12
Hellingen
Let er bij het oprijden van hellingen op dat de maximale stijgingshoek van uw
scootmobiel niet wordt overschreden.
Rij altijd recht op een helling en vermijd dat wielen loskomen van de grond (oprijden van
hellingen, opritten, enz.) omdat dan de scootmobiel kan kantelen. Omdat uw scootmobiel
wordt aangedreven door een differentieel, moeten beide aandrijfwielen steeds in contact
blijven met de grond. Wanneer een aandrijfwiel loskomt van de grond, is er om
veiligheidsredenen geen krachtoverbrenging en kan de scootmobiel niet verder rijden.
Wanneer u op een helling stopt omdat u de gashendel loslaat, is uw scootmobiel
beveiligd tegen onverhoeds wegrollen. Wanneer de gashendel in neutrale stand
staat, wordt de motorrem geactiveerd.
Bij het verder rijden op de helling drukt u de gashendel zo ver mogelijk in, zodat de
scootmobiel voldoende energie krijgt om verder te rijden. Uw scootmobiel zal de helling
langzaam oprijden.
Wanneer de snelheid niet hoog genoeg is om de helling te nemen, draait u de
snelheidsregelaar hoger en probeert u opnieuw.
Dalingen
Door het eigen gewicht van de scootmobiel ligt de snelheid bij dalingen hoger. Zet de
snelheidsregelaar op een lagere snelheid en pas uw snelheid aan de situatie aan.
Vermijd sterke bochten op dalende hellingen. Door het eigen gewicht van de scootmobiel kan
deze opzij loskomen van de grond en omvallen.
Onbegaanbaar terrein
Houdt er wel rekening mee dat op zand, modder, los grind, enz. de scootmobiel minder
goed kan presteren of zelfs helemaal niet meer kan rijden.