of [NORMAL].
8. Druk op de knop OK om de instelling te bevestigen.
De standaardwaarde is [FINE].
9. Druk op de knop MENU om de menuweergave te annuleren.
SUPER FINE FINE NORMAL
BEELDKWALITEIT
In de modus STILL IMAGE kunt u de beeldkwaliteit selecteren. (Compressieverhouding)
Hoe hoger de waarde voor de instelling KWALITEIT, hoe beter de uiteindelijke afbeelding. Een hoge
waarde voor de kwaliteitsinstelling vereist echter meer geheugen en beperkt daarom het aantal
opnames dat u kunt opslaan op de geheugenkaart. SUPER FINE is de hoogste kwaliteit en
NORMAL de laagste. Kies de instelling op basis van uw behoefte.
Hieronder worden de beschikbare beeldkwaliteiten aangegeven.
Modus STILL IMAGE
STILL IMAGE 1/2
IMAGE SIZE
QUALITY
EXPOSURE 0.0
WHITE BALANCE AUTO
EXIT:MENU CHANGE:
Modus STILL IMAGE
STILL IMAGE 1/2
QUALITY
SUPER FINE
FINE
NORMAL
BACK:
SET:OK
